34
Leegte, mistige leegte, met op de achtergrond wollige geluiden. Opeens doemt Puška eruit op. Zijn gezicht staat ernstig. ‘Geloof niet wat ze zeggen, Esma. Ik ben nog lang niet dood. Niemand neemt mij zomaar te pakken.’ Hij lacht zelfverzekerd. ‘Ik breng Milan bij je terug, lieve schat, dat heb ik je toch beloofd? Nog even geduld.’ Zijn verschijning lost op in de mist.
Even verderop speelt een jongen met een bal, een nieuwe, leren bal. ‘Dank je wel, mama,’ roept hij. Op zijn rug wipt een groen rugzakje op en neer. ‘Mag ik mijn bal meenemen op reis, om mee te spelen als jullie me wegsturen?’
Esma spert haar ogen open en slaakt een kreet. Met een ruk gooit ze zich op haar andere zij.
‘Gaat het wel met u? Wacht, ik help u even overeind.’
Met een wazige blik kijkt ze in de bezorgde ogen van de verpleegkundige die haar helpt te gaan zitten.
‘Wilt u wat drinken?’
Ze pakt het glas aan dat de vrouw haar geeft en drinkt het in een paar teugen leeg.
‘U lijkt me in elk geval weer een beetje aanspreekbaar,’ stelt de verpleegkundige vast.
‘Ik wil hem zien. Kan ik naar hem toe?’
‘Dat zal niet gaan, mevrouw. Het spijt me heel erg.’
‘Ik geloof het pas als ik hem heb gezien,’ houdt ze vol. ‘Jullie kunnen je toch vergissen?’
‘Heel veel mensen aan boord kenden uw man, mevrouw. Ik vind het meer dan verschrikkelijk wat u moet doormaken, maar een vergissing is uitgesloten.’
‘Ik wil het zelf vaststellen.’ Ze slaat de deken terug en zwaait haar benen uit bed. ‘Waar is hij?’
‘Mevrouw, alstublieft!’ De verpleegkundige pakt haar bij een schouder en probeert haar terug te duwen.
‘Laat me los! Laat me los! Hij is helemaal niet dood. Waarom liegen jullie tegen me?’
De scheepsarts komt aangesneld. Samen duwen ze haar terug in bed.
‘Waarom mag ik hem niet zien?’
‘Omdat het geen prettig gezicht is, mevrouw. Het is beter dat u eerst wat tot rust komt, na alles wat u hebt meegemaakt. Ik zal u nog wat kalmerends geven.’
‘Ik ben toch kalm?’
‘Dat vindt u zelf misschien. We willen voorkomen dat u opnieuw wordt geconfronteerd met iets schokkends. Er is wel iets anders wat u mag doen, als u dat wilt althans. De rechercheur die aan boord is gekomen en het hoofd van Security zouden u graag spreken.’
‘Ze zoeken nog steeds naar Milan, hè? Hij leeft, dat weet ik zeker.’
‘Dat zou geweldig nieuws zijn. Zal ik de heren zeggen dat u ze nu te woord wilt staan?’
‘Puška wilde niet dat ik met Security praatte. Ze zouden Milan iets kunnen aandoen als ze erachter kwamen. Dat stond in de brief.’
‘Brief?’ vraagt de arts verbaasd. ‘U kunt met ze afspreken dat wat u vertelt geheim blijft. Zal ik ze vragen nu hierheen te komen?’
Esma knikt. Puška heeft zo-even wel beloofd dat hij Milan snel zou terugbrengen, maar niet alles wat hij belooft gebeurt ook. En stel nou dat hij toch dood is, dan moeten die mannen Milan terugbrengen.
Ze rilt. Haar gedachten dwalen af naar het verschrikkelijke moment waarop ze wakker werd in haar hut. De plek naast haar was leeg. Puška was toch weggegaan, zonder haar te waarschuwen. Voor ze zich er boos over kon maken, besefte ze dat ze niet alleen was. Er stonden twee mensen naar haar te kijken, een onbekende man en de scheepsarts. De man kuchte: ‘Mevrouw Praskalo?’ vroeg hij. Ze weet nog dat ze op de rand van haar bed ging zitten en dat de arts naast haar kwam zitten en haar hand vastpakte. Ze voelde onmiddellijk onraad. Milan! was haar eerste gedachte. Tot zijn grote spijt moest hij vertellen dat haar echtgenoot niet meer leefde, zei de man. Een alles verpletterende klap in haar gezicht. Het enige wat ze zich herinnert is dat ze naar de ziekenboeg is gebracht door mensen die haar stevig vasthielden, heel aardig tegen haar waren en aldoor sussende woorden spraken.
De scheepsarts komt weer binnen, in gezelschap van de man die haar heeft verteld dat Puška niet meer leefde, en een onbekende.
‘Wij hebben elkaar al gesproken, mevrouw Praskalo. Wie ik ben is toen misschien niet goed tot u doorgedrongen. Andrews, hoofd Security.’
