15

 

 

Vrijwel meteen vroeg Frieda zich ontsteld af wat haar eigenlijk bezielde. Dat ze was ondergedoken, op de vlucht geslagen voor de politie, al haar vrienden had laten zitten en tussen vreemden was gaan wonen, afgesneden van haar eigen leven, was tot daaraan toe. Dit was nog veel erger, dat ze op straat liep met een tweejarig jongetje dat niet haar kind was, een vader had die hem in de steek had gelaten en een moeder die de instorting nabij was. Toch liep hij met zijn warme handje in de hare vol vertrouwen met haar mee. Ze zou hem zo mee kunnen nemen en nooit meer thuisbrengen en daar zou hij niets aan kunnen doen. Wat was hij nog weerloos. Hij kon zo vallen. Hij zou tegen iets op kunnen lopen. De weg over rennen. Toen er een bus langsreed en er een windvlaag langs hen heen ging, greep ze zijn handje nog wat steviger vast.

‘Au,’ zei Ethan, en ze verslapte haar greep. Een beetje.

Hij was klein en afhankelijk en het zou nog zo’n twaalf, dertien jaar duren voor hij in staat zou zijn om voor zichzelf te zorgen. Ze moest aan haar nichtje Chloë denken en telde er nog twee jaar bij op. Hoe was het mogelijk dat een kind überhaupt veilig en wel de volwassenheid bereikte?

‘Wat is dat?’ vroeg Frieda, wijzend.

‘Bus,’ antwoordde Ethan.

‘Wat voor kleur?’

‘Róód,’ zei hij op felle, minachtende toon, alsof de vraag veel te makkelijk voor hem was.

‘We gaan een spelletje spelen,’ zei Frieda. Ze wist eigenlijk niet of je met een tweejarige al een spelletje kon doen, maar ze moest het erop wagen. ‘Jij noemt mij Carla.’ Hij reageerde niet. Ze wist niet eens zeker of hij haar wel gehoord had. ‘Ethan, wil je me van nu af aan Carla noemen?’ Maar Ethan keek gebiologeerd naar een man die hen met vier honden tegemoetkwam – of eigenlijk kwamen er vier honden aan met een man. Ze waren verschillend van ras, groot en klein. Frieda wachtte tot ze voorbij waren.

‘Carla,’ zei ze. ‘Kun je dat zeggen? Doe eens.’

‘Carla,’ zei Ethan.

‘Goed zo! Dus ik heet nu Carla.’

Ethan had echter al genoeg van het onderwerp, en Frieda wees een fiets aan en een vogel en een auto, maar algauw was er niets meer om aan te wijzen en ze was dan ook opgelucht toen ze de groene boog zag die de ingang vormde van het Three Corners Garden Center. Het tuincentrum was haar nooit eerder opgevallen. Het lag iets van de weg af, naast een grote sanitairwinkel. De ingang was vrij smal, maar daarna opende zich links en rechts grote ruimten die honderdvijftig jaar geleden als stallen hadden gediend.

‘Ik zal je vertellen wat we nu gaan doen,’ zei Frieda. ‘We gaan de allermooiste bloem zoeken die we kunnen vinden, en die geven we straks aan mamma. Vind je dat leuk?’ Ethan knikte. Frieda keek om zich heen en zag tot haar schrik overal sierbomen en bloeiende klimplanten. ‘Een klein bloemetje,’ vervolgde ze. ‘Een heel kleintje.’ Toen ging ze op haar hurken zitten zodat ze op ooghoogte van Ethan kwam, en fluisterde op een speels en samenzweerderig toontje: ‘En wat is mijn nieuwe naam? De naam die ik in ons spelletje heb?’

Ethan dacht diep na en fronste zijn wenkbrauwen, maar zei niets.

‘Carla,’ zei Frieda. ‘Carla.’

‘Carla,’ herhaalde hij.

