41

's Avonds maakt ze eten voor me klaar, dekt de tafel en dient het op, alsof ze weer op het schip werkt. Zelf eet ze niet mee. Geen trek, ze voelt zich niet lekker. Als ze haar kamer weer in wil duiken, houd ik haar tegen.

‘Ik zit ergens mee, Kristina. Waarom heb je me aan boord nooit voorgesteld aan je stiefzus, of hoe moet ik haar noemen?’

Het blijft lang stil. Ik ruik spanning.

‘Je weet het van Andja? Die rechercheur doet zijn werk grondig. Goed, Daniel. Als je het per se wilt weten… Ik had je het volledige verhaal moeten vertellen, ook dat mijn echte naam Ivana Plavic is. Dat wilde ik je niet aandoen. Het zou je vakantie hebben verpest.’

‘Had je er geen andere draai aan kunnen geven?’ vraag ik zo neutraal mogelijk.

‘Dat had gekund, ja, maar dat wilde ik niet. Voor straks, welterusten, Daniel.’

Voor ik in slaap val speel ik in mijn hoofd de film van onze cruisevakantie en de aanloop ernaartoe nog een keer af, op zoek naar dingen die ik misschien anders moet interpreteren dan ik tot nu toe deed.

Kristina heeft me ingepakt en me een rad voor ogen gedraaid, een onprettige gedachte om mee in slaap te vallen. Daarom probeer ik mezelf weer wijs te maken dat ik me vergis, maar dat lukt niet echt.

De volgende dag begint als de vorige, met alleen ontbijten, maar zonder telefoontje van rechercheur De Hond dit keer. Kristina is vandaag net zo zwijgzaam als gisteren. Het enige wat ze uit zichzelf zegt is dat het haar nog niet is gelukt om een vliegticket naar Dubrovnic te bemachtigen.

‘Denk je eraan dat rechercheur De Hond je vandaag wil spreken?’

‘Moet ík daaraan denken?’ zegt ze laatdunkend. ‘Als hij me wil spreken zal hij zijn best moeten doen om me te vinden. Zal ik je zo naar de zaak brengen?’

‘Over een kwartiertje.’

In de auto lijkt onverwachts iets van de oude Kristina terug te komen en niet alleen de Kristina die de auto feilloos door het verkeer manoeuvreert.

‘Ik vind dit voor jou heel vervelend, Daniel. Jij verdient dit gedoe niet. Je moet trouwens niet alles geloven wat die rechercheur beweert. Dingen zijn soms heel anders dan ze lijken.’

‘Dat heb je al eens eerder gezegd.’

‘Eens verdacht, altijd verdacht, zelfs als je onschuld is bewezen. Ik voel me doodongelukkig,’ vervolgt ze na een kort zwijgen, ‘omdat mij dit allemaal weer overkomt. Eenzaam voel ik me ook, omdat niemand me steunt. Laat jij me alsjeblieft niet vallen, Daniel, zodat er ten minste iemand is op wie ik kan vertrouwen.’

Is ze oprecht of probeert ze me weer in te pakken?

‘Een paar maanden geleden had ik niet kunnen bedenken dat we ooit een gesprek als dit zouden voeren,’ zeg ik ten slotte.

‘Toen kende je alleen Kristina. Nu ook Ivana, met al haar problemen, die ik je had willen besparen.’

Er zijn niet veel klanten in de winkel, merk ik als ik binnenkom. Slechts één kassa wordt bemand, door Evelien, die niet veel te doen heeft. Bert is zo te zien boeken op de tafels aan het herschikken. Gelukkig kan ik nog voldoende waarnemen om zulke dingen vast te stellen. Elsbeth is volgens Evelien bezig met een tussentijdse inventarisatie omdat er vorige week een langdurige computerstoring is geweest. Ik loop door naar het kantoortje en hoor haar rommelen in de opslagruimte erachter.

‘Hallo, Elsbeth. Gaat het een beetje?’ vraag ik.

‘Ha, Daniel. Dat kan ik beter aan jou vragen. Weet je al wanneer ze vertrekt?’

Typisch Elsbeth.

‘Dat is nog niet duidelijk.’ Iets in mijn stem verraadt blijkbaar dat ik meer kwijt wil.

‘Laten we even een kop koffie gaan drinken, dan kun je je verhaal vertellen.’

