1
Ze wacht op een antwoord, maar Elias weet niet wat hij moet zeggen. Er is niets wat haar blij zou maken. In plaats van iets te zeggen, staart hij naar zijn handen. Die zijn zo bleek dat je elke ader in het felle licht van de tl-buizen kunt zien.
‘Elias?’
Hoe houdt ze het uit om in dit zielige, kleine kamertje te zitten werken tussen die mappen, treurige kamerplanten en met uitzicht over de parkeerplaats van de school? Hoe houdt ze het met zichzelf uit?
‘Kun je uitleggen hoe jij denkt?’ zegt ze.
Elias slaat zijn blik op en kijkt naar de rectrix. Het is duidelijk dát ze het uithoudt. Mensen zoals zij passen perfect in deze wereld. Ze doen altijd wat er van hen verwacht wordt, wat normaal is. En ze zijn er vooral van overtuigd dat ze een oplossing hebben voor elk probleem. Oplossing nummer één: pas je aan en volg de regels. Adriana Lopez is als rectrix koningin van een complete wereld die op deze manier van denken is gebaseerd.
‘Deze situatie baart mij zorgen,’ zegt ze, maar Elias merkt dat ze eigenlijk boos is. Omdat hij niet gewoon de moed erin kan houden. ‘Er zijn nog geen drie weken van dit trimester voorbij en je bent nou al de helft van de tijd afwezig geweest. Ik breng het nu alvast ter sprake, omdat ik wil dat je niet volledig ontspoort.’
Elias denkt aan Linnéa. Meestal helpt dat, maar nu denkt hij terug aan hoe ze vannacht tegen elkaar aan het schreeuwen waren. Het doet pijn als hij aan haar tranen denkt. Hij kon haar niet troosten, juist omdat hij degene was die haar tranen veroorzaakt had. Misschien haatte ze hem nu wel?
Linnéa is degene die de duisternis weghoudt. Die ervoor zorgt dat hij zich niet overgeeft aan zijn uitvluchten: zijn scheermes dat hem voor korte tijd controle geeft over zijn angst. En het blowen dat hem alles even doet vergeten. Maar gisteren kon hij zich niet bedwingen en Linnéa kwam er natuurlijk achter. En nu haatte ze hem misschien wel.
‘Hier in de bovenbouw van het gymnasium is het anders,’ gaat de koningin verder. ‘Je hebt meer vrijheid, maar het is een vrijheid met verantwoordelijkheden. Hier zal niemand je handje vasthouden. Het is geheel aan jou hoe je de rest van je leven in zult vullen. En die wordt hier bepaald. Je complete toekomst. Wil je die echt zomaar verspelen?’
Elias komt haast niet meer bij van het lachen.
Gelooft ze echt in die onzin? Voor haar is hij geen persoon, maar gewoon een scholier met wie het ‘een beetje bergafwaarts’ gaat. Hij kan onmogelijk problemen hebben die niet afgedaan kunnen worden met ‘puberteit’ en ‘hormonen’. Het enige wat helpt zijn ‘vaste regels’ en ‘duidelijke grenzen’.
‘Er zijn toch toelatingstoetsen.’
Het floept er gewoon uit. De mond van de rectrix vormt zich tot een smal streepje.
‘Ook toelatingstoetsen vereisen discipline.’
Elias zucht. Dit gesprek duurt alweer veel te lang.
‘Ik weet het,’ zegt hij zonder haar aan te kijken. ‘Eigenlijk wil ik het ook allemaal niet verpesten. Ik had gedacht dat het gymnasium een nieuwe start voor me zou zijn, maar het is lastiger dan ik dacht… Ik lig ook zo ver achter op de anderen. Maar het zal me lukken.’
De rectrix lijkt verbaasd. Maar dan verschijnt er een glimlach op haar gezicht, de eerste gemeende glimlach in het hele gesprek. Elias heeft precies gezegd wat ze horen wil.
‘Mooi,’ zegt ze. ‘Je zult merken dat, nu je besloten hebt de moed erin te houden, het straks vanzelf zal gaan vlotten.’
Ze buigt wat voorover en plukt een haar van Elias’ zwarte shirt en rolt ermee tussen haar vingers. Hij glanst in het zonlicht dat door het raam naar binnen valt. Bij de wortel is hij wat lichter, waar zijn echte haarkleur een centimeter is uitgegroeid. Adriana Lopez staart er gefascineerd naar en Elias krijgt het idiote gevoel dat ze hem in haar mond gaat stoppen en erop gaat kauwen.
Ze ziet zijn blik en gooit de haar voorzichtig in de prullenbak.
