5
Anna-Karin staat op van haar plaats en loopt wankelend door het middenpad van de schommelende bus. Ze zet verbeten koers richting de deuren. Ze is het zo beu om altijd maar bang te zijn dat iemand iets lulligs zal zeggen als ze voorbijloopt. Of nog erger, dat ze een gesmoord gegiechel hoort zodra ze gepasseerd is. Zelfs als er niets van dit alles gebeurt, hoort ze de echo van eerdere voorvallen in haar hoofd. Stemmen die fluisteren over hoe dik ze is en hoe erg ze naar boerderij stinkt.
Maar vandaag kijkt er niet eens iemand op. Er wordt gefluisterd in de bus, maar niet over haar. Vandaag praat iedereen alleen maar over Elias.
De bus neemt de laatste bocht en stopt met een ruk waardoor ze bijna omvalt. Een fractie van een seconde krimpt haar maag ineen als ze denkt dat ze gaat vallen en iedereen zal lachen, maar ze vindt haar evenwicht weer terug zonder dat iemand iets doorheeft. De deuren gaan open en ze stapt snel uit, de berm in.
Anna-Karin haalt een paar keer diep adem, terwijl de bus zijn weg vervolgt en verdwijnt. Zodra ze de wei met koeien ziet, worden haar longen twee keer zo groot. Hier kan ze vrij ademen.
Het grind knarst onder haar voeten terwijl ze naar huis loopt. Als ze bij de wei aankomt, loopt ze naar een van die grote, bruinogige beesten toe om hem te begroeten.
‘Hallo, schoonheid,’ zegt ze, net zoals opa altijd doet.
Ze krijgt een lik van de grote koeientong wanneer ze haar hand uitsteekt. Om hen heen zoemen de vliegen. Yep, het stinkt naar boerderij, en ze is er gek op.
Hier thuis is Anna-Karin een heel ander mens. Haar rug wordt rechter en de vrees om te zweten verdwijnt. Ze kan aan andere dingen denken dan aan het feit dat ze een onderkin krijgt als ze haar hoofd op een bepaalde manier draait of dat haar borsten op een walgelijke manier onder haar trui heen en weer schudden.
Ze komt bij het erf. Twee roodgeverfde, houten woningen staan haaks op elkaar; de ene met twee verdiepingen en de andere met alleen een benedenverdieping. Een stukje verder staan de stal en een paar kleinere gebouwen.
Anna-Karin loopt naar het huis van twee verdiepingen en opent de voordeur, die niet op slot is. Ze trekt haar schoenen uit en haalt Peppar uit haar zak. Die is in slaap gevallen, maar beweegt een beetje als ze hem voorzichtig in een mand in de hal neerlegt. Daarin heeft ze een bedje gemaakt met de resten van een oud vloerkleed.
Vanuit de woonkamer klinken luide lachsalvo’s. Anna-Karin kijkt naar binnen en ziet haar moeder op de bank liggen. Die ligt met haar mond open in een diepe slaap. Op het televisiescherm is een Amerikaanse sitcom te zien. Anna-Karin overweegt om de afstandsbediening te pakken en het geluid zachter te zetten, maar ze wil het niet riskeren om haar moeder wakker te maken en uitgescholden te worden.
In plaats daarvan sluipt ze de keuken in. Ze pakt een doosje chocoladetruffels uit de koelkast en een zak harde broodjes uit de broodtrommel op het aanrecht. Ze holt vier witte broodjes uit, legt in elk een chocoladetruffel en drukt de broodjes plat tot compacte koeken. Ze eet ze staand op terwijl ze er grote slokken melk bij drinkt. Het geeft haar een heerlijk soezerig gevoel om zo overvol te zitten.
Anna-Karin kijkt naar het keukenraam dat uitzicht biedt op opa’s huis. Daarbinnen kan ze zijn gebogen silhouet zien en ze zwaait. Opa gebaart haar om binnen te komen. Anna-Karin verlaat maar al te graag het huis met de hysterisch lachende mensen op tv.
