43

‘Dat was De Hond,’ zeg ik tegen Elsbeth, die naast me staat. ‘Hij probeert al de hele ochtend Kristina te bereiken. Hij wil haar beslist spreken.’

‘Ivana,’ verbetert Elsbeth me. ‘Vanwege die mailtjes? Zei hij dat niet?’

‘Nee, alleen dat het heel dringend is. Het zou me niet verbazen als hij hier om half vier op de stoep staat.’

‘Dan zal het wel heel belangrijk zijn. Hij moet ervoor uit Zoetermeer komen, want daar heb ik die mailtjes naartoe gefaxt.’

‘We wachten het af. Ik wil nog even werken aan mijn leestafel. Mag ik van jou de gegevens die je tot nu toe hebt verzameld?’

‘Dat was niet meer dan een tussentijdse controle, hoor, omdat we een computerstoring hebben gehad,’ zegt ze verwonderd. ‘Daar ga je je tijd toch niet aan besteden?’

‘Waarom niet? Ik blijf ook tussentijds graag op de hoogte. Dat deed ik ook voordat mijn wereld op grijs sprong. En het houdt me alert.’

‘Toen kostte het je wel minder moeite dan nu.’

Ik haal mijn schouders op.

‘Ik kom ze je zo brengen.’

Even later schuif ik de papieren met aantallen ingekochte en verkochte titels heen en weer onder de loep. Ik voel me als een ambtenaar die met een goedgevulde dossiermap door een groot kantoor loopt om de indruk te wekken dat hij het erg druk heeft. Toch krijg ik ook een overzicht van de best verkochte en minder goed lopende titels. Het thrillergenre doet het nog steeds goed.

Dan dwalen mijn gedachten weer naar Kristina. Wat moet ik straks tegen haar zeggen? Over Elsbeths’ schending van haar privacy durf ik niet te beginnen, uit plaatsvervangende schaamte vooral. Hoe moet ik haar dán met haar gemanipuleer confronteren?

Om ongeveer kwart over drie komt Elsbeth zeggen dat er twee mannen in de winkel staan die me willen spreken.

‘Politie,’ zegt ze zacht.

‘Waarom laat je ze niet hier komen?’

‘Ze gaven er de voorkeur aan om in de winkel te blijven. Ik heb ze koffie aangeboden in de leeshoek.’

Met een onaangenaam gevoel volg ik Elsbeth. De eerste man stelt zich voor met een naam die ik onmiddellijk vergeet. Hij voegt eraan toe dat hij van de recherche is en houdt iets voor me op dat ik wazig kan zien. Zijn identiteitsbewijs, vermoed ik.

‘Meneer Du Mont is slechtziend,’ zegt Elsbeth.

‘Dat spijt me.’

Zo te horen weet hij er geen raad mee. Het valt me mee dat hij niet aan Elsbeth vraagt om het in mijn plaats te controleren.

‘Vertelt u maar wat u komt doen,’ zeg ik.

‘O, zit je hier. Ik dacht dat je in je kantoor zou zijn, Daniel,’ hoor ik Kristina opeens zeggen voordat de man kan antwoorden. ‘Kom je alsjeblieft snel mee? De auto staat voor de deur dubbel geparkeerd omdat er nergens een parkeerplaats te vinden was.’

‘Mevrouw Plavic?’ vraagt de man die zich nog niet heeft voorgesteld.

Ze geeft geen antwoord. Elsbeth bevestigt het.

‘Ik heb hier een bevel tot aanhouding. Wilt u met ons meekomen?’ De rechercheur doet een stap in haar richting.

Wat er precies gebeurt kan ik niet goed zien. Ik hoor iets metaligs rammelen. Boeien?

‘Nee! Niet weer!’ Kristina schreeuwt het uit.

Op een of andere manier ziet ze kans hem te ontwijken en het op een rennen te zetten. Ik zie haar schim door de uitgang verdwijnen. De rechercheurs vloeken en gaan haar achterna. Ik hoor boeken van tafels vallen, de buitendeur dichtslaan, gierende banden, geschreeuw op straat. Het is alsof ik midden in een hoorspel ben terechtgekomen.