Ze ging staan, zette haar zonnebril op en keek om zich heen. Waar waren de rozen? Ze liep naar een meisje met dreadlocks, tatoeages en piercings dat met een tuinslang bezig was een rij planten te begieten. Ethan keek gefascineerd naar haar op. Ze wees in de verte, naar een hoge muur achterin. Toen ze daar waren en Frieda nog niemand zag, slenterde ze met Ethan langs de rozen. Ze droegen namen van figuren uit de Engelse geschiedenis, televisiesterren, klassieke romans, beroemde landhuizen en leden van de koninklijke familie.

‘Carla?’

Frieda keek om. Veronica Ellison was een opvallende verschijning; ze droeg haar blonde haar naar achteren en had een marineblauwe legging, sneakers met een sleehak en een wijd wit T-shirt aan. Ze zag er fris en zomers uit en Frieda voelde zich ongemakkelijk onder de monsterende blik waarmee ze werd opgenomen. Plotseling besefte ze dat ze er nog helemaal niet over had nagedacht hoe ze dit zou aanpakken. Het initiatief was niet van deze vrouw uitgegaan en er was geen enkele reden waarom ze met een onbekende over Sandy zou willen praten, zelfs al had ze misschien iets belangrijks over hem te melden.

‘Dokter Ellison?’

Veronica Ellison keek naar Ethan en lachte.

‘Is dit jouw zoontje?’

‘Hij heet Ethan,’ zei Frieda. ‘Ik pas op hem.’

‘Er is hier niet veel te beleven voor hem,’ zei Ellison. Ze keek hem aan. ‘Waarom heeft Carla je naar zo’n saai tuincentrum meegenomen?’

Ethan keek ernstig naar haar op.

‘Frieda,’ zei hij.

‘Wat zeg je?’

‘Hij is op een gekke leeftijd,’ zei Frieda. Er viel een stilte. Ze besefte dat het helemaal aan haar was om deze ontmoeting te laten slagen.

‘Ik waardeer het zeer dat je even tijd voor me hebt gemaakt,’ zei ze. ‘Het is heel belangrijk voor mij om met iemand te praten die Sandy heeft gekend. Ik zal je niet lang ophouden.’

Veronica zweeg en het was duidelijk dat ze zich afvroeg of ze haar tijd niet beter kon gebruiken. ‘Oké,’ zei ze. ‘Er is een cafeetje hier vlakbij. Zullen we een kop koffie drinken?’ Ze keek naar Ethan. ‘En ze hebben daar ook heel lekker ijs.’

Ethan zei niets. Hij stond heen en weer te wippen.

‘Moet er niet iemand naar de wc?’ vroeg Veronica.

‘Hoezo?’

‘Ethan, bedoel ik,’ zei Veronica. ‘Ik heb een neefje van drie, ik herken de signalen. Er is een wc in het café.’

‘Ik wilde net met hem gaan,’ zei Frieda, en ze voelde zich de slechtste oppas van Londen. Zou het haar wel lukken Ethan aan het eind van de dag levend en wel bij Sasha af te leveren, vroeg ze zich af. In het café nam ze hem mee naar de dames-wc en het was een hele toer om zijn tuinbroek los te knopen, hem op de pot te zetten, weer aan te kleden en zijn handjes te wassen. Veronica bleek al twee koffie te hebben besteld en een schaaltje met twee bolletjes ijs: aardbeien en chocola. Ze had de leiding genomen, concludeerde Frieda. En dat was goed. Ze had een kussen op het bankje gelegd zodat Ethan kon zitten en zelf kon eten. Binnen enkele seconden zat er niet alleen ijs in zijn mond maar ook op zijn hele toet. Veronica zat peinzend naar hem te kijken.

‘Als ik een kind als Ethan zie, wil ik er meteen dolgraag zelf een, maar tegelijkertijd lijkt het me een veel te grote belasting.’

‘Er staat veel tegenover.’

