6
Bryant had zich iets anders voorgesteld bij een therapeutische kliniek. Het interieur van The Warehouse, waarin blank hout, metaal en glas de boventoon voerden, deed eerder denken aan een kunstcentrum, zo’n plek waar je tijdens een schoolreisje werd rondgeleid. En de vrouw die hij de dag daarvoor aan de telefoon had gehad, Paz Alvarez, leek niet op een manager. Met haar donkere ogen en flamboyante kledij had ze meer weg van een flamencodanseres of een waarzegster. Toen Bryant zei dat hij over Frieda Klein wilde praten, keek ze hem argwanend aan. Reuben McGill was in gesprek met een patiënt. Hij zou moeten wachten.
Bryant wachtte in het kantoor van Paz. Zodra ze telefoneerde werd ze een ander mens, lachte behaagziek en praatte honderduit. Maar als ze daarna ophing, keek ze om zich heen en betrok haar gezicht. Bryant probeerde een praatje aan te knopen. Kende ze Frieda Klein? Uiteraard. Kende ze haar al lang? Een paar jaar. Zag ze haar vaak? Als ze in de kliniek was. Was dat vaak? Ze haalde haar schouders op.
Hij gaf het op en keek om zich heen. Er hing een wandkleed aan de muur en overal stonden beeldjes en metalen ornamenten. Er verscheen een man in de deuropening. Hij keek Paz aan, die naar Bryant knikte. Bryant stond op.
‘Dokter McGill?’
‘Kom verder.’
Bryant liep achter McGill aan naar een kamer die zeer sober was ingericht. Er hing een reproductie van een abstract schilderij aan de muur en er stonden alleen twee houten stoelen tegenover elkaar.
‘Ik had een divan verwacht,’ zei Bryant.
McGill lachte niet, maar gebaarde naar een van de stoelen en ging zelf in de andere zitten. Ook McGill beantwoordde niet aan het beeld dat Bryant van een psychiater had. Hij droeg wandelschoenen, een grijze linnen broek en een overhemd van verschoten blauwe stof. Zijn dikke grijzende haar was naar achteren gekamd. De meeste mensen die een politieman op bezoek krijgen zijn nerveus of onrustig. Soms zelfs vijandig. McGill zweeg en zag er een beetje verveeld uit.
‘We zijn bezig met het onderzoek naar de moord op Alexander Holland,’ begon Bryant.
‘Ik kende hem als Sandy,’ zei McGill. ‘Het klopt niet om hem Alexander te horen noemen. Ik kan het nog steeds niet geloven. Verschrikkelijk, vooral voor Frieda.’
‘U kende hem?’ vervolgde Bryant.
‘Natuurlijk. Ik heb hem een paar jaar geleden leren kennen.’
‘Via Frieda Klein?’
‘Inderdaad. Ze hadden een relatie, maar die is alweer een tijdje voorbij.’
‘We zijn op zoek gegaan naar mensen die hem goed hebben gekend. Zoals dokter Klein.’
‘Ik snap het niet. Kunt u haar niet rechtstreeks benaderen?’
‘Mijn baas praat vanmiddag met haar, maar uw naam kwam ook bovendrijven.’
‘Hoezo?’
‘Frieda Klein is psychoanalytica. Maar u was háár analyticus. Hoe zit dat?’
Tot Bryants ongenoegen keek McGill hem geamuseerd aan.
‘Hoe dat zit? Ze kwam een paar keer per week voor een sessie. Maar dat is alweer jaren geleden.’
‘Ik weet er niets van,’ zei Bryant. ‘Maar is het normaal in analyse te gaan bij iemand met wie je bevriend bent?’
McGill maakte een ongeduldig gebaar. ‘Als je therapeut wil worden, moet je eerst zelf in therapie.’
‘Waarom?’