Hij geeft haar vluchtig een hand. ‘Nogmaals mijn condoleances. We leven allemaal erg met u mee. Dit is mijn collega van Interpol die het onderzoek voortzet als iedereen in Barcelona is ontscheept.’
‘Hoe weet u zo zeker dat Puška niet meer leeft?’
‘Hij is geïdentificeerd door een aantal van zijn collega's, mevrouw, kort nadat hij was gevonden.’
Dat kan toch niet. Ze hebben hém wel gevonden, maar Milan niet? Milan zou op hem wachten.
‘Waar hebben ze hem dan gevonden?’
‘Achter het theater, in de kleedruimte.’
‘Achter het theater… Dat stond in de brief. Milan zou daar op hem wachten.’
‘Een brief? Weet u nog wat er verder in stond?’
‘We mochten Security niet waarschuwen, anders werd Milan afgemaakt.’ Haar stem trilt.
‘U hebt dus uw mond gehouden en uw man is onmiddellijk naar die plek gegaan?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, om drie uur 's nachts pas. Dat stond ook in de brief.’
Andrews kijkt afkeurend. ‘Jammer dat jullie geen vertrouwen in ons hadden, mevrouw Praskalo. Hebt u die brief nog in uw bezit?’
‘Puška heeft hem bij zich gestoken.’
‘Nogmaals zijn kleding doorzoeken,’ zegt Andrews tegen zijn collega. ‘Stond er een afzender onder?’
‘Darija.’
‘Sorry?’
‘De afzender, Darija. Puška kende haar maar wilde niet vertellen waarvan.’
‘Een vrouw dus.’ Andrews neemt peinzend zijn oorlelletje tussen duim en wijsvinger en masseert het. ‘U verklaarde eerder dat uw zoontje aan boord met een vrouw heeft gesproken in zijn moedertaal. Dat zou die Darija geweest kunnen zijn.’
‘Nee. Puška kende haar voor hij mij ontmoette. Ze leeft niet meer, zei hij.’
‘U zegt het alsof u hem niet geloofde.’
‘Ik weet het niet, ik weet echt niet meer wie ik wel en wie ik niet moet geloven.’ In haar hoofd begint het te gonzen. In een reflex drukt ze er beide handen tegenaan.
‘Wilt u dit alstublieft afronden, heren?’ vraagt de arts.
‘Nog één vraagje. Zat er een bewijs bij het briefje dat Milan nog in leven zou kunnen zijn?’
De vraag geeft haar een schok. Natuurlijk leeft Milan nog. ‘Er zat weer een stukje van zijn pyjama in de envelop.’
‘Hebt u dat ergens?’
‘In de hut waarschijnlijk.’
‘Dan gaan we er daar naar zoeken.’
Ze knikt. ‘En daarna gaan jullie Milan weer zoeken, hè?’
‘We doen alles wat in ons vermogen ligt, mevrouw Praskalo. Dank u voor uw medewerking en veel sterkte.’
Als iedereen weg is, laat ze zich uitgeput achterover in de kussens zakken en sluit haar ogen. Daar is Puška weer. ‘Waarom geloof je me niet?’ vraagt hij ontstemd. ‘Als ik zeg dat Darija dood is, dan is dat ook zo.’
‘Een dode die een brief schrijft? Niets voor jou om daarin te geloven, Puška. Heb je zelf vastgesteld dat ze dood was? Ik geloof ook pas dat jij niet meer leeft als ik je lijk met eigen ogen heb gezien, als ik je zelf heb begraven.’
‘Je moet niet alles willen zien om het te geloven, Esma, net zoals je niet alles wat je ziet moet geloven.’ Hij lacht zijn brede, ontwapenende lach die haar altijd zo vertedert. Dan is hij weg. Leegte, alleen maar leegte, waar niemand meer uit opdoemt.
Elsbeth bevestigt een versiering met plakband op het cadeaupapier en overhandigt het feestelijk verpakte boek aan een vrouw. Haar eerste klant van vandaag. Ze bedankt vriendelijk.
‘Heb je dit al gelezen?’ vraagt Bert. De ochtendkrant wordt op de toonbank gelegd. ‘Ik dacht dat een cruisevakantie de meest ontspannen manier van reizen was. Dat beweerde Daniel toch?’
‘Dat heeft zijn hulpje hem wijsgemaakt, ja.’ Iets te abrupt, beseft ze.
Bert neemt haar bevreemd op.
‘Wat moet ik precies lezen?’
‘Hier, een van die korte berichtjes aan de zijkant.’ Hij legt er zijn vinger bij.
