Hoofdstuk 11
‘Het is nog maar tweeënzeventig uur geleden dat ik je mijn instructie heb gegeven.’ Alistair nam een slokje van zijn Château Margaux. ‘En in die korte tijd ben je in drie landen geweest, heb je twee mensen zo doodsbang gemaakt dat ze voor ons gaan werken en was je getuige van de moord op een hoge MI6-agent.’
‘Ik heb je aangeraden een gewone inlichtingenagent te sturen.’ Will glimlachte en schoof zijn eigen wijn opzij.
‘En misschien was dat een goede raad.’
Will kneep zijn ogen halfdicht. ‘Maar die agent zou Lace hebben ontmoet, notities hebben gemaakt en daarna naar Londen zijn teruggekeerd om je een goed geschreven maar uiteindelijk nutteloos rapport te overhandigen. Ik daarentegen heb je ons doelwit gegeven.’
De twee mannen zaten in een eikenhouten nis van Simpson’s aan de Strand in Londen. In het restaurant kwamen veel oudere mensen, vooral bureaucraten uit de ambtenarij en hogere managers. Het was ook een typische gelegenheid om vlees te eten, en naast veel andere dingen was Wills supervisor beslist een vleeseter.
Alistair keek hem aan. ‘Vertrouw je Harry en Lana?’
Will schudde zijn hoofd. ‘Nee. Harry denkt dat hij een staat van genade heeft bereikt waarin zijn zaken niet belangrijk meer voor hem zijn, maar hij zal altijd vijanden om zich heen zien. Als puntje bij paaltje komt, kiest hij alleen partij voor zichzelf. Lana is rancuneus omdat ze zich in de steek gelaten voelt, en ze wil inhoud aan haar leven geven, maar dat zijn gevaarlijke en labiele emoties. Vertrouwen zal ik nooit in hen hebben, maar ik denk wel dat ik hen zodanig kan sturen dat ze dingen doen die in mijn voordeel zijn.’
Alistair keek naar de rest van het restaurant en de mensen die daar zaten te lunchen. ‘Wat ga je eten?’
‘Niets.’
‘Zoals je wilt.’ Alistair nam weer een slokje uit zijn glas. ‘Je moet oppassen met Lace.’
‘Dat weet ik.’ Will sprak de woorden langzaam uit. Hij dacht even na en zei toen: ‘Ik geloof niet dat Harry iets slordigs heeft gedaan en zo een moordenaar naar Ewan toe heeft geleid. Toch wist iemand dat onze man in dat restaurant zou zijn. Heb jij ideeën over Ewans dood?’
Alistair schudde zijn hoofd. ‘Ik vermoed dat Ewan vanuit zijn post in Sarajevo leidinggaf aan vijftig agenten en evenveel operaties. Er zijn nogal wat mensen met wie hij ruzie kan hebben gekregen.’
Will knikte. ‘Harry heeft me de codenaam van de Iraniër gegeven,’ zei hij zachtjes.
Alistair vloekte. ‘Een codenaam? Dat zal ons nauwelijks helpen de man te identificeren.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Wat is die codenaam?’
‘Megiddo.’
Alistair kneep meteen zijn ogen samen. ‘Megiddo? Weet je dat zeker?’
Will fronste zijn wenkbrauwen. ‘Natuurlijk.’
Alistair zei bijna een minuut niets en hield zijn blik strak op Will gericht. Toen knikte hij langzaam, en Will zag hem vaag glimlachen.
‘Is die naam relevant?’
Alistair wendde zijn blik van Will af en keek alsof hij diep nadacht. Hij mompelde iets, maar dat was blijkbaar vooral voor hemzelf bestemd. ‘Soms vraag ik me af of ik te veel waarde heb gehecht aan jouw angstaanjagende verlangen om de wereld al zijn slechtheid betaald te zetten.’
Will boog zich naar voren en zei nadrukkelijk: ‘Vraag je geen dingen over mij af, Alistair. Ik neem mijn eigen beslissingen.’
Alistair keek hem aan en glimlachte, maar zijn gezicht bleef nors. ‘Dat weet ik,’ zei hij zachtjes. ‘Dat doe je altijd. Toch vraag ik me soms af wat voor iemand je nu zou zijn geweest als die mannen je moeder niet hadden vermoord toen je nog bijna een jongen was.’
Will boog zich nog dichter naar hem toe. ‘Dat is een zinloze gedachte. Toen ze stierf, stierf ook mijn kindertijd.’
‘Herinneringen sterven niet, William.’
‘Ik heb er te weinig om dat te kunnen bepalen.’
‘Misschien kun je er nog meer ontdekken.’