‘Sorry, ik ben een beetje priegelig aangelegd,’ zegt ze.
Elias glimlacht op een manier die van alles kan betekenen, omdat hij niet zo goed weet wat hij hierop moet antwoorden.
‘Ik denk dat we klaar zijn voor vandaag,’ zegt de rectrix.
Elias staat op en verlaat de kamer. De deur sluit niet helemaal achter hem. Hij draait zich om om hem helemaal dicht te doen en vangt nog net een glimp op van de rectrix in de kamer.
Ze buigt zich over de prullenbak en vist er iets uit met haar lange, smalle vingers. Ze laat het in een envelop glijden en plakt deze daarna dicht.
Elias blijft staan, niet helemaal zeker over wat hij zojuist heeft gezien. Hij vertrouwt zijn eigen zintuigen niet meer, niet na de laatste paar dagen. Als het niet zo bizar was geweest, zou hij zweren dat het de haar was die ze daarnet van zijn shirt af had geplukt.
Op datzelfde moment kijkt de rectrix op. Haar blik verhardt eerst voordat het haar lukt om geforceerd te glimlachen.
‘Was er nog iets anders?’ vraagt ze.
‘Nee,’ mompelt Elias en hij duwt de deur dicht.
Wanneer deze met een klik sluit, voelt hij een enorme opluchting, alsof hij zojuist aan een levensgevaarlijke situatie is ontsnapt.
De school is leeg en verlaten. Het voelt onnatuurlijk aan. Nog maar een halfuur geleden, toen hij naar het kantoor van de rectrix liep, was het hier nog een drukte vanjewelste.
Elias belt Linnéa’s nummer terwijl hij van de wenteltrap af stormt. Ze antwoordt op het moment dat hij het einde van de trap bereikt en de deur naar de gang op de begane grond opensmijt.
‘Met Linnéa.’
‘Ik ben het,’ zegt hij.
Hij vergaat van de zenuwen.
‘Ja, dat ben je,’ antwoordt ze uiteindelijk, zoals ze altijd doet.
Elias wordt iets kalmer.
‘Sorry,’ zegt hij. ‘Het spijt me zo van gister.’
Eigenlijk wilde hij dit vanochtend al zeggen, zodra ze elkaar zouden zien. Maar het kwam er steeds niet van. Linnéa ging hem de hele dag al uit de weg. En ze ging er voor de laatste les al vandoor.
‘Hmm,’ is het enige wat ze zegt.
Haar stem klinkt niet boos. Niet eens verdrietig. Ze klinkt leeg en verslagen alsof ze het heeft ópgegeven en dit beangstigt Elias meer dan wat dan ook.
‘Het is niet… ik ben niet weer begonnen. Ik ben ook niet van plan om weer te beginnen. Het was maar een joint.’
‘Dat zei je gisteren ook al.’
‘Het leek alsof je me niet geloofde.’
Elias loopt langs rijen kasten, voorbij de zithoek met harde, houten banken die in de grond zijn vastgeschroefd, voorbij het mededelingenbord, en Linnéa heeft nog steeds niets gezegd. Plotseling wordt hij zich bewust van een ander geluid. Voetstappen, maar niet die van hem.
Hij draait zich om. Niemand te zien.
‘Je zweerde dat je gestopt was,’ klinkt Linnéa’s stem.
‘Ik weet het. Het spijt me. Ik weet dat ik je pijn heb gedaan…’
‘Nee,’ onderbreekt Linnéa hem. ‘Je doet jezelf verdomme pijn! Je kan het niet voor míj doen. Dan zal je nooit…’
‘Ik weet het, ik weet het,’ zegt hij. ‘Dat weet ik allemaal.’
Elias is bij zijn locker aangekomen, maakt hem open, stopt een paar boeken in zijn zwarte schooltas en slaat het dunne metalen deurtje weer dicht. Hij hoort nog net de andere voetstappen voordat het geluid ervan stopt. Weer draait hij zich om. Niemand te zien. Helemaal niemand. Maar toch voelt hij zich bekeken.
‘Waarom deed je het dan?’
Gisteren stelde ze dezelfde vraag, en ze herhaalde hem meerdere keren. Maar hij vertelde niet één keer de waarheid. Die was te afschuwelijk. Te gestoord. Zelfs voor zo’n psycho als hij.
‘Dat zei ik toch. Ik was bang,’ zegt hij en hij probeert zijn stem niet geïrriteerd te laten klinken om niet weer ruzie te krijgen.
‘Ik weet dat er meer speelt.’
Elias twijfelt.
‘Oké,’ zegt hij zachtjes. ‘Ik zal het vertellen. Kunnen we vanavond afspreken?’
