14
De citypassage staat voor alles wat Vanessa aan Engelsfors haat. Het is er uitgestorven, het is lelijk en boven alles is het een pijnlijk fiasco.
Het werd zes jaar geleden geopend met een hoop heisa en gratis ballonnen voor alle kinderen. Nu zijn hier alleen nog maar dichtgespijkerde winkels en Sture & Co, de favoriete tent van alcoholisten. Het hele gebouw is in een constante schemering gehuld, omdat niemand nog de moeite neemt om de lampen in het plafond te verwisselen. De Kristalgrot is de eerste nieuwe aanwinst in meer dan twee jaar tijd.
Er rinkelt een belletje als Vanessa de deur van de winkel opent. Het ruikt er sterk naar wierook. De muren zijn warm geel en overal in de winkel staan kasten en tafels gevuld met boeken, dromenvangers, schilderijen met dolfijnen erop, geurkaarsen en mysterieuze potten. En er is natuurlijk kristal in allerlei kleuren en maten.
Achter de toonbank zit een oudere vrouw in een roddelblad te bladeren. Ze is zonnebankbruin en heeft overgepermanent blond haar. Haar lippenstift is ijzig roze en haar oogleden zijn zwaar aangezet met turquoise oogschaduw. Op haar spijkerpak zijn her en der kleine, goudkleurige vlindertjes geborduurd.
Dus dit is Mona Maneschijn? Vanessa wist niet wat ze moest verwachten, maar in elk geval niet iemand die eruitziet alsof ze zojuist weggelopen is uit een videoclip uit de jaren tachtig. Als ze dichter naar de toonbank loopt, ruikt ze de geur van oude rook en mierzoete parfum.
‘Hallo…’ begint Vanessa.
‘Wat wil je?’ rochelt Mona zonder ook maar op te kijken uit haar blad.
Vanessa wordt kwaad. Deze winkel moet blij zijn met elke klant die ook maar binnenkomt. Mona Maneschijn zou moeten juichen en rozenblaadjes voor haar voeten moeten strooien.
‘Stoor ik of zo?’
Mona Maneschijn laat langzaam haar blaadje zakken en vestigt haar blik op Vanessa.
‘Wat wil je?’ herhaalt ze.
‘Mijn moeder is hier geweest om haar hand te laten lezen. Jannike Dahl. Ze vertelde dat u een soort twee-voor-de-prijs-van-één-aanbieding had.’
Ze legt het bonnetje op de toonbank en Mona pakt het op, langzaam, alsof ze duidelijk wil maken dat ze toch zeker niet van plan is zich voor Vanessa te gaan lopen haasten. Ze zet haar bril die ze rond haar hals had hangen, op en bekijkt het bonnetje nauwkeurig en met veel omhaal.
Dan kijkt ze naar Vanessa en ze slaakt een lange, diepe zucht.
Vanessa staat op het punt om weg te gaan. Maar ze heeft dit al wekenlang voor zich uitgeschoven en de aanbieding loopt nog maar tot vandaag. Haar moeder zou zo teleurgesteld zijn. Ze wil zó graag dat Vanessa haar interesse voor droomduiding, waarzeggen en aurafotografie deelt.
‘Is er iets mis mee?’ vraagt Vanessa.
Mona snuift, staat op en loopt om de toonbank heen. Daar, tussen een boekenkast vol occulte boeken en een koperen draak, die bij Vanessa tot aan haar middel komt, hangt een roodfluwelen gordijn. Mona trekt het opzij en loopt naar binnen terwijl ze Vanessa gebaart haar te volgen.
De ruimte is klein en benauwend. Er hangen meer fluwelen gordijnen die slordig tegen de witte muren zijn gespijkerd en het perzikkleurige zeil op de vloer maakt elke poging om de sfeer mystiek te maken ongedaan. Midden in de kamer staan twee fauteuils met rood pluche en een tafel die bedekt is met een donkerpaarse doek met gouden franjes. Mona wuift die kant op, en Vanessa neemt aan dat dit gebaar betekent dat ze daar moet gaan zitten. Een scherpe, stalen veer uit de zitting prikt in haar bil als ze gaat zitten.
‘Godver,’ zegt Vanessa en ze schuift heen en weer om een comfortabele houding te vinden. ‘Die stoel is kapot.’
‘Jij bent gewoon te iel,’ moppert Mona en ze gaat tegenover haar zitten.