‘Voor jou wel, neem ik aan, anders had je er niet voor gekozen je geld te verdienen met de zorg voor andermans kinderen. Vind je het bevredigend?’

‘Ach, het is werk,’ zei Frieda. Ze dacht aan haar spreekkamer en aan de mensen die er over hun problemen kwamen praten, en nu zat ze hier als nep-oppas met een valse naam, in ordinaire kleren die ze anders nooit zou hebben uitgekozen en probeerde ze zo goed mogelijk de schijn op te houden. ‘Kinderen laten je de wereld met andere ogen zien,’ vervolgde ze. ‘Daardoor blijft het leuk en blijf je je verbazen.’

‘Dat begrijp ik, maar het lijkt me wel hard werken.’

‘Daar hou ik wel van; ik heb een doel nodig, net als iedereen,’ zei Frieda resoluut, en ze realiseerde zich op hetzelfde moment dat de echte Frieda de overhand kreeg.

Er gleed een zweem van verwondering over Veronica’s gezicht en terwijl ze haar koffie dronk keek ze Frieda belangstellend aan. ‘Ik kan je niet helemaal plaatsen, Carla.’

Frieda was bang dat Ethan haar weer zou corrigeren, maar hij zette alleen grote ogen op, want zijn mond zat vol met ijs. ‘Hoezo?’

‘Je hebt het heel erg druk, maar toch heb je me weten te vinden. En waarom? Wat wil je van mij?’

Frieda haalde diep adem. Dit was het uur van de waarheid. ‘Ik heb Sandy gekend. Hij is aardig voor me geweest toen ik het erg moeilijk had. We zijn een tijdje bevriend geweest en toen zijn we elkaar uit het oog verloren. Ik las in de krant wat er met hem gebeurd is en had… behoefte om met iemand te praten die hem heeft gekend, ook nog vlak voor hij stierf.’

‘Maar waarom?’

‘Ik kende Sandy als een kalm, gelukkig mens, als iemand die de regie in handen had. Dat hij zo aan zijn eind is gekomen kan ik niet geloven.’

‘We waren alleen maar collega’s,’ zei Veronica. ‘We werkten samen aan een project.’

‘Wat voor project?’

‘Dat is een beetje een technisch verhaal,’ zei ze afwijzend. ‘Dat kun je toch niet volgen.’

‘Maar herken je Sandy zoals ik hem beschreef?’

Veronica aarzelde. Het was duidelijk dat ze nu moest besluiten of ze bereid was opening van zaken te geven.

‘Welke woorden gebruikte je ook alweer? Kalm? Gelukkig?’

‘Ja, hij was iemand die wist wat hij waard was.’

‘Hij heeft je geholpen, zei je.’

‘Ja.’ Frieda zweeg, maar toen duidelijk werd dat Veronica meer verwachtte, zei ze: ‘Hij heeft me aangemoedigd om mezelf te zijn.’

Zoals de laatste dagen vaker gebeurde, kwamen er beelden in haar naar boven van Sandy zoals hij ooit geweest was, zo vol liefde en vertrouwen. Het lachje dat hij dan had als hij haar aankeek. Het was misschien nog wel pijnlijker om hem gelukkig voor zich te zien dan grimmig, kwaad en miserabel. De herinnering aan wat ze ooit samen hadden gehad was haast onverdraaglijk.

Veronica schudde haar hoofd. ‘Ik was erg op hem gesteld,’ zei ze. ‘Hij was aardig. Dat heb ik altijd gevonden. En ik heb nooit met iemand samengewerkt die zo slim was. Alleen…’ Ze ademde diep in. ‘Het was ingewikkeld.’

Er viel een stilte waarin alleen het geslurp van Ethan en het schrapen van zijn lepel te horen waren. Frieda overwoog of ze het risico zou nemen en besloot dat ze geen andere keus had. ‘Hadden Sandy en jij…’ begon ze.