McGills gezicht klaarde een beetje op. ‘Goeie vraag,’ antwoordde hij. ‘Ik denk dat dat is omdat je, als je zelf in therapie bent geweest en er veel tijd en geld in hebt gestopt, wel een brave, gehoorzame therapeut zal worden die geen ongemakkelijke vragen over de nestors van het vak zal stellen of de doelmatigheid van wat we doen in twijfel zal trekken. Ook is het handig om met je eigen hang-ups in het reine te komen, zodat die je niet in de weg zitten als je met patiënten te maken krijgt.’ Hij fronste. ‘We zijn later pas vrienden geworden. Eerst was ik haar analyticus, pas toen ze hier kwam werken zijn we bevriend geraakt.’
‘En Alexander Holland hebt u via haar leren kennen.’
‘Ja.’
‘Ze waren een stel.’
‘Ja.’
‘En toen ging het uit.’
‘Ja.’
‘Weet u ook waarom?’
McGill sloeg zijn armen over elkaar. Bryant had het gevoel dat hij werd weggeduwd.
‘U hebt vast ook vrienden.’
‘Een paar.’
‘Als hun relatie eindigt, weet u daar dan het fijne van?’
‘Meestal wel. De een is vreemdgegaan of ze hadden steeds ruzie of de een raakte uitgekeken op de ander.’
‘Nou, ik weet niet waarom het tussen hen stukliep.’
‘Weet u wel wie het uitmaakte?’
McGill haalde zijn armen uit elkaar. ‘Waarom wilt u dit allemaal weten? U vraagt me meer over Frieda dan over Sandy.’
‘Holland is vermoord. We willen weten wat er speelde in zijn leven.’
‘Frieda heeft het uitgemaakt.’
‘Weet u waarom?’
‘Ze is een zelfstandige vrouw. Misschien voelde ze zich gevangen. Ik heb geen idee.’
‘Hoe vatte hij het op?’
‘Wat denkt u? Hij was niet blij.’
‘Hoe liet hij dat merken?’
McGill haalde zijn schouders op. ‘Door niet blij te zijn. Zich te beklagen. Door te proberen haar op andere gedachten te brengen.’
‘Heeft hij haar bedreigd? Was hij gewelddadig?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Hebt u hem nog gesproken toen het uit was?’
‘Een of twee keer.’
‘Waarom?’
‘Misschien dacht hij via mij tot Frieda door te kunnen dringen.’
‘Hoe gedroeg hij zich?’
‘Hoe hij zich gedroeg? Echt zo’n politievraag. Tja, wie kent het niet, het is de meest hopeloze bezigheid die je kunt verzinnen: iemand proberen over te halen weer van je te houden.’
Bryant haalde een kopie uit zijn map en gaf die aan McGill. ‘Zegt dit u iets?’
McGill staarde naar het papier waarop Sandy data en tijdstippen in een kolom had gezet. Erboven stond WH. ‘Nee, niks.’
‘Het lijkt me aannemelijk dat WH Warehouse betekent.’ McGill haalde zijn schouders op. ‘Als we daarvan uitgaan, hebt u dan enig idee wat deze data en tijden zouden kunnen betekenen?’
‘Nee.’
‘Zouden het bijvoorbeeld de data en tijden kunnen zijn waarop dokter Klein hier werkte?’
‘Dat zou ik na moeten kijken.’
‘Graag,’ zei Bryant.
‘Maar het lijkt me eenvoudiger om het Frieda zelf te vragen.’
‘Dat gaan we ook doen.’ Hij keek in zijn notitieboekje. ‘Nog één ding. Zegt de naam Miles Thornton u iets?’
‘Ja,’ zei McGill, duidelijk op zijn hoede. ‘Hij is een patiënt van ons. Of was dat.’
‘Er is aangifte gedaan van zijn vermissing.’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Omdat hij niet kwam opdagen bij een sessie.’
‘Zijn sessies met dokter Klein.’
‘Ja.’
‘Wat is daar zo verontrustend aan? Ik neem aan dat het wel vaker gebeurt dat patiënten niet komen opdagen.’