Vanessa had bijna iets teruggezegd over Mona’s enorm dikke reet, maar ze houdt zich in.
Mona’s armband rammelt als ze ergens mee onder tafel rommelt. Daarna begint ze haar handen in te smeren. Vanessa vraagt zich net af of het een soort magische olie is als ze het flesje met desinfecterende handgel ziet. Dan steekt Mona haar handen uit.
‘Hier met die klauwen,’ zegt ze.
Vanessa legt aarzelend haar handen in die van Mona. Op het moment dat hun huid contact maakt, krijgt Vanessa een apart gevoel. Het lijkt enigszins op het gevoel dat ze heeft wanneer ze onzichtbaar wordt. Een beetje als een windvlaag die vanuit haar binnenste komt.
De laatste weken is ze er steeds beter in geworden om haar onzichtbaarheid te beheersen. Ze kan die nu voelen opkomen en op tijd tegenhouden. Ze leert nu ook haar onzichtbaarheid op te wekken wanneer ze dat wil. Dat is beduidend lastiger, en de eerste paar keren dat ze het probeerde, kreeg ze een bloedneus door de inspanning.
Mona onderzoekt haar handen en plotseling wordt Vanessa nerveus. Ze weet namelijk niets van Mona af. Haar hart begint sneller te kloppen terwijl ze ondertussen in haar hoofd de weken terugtelt en zich realiseert dat Mona zich net voordat Elias overleed in de stad moet hebben gevestigd.
Dit was een slecht idee, Vanessa, zegt ze tegen zichzelf. Een wel heel slecht idee.
‘Ik zie dat je een zelfstandige jongedame bent die haar eigen weg wil gaan,’ zegt Mona.
‘Nou nou, dat was nog eens een hoogstaande gok,’ zegt Vanessa en ze voelt haar hartslag weer dalen.
‘Wij doen hier niet aan gokken!’ Mona werpt haar een geïrriteerde blik toe voordat ze verdergaat. ‘Je wilt de wijde wereld in en zien wat er allemaal te koop is.’
‘Jeetje, wat moet ik bijzonder zijn.’
Er is geen enkel probleem. Want alles wat Mona zegt, zou voor elk meisje van Vanessa’s leeftijd kunnen gelden. Mona is een kwakzalver, net als al die andere goeroes van haar moeder. En nu knijpt de kwakzalver met haar mond waardoor elke rookrimpel op haar bovenlip zichtbaar wordt. Dan lijkt ze iets te besluiten.
‘Oké. En nu gaan we het serieus aanpakken.’
Ze verstevigt haar greep om Vanessa’s handen.
Een nieuw gevoel maakt zich van Vanessa meester. Het voelt net als toen Ida in het park begon te zweven: alsof de lucht elektrisch geladen is. De haartjes op haar armen gaan overeind staan. Ze houdt haar adem in.
‘Ik zie een man,’ zegt Mona. ‘Jullie hebben een gecompliceerde relatie.’
‘O ja?’ zegt Vanessa en ze probeert zo nonchalant mogelijk te klinken.
‘Het zal geen stand houden.’
‘Maar zoiets zeg je toch niet?’
Mona lacht scheefjes.
‘Wil je stoppen? Kun je de waarheid niet aan?’
Vanessa verbijt zich. Mona gaat verder met het bestuderen van haar rechterhandpalm. Ze volgt een lijn met haar wijsvinger. Dat kietelt.
‘Zie je dit hier? Deze lijnen zijn helemaal op het eind samengevlochten. De liefde van je leven is niet degene die je denkt dat het is, maar het is wel iemand die je al kent. Ai, ai, ai… Het zal geen rozengeur en maneschijn worden. Maar jullie zijn met elkaar verbonden.’
Mona lacht – nee, dat is het verkeerde woord: Mona schátert.
‘En wat is er precies zo grappig?’ zegt Vanessa.
‘Daar kom je nog wel achter.’
Mona laat Vanessa’s rechterhand los en pakt haar linker.
‘Je voelt je enorm door iemand in de steek gelaten. Ik zie een van je ouders die…’ begint Mona, maar plotseling buigt ze zich voorover, zo diep dat het puntje van haar neus Vanessa’s handpalm bijna raakt. ‘Aha!’ barst ze uit.
Vanessa’s mond wordt droog. Haar tong plakt tegen haar gehemelte en ze krijgt geen woord over haar lippen. Mona geeft haar een triomfantelijke blik.