‘En jij dan?’ vroeg Veronica met een glimlach.

‘Nee,’ zei Frieda. ‘Het was niet het moment.’

‘In mijn geval was het dat ook niet,’ zei Veronica. ‘We hadden wel even… Nou ja, ik weet niet hoe je dat noemt. Iets. Zoals jij Sandy beschrijft, zo had ik hem ook graag gekend. Degene met wie ik te maken had zat ingewikkelder in elkaar. Hij kon wreed zijn, of misschien is onverschillig een beter woord. Hij had een relatie achter de rug die slecht was geëindigd.’

De schrik sloeg Frieda om het hart. Zou Sandy haar naam hebben genoemd?

‘Hij wilde er helemaal niet over praten, maar soms had ik het gevoel dat ik met iemand te maken had die een vreselijk auto-ongeluk had gehad of een zwaar verlies had geleden. Nou ja, dat laatste was ook zo, en hij was er nog steeds niet overheen. Sterker nog, als je het mij vraagt was hij erin vastgelopen en wilde hij zelfs niet meer verder.’

‘Wat vind ik dat erg,’ zei Frieda, en ze was zich er pijnlijk van bewust dat ze voor het eerst oprecht was. ‘Dat moet moeilijk zijn geweest, iets te hebben met een man die er emotioneel niet voor je was.’

Veronica zei tegen Ethan: ‘Je boft maar met zo’n slimme oppas als Carla!’

‘Nee!’ Ethan keek haar boos aan.

‘Hij was zo intelligent,’ zei Veronica tegen Frieda. ‘Op alle gebieden, behalve als het om zijn eigen leven ging. Hij dronk te veel, zorgde slecht voor zichzelf. Hij had hulp nodig, maar die accepteerde hij niet. Vreselijk wat we elkaar aandoen, hè?’

‘Ja, vreselijk.’ Frieda mocht Veronica wel, en in een ander leven hadden ze bevriend kunnen raken.

‘En hoe machteloos we zijn. Soms had ik het gevoel dat ik iemand zag verdrinken, maar niets kon doen.’ Plotseling zag Veronica er kwetsbaar en aandoenlijk uit. ‘Zo ben ik gewoonlijk niet; ik hou er helemaal niet van om machteloos toe te kijken. Waarom vertel ik je dit allemaal?’

‘Omdat ik een vreemde ben.’

‘Ja, dat zal het zijn. Maar goed, vóór mij had hij net een verhouding gehad met iemand anders en ik geloof dat hij zich nogal slecht had gedragen en zich daar schuldig over voelde, maar hij heeft er weinig over verteld. Hij vertelde sowieso weinig. Ik weet bijna zeker dat hij nog iets met een ander had toen wij samen waren. Nou ja, als je dat zo kunt noemen. En toen was het over en ging hij naar de volgende. Maar zelfs toen had ik eerder met hem te doen dan dat ik kwaad op hem was. Maar dat is mijn probleem.’

‘Dat denk ik niet,’ zei Frieda. ‘Tenzij begrip en compassie een probleem zijn. En dat kan natuurlijk.’

Veronica sloeg haar blik op en keek Frieda onderzoekend aan. ‘Hmm,’ zei ze bedachtzaam. ‘Ben je echt nooit met hem naar bed geweest?’

‘Nee, nooit.’ Frieda wendde haar blik niet af. ‘Zoals ik al zei was het niet het goede moment. En ik was niet de juiste persoon voor hem.’ Dat was tenminste uiteindelijk waar gebleken.

‘Ik denk dat je wel de juiste voor hem was geweest. Iemand die intellectueel niet in zijn wereld thuishoorde. Iemand met beide benen op de grond, en gezond verstand.’ Ze keek Frieda aan. ‘Dat klonk beledigend, zo bedoelde ik het niet.’

Frieda schudde haar hoofd. ‘Dus toen je Sandy voor het laatst zag was hij verdrietig en ontdaan.’