‘Wat bedoel je?’
Alistair keek omlaag en ging niet rechtstreeks op de vraag in. ‘Ik zeg dit niet zomaar.’ Toen hij weer opkeek, zei hij: ‘Ik vraag me af hoe lang ik nog gebruik kan maken van je ongelooflijke mentale en fysieke kracht voordat ik tegen mezelf kan zeggen dat ik tekort ben geschoten. Ik vraag me af wat voor iemand ik jou laat zijn. Ik vraag me af of ik op het punt sta de dingen nog erger te maken voor jou.’
‘Wat bedoel je?’ herhaalde Will.
Alistair knikte. ‘Die heel weinige herinneringen van jou aan je kindertijd hebben een man opgeleverd die nietsontziende maatregelen neemt om mensen te doden die dat in jouw ogen verdienen en mensen te redden die jij als hulpeloos beschouwt. Je hebt weinig of niets overgelaten voor jezelf. Maar...’ Hij wees naar Will. ‘Je hebt nog een kans om daar iets aan te doen.’
Will leunde in zijn stoel achterover en blies hoorbaar zijn adem uit. ‘Ik doe mijn werk. Voor mij is dat het enige wat telt.’
‘Dat geloof ik niet.’ Alistair sprak scherp en snel. Hij keek het restaurant rond en keek toen Will weer aan. Toen zuchtte hij en dempte zijn stem. ‘Je bent een goed mens, William. Ik weet dat beter dan wie ook. Maar ik weet ook dat je over uitzonderlijke vaardigheden beschikt, en daar heb ik schaamteloos gebruik van gemaakt voor ons werk. Dat doe ik; het is mijn werk. Maar...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Een deel van me hoopt dat je op een dag vrede en geluk zult vinden. En ik weet dat jij dat ook wilt.’
Will fronste zijn wenkbrauwen. Alistair keek hem zo strak aan dat het leek alsof hij in zijn geest en ziel groef. Heel even voelde Will zich absoluut niet op zijn gemak en moest hij zijn blik afwenden. Hij wilde dat Alistair iets zei, maar de man bleef zwijgen. Will wilde door iets afgeleid worden, zodat hij niet meer aan de woorden van zijn supervisor hoefde te denken. Maar er kwam een golf van gedachten bij hem op, culminerend in één onuitgesproken zin: Je hebt gelijk, Alistair. Dus alsjeblieft, laat me van je los komen. Laat me proberen dat geluk en die vrede te vinden.
De supervisor zat nog steeds zwijgend naar hem te kijken.
Will haalde diep adem. De woede steeg in hem op. Hij was woedend omdat Alistair misschien de enige man was die met niets dan woorden zijn pantser kon verwijderen en alles in hem kon blootleggen: zijn medegevoel, zijn hart, zijn fantasieën over een leven dat anders was dan het leven dat hij leidde. Hij vroeg zich ook af of Alistair alles wist. Hij vroeg zich af of de man wist dat Will doodsbang werd bij het idee dat hij die eerste paar stappen naar een ander leven zou moeten zetten. Hij kwam tot de conclusie dat Alistair inderdaad alles wist en hem op de proef stelde.
Will glimlachte. ‘We hebben nu dringender zaken te bespreken.’
Alistair zweeg nog even, ademde uit en glimlachte. ‘Jazeker.’ Hij dempte zijn stem. ‘Heb je ooit van operatie Zandloper gehoord?’
Will schudde zijn hoofd.
Alistair haalde diep adem. ‘In 1979 waren er sterke aanwijzingen dat het corrupte regime van de sjah binnen korte tijd ten val zou komen en plaats zou maken voor een islamitische republiek. We moesten weten wat dat voor een herboren Iran zou betekenen. In het bijzonder moesten we weten welke beslissingen de revolutionairen zouden nemen over de toekomstige militaire kracht van Iran en over de bedoelingen van dat land ten opzichte van zijn Arabische en Israëlische buren. Maar we wisten dat onze bestaande Iraanse informanten en bondgenoten, onder wie nogal wat SAVAK-agenten die trouw waren aan de sjah, ontslagen of gedood zouden worden zodra het oude Iraanse regime ten val zou komen. Daarom vreesden we dat we met een grote witte vlek op onze inlichtingenkaart zouden komen te zitten.’
Alistair keek vlug het restaurant door en richtte zijn blik toen weer op hun eikenhouten nis. ‘We spraken daarover met onze CIA-vrienden, en we besloten tot een gezamenlijke operatie met de codenaam Zandloper. We wilden proberen alle relevante informatie uit alle beschikbare Iraanse informanten van MI6 en de CIA te halen voordat we ze kwijtraakten aan de revolutie.’