‘Ik wist het,’ zegt ze. ‘Wacht even.’
Mona staat op en ze loopt naar een zwartgeverfd bureau. De bovenste la piept zo schel als ze hem opentrekt, dat Vanessa ervan schrikt. Mona graait er luidruchtig in tot ze vindt wat ze zoekt.
Vanessa ziet nog net een glimp van een plastic zakje met witgele steentjes voordat Mona uit de kamer verdwijnt. Ze komt al snel terug met een brandende sigaret in haar mondhoek en een asbak van rood marmer in haar ene hand. In de andere bungelt het zakje.
‘Ik heb groffer geschut nodig,’ zegt Mona.
Ze peutert het zakje voorzichtig open en gooit de inhoud op tafel. Vanessa krijgt het er koud van als ze ziet dat het helemaal geen stenen zijn.
Het zijn tanden. Mensentanden.
‘Zie je deze inscripties?’ zegt Mona en ze houdt twee voortanden omhoog.
Vanessa deinst achteruit.
‘Doe niet zo flauw,’ zegt Mona. ‘Wees blij dat ik geen dierenuitwerpselen of ingewanden gebruik.’
Vanessa’s blik glijdt naar de tafel. De glimmende tanden hebben vreemdsoortige strepen die elkaar op verschillende manieren kruisen. Op elke tand staat een ingekerfd patroon.
‘Dit is het Ogham-alfabet,’ zegt Mona. ‘Duizenden jaren geleden werd dit al door druïden gebruikt. Maar sommigen denken dat het alfabet nog veel ouder is en zijn oorsprong heeft in de oeroude maangodinnencultuur uit het Midden-Oosten.’
Ze verzamelt alle tanden in haar handen die ze tot een kom heeft gevormd. Ze schudt ze een paar keer. Ze rammelen en ratelen tegen elkaar aan. Daarna opent ze haar handen en laat de tanden op het tafelblad vallen. Vanessa voelt dat elektrische gevoel weer in de kamer. Het voelt alsof iemand zachtjes met een rasp over haar huid gaat.
Mona draait een paar tanden om, zodat ze allemaal met de tekens naar boven liggen. Daarna bestudeert ze het resultaat, terwijl ze een paar trekken van haar sigaret neemt die nog steeds in haar mondhoek vastzit.
‘Dit teken, úath, staat voor schrik of angst,’ legt ze uit en ze wijst op een kies. ‘En dit hier… Nee, dat wil je vast niet weten.’
Mona kijkt haar uitdagend aan.
‘Dat wil ik wel.’
‘nGéadal staat voor de Dood. Jij hebt de Dood boven je hoofd hangen.’
Mona neemt een trek van haar sigaret, waardoor de tip met as zo groot wordt, dat het lijkt alsof die er elk moment af kan vallen. Ze zet haar bril af.
Vanessa heeft het benauwd. Het voelt alsof de ruimte langzaam krimpt, alsof de muren zich elk moment om haar heen zullen sluiten en haar dood gaan drukken.
‘Je hoeft niet alles zo letterlijk te nemen,’ zegt Mona alsof wat ze net vertelde helemaal niets bijzonders was.
Vanessa staat met een ruk op, zoekt tastend tussen de stroken fluweel naar de opening en komt eindelijk uit aan de andere kant, in de normale wereld waar ze weer lucht krijgt.
‘Hoi,’ zegt iemand en Vanessa kijkt om zich heen.
Linnéa staat tussen de kasten. Ze houdt een porseleinen figuur met glimmend paarlemoer in de vorm van een engel in haar hand.
‘Is dit niet zo lelijk dat het weer gaaf wordt?’ zegt Linnéa.
Vanessa kijkt naar de mollige engel die op een harp speelt. Niemand anders dan Linnéa zou zo’n wanstaltig ding in haar huis kunnen zetten en het er nog cool uit kunnen laten zien ook.
Mona komt de winkel in gelopen en kijkt met een vorsende blik naar Linnéa’s nepbontjas met luipaardprint, het shirt eronder, dat kapot geknipt en vervolgens weer aan elkaar gezet is met veiligheidsspelden, het superkorte rokje van roze stof en haar hoge kisten.
‘Maak je zakken leeg,’ beveelt Mona.
‘Waarom dát dan?’ zegt Linnéa.
‘Ik herken een dief als ik er een zie.’
‘Ik heb niet eens zakken,’ zegt Linnéa.