Opa’s voordeur leidt naar een heel klein halletje waar een van zijn werkoveralls op een haakje hangt. Links kijk je de keuken in. Vlak bij de deur staat een grijsblauwe, houten keukenbank. Hier zitten opa’s vrienden meestal als ze op visite komen, voordat het tijd is om naar de keukentafel te verhuizen voor koffie met iets lekkers. Daar zit opa nu, hij kijkt door het raam naar buiten en slurpt van zijn hete, zwarte koffie.
Anna-Karin houdt niet van koffie, maar wel van de geur. In opa’s kleine huisje ruikt het altijd naar koffie, pasgehakt hout en dieren. Bovendien ruikt het nu naar vers gestreken was. Een mand met keurig gevouwen kleren staat een stukje verder bij de slaapkamerdeur.
‘Dag m’n kleine meisje,’ zegt opa.
‘Hoi,’ antwoordt Anna-Karin en ze gaat aan tafel zitten.
Opa heeft een rood met groen geruite houthakkersblouse aan en een ribbroek. Hij doet altijd zijn overall uit voordat hij het huis in gaat. Hij wil niet alles vies maken.
Hij kijkt haar onderzoekend aan.
‘Is school nu al uit?’
‘We mochten vandaag eerder weg.’
‘O ja?’
Dit geeft de mogelijkheid om meer te vertellen, maar Anna-Karin voelt hoe haar hals zichzelf dichtsnoert. Ze wil niet over Elias praten, niet eens aan hem denken.
Plotseling verlangt ze ernaar om weer klein te zijn. Als ze viel of zich bezeerde, wilde ze altijd op opa’s schoot zitten. Nu wil ze daar weer terug naartoe. Dan zou ze misschien durven te huilen, alles eruit durven te gooien wat vast is gaan zitten en zich diep vanbinnen tot een brok gevormd heeft. Anna-Karin heeft al sinds haar tiende niet meer echt gehuild. Er was als het ware te veel om over te huilen. Nu is het alsof er een putdeksel over haar tranen heen ligt.
‘Is mama vandaag naar buiten geweest?’ vraagt ze.
‘Dat kon ze niet echt aan.’
‘Ze is in elk geval haar bed uit gekomen,’ zegt Anna-Karin en ze voelt de hardvochtige, venijnige woede vanbinnen.
‘Mia heeft het niet zo makkelijk.’
Anna-Karin heeft er spijt van dat ze erover begonnen is. Eigenlijk heeft haar moeder de boerderij overgenomen, maar opa is nog steeds degene die het zware werk opknapt. Op sommige dagen schuift ze alles op hem af. Toch zegt opa nooit één onvertogen woord over zijn dochter.
*
Vanessa spreidt haar handdoek uit op het grasveld voor Jontes huis. De handdoek heeft een verwassen opdruk van bruine en gele bloemen en ziet er niet helemaal schoon uit. Lekker belangrijk. Ze wil alleen maar gaan liggen en alles van zich af schudden. Zonder grasvlekken op haar kleren te krijgen.
Ze werpt een blik op het rode huis met twee verdiepingen dat er ook verwassen uitziet. De verf is door de zon verbleekt en aan het afbladderen. Een dreunend basgeluid daarbinnen laat de ramen in hun sponningen trillen. Door het raam van de woonkamer ziet ze de gigantische tv en de silhouetten van Wille, Jonte en Lucky zich aftekenen tegen de explosies op het scherm.
Ze gaat liggen, trekt haar shirt tot aan haar bh omhoog en laat de zon haar buik verwarmen.
Wille was chagrijnig toen hij haar van school haalde.
‘Ik ben verdomme geen taxichauffeur,’ zei hij.
‘Dan niet!’ brieste zij en ze smeet haar deur tijdens het rijden open.