‘Wat heeft dit met Sandy’s dood te maken?’ Bryant, die hier geen antwoord op wist, bleef hem onverstoorbaar aankijken. ‘Miles Thornton is een jongeman met ernstige psychische stoornissen. Misschien hadden we hem nooit als patiënt moeten aannemen en was hij beter af geweest in een kliniek. Hij is al eens opgenomen geweest op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis en toen hij werd ontslagen vonden we – Frieda vond dat vooral – dat we hem hadden verraden. Hij kon gewelddadig zijn, was soms psychotisch. Dus toen hij niet meer kwam…’ Weer haalde hij zijn schouders op. ‘Nou ja, dat was natuurlijk zorgelijk. En het was onze plicht zijn vermissing te melden.’
‘Ik begrijp het.’ Bryant kwam overeind. ‘Laat me weten hoe het zit met die lijst. Ik laat hem hier. Is er nog iemand anders die ik te spreken kan krijgen?’
‘U hebt Paz al ontmoet. En dan hebben we Jack Dargan nog, Frieda’s voormalige stagiair. Die is hier nu in vaste dienst. Maar zij zullen hetzelfde zeggen als ik.’
Nu was het Bryants beurt om afkeurend te kijken. ‘Dat zullen we dan wel zien.’
Jack Dargan was een opzichtig geklede jongeman. Bryant was graag onzichtbaar, of hij nu dienst had of niet, hij droeg donkere, ingetogen kleren zonder veel variatie. De man die de kamer binnenkwam had een dun geel vest aan op een kobaltblauw T-shirt en een slobberbroek die aan een pyjama deed denken. Misschien was dit het werktenue van therapeuten. Zijn haar was ook kleurrijk: bruinachtig oranje met een golving erin die hij benadrukte door er telkens als hem een vraag werd gesteld met zijn hand doorheen te gaan. Hij was zo onrustig dat het Bryant moeite kostte zich te concentreren op wat hij zei – maar het was duidelijk dat het antwoord nee was. Nee, hij wist niet waarom Frieda Kleins relatie met Alexander Holland was geëindigd; nee, hij was hem niet meer tegengekomen sinds Frieda het had uitgemaakt, hij had alleen een paar keer een glimp van hem opgevangen (nu wendde hij zijn blik even af); en nee, hij had niets toe te voegen aan Reuben McGills verklaring over Miles Thornton.
‘Kwam Alexander Holland vaak naar The Warehouse?’
Jack beet op de knokkels van zijn hand en kneep zijn ogen samen.
‘Nee.’
‘U hebt nooit meegemaakt dat hij kwaad of gewelddadig was?’
‘Gewelddadig? Nee, nooit.’
‘Ook niet kwaad?’
‘Ik kan maar niet geloven wat er gebeurd is,’ zei Jack.
‘Was hij kwaad?’
‘Ik weet het niet. Hij was teleurgesteld, zoals je bent als een relatie stukloopt. Dat maken we allemaal weleens mee.’
‘Hoe teleurgesteld was hij?’
‘Hij was Frieda kwijt.’
‘U kunt mij niets vertellen wat ons zou kunnen helpen bij ons onderzoek? En bedenk: we hebben het niet over winkeldiefstal. Een man die u hebt gekend is van het leven beroofd.’
‘Dat ben ik me bewust. Ik vind het ook vreselijk en ben er geschokt over. Maar nee, ik kan echt niets bedenken waar u iets aan zou kunnen hebben. U zult het Frieda moeten vragen.’
Aldoor hetzelfde liedje: vraag het aan Frieda.
‘Dit zal wel moeilijk voor u zijn,’ zei Hussein.
Frieda was thee aan het schenken en het leek alsof ze het niet had gehoord. Ze legde een onderzetter voor de inspecteur op tafel en zette er een beker op. Toen nam ze een slokje van haar eigen thee. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Alexander Holland was iemand om wie u hebt gegeven en…’
‘Zou u hem Sandy willen noemen? Ik kende hem niet als Alexander; hij wordt een vreemde als u hem zo noemt.’