‘Ik weet het niet meer, Elsbeth,’ geef ik toe als we samen met een kopje koffie in het kantoor zitten. ‘Gisteren heb ik bezoek gehad van een rechercheur van DINPOL, de Dienst Internationale Politiesamenwerking.’

‘Dat meen je niet.’

‘Helaas wel. Na dat gesprek ging ik nog meer aan Kristina twijfelen. Ze deed ook nog eens heel afstandelijk en kortaf.’

‘Je had haar al lang op straat moeten zetten.’

‘Ik weet dat je er zo over denkt,’ verzucht ik. ‘Nee, dat wil ik nog niet. Probeer je eens in mij te verplaatsen. Ik ben haar dankbaar voor wat ze heeft gedaan om mij door een heel moeilijke periode heen te slepen. Zoiets schept een band en geeft verplichtingen.’

‘Wat ben je toch naïef, Daniel. Je kunt haar niet vertrouwen, dat weet je nu toch wel? Nog een kop koffie?’

Zonder op mijn antwoord te wachten staat ze op en loopt naar de koffieautomaat.

‘Weet je, ik had je hierover niets willen vertellen omdat het niet erg netjes is wat ik heb gedaan,’ begint ze wat aarzelend als ze de koffiebekertjes op tafel zet. ‘Maar ik ga het je toch opbiechten. Om kort te zijn: ik heb in de spullen van Ivana gesnuffeld en mailtjes uit haar laptop gehaald.’

Ze staat weer op om haar tas te pakken. ‘Dit zijn de vertalingen van die mailtjes. Ik kon ze niet lezen omdat ze in het Kroatisch waren.’

Ik kan mijn oren niet geloven.

‘Ik weet niet wat je heeft bezield, maar dit kan niet.’

‘Daar heb je gelijk in. En toch ben ik blij dat ik het heb gedaan. Laat me alsjeblieft vertellen wat erin staat.’

Ik zucht, een zwak teken van protest. Mijn nieuwsgierigheid is echter sterker dan morele bezwaren.

‘Ivana heeft je gemanipuleerd, je heel berekenend de cruise van 16 september aangepraat. Ik zal je een paar mailtjes voorlezen waarin – niet toevallig – 16 september telkens terugkeert.’

‘Allemachtig,’ zeg ik als ze klaar is. ‘Het moet toch niet gekker worden.’

Het klinkt wat zwakjes, stel ik zelf al vast. Elsbeth reageert er dan ook fel op.

‘Ze heeft op een misselijke manier misbruik gemaakt van je vertrouwen, Daniel. Zo is het en niet anders. Wat denk je van dit citaat uit een mailtje dat ze ontving op 12 juli: “Soms moeten we gevoelens echter uitschakelen, anders hinderen ze ons om ons doel te bereiken.” Welk doel, Daniel? Moest er soms een kind worden ontvoerd? Typisch iets om je gevoel bij uit te schakelen. Of zou er iemand om zeep moeten worden gebracht, iemand die van een bepaalde regeling gebruik maakt op 16 september?’

‘Ik ben ervan overtuigd dat ze niets met die moord heeft te maken. Dat past totaal niet bij haar.’

‘O nee? In haar kast ligt een fotoboek, in het tweede laatje van boven, onder haar ondergoed. Je kunt het zo controleren als je me niet gelooft. Achterin zijn krantenknipsels geplakt over de moord op haar leraar, vijf jaar geleden. Het laatste gaat over haar vrijlating vanwege gebrek aan bewijs. Ze heeft er een smiley bij gezet en een uitroepteken. Heel triomfantelijk en provocerend. Past dat dan wel bij haar?’

Ik sta op en begin door het kantoortje te lopen. ‘Ik weet het niet meer.’

‘Jij kunt haar ogen niet zien, haar gezichtsuitdrukking, haar arro gante onverschilligheid, haar lichaamstaal kun je niet waarnemen. Er gaat iets geslepens, iets dreigends van haar uit, Daniel. Daarom maakte ik me bezorgd om je.’

‘Net zoals die rechercheur. Hij gaf me een kaartje met zijn telefoonnummer voor het geval ik me bedreigd zou gaan voelen of als ik iets aan mijn verklaring wilde veranderen of toevoegen.’

‘Vind je het daar nu niet de hoogste tijd voor? Die man moet weten wat er in die mailtjes staat. Mag ik dat kaartje van je?’