‘Oké.’
‘Ik knijp ertussenuit zodra mijn ouders slapen. Linnéa…’
‘Ja?’
‘Haat je me?’
‘Ik haat het dat je zo’n idiote vraag stelt,’ snauwt ze.
Eindelijk. Dát is de Linnéa die hij kent.
Elias hangt op. Hij staat daar in de gang en glimlacht. Er is hoop. Zolang zij hem niet haat, is er hoop. Hij moet het aan Linnéa vertellen. Ze is in alle opzichten zijn zus, behalve dan qua bloedverwantschap. Hij hoeft dit niet alleen door te maken.
Op dat moment gaan de lampen uit. Elias verstijft. Een zwak licht sijpelt door de ramen aan het ene eind van de gang. Ergens vlakbij gaat een deur dicht. En dan is het stil.
Er is niets om bang voor te zijn, probeert hij zichzelf in te prenten.
Hij begint naar de uitgang te lopen. Dwingt zichzelf om met beheerste, stevige passen te lopen. Om niet toe te geven aan de paniek die in hem opkomt. Hij slaat de hoek om bij een rij met kasten.
Er staat daar iemand.
De conciërge. Elias heeft hem nog maar een paar keer gezien, maar hij is niet makkelijk te vergeten. Het zijn die grote, ijsblauwe ogen. Ogen die naar Elias staren alsof ze al zijn geheimen kunnen zien.
Elias staart naar de grond wanneer hij hem voorbijloopt. Toch kan hij die blik in zijn nek voelen branden. De misselijkheid stijgt hem naar de keel. Het is alsof zijn hartslag zó hard in zijn keel bonst dat die zijn braakreflex prikkelt. Hij versnelt zijn pas.
Het laatste halfjaar is alles beter geworden. Hij heeft gevoeld dat er bij hem vanbinnen dingen aan het gebeuren zijn, dat hij verandert. De nieuwe psycholoog van Bureau Jeugdzorg is niet zo’n idioot als de vorige en het lijkt er zowaar op dat ze hem een beetje begrijpt. Maar boven alles heeft hij Linnéa. Zij geeft hem het gevoel dat hij leeft en zorgt ervoor dat hij zich van de verstikkende, maar toch ook vertrouwde duisternis wil bevrijden.
Daarom is het ook zo moeilijk te begrijpen waarom dit nú gebeurt – nét nu hij eindelijk redelijk slaapt ’s nachts, nét nu hij zich zelfs vrolijk kan voelen.
Drie dagen geleden zag hij zijn gezicht in de spiegel veranderen, uitrekken, vervormen tot het onherkenbaar was. En hij besefte dat hij nu echt gek aan het worden was. Gek in de vorm van stemmen horen en hallucineren. Hij schrok zich rot.
Drie dagen kon hij zowel zijn scheermes als Jontes handelswaar weerstaan. Hij vermeed spiegels. Maar gisteren zag hij zichzelf in een etalageruit en hij zag zijn gezicht sidderen en uitlopen alsof het vloeibaar was. Dat was het moment waarop hij Jonte belde.
Je hebt het niet meer in de hand.
Een onbekend gefluister in zijn hoofd. Elias kijkt om zich heen en merkt dat hij de wenteltrap weer op is gegaan en terug is in de gang naar het kantoor van de rectrix. Hij begrijpt niet waarom hij hiernaartoe is gelopen.
De lampen flikkeren even en gaan uit. De deur naar het trappenhuis glijdt langzaam achter hem dicht. Net voordat de deur dichtslaat, hoort hij het. Het geluid van een zachte schoenzool op de wenteltrap.
Verstop je.
Elias rent door de donkere gang. Achter elke rij met kasten verwacht hij dat er iemand of íéts tevoorschijn zal komen. Hij is nog maar net een hoek om geslagen of hij hoort hoe ver achter hem de deur naar het trappenhuis opengaat. De voetstappen komen dichterbij, langzaam maar doelbewust.
Hij bereikt de grote stenen trap die de ruggengraat van de school vormt.
Ren de trap op.
De benen van Elias gehoorzamen, nemen twee treden tegelijk. Als hij helemaal boven is aangekomen, rent hij verder de nauwe gang door tot waar een afgesloten deur toegang geeft tot de zolder van de school. De gang loopt dood, een van de weinige vergeten plekken in de school. Hier zijn een paar toiletten die verder niemand gebruikt. Linnéa en hij spreken hier meestal af.
De voetstappen komen dichterbij.
Verstop je.