‘Ze is er met jouw auto vandoor, Daniel.’ De ontnuchterende stem van Elsbeth.

Een van de rechercheurs komt weer binnen. ‘Wat is het voor een type auto? En is het kenteken bekend?’ vraagt hij hijgend.

‘Het is een Lexus,’ antwoordt Elsbeth. ‘Ken jij je kenteken uit je hoofd, Daniel?’

Ik schud mijn hoofd.

De rechercheur rent de zaak weer uit. Ik hoor autoportieren dichtslaan en opnieuw gierende autobanden.

‘Wildwest,’ merkt Elsbeth cynisch op. ‘Met jouw lieve Ivana als outlaw. Er is alleen nog niet geschoten.’

Ik sta nog steeds op dezelfde plek. Kristina's kreet is blijven hangen. Hij sneed me door de ziel. ‘Laat jij me alsjeblieft niet vallen, zodat er ten minste iemand is op wie ik kan vertrouwen,’ zei ze vanochtend in de auto. Die woorden galmden door in haar noodkreet.

‘Wil je niet even gaan zitten?’ vraagt Elsbeth.

Ik knik en loop naar het kantoor. ‘Hoe gaat dit in hemelsnaam aflopen?’

‘Ze wordt ergens klemgereden en alsnog gearresteerd,’ antwoordt ze nuchter. ‘Gelukkig maar. Probleem opgelost.’

Ik breng het niet op om te vertellen wat ik zo-even over Kristina dacht.

‘Mijn problemen beginnen nu pas,’ zeg ik terneergeslagen.

‘Maak je geen zorgen. Ik breng je straks wel naar huis.’

De regen roffelt met toenemend geweld tegen de voorruit. De Hond schakelt de hoogste stand in van de ruitenwissers en neemt wat gas terug. Om hem heen doen andere automobilisten hetzelfde. Een vrachtwagen davert voorbij op de linkerweghelft. Het opspattende water ervan ontneemt hem even het zicht op de weg. Voor hem doemen opeens remlichten op. Zijn voet schiet naar het rempedaal, zijn blik naar de achteruitkijkspiegel. Nog zo'n mafkees van een vrachtwagenchauffeur, vlak achter hem, en hij dendert over hun auto heen als hij een noodstop moet maken. Als hij de wagen tot stilstand heeft gebracht, hoort hij Ingrid naast hem opgelucht uitademen.

‘Dat was op het nippertje.’

‘Waar zijn we precies? Heb jij daarop gelet?’

‘Niet ver van Schiphol. Dat valt mee. Er komt beweging in.’

‘Kun jij alvast uitzoeken waar ze Plavic heen hebben gebracht?’ vraagt hij terwijl hij de versnelling in zijn één zet en langzaam optrekt.

‘Doe ik.’

Optrekken, een paar meter rijden, stilstaan, optrekken… Hij heeft er een bloedhekel aan. Hoe brengen mensen het op om zich dagelijks urenlang ingeblikt te verplaatsen, om meter voor meter op te schuiven in de richting van hun werkplek?

‘Dat weet u niet?’ vraagt Ingrid verontwaardigd. ‘Zou u het dan voor ons kunnen uitzoeken en ons terugbellen? We zitten vlak bij Schiphol. Over een half uur kunnen we er zijn, als het meezit.’

‘Loopt niet soepeltjes,’ stelt De Hond vast.

‘Een understatement,’ zucht Ingrid. ‘Die lui hebben uiteraard niet iedere dag met DINPOL te maken, maar wat meer medewerking zou prettig zijn.’

‘Ze voelen zich misschien in hun kuif gepikt. Zij krijgen de opdracht van justitie om iemand te arresteren, maar ze moeten het vervolg aan ons overlaten.’

Er komt wat meer vaart in de rij auto's. De Hond schakelt door naar de derde versnelling. Op de vluchtstrook staat een vrachtauto stil. De chauffeur is uitgestapt en sjort aan de banden van het afdekzeil.