‘Natuurlijk. Sandy was iemand om wie u hebt gegeven en nu is hij vermoord.’
‘Wat me altijd opvalt,’ zei Frieda, ‘is dat als er iets is gebeurd de mensen er altijd deel van willen worden. Als iemand iets heel ergs meemaakt, willen andere mensen er een stukje van hebben, alsof het hun ook is overkomen. Wat er met Sandy is gebeurd is niet mijn drama. Het is Sandy’s drama, en dat van zijn familie. Kunnen we het nu voor kennisgeving aannemen dat ik diep geschokt ben door wat er is gebeurd?’
‘Dat klinkt een beetje kil.’
‘Het spijt me, maar ik ben nooit goed geweest in huilen voor de camera.’ Ze zweeg een moment. ‘Ik begrijp dat ik kil op u overkom. Maar zoals u weet reageren mensen heel verschillend op boosheid en verdriet. Ik ben geneigd me in mezelf terug te trekken en dan kom ik hard over.’
‘Oké, prima.’
‘Het was een uitleg, geen verontschuldiging.’
‘Ze zeiden al dat u moeilijk was,’ zei Hussein geïrriteerd en een beetje van haar à propos gebracht.
‘Wie hebben dat gezegd?’
‘Commissaris Crawford. Hij heeft een boekje opengedaan over zijn samenwerking met u. En professor Bradshaw.’
Frieda’s reactie verbaasde Hussein. Ze leek er niet mee te zitten en werd niet boos. Ze was alleen maar benieuwd.
‘Hoe dat zo?’
‘Uw naam kwam naar boven in het systeem. En Crawford vond het nodig mij over u in te lichten.’
‘Nu is het me duidelijk.’ Frieda lachte flauwtjes. ‘Dit. Dat u hier bent.’
‘Er is niets duidelijk. Alexander…’ Ze corrigeerde zichzelf. ‘Sandy Holland is dood aangetroffen. Vermoord. Hij had uw naambandje om zijn pols. U hebt een relatie met hem gehad. Het spreekt vanzelf dat ik u bij het onderzoek moet betrekken. En dan spreekt het ook vanzelf dat ik vragen voor u heb.’
‘Kom maar op dan.’
‘Hebt u onlangs nog contact gehad met het slachtoffer?’
‘Ik had hem in geen maanden echt gezien.’
Even viel er een stilte. ‘Kunt u daar nog iets meer over zeggen?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘U zegt “echt gezien”. Ik vroeg of u nog contact hebt gehad. Het is me niet duidelijk wat u met “echt” bedoelt.’
‘Ik heb wel een glimp van hem opgevangen.’
‘Een glimp?’
‘Ja.’
‘Meer niet?’
‘Meer niet.’
‘Bedoelt u dat u hem langs zag lopen toen u uit het raam keek? Of vanuit een bus? Aan de overkant van de straat? Of kwam u hem tegen bij een gemeenschappelijke kennis thuis?’
‘Ik heb hem een paar keer in de buurt van mijn werk gezien.’
‘The Warehouse.’
‘Inderdaad. Daar ben ik twee of drie keer per week.’
‘Maar u hebt hem niet gesproken.’
‘Nee. Of althans, nauwelijks, hooguit een paar woorden.’
‘Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?’
‘Een paar weken geleden, denk ik. Ik weet het niet meer precies.’
‘Een paar weken? De eerste week van juni?’
‘Zou kunnen.’
‘De exacte datum weet u niet meer?’
‘Niet zo uit m’n hoofd.’
‘Zijn zus heeft hem maandag 9 juni voor het laatst gezien. Was het daarna?’
Frieda dacht even na. ‘Ik werk meestal op dinsdag in The Warehouse, het zou die dinsdag geweest kunnen zijn.’
‘Niet later in de week?’