Ze draait een rondje en lacht uit de hoogte. Mona pakt de bontjas vast, onderzoekt deze minutieus en constateert dat Linnéa de waarheid spreekt.
Mona snuift en Vanessa bedenkt dat Linnéa precies is wie ze nu nodig heeft na die kettingrokende kletstante en haar alfabet des doods.
Ze laten Mona Maneschijn in haar benauwde winkeltje achter.
‘Wat moest je in godsnaam bij dat ouwe wijf?’ vraagt Linnéa en ze vist, zodra ze de passage uit zijn, een pakje sigaretten uit een van haar kisten.
Als ze een sigaret heeft aangestoken, houdt ze hem Vanessa voor, die hem aanneemt hoewel ze het eigenlijk alleen maar lekker vindt als ze dronken is. Daarna steekt Linnéa er zelf een op en ze beginnen te lopen.
‘Dat komt door mijn moeder. Die wilde per se dat ik daarheen ging,’ antwoordt Vanessa. Ze wil niet over de voorspelling praten, en deze het liefst voor altijd vergeten. ‘Wat deed jíj daar?’ gaat ze snel verder, voordat Linnéa nog meer vragen kan stellen.
‘Alleen maar even wat dingen opgehaald,’ zegt Linnéa met een lachje en laat een pakje wierook zien dat ze in haar andere kist verstopt heeft.
Vanessa is onder de indruk.
Als ze bij het Weidepark aangekomen zijn, houden ze halt bij de fontein.
‘Ben jij nog weleens bij De Laguna geweest?’ vraagt Linnéa ten slotte.
Vanessa denkt aan Rebecka. Die heeft meerdere pogingen gedaan om Vanessa naar het park te laten komen. Maar ze zei steeds dat ze had afgesproken met Wille of met Michelle en Evelina. Ze wil niet herinnerd worden aan wat er die avond is gebeurd. Ze wil het niet in haar leven hebben.
‘Nee. Jij wel?’ zegt ze.
‘Nee,’ zegt Linnéa nauwelijks hoorbaar. ‘Ik wil weten waarom Elias gestorven is. Maar ik weet niet wat ik moet doen.’
‘Misschien moeten we weer met de anderen afspreken,’ zegt Vanessa na een poosje. ‘Om erachter proberen te komen wat er aan de hand is.’
‘Als ik iets ga doen, dan doe ik dat alleen,’ antwoordt Linnéa kortaf.
Vanessa neemt een hijs en probeert te verbergen hoe vies ze het eigenlijk vindt.
Achter Linnéa’s rug ziet ze een van de dronkenlappen die hier meestal in het park rondhangen. Hij danst een vreemd dansje op het grijsbruine gras. Helemaal geflipt. Maar hij is wel aardig. Dat weet Vanessa omdat ze hem altijd geld gaf om alcohol voor haar te kopen, totdat ze Wille leerde kennen.
Linnéa gooit haar sigaret op de grond en trapt hem zorgvuldig met haar kist uit. Ze ziet er opeens bedrukt uit. Is ze bang dat Vanessa gaat vragen of ze met haar mee naar huis mag?
‘Ik moet nu weer naar huis,’ zegt Vanessa om duidelijk te maken dat ze niet van plan is om te proberen om hier en nu beste vriendinnen te worden.
Linnéa geeft geen antwoord. Achter haar schudt de dronkenlap zijn hoofd. Hij begint met huppelende passen vooruit te dansen, en komt met schokkende bewegingen hun kant op.
‘Hoi!’ roept hij.
‘Hooii!’ roept Vanessa en hoopt dat ie daar genoegen mee neemt.
Maar hij komt nog steeds hun kant op.
‘Linnéa, de vreugde en troost van mijn hart!’ roept hij met zo’n bibberende, gebroken stem die alle zatlappen vroeg of laat lijken te krijgen.
‘Een van je vrienden?’ vraagt Vanessa met een klein lachje en ze kijkt naar Linnéa.
Ze geeft geen antwoord. Ze loopt alleen maar weg, zonder Vanessa aan te kijken.
‘Linnéa!’ roept de dronkenlap weer.
Hij stopt met zijn rare dansje, wiegt op zijn plaats heen en weer, en kijkt Linnéa met openstaande mond en lege ogen na. Wat Linnéa tegen hem zegt, is zo zacht dat Vanessa het nauwelijks kan verstaan:
‘Dag, papa.’