Wille trapte vol op de rem en het scheelde maar een haartje of de auto achter hen was boven op hun auto geknald. Vanessa staarde hem aan terwijl de adrenaline door haar lichaam gierde.
‘Doe die deur dicht,’ zei hij zacht en ze trok hem meteen dicht.
‘Ouwe zeikerd.’
Dat deed pijn, ze zag het. Wille is eenentwintig en ze weet dat hij moeite heeft met hun leeftijdsverschil.
Toen ze iets met elkaar kregen, was ze net vijftien. Ze had toen al vaak over Wille horen praten. Vanessa herkende meteen iets van zichzelf in hem. Hij wilde meer. Meer voelen. Meer beleven. Ze dacht dat het leven met hem een avontuur zou worden.
En nu ligt ze hier en hij speelt computergames met zijn stonede vriendjes.
Maar hij is nog steeds de knapste jongen die ze kent. En hij zoent haar op die bepaalde manier die ze fijn vindt.
Vanessa slaat geërgerd naar een vlieg die het vertikt om in te zien dat hij een onwelkome gast is op haar gezicht. De zon is warm, maar de eerste herfstkilte is toch al een beetje te voelen. Grote wolken beginnen zich aan de horizon op te stapelen.
‘Vanessa?’ klinkt Willes stem.
Vanessa steekt haar hand omhoog en zwaait.
‘Nessa?’ klinkt Willes stem wederom.
‘Jaa!’ schreeuwt ze terug. ‘Wat is er?’
Geen antwoord. Ze gaat overeind zitten op de handdoek. Wille staat in het geopende raam en kijkt naar haar.
Nee. Hij kijkt dwárs door me heen, denkt Vanessa. Het gebeurt weer.
‘Wille!’ roept ze, opeens in paniek.
Geen reactie. Wille maakt zich lang en zoekt de omgeving af.
‘Waar ben je in godsnaam?’
‘Ik ben hier!’ krijst Vanessa en ze zwaait met haar armen.
Maar hij hoort of ziet haar niet. Ze grist haar handdoek van de grond en zwaait ermee. Hij ziet het niet en ze gooit hem gefrustreerd van zich af.
Wille slaat bijna steil achterover. Letterlijk. Maar hij kijkt nog steeds niet naar haar, maar naar de handdoek die op een hoopje in het gras ligt.
‘Shit… Shit, moet je kijken!’
‘Wat is er?’ vraagt Jonte sloom en hij komt bij het raam staan.
Lucky probeert zich tussen hen in te wurmen.
‘Die handdoek,’ zegt Wille. ‘Die dook zomaar vanuit het niets op in het gras. Ik zweer het je. Eerst was die er niet.’
Jonte en Lucky gapen hem aan. Daarna staren ze naar de handdoek en weer terug naar hem. Dan barsten ze in een schaterlachen uit.
‘Wille, jonguh, dat was een hallucinatie!’ schreeuwt Lucky.
Jonte zegt iets en doet met een klap het raam dicht.
Vanessa blijft een poosje stilstaan in het zonlicht. Ze ziet haar handen toch zo duidelijk voor zich. Haar zongebruinde benen. Maar er is iets wat ontbreekt. Iets wat niet klopt.
Ze begint bijna te huilen als ze zich realiseert wat het is.
Ze laat geen schaduw achter op het gras.
De zoete rook komt haar tegemoet als ze het huis binnen sluipt. Wille zit in een fauteuil en staart naar het televisiescherm terwijl hij ondertussen een joint rookt. Het zonlicht schijnt van achteren op hem, waardoor zijn blonde haar wel een stralenkrans lijkt. Vanessa’s hart maakt een sprongetje. Soms lijkt het wel van slag te raken wanneer ze hem zo ziet.
Ze wil naar hem toe gaan en hem aanraken maar durft het niet te proberen. Het bizarre wat haar overkomt moet verborgen blijven tot ze beter weet wat het is.
‘Vanessa?’ zegt Jonte plotseling.