CRUISESCHIP BREEKT REIS AF
van onze correspondentNadat kort geleden de cruisewereld werd opgeschrikt omdat een schip in de golven bij het Griekse eiland Santorini verdween en een ander schip lek sloeg bij Antartica, doet zich opnieuw een incident voor met een cruiseschip. Italiaanse media melden dat de politie een onderzoek is gestart naar moord en kidnapping op een schip van een Amerikaanse rederij. Er zouden meerdere slachtoffers te betreuren zijn, maar de politie wil daar geen mededelingen over doen. Het onderzoek is in handen van Interpol. Inmiddels is het schip op de terugweg naar Barcelona.
Als ze het heeft gelezen blijft Elsbeth naar het artikel staren.
‘Is er wat, Elsbeth?’ vraagt Bert.
‘Het is niet onmogelijk dat Daniel met dat schip reist.’
‘Dat zou pech voor hem zijn,’ zegt Bert nuchter. ‘Wat zal die balen, zeg, als zijn vakantie zo wordt afgebroken.’
‘Als hij nog wat te balen heeft,’ laat ze zich ontvallen.
Bert vat het niet serieus op, denkt zelfs dat ze grappig probeert te zijn.
‘Ja, zo ga je fluitend met vakantie en zo word je horizontaal weer retour gezonden,’ grinnikt hij.
‘Niet leuk, Bert.’ Met driftige passen loopt ze naar het kantoortje, zijn verbaasde blik negerend. Ze kan hem moeilijk uitleggen waarom ze zich ongerust maakt. Waarom heeft Daniel nog steeds niet op haar bericht gereageerd? Ze brengt het niet op om nog langer te wachten. Haar tas, kaartje met telefoonnummer, nummer intoetsen. Twee mislukte pogingen, dan de stem van een telefoniste, vervormd en met een rare echo. Ze wordt doorverbonden met Daniels suite. Gespannen luistert ze naar de beltoon, die vijf, zes keer achter elkaar overgaat.
‘Er wordt niet opgenomen, mevrouw. Wilt u een boodschap inspreken?’ vraagt een telefoniste.
‘Dat heb ik al eerder gedaan, maar er wordt niet op gereageerd. Ik probeer het over een uur nog een keer.’
‘Ik hoop dat u dan meer geluk hebt.’
Het betekent niets. Daniel zit niet de hele dag in zijn hut.
Ze loopt naar de koffieautomaat in de leeshoek, plaatst een bekertje en drukt op de knop voor cappuccino. Bijna loopt ze met het bekertje in haar hand door de winkel, maar ze corrigeert zichzelf nog juist op tijd. Het is haar eigen regel dat personeel koffiebekers uit het zicht van de klanten moet houden. Iemand te woord staan met koffie in je hand geeft geen pas, vindt ze. Het zal wel ouderwets zijn, een generatieding, zoals ze de stagiaire bij toeval heeft horen zeggen.
Haastiger dan gewoonlijk drinkt ze haar koffie op, iets heter dan goed is voor haar slokdarm. Daarna herschikt ze de tijdschriften: de klanten maken er altijd een rommeltje van.
Het uur is nog niet om als ze voor de tweede keer met het schip belt. Het duurt lang, eindeloos lang. Pas na zeven pogingen krijgt ze de telefoniste weer aan de lijn.
‘Ik zal het nog een keer proberen, mevrouw.’
Opnieuw wachten en luisteren, opnieuw de telefoniste die meldt dat er niet wordt opgenomen en haar adviseert een boodschap in te spreken als het zeer dringend is. Mocht dat niet zo zijn, dan kan ze beter wachten. Zowel de centrale als het voicemailcentrum dreigen overbelast te raken. Heel veel passagiers zoeken namelijk contact met familie of vrienden om vervoer of andere zaken te regelen.
Elsbeths ademhaling versnelt.
‘Waarom is dat dan nodig?’
‘U weet nog van niets, begrijp ik. Er is een misdrijf gepleegd. De cruise wordt afgebroken. We gaan terug naar Barcelona, waar we morgenochtend arriveren. Wilt u een boodschap inspreken, of wilt u wachten tot er contact met u wordt opgenomen?’
‘Het laatste. Dank u wel.’ Haar hand trilt als ze de telefoon terugzet in zijn houder. Als Daniel maar niet het slachtoffer is.
Niet direct van het ergste uitgaan. Als het meezit met het boeken van een terugvlucht, dan is Daniel morgen al weer thuis. Dan kan ze hem eindelijk vertellen wat ze aan de weet is gekomen.
Kan ze hem trouwens wel alles vertellen? Dat ze in Ivana's kamer heeft ingebroken, in haar e-mailbestanden heeft gesnuffeld, dat ze er kopieën van heeft gemaakt en dat ze in haar fotoalbums heeft gekeken? Haar speurtocht verdient geen schoonheidsprijs. Daniel zou het haar wel eens erg kwalijk kunnen nemen.
Achter haar gaat de deur van het kantoortje open.
‘Is er wat, Elsbeth?’ vraagt Bert.
‘Nee, hoezo?’
‘Je staart al minstens een kwartier als een standbeeld voor je uit.’