Elias opent de deur van de toiletruimte en glipt naar binnen. Zachtjes trekt hij de deur achter zich dicht en hij probeert zo stil mogelijk te ademen. Hij luistert. Het enige geluid op de hele wereld is dat van een motor die optrekt en in de verte verdwijnt.
Elias drukt zijn oor tegen de deur.
Hij hoort niets. Maar hij weet het. Daar staat iemand. Aan de andere kant van de deur.
Elias.
Het gefluister is sterker nu, maar Elias is er heel zeker van dat dit alleen maar in zijn hoofd zit.
Nu is het gebeurd, ik ben gek geworden, denkt hij en meteen hoort hij de stem:
Ja. Dat ben je.
Hij kijkt naar het raam, naar de vaalblauwe hemel daarbuiten. De witte tegels glanzen. Het is koud hierbinnen. Hij wordt overmand door een enorme eenzaamheid.
Draai je om.
Elias wil niet, maar draait zich toch om. Het is alsof hij niet langer de baas is over zijn eigen lichaam. Het is de stem die hem bestuurt, alsof hij een marionet van vlees en bloed is.
Hij staat nu tegenover de drie wasbakken met spiegels erboven. Wanneer zijn blik op zijn bleke gezicht valt, wil hij zijn ogen dichtknijpen, maar dat lukt niet.
Sla het glas kapot.
Het lichaam van Elias gehoorzaamt. Zijn handen versterken hun grip om het handvat van zijn schooltas en hij slingert hem door de lucht.
Het geluid weerkaatst tussen de betegelde muren als hij de spiegel verbrijzelt. Grote scherven laten los en vallen in de wasbak, waar ze kletterend versplinteren tot kleinere stukken.
Iemand moet dit gehoord hebben, denkt Elias. Laat iemand het alsjeblieft gehoord hebben.
Maar er komt niemand. Hij is alleen met de stem.
Elias’ lichaam loopt naar de wasbak en pakt de grootste glasscherf op. Hij weet wat er gaat komen. Hij duizelt van angst.
Je bent kapot. Onmogelijk te repareren.
Langzaam loopt hij achteruit een van de open toilethokjes in.
Straks is het voorbij. Straks hoef je nooit meer bang te zijn.
De stem klinkt nu bijna troostend.
Elias sluit zichzelf op en zakt neer op de toiletzitting. Hij vecht om zijn mond open te doen, vecht om te schreeuwen. Zijn grip om de glasscherf versterkt en de scherpe randen snijden in zijn handpalm.
Geen pijn.
En hij voelt geen pijn. Hij ziet het bloed uit zijn handpalm sijpelen en op de grijze, stenen vloer druppelen, maar hij voelt geen pijn. Zijn lichaam is verdoofd. Alleen zijn gedachten zijn er nog. En de stem.
Het leven wordt niet beter. Je kunt het net zo goed nu beëindigen. Je voorkomt de pijn. Je voorkomt de teleurstelling. Het zal toch nooit beter worden, Elias. Het leven is niets meer dan een vernederende strijd. De doden zijn de gelukkigen.
Elias probeert zich niet meer te verweren als de glasscherf door de lange mouw van zijn shirt snijdt en de littekens in zijn huid eronder tevoorschijn komen.
Mama. Papa, denkt hij. Ze komen er wel overheen. Ze hebben hun geloof. Ze geloven dat we elkaar weer zullen zien in de hemel.
Ik hou van jullie, denkt hij terwijl de scherpe scherf de eerste snee door de huid maakt.
Hij hoopt dat Linnéa zal begrijpen dat hij er niet zelf voor heeft gekozen. Alle anderen zullen denken dat hij zelfmoord pleegde en dat maakt niks uit. Zolang zij dat maar niet denkt.
Hij snijdt op een heel andere manier dan hij ooit eerder heeft gedaan. Diep en doelgericht.
Straks is het voorbij, Elias. Nog een klein beetje verder. Dan is het voorbij. Zo zal het beter zijn. Je hebt al zoveel geleden.
Het bloed gutst uit zijn arm. Hij ziet het gebeuren, maar voelt niets en nu dansen er zwarte vlekken voor zijn ogen. Ze dansen en worden groter en vloeien samen tot de hele wereld volledig zwart wordt. Het laatste geluid dat hij hoort, zijn voetstappen op de gang. Degene die daarbuiten is, probeert niet langer zachtjes te doen. Dat is nu niet meer nodig.
Elias probeert vast te houden aan Linnéa. Net als toen hij klein was en hoopte geen nachtmerries te krijgen, als hij maar vasthield aan een blije gedachte wanneer hij in slaap viel.
Vergeef me.
Hij weet niet of hij het zelf of de stem is die deze woorden spreekt.
En op dat moment voelt hij de pijn.