‘En zoiets blokkeert dus de doorstroming,’ stelt Ingrid geïrriteerd vast. ‘We mogen nog blij zijn dat die man zijn zoveeltonner niet op de rijbaan heeft geparkeerd.’

Haar mobiel begint een vrolijk deuntje te spelen. ‘Ah, de communicatie is weer op gang gekomen. Met Ingrid Picauly, DINPOL,’ zegt ze als ze het ding naar haar oor heeft gebracht.

Ze luistert lang, zonder degene die haar belt in de rede te vallen.

‘U hebt alleen een bevel tot aanhouding gehad, ik begrijp het. Er had inderdaad overlegd moeten worden. Wij wisten overigens ook niet dat ze vluchtgevaarlijk was. We houden contact, ja. Nee, ik denk niet dat zoiets op dit moment zin heeft.’

Ze verbreekt de verbinding. ‘Daar is de afslag Schiphol, Nico. Ik zou maar afslaan, dan kunnen we rechtsomkeert maken. Voorlopig is mevrouw Plavic niet aanspreekbaar, dus heeft het niet veel zin om verder te gaan.’

‘Niet aanspreekbaar? Waar slaat dit op?’

‘Iemand die aan slangetjes op de intensive care in een ziekenhuis ligt, is meestal niet erg aanspreekbaar,’ zegt Ingrid droog. ‘Je gelóóft het niet… stelletje amateurs. Ze hebben het gepresteerd om haar in een auto te laten springen en ervandoor te laten gaan. Daarna een wilde achtervolging, die eindigde toen Plavic met haar auto een gracht in reed. Ze is net op tijd uit het water gehaald.’

‘Shit!’ zegt De Hond. Hij neemt zonder het te merken wat gas terug. Achter hem wordt getoeterd. ‘Hoe hebben ze het zo kunnen verpesten. Oké, we gaan terug.’ Hij zet zijn richtingaanwijzer aan en draait de snelweg af. ‘Zetten ze wel bewaking bij haar kamer?’

‘Ze is met slangetjes aan allerlei apparatuur verbonden.’

‘Maar ze is ook in staat tot onverwachte acties. Is ze bij bewustzijn?’

‘Niet in levensgevaar. Meer kon die man niet vertellen. Dit geeft hoogstens wat vertraging, Nico. De zaak is toch vrijwel rond?’

‘Ze kan ons misschien vertellen wat er met dat kind is gebeurd. Tot die tijd is er niets rond, behalve dit rondje sightseeing Schiphol. Hoe komen we hier uit?’

‘Borden Rotterdam volgen,’ stelt Ingrid voor.

‘Weet je,’ zegt De Hond als ze op de snelweg de andere kant op rijden, ‘ik begrijp die Plavic niet. Ze moet toch slim genoeg zijn om te begrijpen dat iemand die in Amsterdam met een auto uit handen van de politie wil blijven, niet op de grachten moet rondtoeren.’

‘Niet logisch, nee. Dus?’

‘Ze raakte in paniek, wist niet goed wat ze deed, zoiets.’

‘Dat klopt niet met het beeld dat we van haar hebben.’

‘Precies. Hoe zit het dan?’

Tot zijn opluchting is de hoofdrijbaan naar Zoetermeer nog niet dichtgeslibd als ze van de A4 afslaan. Ruim voor half vijf parkeert hij de auto weer bij het kantoor waar DINPOL is gehuisvest.

‘Jij gaat nu zeker naar je moeder?’ vraagt hij terwijl ze uitstappen.

Ingrid knikt. Ze heeft hem zojuist verteld dat haar moeder gisteren plotseling in het ziekenhuis is opgenomen.

‘Ze is de laatste tijd erg kortademig. De huisarts denkt dat ze vocht achter de longen heeft. Hopelijk is het niet ernstig. Ik pik mijn vader thuis op en ga door naar het Bronovo. Wat doe jij? Ga je naar huis?’

