1
‘Houdt u er rekening mee dat uw gezichtsvermogen snel zal teruglopen.’
De oogarts keek me over zijn leesbril met professioneel medeleven aan. De zilveren randen van zijn montuur kabbelden over zijn gezicht als uitlopende golfjes op het strand.
‘U hebt bijzonder veel pech. Het gebeurt niet vaak dat iemand al op uw leeftijd wordt getroffen door maculadegeneratie. Rookt u? Drinkt u?’
‘Ja.’ Ik knikte bevestigend, in het midden latend of ik de eerste of de tweede vraag beantwoordde. Het bleek niet van invloed te zijn op zijn standaard aanbevelingen.
‘Alcohol en nicotine versnellen het proces omdat ze antioxidanten in uw lichaam afbreken.’ Hij tikte met de achterkant van zijn pen op het bureau en nam een nadenkende pose aan. Blijkbaar werd ik ingedeeld in de categorie patiënten die wel vertrouwd zou zijn met de term antioxidanten, want een toelichting bleef achterwege.
Hij pakte een blanco recept uit een bakje, schreef er iets op en schoof het naar me toe. ‘Alstublieft, wat voedingssupplementen, al is het beter om te stoppen met roken en weinig alcohol te gebruiken. Veel fruit en bladgroenten eten, spinazie bijvoorbeeld.’
Ik keek hem verdwaasd aan. Zijn spinazie-menutip associeerde ik met Popeye en niet met exudatieve maculadegeneratie, zoals de oogziekte heette die hij bij mij had vastgesteld. Op dat moment realiseerde ik me nog niet dat zijn diagnose veel weg had van een vonnis: ik veroordeel u tot opsluiting in een wereld die naarmate u ouder wordt steeds kleiner, waziger en donkerder zal worden.
Twee maanden daarvoor was ik door een opticien naar die oogarts verwezen omdat ik steeds meer moeite kreeg met lezen. De letters stonden niet meer op een rechte lijn, strak in het gelid, maar ze kwamen voorbij fladderen, in lange, golvende lijnen, afwisselend scherp en wazig. Een kleinigheid, dacht ik toen nog, een aangepaste leesbril en het probleem is opgelost. Tijdens de wachttijd voor het eerste consult liep mijn gezichtsvermogen echter sneller terug dan ik voor mogelijk had gehouden. Ook verticale lijnen begonnen te golven en het centrum van mijn waarneming werd afgedekt door een almaar groter wordende donkere vlek.
‘Er bestaan twee soorten maculadegeneratie,’ verklaarde de arts, ‘de natte en de droge vorm. U hebt de natte, de exudatieve. Dat is de meest ernstige, waarbij de achteruitgang soms heel snel gaat. Maar helemaal blind wordt u niet, als het meezit.’
Nu, meer dan een jaar na die bemoedigende woorden, vele onderzoeken en een mislukte laseroperatie later, voel ik me als een onschuldige die ten gevolge van een gerechtelijke dwaling tot levenslang is veroordeeld. Regelmatig word ik gekweld door spijt. Spijt omdat ik altijd oppervlakkig en slordig om me heen heb gekeken. Zelden had ik oog voor ogenschijnlijk onbeduidende details. De ragfijne tekening in de fragiele vleugels van een libelle, het tere groen van ontluikende knoppen in het voorjaar, de lijnen in mijn handpalm, ik heb ernaar gekeken zonder er iets van te registreren. Ik weet niet eens hoe mijn eigen hand eruitziet!
Zolang het nog mogelijk is probeer ik mijn database aan te vullen met wat ik nog kan zien maar nooit is doorgedrongen. Helaas liggen zulke dingen vooral in de periferie van mijn gezichtsvermogen. De tijd dringt. Wil ik nog iets van de waarneembare wereld in mij sluiten voordat het licht definitief op grijs gaat, dan heb ik daar al mijn tijd en aandacht voor nodig. Ik mag die niet vermorsen met alledaagse beslommeringen als bezoeken aan een supermarkt, waar ik mistige artikelen in een vreemd gevormde boodschappenkar naar een kassa met een gezichtsloze caissière rijd, of aan het risicovolle bereiden van onduidelijke maaltijden. Daarvoor en voor het schoonhouden van mijn appartement en voor vervoer buitenshuis, heb ik op korte termijn hulp nodig.
Het besef een deel van mijn onafhankelijkheid te moeten inleveren, heeft me minstens zo zwaar getroffen als het vooruitzicht in een vervagende wereld te moeten leven. Tot ver na mijn jeugd heb ik voor die onafhankelijkheid moeten vechten. Daarna heb ik de overwinning zo krampachtig gekoesterd dat de ene na de andere relatie strandde op slecht verwerkte frustraties uit mijn verleden.
Toen ik zes was stierf mijn moeder aan een hersentumor. Hoe jong ik ook was, de spanning die in huis hing toen ze naar het ziekenhuis moest voor de operatie, heb ik net zo intens beleefd als de volwassenen om mij heen. De ontluistering daarna, toen in het ziekenhuisbed iemand met een kaal geschoren hoofd lag die vaag op mijn moeder leek maar heel andere klanken uitstootte dan de vrouw die voor het slapengaan een verhaaltje voorlas, staat me nog scherp voor de geest.