‘Nee, dat denk ik niet. Ik ben er haast zeker van.’
‘Dus dinsdag 10 juni. Een zekere dokter Ellison schijnt de politie te hebben gebeld, ze maakte zich zorgen omdat hij zich niet meer had laten zien. Haar aangifte is niet serieus genomen. Dat was op 16 juni, dus zes dagen later. U hebt na de tiende juni, toen u hem bij The Warehouse hebt gezien, echt niet nog een glimp van hem opgevangen?’
‘Nee.’
‘Dat weet u zeker.’
‘Ik weet het zeker.’
‘U hebt ook niet op een andere manier contact met hem gehad?’
‘Sandy belde me af en toe.’
‘Af en toe?’
‘Soms.’
‘U weet dat we inzage hebben in zijn gespreksgegevens?’
‘Hij wilde contact houden.’
‘U bedoelt dat hij de relatie met u wilde herstellen.’
Frieda aarzelde. ‘Ik heb hem vanaf het begin duidelijk gemaakt dat het voorbij was.’
‘Was hij daar kwaad over?’
Zich tot kalmte dwingend antwoordde Frieda: ‘Ik gaf heel veel om Sandy, en dat is nog steeds zo. Ik wilde dat het goed met hem ging.’
‘Ik heb zo’n gevoel dat er nu een “maar” komt.’
‘Maar dit zijn altijd pijnlijke, moeilijke situaties. Je hoort weleens van relaties die beschaafd worden beëindigd, zonder verwijten. Ik heb dat nog nooit meegemaakt.’
Er werd aangebeld. Frieda stond op om open te doen. Hussein hoorde stemmen en even later kwam Frieda terug met een grote, indrukwekkende man. De kamer leek ineens een stuk kleiner. Hij droeg zware, bestofte laarzen, een spijkerbroek en ondanks de hitte een grijze wollen trui met ribbels. Zijn donkerbruine haar zat in de war en op zijn wangen gloorde een stoppelbaard.
‘Dit is een vriend van mij,’ zei Frieda. ‘Josef Morozov. Josef, hoofdinspecteur Hussein. Zij is hier om over Sandy te praten.’
Josef stak zijn grote hand uit en toen Hussein hem schudde zag ze dat hij ruw en verweerd was, en vuil. ‘Was heel slecht.’ Hij keek Hussein achterdochtig aan.
‘Ga zitten,’ zei Frieda tegen Josef. ‘We zijn bijna klaar.’
‘Nog niet helemaal,’ zei Hussein bits.
De stoel waarop Josef ging zitten bevond zich net buiten Husseins gezichtsveld. Ze twijfelde er niet aan dat hij op Frieda’s verzoek gekomen was om bij dit gesprek aanwezig te zijn. Het gaf haar het gevoel dat ze werd gecontroleerd, en dat beviel haar helemaal niet. Ze keek om naar Josef, die haar onbewogen aankeek.
‘Kende ú meneer Holland, meneer Morozov?’
‘Drie jaar,’ antwoordde hij. ‘Vier jaar. Frieda’s vriend is mijn vriend.’ Hij knikte haar toe, alsof hij haar wilde waarschuwen.
‘Woont u hier?’ vroeg ze.
‘Hier in Engeland?’
‘Hier in dit huis.’
‘Nee.’
Ze wendde zich weer tot Frieda. ‘Uit zijn telefoongegevens blijkt dat een op de drie nummers die hij de laatste tijd gebeld heeft uw nummer was,’ zei ze.
‘Is dat een vraag?’
‘Misschien wilt u er iets over zeggen.’
‘Ik zou niet weten wat.’
‘We hebben spullen in zijn woning gevonden die met u te maken hebben.’
‘Wat voor spullen?’
‘Foto’s, onder andere.’
‘Wanneer je jaren samen bent geweest, blijft er altijd wel iets achter.’
‘Hebt u hier nog spullen van meneer Holland?’
‘Vast wel.’