Alistair legde zijn handen op de knoop van zijn das en schoof hem omhoog, al had Will niet gezien dat de knoop zelfs maar een millimeter was afgezakt. ‘Het opzetten van Zandloper was een enorme logistieke operatie. Er waren ongeveer vierhonderd inlichtingenagenten en analisten in Langley en Londen bij betrokken, en we kregen ook ondersteuning van de National Security Agency en het Government Communications Headquarters. Maar het was nog erger: er werd geniepig politiek verzet uitgeoefend tegen bekendmaking van MI6-informanten aan de CIA en van CIA-informanten aan MI6. Uiteindelijk overwonnen we dat verzet, en zo ontstond er een gezamenlijke speciale eenheid. Hoogstwaarschijnlijk was er nog nooit op zo’n grote schaal samengewerkt.’
Hij ging rustig verder. ‘Zodra het groene licht was gegeven, benaderde en ondervroeg Zandloper ongeveer tweeduizend informanten. Het was een enorme klus, en drie maanden lang hadden inlichtingenagenten van Zandloper nauwelijks de tijd om te slapen. De analisten hadden het nog veel moeilijker, want die moesten alle inlichtingen die op die manier waren verzameld beoordelen en naast elkaar leggen. Ze deden allemaal hun werk, maar...’ Alistair glimlachte zuur. ‘Het resultaat was een onhandelbare chaos.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen en sprak vlugger. ‘De informanten kwamen met tegenstrijdige informatie, gissingen, geruchten en flagrante leugens om hun eigen hachje te redden. Het was een ramp.’
‘Dat hadden we toch van tevoren kunnen weten? Als je informanten onder zo veel druk zet, vertellen ze vaak wat ze denken dat je wilt horen.’
Alistair schudde zijn hoofd. ‘We hadden geen keus, want we hadden niet veel tijd.’ Hij legde zijn handen plat op de tafel. ‘De operatie was al bijna afgesloten toen Zandloper bij toeval een goudmijn aanboorde. Tenminste, dat dachten we.’
Heel even zag Will op het gezicht van zijn supervisor iets wat voor spijt zou kunnen doorgaan.
Alistair ademde uit en bracht zijn handen naar elkaar toe. ‘Een jonge CIA-agent die met een andere, hogere CIA-agent op de Amerikaanse ambassade in Iran werkte, werd benaderd door een jonge Iraniër die zei dat hij een revolutionair was. De man zei dat hij gedwongen was zich bij de revolutionaire beweging aan te sluiten, dat hij veel informatie over het voorgenomen binnenlandse en buitenlandse beleid van het Iran van na de revolutie bezat, en dat hij ons die informatie zou geven als hij naar het Westen mocht overlopen. De CIA-agent ondervroeg de man en stelde vast dat hij, als hij de waarheid sprak, ons van bijzonder goede informatie kon voorzien. Maar,’ voegde Alistair eraan toe, en hij wreef zijn handen over elkaar, ‘we hadden een probleem.’
‘De agent moest een manier zien te vinden om de overloper uit Iran weg te krijgen?’
‘Precies.’ Alistair fronste zijn wenkbrauwen. ‘Er waren opstanden en vijandelijkheden in het hele land, en Iran was dan ook een heel gevaarlijke en onvoorspelbare omgeving geworden voor de weinige westerse inlichtingenagenten die daar nog waren. De CIA had plannen om mensen het land uit te krijgen, maar die waren nog niet goed uitgetest, en MI6 had een route waarvan ze dachten dat hij zou werken. En dus gaf Zandloper opdracht aan de CIA-agent en zijn hogere collega om met een MI6-agent in Teheran samen te werken. Met z’n drieën zouden ze proberen de revolutionair uit de Amerikaanse ambassade te krijgen en naar de Iraanse havenstad Bandar-e Abbas in het zuiden te brengen. De drie inlichtingenagenten legden de man in de kofferbak van een auto om dwars door het land naar hun bestemming te rijden.’ Alistair wendde zijn blik weer af. ‘Natuurlijk was dat een angstaanjagende reis. De mannen moeten hebben geweten dat ze zouden worden geëxecuteerd als ze gepakt werden.’ Hij keek Will weer aan. ‘Een paar jaar eerder hadden de Britten de Iraanse kapitein van een trawler gerekruteerd. Het was de bedoeling dat de drie agenten met de overloper naar dat schip zouden rijden en dan over de Perzische Golf naar de Verenigde Arabische Emiraten zouden varen.’
‘Wat gebeurde er?’