‘Er was nog iets anders.’

‘Wat dan?’

‘Ik had de indruk dat hij bang was.’

‘O? Waarvoor?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Maar waarom dacht je dat hij bang was?’

‘Dat kan ik niet verklaren, ik wist het gewoon.’

‘Hij heeft er niets over gezegd?’

Veronica fronste. ‘Dit begint op een verhoor te lijken,’ zei ze.

‘Het spijt me. Maar werd hij door iemand bedreigd?’ hield Frieda aan.

‘Dat heeft de politie me ook al gevraagd. Ik weet niet of ik dit nu allemaal weer met een oppas wil bespreken. Waarom is het zo belangrijk? Sandy is dood.’

‘Het is belangrijk omdat iemand hem heeft vermoord. Misschien wist hij dat hij gevaar liep.’

‘Misschien. Maar ik heb je nu alles verteld wat ik weet – hoewel ik niet begrijp waar je naar op zoek bent. En nu moet ik ervandoor.’

Frieda tilde Ethan van de bank en zette hem op de grond. Zijn handje voelde kleverig en warm aan.

‘Bedankt,’ zei ze. ‘Ik stel het zeer op prijs.’ Maar afgezien van het feit dat Sandy ergens bang voor was geweest, had ze niets nieuws gehoord. Wat Veronica haar verteld had wist ze al: dat Sandy ongelukkig was geweest en zijn leven in bepaalde opzichten niet meer in de hand had gehad.

‘Het was zo’n schok,’ zei Veronica. ‘Voor ons allemaal.’

‘Ja.’

‘Trouwens,’ zei Veronica, maar ze zweeg meteen weer en beet op haar lip.

‘Wat?’

‘Ik wou zeggen dat we vanavond met een aantal mensen een herdenkingsbijeenkomst houden. We moesten gewoon iets doen. Hij kan voorlopig niet begraven worden vanwege het onderzoek.’

‘Wat een goed idee.’

‘Niets formeels, hoor. Het is bij het hoofd van zijn vakgroep thuis. Er zullen wat persoonlijke herinneringen aan Sandy worden opgehaald en misschien lezen een paar mensen iets voor. Misschien wil je ook komen?’

Frieda dacht aan Sandy’s zusje Lizzie en aan de vrienden die ze daar had ontmoet en die haar meteen zouden herkennen, hoe ze zich ook uit zou dossen.

‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘Wie komen er allemaal?’

‘Niet zoveel. Ons groepje van de universiteit en nog een paar anderen die hem gekend hebben en die we hebben weten te bereiken. Geen familie, die had hij ook amper. We houden het klein, niets om je druk over te maken.’ Ze lachte bemoedigend naar Frieda. ‘Je hoeft geen toespraak te houden, hoor. Maar misschien doet het je goed om te merken dat anderen ook herinneringen aan Sandy hebben.’

‘Sandy,’ riep Ethan plotseling. ‘Waar is Sandy?’

Frieda bukte zich en veegde zijn mond omstandig af.

‘Heel aardig van je,’ zei ze tegen Veronica. ‘Ik kom graag.’

 

Terug bij Sasha thuis maakte Frieda een linzensalade voor Ethan – die hij niet opat – en daarna speelden ze verstoppertje. Het was waar wat ze tegen Veronica had gezegd: kinderen zien de dingen echt anders. Ethan dacht dat als hij haar niet kon zien, hij zelf ook niet te zien was. Terwijl hij met zijn handjes over zijn ogen in een hoek van de kamer stond, ging Frieda hardop in zichzelf pratend naar hem op zoek. Even later liet hij zich onder de tafel glijden en hoorde ze hem een beetje bazig maar ook vertrouwelijk tegen zijn houten beestjes praten. Toen hij ineens stilviel en ze het tafelkleed oplichtte, zag ze dat hij met zijn mond halfopen en zijn beestjes in zijn handjes in slaap was gevallen. Zachtjes trok ze hem uit zijn schuilplaats en legde hem op de bank. Ze schoof een kussen onder zijn warme hoofd en trok een gordijn dicht zodat de zon niet in zijn gezicht scheen. Ze ging zitten en keek naar hem. Zijn lippen bewogen bij elke ademtocht en aan zijn trillende ogen zag ze dat hij droomde. Waar zou dit geheimzinnige wezentje van dromen, vroeg ze zich af. Wat zag hij als zijn ogen dicht waren?

