Hoofdstuk 37
‘Ik wil dat je in leven blijft.’
Will zag dat zijn lichaam van de vloer kwam. Hij zag zwarte wervelingen, hij zag geel en rood, en hij rook verbrand vlees. Iets scherps drukte steeds weer tegen zijn borst en deed hem pijn. Maar de pijn aan de zijkant van zijn hoofd was veel erger. Hij voelde dat er dingen bewogen, en hij voelde zich machteloos. Hij deed zijn ogen dicht en open, en telkens wanneer hij dat deed, zag hij andere beelden. Hij hoorde ademhaling en voelde dat iets strak en genadeloos om zijn rug gewikkeld was. De beweging ging sneller en ging gelijk op met de ademhaling die hij hoorde. Hij zag dingen en toen zag en hoorde hij niets meer.
‘Je bent nog niet veilig.’ De stem klonk anders.
Will keek met een ruk om en zag wit licht. Zijn hoofd zakte naar voren, en hij zag sneeuw, voeten en benen heel dicht bij hem. Opnieuw stootte er iets puntigs tegen zijn borst, en de beelden die hij zag bewogen met elk stootje mee. Hij voelde dat hij snel bewoog. Hij voelde zich hulpeloos. Zijn ogen gingen dicht, al wilde hij dat niet. Zijn hersenen vielen in een vreemde slaap.
Will opende zijn ogen en zag de hemel. Onder hem voelde alles koud aan. Hij concentreerde zich op zijn handen en duwde ermee zonder te weten welke gevolgen dat voor zijn lichaam zou hebben. Het dwong hem overeind te gaan zitten. Hij was op een plaats die hij eerst niet kon thuisbrengen. Hij zat in een dik pak sneeuw en op een steile helling. Hij schudde vlug zijn hoofd om het helder te krijgen.
‘Doe dat niet.’
Will hield ermee op. Hij keek in de richting van de stem, die echt klonk. Hij zag Roger, maar de man keek niet naar hem. Roger zat op één knie en keek achterom, de helling op. Hij had een geweer en tuurde door het vizier. Will schudde weer zijn hoofd.
‘Als je dat doet, raak je bewusteloos, en ik heb geen zin om nog eens duizend meter met jou over mijn schouder te rennen, alleen omdat je niet doet wat ik zeg.’ Roger haalde zijn oog bij het vizier vandaan en keek naar Will. ‘We moeten gaan.’
Will raakte zijn hoofd aan en voelde een lange groef langs de rechterkant van zijn haarlijn. Hij wist dat die wond moest zijn toegebracht door de kogel van de man in het huis. Hij hoestte en herinnerde zich de dichte rook in het huis. Zijn zicht werd wazig en hij knipperde een paar keer met zijn ogen om weer enigszins helder te kunnen zien. Hij haalde diep adem en voelde pijn in zijn longen. Hij ging langzamer ademhalen en probeerde zijn geest en lichaam te kalmeren. Hij zei: ‘Hoe heb je me uit dat huis gekregen?’
Roger kwam naar hem toe. ‘Dat heb ik niet gedaan, maar de man die het huis in brand heeft gestoken en daarna op jou heeft geschoten, heeft dat beslist wél gedaan.’