Ze draait zich om. Jonte ziet haar niet, maar zijn blik doorzoekt de kamer. Zijn ogen staan abnormaal alert en doordringend onder zijn donkerblauwe muts die tot over zijn wenkbrauwen is neergetrokken.
‘Er is hier iemand,’ zegt hij, ‘ik weet het verdomme zeker.’
‘Schizo,’ mompelt Lucky gemeend.
Hij ligt half in de bank met de gamecontroller stevig in zijn greep. Zijn dikke buik puilt uit onder zijn T-shirt met daarop de tekst engelsfors volksfront. Lucky, die eigenlijk Lucas heet, zat vorig jaar bij Vanessa in de klas, maar hij is nooit aan de bovenbouw begonnen. In plaats daarvan brengt hij zijn dagen door als loopjongen van Jonte, hij haalt bier, bestelt pizza en helpt bij de teelt in de kelder.
‘Hebben jullie het al gehoord van dat priesterjong?’ zegt Lucky, terwijl hij als een bezetene op de controller drukt.
Vanessa ziet hoe Jonte verstijft, al is het maar een heel klein beetje. Wille blaast langzaam de rook uit die hij in zijn longen heeft gehouden.
‘Wat?’ zegt hij.
‘Elias Malmgren. Die zoon van de pastor. Die heeft zichzelf van kant gemaakt. Op school. Ze hebben hem vandaag gevonden.’
‘Weet je zeker dat hij het was?’ vraagt Wille.
Hij probeert nonchalant te klinken, maar er klinkt ongerustheid door in zijn stem, dat hoort Vanessa.
Logisch, denkt ze. Ze kenden elkaar. Elias kwam hier vroeger om wiet te kopen. Maar dat is al lang geleden, in de brugklas tijdens de kerstvakantie.
‘Honderd procent,’ zegt Lucky.
‘Shit,’ zegt Jonte. ‘Hij was hier eergisteren nog om wat te kopen.’
‘Denk je dat hij op een of andere manier een slechte trip heeft gehad?’ zegt Lucky.
‘Een slechte tríp?’
Jonte en Wille lachen smalend. Lucky grijnst
op die slaafse manier waar
Vanessa de kriebels van krijgt.
‘Hij had het toch al een paar keer eerder geprobeerd?’ zegt Jonte. ‘Hij zal wel willen hebben roken om van de wereld te zijn toen hij het deed.’
Maar hij voelt zich schuldig, Vanessa kan het zien. Ze vraagt zich af waarom. Normaal gesproken denkt Jonte alleen maar aan zichzelf.
‘Hij was echt een sneu figuur,’ zegt Lucky. ‘Sneed in zijn armen en dat soort shit. Ik dacht altijd dat alleen wijven dat deden.’
‘Bek dicht,’ zegt Jonte opeens.
Zowel Wille als Lucky verstijven en kijken naar hem.
‘Er is iemand in huis,’ fluistert hij.
De anderen kijken om zich heen. Vanessa houdt haar adem in.
‘Misschien is het Elias die komt spoken,’ zegt Lucky en meteen krijgt hij een klap in zijn nek van Willes vlakke hand.
Vanessa voelt hoe de haartjes op haar armen overeind gaan staan. De lucht trilt om haar heen. Het voelt als een windvlaag. Jonte staart haar recht aan.
‘Waar kom jij in godsnaam vandaan?’
Wille kijkt op en lacht nerveus.
‘Je moet niet zo sneaken hoor, Nessa. Ome Jonte krijgt nog een hartaanval.’
Lucky lacht ook, een beetje te lang. Vanessa doet haar best om goedmoedig te grijnzen.
Ze loopt naar Wille toe en gaat op zijn schoot zitten. Ze wil zijn armen om zich heen voelen. Ze wil voelen dat ze er ís. Achter haar rug, peutert Wille in zijn neus. Ze drukt zich harder tegen hem aan.
Buiten begint het te regenen.