‘Nog niet. Ik haal in elk geval die fax uit Lyon op. Wie weet staan er nog verrassingen in.’

‘Oké, tot morgen.’

Hij haalt een sigaret tevoorschijn, steekt hem aan en kijkt haar na terwijl ze naar haar knalrode Mini loopt, energiek, zelfbewust. Ze moet zijn blik voelen, want voor ze instapt, steekt ze haar hand naar hem op. Hij doet hetzelfde. Ze zal zijn gestaar toch niet verkeerd uitleggen? In de paar jaar dat ze samenwerken heeft ze hem goed genoeg leren kennen om te weten dat hij zich niet aan haar uiterlijk staat te verlekkeren, al mag ze er natuurlijk wel wezen.

Hij inhaleert een keer diep, gooit zijn peuk in een met zand gevulde bak en gaat naar binnen. De trap op naar de eerste verdieping, rechtsaf naar de ruimte waar de centrale fax staat, bij hun postvakken.

Er staat maar één bericht op de rol, en dat is niet voor hem bestemd. Waarschijnlijk heeft iemand het er al afgescheurd en in zijn postvak gestopt, of nee, in dat van Ingrid natuurlijk. Ze vindt het vast niet erg als hij het eruit haalt. Het klopt. Een faxbericht van het centrale laboratorium in Lyon, drie kantjes maar liefst, in het Engels, gelukkig niet in het Frans.

Lezend loopt hij naar boven. Tussen de tweede en derde verdieping blijft hij met een ruk staan, zich afvragend of hij wel goed ziet wat er staat.

DNA-materiaal dat is gevonden op het lichaam van de vermoorde leraar in Wolvega, matcht met DNA-materiaal dat op het cruiseschip is aangetroffen op het lijk van de Serviër en op het stukje stof van de pyjama van het verdwenen kind. Dat was al bekend. Maar dan komt er iets wat hem tegelijk verrast en schokt. Het DNA is niet van Ivana Plavic, maar van een onbekende! Hoe is dat mogelijk?

Verbijsterd en met zijn hoofd schuddend loopt hij door naar zijn kantoor. Hier staat dat Ivana Plavic met beide zaken wel eens níéts te maken zou kunnen hebben en dat ze, zolang er geen ander bewijs tegen haar wordt gevonden, onschuldig is.

Ze hebben hun conclusie te snel getrokken door hun tunnelvisie, een risico waar Ingrid nota bene nog voor heeft gewaarschuwd. Een enorme blunder, met een nog net niet fatale afloop. Slechts één keer eerder heeft hij een inschattingsfout gemaakt met zulke verregaande gevolgen. Die kostte een collega bijna het leven. Het heeft hem jaren achtervolgd, verlamd zelfs als hij in gelijksoortige situaties besluiten moest nemen. Het schuldgevoel dat is blijven knagen, speelt ook nu op.

Hij onderdrukt de neiging om Ingrid te bellen op haar mobiel. Ze heeft andere problemen. Hij gooit het rapport op zijn bureau en gaat ijsberen. Plavic onschuldig! Op wie moeten ze hun onderzoek dan richten? Op een van de andere Serviërs of Kroaten, op Anna Dijana Peric? Ze deelde een kamer met Ivana Plavic in hetzelfde asielzoekerscentrum, maar ze zat niet meer op school, kende die leraar niet en is de hele avond en nacht in het asielzoekerscentrum geweest. Hij mag ervan uitgaan dat die feiten onomstreden zijn, dat de recherche ze indertijd heeft nagetrokken. Hoe breit hij de voorbarige arrestatie van Ivana Plavic weer recht? Ze heeft misschien dingen gedaan waar vraagtekens bij gezet kunnen worden, maar ze lijkt niet de gevaarlijke vrouw voor wie hij Du Mont heeft gewaarschuwd. Hij moet dat die man laten weten en zich verontschuldigen. Een telefoontje is wel het minste wat hij kan doen.

Wat een dag! Wie had kunnen voorzien dat hij zo zou aflopen?