Alistair zuchtte. ‘Ze reden over een rechte landweg, ongeveer tien kilometer buiten Bandar-e Abbas, toen ze zagen dat de weg vierhonderd meter voor hen was afgezet door revolutionaire militieleden. Hoewel ze wisten dat de soldaten bij de wegversperring hen konden zien, stopten ze meteen en praatten met elkaar. Ze trokken een paar snelle conclusies over de situatie waarin ze verkeerden.’ De supervisor knikte langzaam. ‘Al die conclusies bleken juist te zijn. Ze concludeerden dat de wegafzetting ongewoon was. Ze concludeerden dat iemand van hen en van hun revolutionair op de hoogte was. Ze geloofden dat het lek niet in hun eigen diensten te vinden was. En ze kwamen tot de conclusie dat hun revolutionair beslist geen overloper was.’
‘Waren ze in de val gelopen?’
‘Ja, het was een val.’ Alistair haalde zijn schouders op. ‘We weten nog steeds niet wat er achter die val zat. Misschien wilden de revolutionairen weten hoe de vluchtroute in elkaar zat, of misschien wilden ze de drie westerse inlichtingenagenten op heterdaad betrappen. Maar wat er ook achter zat, de mannen beseften dat ze in groot gevaar verkeerden. Dertig seconden lang discussieerden ze over wat ze moesten doen. En toen nam de hoogste CIA-agent in zijn eentje een beslissing. Hij nam zijn pistool, stapte uit en liep naar de achterkant van de auto. De agenten wisten dat hij werd gadegeslagen door de militieleden bij de wegversperring, die nu hun wapens op hen richtten. Niettemin haalde de CIA-man de revolutionair uit de kofferbak en zette hij het pistool tegen zijn hoofd. De CIA-agent zei tegen zijn collega en de MI6-man dat ze moesten vluchten terwijl hij zijn gijzelaar vasthield.’ Alistair ademde hoorbaar uit. ‘De twee mannen wilden dat eerst niet, maar ze wisten ook dat dat hun enige optie was. Er stonden daar ongeveer vijftien soldaten, dus als ze een gevecht aangingen, zouden de drie inlichtingenagenten allen gevangen worden genomen of om het leven komen. Daarom lieten ze de CIA-man aan zijn lot over.’
‘Zijn die twee mannen ontsnapt?’
‘Ja. Ze kwamen in Bandar-e Abbas aan en lieten zich door de trawlerkapitein naar het emiraat Ras al Khaima brengen.’
‘En de CIA-man lieten ze achter?’
Alistair boog zich naar voren. ‘We hoorden later van sommigen van onze Iraanse informanten die de revolutie hadden overleefd dat de CIA-agent gevangen was genomen en vreselijk was gemarteld. We weten dat hij de Iraniërs niets heeft verteld. We weten ook dat hij uiteindelijk is geëxecuteerd en dat zijn lichaam ergens in de Perzische Golf is gedumpt.’
Will zweeg een ogenblik en vroeg toen: ‘Wat wil je eigenlijk vertellen met dit verhaal?’
Alistair gaf niet meteen antwoord. In plaats daarvan keek hij Will strak aan alsof hij hem bestudeerde. Hij tikte met zijn vinger op de tafel. ‘Het verhaal is nog een herinnering voor je. Maar ik vrees dat het je alleen maar nog meer motiveert. Ik vrees dat je daardoor helemaal niet meer in staat bent vrede met jezelf en met anderen om je heen te sluiten.’
‘Zoals je al eerder zei: tot nu toe heb je daar veel voordeel van gehad.’
Alistair knikte. ‘Ja, en dat is nog steeds zo. Per slot van rekening was ik het die je eruit pikte toen je bij MI6 kwam werken. Ik was het die je extreme en heel bijzondere mogelijkheden zag. Ik was het die je uit het normale MI6-traject haalde en in het uiterst geheime Spartan-programma liet opnemen. Niemand van jouw generatie heeft het programma van twaalf maanden ooit levend afgewerkt. Jij overleefde het niet alleen, maar blonk ook nog uit, en als gevolg daarvan werd je onze dodelijkste en bekwaamste agent. Er mag er nooit meer dan één van jouw soort zijn, dus zolang je leeft, ben je de enige met onze hoogste codenaam: Spartan.’
Er kwam een herinnering bij Will op. Het was de eerste dag van het Spartan-programma. Hij stond op blote voeten en in een blauwe overall in de Schotse Hooglanden. Het was winter, het sneeuwde hard en het was ver beneden het vriespunt. Een instructeur kwam naar hem toe, wees naar het noorden en gaf hem rustig zijn eerste opdracht.