Toen Sasha thuiskwam was Frieda Ethan een verhaaltje aan het voorlezen. Het ging over een heleboel dieren die samen op een bezemsteel zaten; hij kende het verhaal bijna uit zijn hoofd en praatte met haar mee.

‘Het is al de zesde keer dat ik dit voorlees,’ zei Frieda terwijl ze overeind kwam. ‘Zodra ik iets anders wil lezen, houdt hij zijn adem in tot hij rood aanloopt. Ik was bang dat hij uit elkaar zou knallen. Niet te geloven hoeveel macht zo’n kleintje over je kan hebben.’

‘Maar het is allemaal goed gegaan?’ Sasha bukte zich om Ethan een kus te geven maar hij wurmde zich onder haar uit en verdween onder de tafel, waar ze hem met dingen hoorden smijten.

‘Hij is heel braaf geweest.’

‘Je hebt me gered.’

‘Dat valt wel mee.’

‘Ik neem morgen vrij – ze denken dat ik naar een congres in Birmingham ga – zodat ik opvang voor hem kan regelen. Ik moet er niet aan denken eigenlijk, om weer helemaal opnieuw te beginnen met een vreemde. Ik zou er bijna mijn baan voor opgeven, maar ik betwijfel of ik het aan zou kunnen om alleen maar moeder te zijn en de structuur en identiteit te moeten missen die mijn werk me geeft. Daar ben ik pas echt bang voor: om weer in te storten, gek te worden, zoals toen. Dat wil ik nooit meer meemaken, en ik wil ook niet dat Ethan mij ooit zo meemaakt. Dat mag niet gebeuren.’

‘Misschien hoeft het niet,’ zei Frieda een ogenblik later.

‘Wat bedoel je?’

‘Ik kan Ethan wel een tijdje opvangen. Twee weken of zo. Helemaal als jij die vakantiedagen opneemt die je nog te goed hebt.’

‘Meen je dat echt?’

‘Natuurlijk meen ik het.’

‘Maar waarom?’

‘Omdat jij iemand nodig hebt voor Ethan, iemand die je kunt vertrouwen.’ Frieda dwong zichzelf tot een geruststellend lachje. ‘Bovendien is een vrouw met een kind vrijwel onzichtbaar, en dat komt mij goed uit.’

‘Vertel mij wat,’ zei Sasha treurig.

‘Dus bewijzen we elkaar een dienst, tot jij iemand gevonden hebt.’

‘Ik kan je niet zeggen wat dit voor mij betekent.’

‘Wacht even,’ zei Frieda een beetje streng. ‘Je moet er eerst goed over nadenken. Als je mij niet aangeeft, ben je wel strafbaar.’

‘Dat geeft niet.’

‘Misschien wel.’

Sasha schudde gedecideerd haar hoofd. ‘Niemand komt erachter.’

‘Behalve Ethan.’

‘Ethan zegt heus niks. Hij is nog veel te jong, hij legt geen verbanden. Als iets er niet meer is, bestaat het niet meer.’

Frieda zag hem weer voor zich met zijn handjes voor zijn ogen, overtuigd dat hij zichzelf onzichtbaar maakte. ‘Oké,’ zei ze. ‘We proberen het gewoon.’

‘Ik weet niet wat ik zonder jou zou moeten, Frieda. Dat je vanmorgen ineens voor m’n neus stond was een soort droom – is nog steeds een droom. Ik had half verwacht Christine achter me te zien staan met haar afkeurende blik. Wat een vreselijk mens, hè?’