Na haar dood ruilde ik moederliefde in voor de toewijding van een kindermeisje en de genegenheid van een vader die vooral leefde voor zijn zaak, een boekhandel, gespecialiseerd in literair en wetenschappelijk werk. Ik was voorbestemd om die van hem over te nemen. Dat was de voornaamste reden voor mijn soms luidruchtige aanwezigheid in het kille en sombere huis dat net boven Amsterdam lag, in een bocht aan de Zaan.
Vanaf het moment dat ik kon lezen, stortte mijn vader een onafgebroken stroom boekjes over me uit, waar ik aanvankelijk vol belangstelling in dook.
Naarmate ik ouder werd, werden de boeken dikker. De verhalen maakten steeds vaker plaats voor populairwetenschappelijke publicaties. Een eigen keuze werd me niet gelaten. Hoeveel kinderen hadden het voorrecht dat hun vader een boekhandel bezat en daardoor als geen ander in staat was goede boeken van rommel te onderscheiden? Kiezen kon ik beter aan hem overlaten. Ik liet het me aanleunen, al lukte het me niet om alles wat hij aanvoerde te lezen.
Tot de hormonen begonnen op te spelen en ik veranderde in een puisterige, dwarse puber, in heel andere dingen geïnteresseerd dan in boeken. Mijn vader had er geen begrip voor en probeerde de losbandige cultuurbarbaar die ik in zijn ogen dreigde te worden, in het gareel te houden met een strak regime. Het was een botsing van generaties. Ik liet er geen twijfel over bestaan dat het vooruitzicht van een leven tussen boeken me net zo benauwde als de kleine woonkamer van het Zaanse huis, waar mijn vader de eeuwige strijd tegen het optrekkende vocht in de muren dreigde te verliezen.
Om geen twijfel over mijn intenties te laten bestaan, vulde ik mijn vrije tijd met rondlummelen, stickies roken en scheuren op een brommer, tot afgrijzen van mijn vader, die zowel mijn financiële als mijn fysieke bewegingsruimte inperkte waar en zo lang hij kon. We leefden in oorlog, tot ik, nog net niet verstikt, het ouderlijk huis ontvluchtte om wiskunde te studeren, met de beperkte armslag van een studiebeurs.
Na mijn studie stortte ik me op het ontwikkelen van computergames. In de optiek van mijn vader verspilde ik mijn talenten, speelde ik in op de stompzinnigheid van de massa en baggerde ik mijn vermogen op uit de stinkende poel van brood en spelen.
Toch werd de kloof tussen mij en mijn vader in de jaren die volgden smaller omdat hij zich vulde met de mildheid die ouder worden blijkbaar met zich meebrengt. Op zijn sterfbed, zeven jaar geleden, heb ik me met hem verzoend en hem in een emotionele bui beloofd de zaak voort te zetten. Ik moet hem nageven dat de verkoop van boeken me achteraf meer bevrediging schonk dan het bedenken van de zoveelste shooting-variant in een weinig verheffend beeldschermspelletje. Hoewel ik mijn wereld niet, zoals hij, wilde begrenzen door muren van boeken, ben ik wel een veellezer geworden, alsof ik teruggekeerd was naar de jaren van mijn jeugd, voordat Sturm und Drang mijn leven op zijn kop zetten.
Ik heb de boekhandel uitgebreid en uitgebouwd, ook letterlijk, voor een deel met het snelle geld dat ik had verdiend met vluchtige spelletjes. Mede daardoor ben ik nu financieel onafhankelijk. Ook zonder mijn permanente aanwezigheid is het personeel uitstekend in staat de balans jaarlijks zo positief af te sluiten dat ik mij een huishoudster, persoonlijke hulp of hoe je zo iemand noemt, kan permitteren.
Ik heb er lang over nagedacht, gezocht naar andere oplossingen. Uiteindelijk ben ik te rade gegaan bij Elsbeth, mijn steun en toeverlaat in de boekhandel. Zij regelt op dit moment zo'n beetje alles wat ik zelf niet meer kan.
‘Het valt te proberen. Een hulp voor dag en nacht, of liever alleen voor overdag?’
‘Het laatste. Verder red ik het wel. Of zou het aantrekkelijker zijn om meteen kost en inwoning aan te bieden?’
‘Dat denk ik wel. Er is een organisatie die bemiddelt voor au pairs die niet met kinderen, maar met ouden van dagen willen werken.’
Ouden van dagen. Ik zette al mijn stekels op. Op mijn ogen na ben ik gezond en fit, en nog maar net vijftig.
‘Dank je. Ik zet wel een advertentie.’
Het opstellen ervan heeft me nog aardig wat hoofdbrekens gekost. Voor me ligt de vijfde versie.
Gezocht door man van middelbare leeftijd:
stressbestendige persoonlijkheid met dienstverlenende
instelling, die mij wil begeleiden in een wereld van
toenemende schemer en duisternis (maculadegeneratie).
Gevoel voor humor dringend gewenst. Bereidheid om me
te vergezellen op reizen naar het buitenland zolang ik nog
voldoende kan zien. Rijbewijs is een vereiste.
Salaris, eventueel rekening houdend met kost en inwoning, wordt na overleg vastgesteld.
Reacties worden met belangstelling tegemoetgezien.
Sturen naar postbusnummer ….
Ik wil de tekst nog een paar dagen laten bezinken, ook om verzoend te raken met het idee dat ik hier permanent iemand over de vloer krijg. Dan pas laat ik hem plaatsen.