Je hebt twee dagen de tijd om honderdzestig kilometer te voet door de bergen af te leggen. Gewapende mannen met honden zullen proberen je te vinden. Als het ze lukt, heb je gefaald. Als je het doel niet binnen de toegewezen tijd bereikt, heb je gefaald. Als je probeert hulp te krijgen van iemand die je onderweg tegenkomt, heb je gefaald. En dan nog dit: als je slaagt, halen we je weg en zetten we je twee weken in een gevangeniscel. Daar maak je voor het eerst kennis met intense marteling en totale slaaponthouding. Je zult wensen dat je dood was. Denk daaraan bij elke ijskoude stap die je in die bergen zet.
Will zette die herinnering uit zijn hoofd.
Alistair keek hem aandachtig aan. ‘Als Spartan heb je uitzonderlijke resultaten behaald in het veld, maar op een dag moet ik in de spiegel kijken en mezelf een paar harde vragen stellen.’
‘Op een dag... Maar nu nog niet?’
Alistair boog zich nog meer naar voren. Zijn woorden klonken zacht maar snel. ‘Op dit moment is het Qods-hoofd van het directoraat Westen de gevaarlijkste tegenstander van het Westen. Hij is geen fanaat, ideoloog of martelaar. In plaats daarvan is hij, voor zover we iets over hem weten, een buitengewoon goede strateeg en een intellectueel die toevallig ook moordenaar is. Hij is van plan duizenden mensen te vermoorden in een van onze steden in Europa of de Verenigde Staten. En ik wil dat je hem tegenhoudt. Maar ik kan niet toestaan dat je wraak wilt nemen op al het kwaad in de wereld en dat je beoordelingsvermogen daardoor wordt vertroebeld.’ Alistair stak zijn hand over de tafel uit en pakte Wills gespierde onderarm vast. Ondanks zijn leeftijd en magere gestalte was Alistairs greep verrassend sterk. ‘Kun je me dat verzekeren – wat er ook gebeurt, wat je hierna ook te horen krijgt?’
Will keek naar Alistairs hand en keek hem toen aan. ‘Mijn beoordelingsvermogen is nog nooit door iets vertroebeld.’
Alistair knikte, liet hem los en leunde achterover. Hij nam een slokje van zijn Margaux en zette het glas toen op de tafel terug. ‘Morgen vlieg je naar het CIA-hoofdkwartier in Virginia. Daar ontmoet je Patrick, die je een briefing zal geven over onze Qods-commandant. Hij zal je ook bij de rest van de missie helpen.’
‘Dus dit wordt een gezamenlijke operatie van CIA en MI6?’
Alistair keek hem met een scheve grijns aan. ‘Formeel gezien wel, maar je kunt dit beter zien als een gezamenlijke operatie van Patrick en mij.’
‘Ik begrijp het.’
‘Nee, je begrijpt het nog niet, maar Patrick legt het je wel uit.’
Will dacht daarover na. Hij wendde zich af en dacht even na voordat hij Alistair weer aankeek. ‘Ik neem aan dat jij de MI6-agent in die auto bij Bandar-e Abbas was. Heb ik het goed als ik denk dat de CIA-man die samen met jou ontsnapte Patrick was?’
‘Dat heb je goed.’ Alistair keek Will onbewogen aan.
Will fronste zijn wenkbrauwen. Hij herinnerde zich wat Patrick in die kamer in New York tegen hem had gezegd.
Alistair en ik zijn allebei iemand anders dankbaarheid verschuldigd. Daarom ben ik nu hier in deze kamer.
De rimpels in Wills voorhoofd werden dieper. ‘Wie was die andere CIA-agent?’
Alistair knikte langzaam. Zijn ogen glinsterden. ‘Dat was een man die een teruggetrokken leven leidde en zijn werk volledig geheimhield. Zelfs zijn kleine gezin dacht dat hij een Amerikaanse diplomaat was en dat zijn dood een tragisch ongeluk was.’ Alistair bewoog nu niet meer. ‘Ik denk elke dag aan hem. Dan bedenk ik hoe kalm hij was toen hij het besluit nam Patrick en mij te redden. Ik zie weer voor me hoe uitdagend hij keek toen hij de revolutionair tegen zijn lichaam hield en de loop van zijn pistool tegen het hoofd van de man drukte. Ik weet nog hoe vastbesloten hij naar de soldaten keek die op hem af renden, terwijl wij ontsnapten.’ Alistair legde zijn vingers weer op Wills onderarm, maar ditmaal voelde het aan als een gebaar van genegenheid. ‘Elke dag... elke dag denk ik aan je vader.’