‘Vreselijk.’

‘Ik weet niet hoe ik haar in huis heb kunnen halen.’

‘Het is een kenau.’

‘Misschien trek ik dat soort mensen aan.’

‘Zou best kunnen,’ zei Frieda. ‘Daar moet je maar eens over nadenken.’

‘En jij?’

‘Wat?’

‘Hoe moet het nou met jou?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Waar woon je nu?’ Frieda gaf geen antwoord. ‘Je kunt niet altijd ondergedoken blijven.’

‘Dat ben ik ook niet van plan. Ik zit alleen met een paar vragen waarop ik antwoord moet zien te krijgen.’

‘Het is een nachtmerrie.’

‘Voor mij is het anders maar al te echt.’

‘Denken ze nou werkelijk dat jij het gedaan hebt?’

‘Ja. En dat is niet helemaal uit de lucht gegrepen,’ voegde ze eraan toe. ‘Het bewijsmateriaal wijst ook in mijn richting. Ik dacht dat ik wist wie de dader was, ik was er zeker van, maar nu niet meer.’

‘Heb je geen enkel idee?’

‘Nee.’

‘Als je er niet achter komt, wat gebeurt er dan met jou?’

‘Ik denk nu vooral even aan jou,’ zei Frieda. ‘Stel dat de politie over een paar dagen voor de deur staat en vragen stelt?’

‘Dan ontken ik alles.’

‘En als ze je vragen wat voor opvang je voor Ethan hebt?’

‘Waarom zouden ze me dat vragen?’

‘Maar áls ze dat doen?’

Sasha dacht een ogenblik na.

‘Dan weet ik niet wat ik moet zeggen.’

‘Nee,’ zei Frieda. ‘Maar ik wel.’

 

De bijeenkomst voor Sandy was om zeven uur, vlak bij de London Bridge. Frieda ging eerst terug naar haar flatje. Ze moest zich wassen, hoewel dat niet erg bevredigend was met een douche waar maar een heel zwak straaltje koud water uit kwam, en wilde zich iets minder opvallend kleden.

Net toen ze naar binnen wilde gaan, bleef ze plotseling staan. Ze had iets gezien, een schim. Toen de schim bewoog zag Frieda een ineengedoken figuur met vervilt haar, een veel te wijde blouse en blote voeten.

‘Hana,’ zei ze, liep op haar af en boog zich over haar heen.

Hana keek op. Haar gezicht was nauwelijks herkenbaar; haar linkerwang was helemaal tot moes geslagen en zo opgezet dat haar oog niet meer openging. Haar neus was waarschijnlijk gebroken.

‘Kom,’ zei Frieda en trok de vrouw overeind. Ze rook naar tabak, gebakken uien en oud zweet; onder haar arm en op haar rug zaten vochtvlekken. Ze had bloed op haar kraag en op haar rok, en haar blote, vuile voeten waren ook bebloed.

‘Carla,’ klonk het schor. ‘Ik wilde juist…’

‘Stil maar, kom mee.’

Ze nam haar mee naar binnen, zette haar op de morsige bank en nadat ze een bakje met water had gevuld maakte ze haar gezicht schoon. Het water werd rood en troebel. Af en toe kermde Hana zachtjes.

‘Ik denk dat het gehecht moet worden. Je moet naar het ziekenhuis.’

Hana begon wild met haar hoofd te schudden. ‘Dan vermoordt hij me.’

‘Dat heeft hij al bijna gedaan.’

‘Je begrijpt het niet.’

‘Wie is hij?’

Weer schudde Hana haar hoofd, hoewel de beweging duidelijk pijn deed.

‘Is hij je man? Je vriend?’

‘Heb je nog whisky?’