‘Zoals?’
‘Dat weet ik niet. Dat kan ik zo een-twee-drie niet zeggen.’
‘U klinkt defensief.’
‘Waarom zou ik me moeten verdedigen?’
‘Weet u wat ik niet begrijp? Als het mij was overkomen dat iemand met wie ik close ben geweest zo afschuwelijk aan zijn eind was gekomen, ik hem had geïdentificeerd en de politie bij me langskwam om erover te praten, dan zou ik alles, maar dan ook alles uit de kast halen om ze te helpen. Ik zou mijn hersenen laten kraken om iets te bedenken waar ze mee verder konden. Ik zou zelfs zo mijn stinkende best doen dat het haast vervelend werd.’
‘O, u vraagt mijn hulp?’
‘Uit de verhalen die ik over u hoor, maak ik op dat dat uw gewoonte is. Zodra een zaak u interesseert, duikt u erin en bent u niet meer te stoppen.’
‘Ik betwijfel of dat alles is wat u hebt gehoord. Ik neem aan dat u commissaris Crawford citeert en dat hij het niet complimenteus bedoelde. Maar als u mijn hulp nodig hebt, zal ik alles doen wat binnen mijn vermogen ligt. Uiteraard.’
‘Dat wil ik niet,’ zei Hussein. ‘Ik wil alleen maar dat u uw burgerplicht doet.’
De blik waarmee Frieda Hussein aankeek had een scherpte die nieuw was. Haar gezicht was bleker geworden en ze klemde haar kaken op elkaar. ‘Goed,’ zei ze met een zachtere stem, waardoor Hussein zich naar voren moest buigen om haar te kunnen verstaan. ‘Misschien is dit niet het soort hulp waar u op zit te wachten, maar ik denk dat ik weet wie Sandy heeft vermoord.’
‘En wie is dat?’
‘Een man genaamd Dean Reeve.’ Frieda liet een stilte vallen, alsof ze een reactie verwachtte. ‘Ik ben geen rechercheur, maar wanneer er in een moordzaak een verdachte wordt genoemd, verwacht ik toch op z’n minst dat die naam genoteerd wordt. Anders staat het straks niet in het dossier en ik wil dat dit officieel wordt vastgelegd.’
‘Ik hoef dit niet vast te leggen, ik heb uw dossier gelezen.’
‘Het verbaast me dat er een dossier over me is. Ik ben nooit ergens voor veroordeeld.’
‘Als je informatie over iemand verzamelt en dat uitprint heb je algauw een dossier. En wat aan dit dossier opvalt zijn uw herhaalde beschuldigingen aan het adres van Dean Reeve. U hebt hem van diverse moorden en geweldplegingen beticht. Het probleem is alleen dat Dean Reeve al vijf jaar dood is.’
‘Als u het dossier goed hebt gelezen, weet u ook dat ik niet geloof dat hij dood is.’
‘Ja, dat heb ik gelezen.’
‘Dean Reeve leeft nog en is heel gevaarlijk. Hij heeft het gestoorde idee dat hij voor me moet zorgen, of misschien wil hij me in zijn macht hebben. Als hij de indruk had dat Sandy mij lastigviel, zou hij er zijn hand niet voor hebben omgedraaid om hem te vermoorden. Met plezier zelfs.’ Ze sloot haar ogen en toen ze ze weer opende, richtte ze haar blik op Hussein, in afwachting van een antwoord.
‘Ik heb u gehoord,’ zei Hussein ten slotte.
‘Het enige wat ik vraag,’ zei Frieda, ‘is dat u het dossier over mij met uw eigen ogen bekijkt, niet met die van Crawford of Bradshaw.’
Hussein stond op. ‘Goed,’ zei ze. ‘Dat zal ik doen. Maar ik verwacht van u dat u open kaart met mij speelt.’
‘Open kaart? Waarom zou ik dat niet doen?’
‘Dat zei ik u al. Ik heb uw dossier gelezen.’