‘Ja.’ Frieda kwam overeind en schonk whisky in een glas. Hana dronk ervan alsof ze dorst had, maar een deel sijpelde langs haar kin naar beneden. Frieda zag dat ze bloed in haar mond had. ‘Heb je overwogen naar de politie te gaan?’

‘Nee!’

‘Een vrouwenopvang?’

‘Ik heb geen geld. Geen cent. Hij heeft alles. Mijn papieren, alles.’

‘Toch kun je bij hem weggaan. Die keus heb je.’

‘Je begrijpt het niet,’ zei de vrouw weer. ‘Voor mensen als jij is het anders. Ik heb niets. Niets,’ herhaalde ze. ‘Hij heeft me zelfs mijn schoenen afgepakt. Toen ik zei dat ik wegging, bij mijn nicht ging logeren, heeft hij mijn schoenen stuk gesneden en dit gedaan.’ Met haar vingertoppen beroerde ze haar verminkte gezicht. ‘Dit is mijn leven,’ zei ze. ‘Het was stom van me om te denken dat het anders zou kunnen zijn.’

Frieda keek naar de licht gebogen schouders van de vrouw, naar haar toegetakelde gezicht, haar vuile voeten en met bloed besmeurde, sjofele blouse. ‘Ik kan je helpen,’ zei ze.

‘Hoe dan? Jij zit ook hier, toch? Wat kan jij doen?’

‘Wacht.’

Frieda stond op en ging naar de slaapkamer. Ze trok haar tas onder het bed vandaan. In haar wandelschoenen had ze het geld verborgen dat ze de dag dat ze haar oude leven achter zich liet van de bank had opgenomen. Ze telde het uit en kwam tot tweeënzestighonderd pond. Ze legde eenendertighonderd opzij en stopte de rest terug in de schoen.

‘Hier,’ zei ze, toen ze terug was in de huiskamer, en bood Hana het geld aan. ‘Pak aan.’

Hana zette grote ogen op en deinsde naar achteren alsof ze bang was. ‘Waarom?’

‘Dan kun je weg.’

‘Nee. Waaróm?’

Frieda keek naar het geld in haar uitgestrekte hand. ‘Dat is niet belangrijk,’ zei ze. ‘Het is voor jou.’

Hana nam het geld aan en staarde er verdwaasd naar. Ze likte langs haar droge lippen en zuchtte zo diep dat het uitmondde in een soort gesnuif.

‘Wat zit hierachter?’

‘Niks.’

‘Raar mens ben jij.’

‘Misschien. Wie niet? Je mag mijn slippers ook hebben,’ zei Frieda.

‘Hè?’

‘Je hebt geen schoenen. Ik heb ze niet nodig, ik heb nog andere. Ze passen je vast.’

Ze stapte uit haar slippers en schoof ze naar haar toe. Hana staarde ernaar alsof ze elk moment konden ontploffen.

‘Ik moet zo weg,’ zei Frieda. ‘Ik moet me nog even wassen en omkleden.’

‘Heb je nog wat whisky voor me?’

Frieda schoof de fles over de tafel en liet Hana achter op de bank. Ze ging terug naar de slaapkamer en bekeek de kleren die ze had gekocht, en waarvan niets haar beviel en niets lekker zat. Ze koos de donkergrijze broek die ze voor de begrafenis had gekocht, en een blauw T-shirt. Er stond een grote groene ster op de borst, waardoor ze er vanboven als een cheerleader uitzag, van onderen als een tuthola. Carla Morris zou zich waarschijnlijk wel opmaken, maar Frieda Klein had genoeg van Carla Morris en liet haar gezicht zoals het was, maar ze zette wel haar nepbril op.

‘Ik moet ervandoor,’ zei ze tegen Hana.

‘Oké.’ Hana keek glazig uit haar ogen. Ze klopte op haar borst alsof het een deur was die ze kon openen. ‘Ik ook. Mijn nieuwe leven wacht op me.’

‘Je kan het.’

‘Denk je?’