Geschiedenis

2


‘In the year 1453, the effective history of South Africa began by actions occurring at a most unlike spot. At Cape St. Vincent in Portugal, Prince Henry the Navigator looked far beyond the confines of Europe, imagining worlds that awaited his discovery. His target was Africa. From study he deduced that ships could sail southward along the western coast of Africa, turn a corner at the southern tip and sail up the eastern coast to the riches of India, China and the mysterious Japan. Although he never accomplished his dreams, he did fix Africa in the Renaissance mind and he did spur its exploration and its conversion to Christianity.’ (Uit: James Michener, The Covenant, 1980)

Dat de vestiging van Europeanen invloed heeft gehad op de wording van Zuid-Afrika is duidelijk. Maar de geschiedenis van Zuid-Afrika gaat natuurlijk veel verder terug.

Het verre verleden

Archeologische vondsten in Sterkfontein dateren de eerste bewoning zo’n 2,5 miljoen jaar geleden. Over deze bewoners weet men niet zo veel. De huidige bewoners kwamen veel later, vermoedelijk vanaf enkele duizenden jaren voor onze jaartelling.

Oudste bewoners

De Khoisan worden vaak gezien als de oudste bewoners van Zuid-Afrika. Ze behoren tot twee verschillende volken, de Khoikhoi (Hottentotten) en de San (Bosjesmannen), maar worden door hun fysieke gelijkenis vaak als één volk aangeduid. Beide volken leidden een nomadisch bestaan. De Bosjesmannen waren jagers en verzamelaars en de Hottentotten waren veehouders, die met grote kuddes schapen en koeien rondtrokken. Dat de veeteelt een betrouwbaarder voedselbron was dan de jacht kwam tot uiting in de grootte van de groepen waarin ze leefden. De Hottentotten leefden in gemeenschappen van 600 tot 2000 mensen, de Bosjesmannen van 50 tot 500.

Door de komst van de Bantoevolken, die het gebied vanaf de 9de eeuw vanuit het noorden en noordoosten binnentrokken, werden de jacht- en weidegebieden van de Khoisan steeds kleiner. De Bantoevolken hielden vee en bewerkten land, waardoor zij een standvastiger leven leidden. Ze groeiden snel in aantal en breidden hun woongebied uit ten koste van dat van de Khoisan.

De komst van de Europeanen in de 17de eeuw betekende een verdere beperking van het woongebied van de Khoisan. Ze hadden de keuze tussen verzet, terugtrekking of assimilatie. Een groot aantal Hottentotten liet het leven tijdens het verzet tegen de Europeanen en de pokkenepidemieën aan het begin van de 18de eeuw. Ze leven voort in de Nama, de Griekwa en niet te vergeten de kleurlingen. Ook van de Bosjesmannen, die aanvankelijk kozen voor terugtrekking, is slechts een kleine groep overgebleven. Zij wonen tegenwoordig in of nabij de Kalahariwoestijn, voornamelijk in Botswana en Namibië.

De eerste Europeanen

Zo’n 35 jaar na de dagdromen van ‘Prins Henry the Navigator’ voer Bartholomeu Diaz in 1488 als eerste Europeaan om het Kaapse schiereiland. Een decennium later werd hij gevolgd door een andere beroemde Portugese zeevaarder, Vasco da Gama. De Portugezen gebruikten de Kaap als een ankerplaats op de specerijenroute naar Oost-Azië. Ze konden er voedsel en water inslaan.

De eerste Nederlander die de Kaap rondde was Jan Huygen van Linschoten, aan het einde van de 16de eeuw. Begin 17de eeuw werd hij gevolgd door de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), die net als de Portugezen op ‘de Oost’ voeren en de Kaap als rustpunt gebruikten.

De eerste Europese bewoners van de Kaap waren de opvarenden van de ‘Haarlem’, een Nederlands schip dat in 1648 schipbreuk leed in de Tafelbaai. Hun verblijf was tijdelijk, een jaar na de schipbreuk keerden zij terug naar Nederland.

Jan van Riebeeck

In 1651 besloot het VOC-bestuur dat er een permanente verversingspost voor Nederlandse schepen aan de Kaap moest komen. Scheepsarts Jan van Riebeeck vertrok daarop met personeel van de VOC (van Nederlandse en Duitse afkomst) naar de Kaap. Hij stichtte er in 1652 een provianderingsstation en een ziekenboeg. Van Riebeeck legde moestuinen aan, waar verse groenten, graan en vruchten geteeld konden worden, en kocht vee van de Khoisan. Omdat de Khoisan geen interesse hadden om voor de Europeanen te werken, werden slaven uit Oost-Azië en West-Afrika aangevoerd.

De Kaapse post leidde in de beginjaren geen florerend bestaan. Na vijf jaar besloot de VOC dan ook dat nieuwe immigranten zich als ‘vrijburgers’ mochten vestigen aan de Kaap. Om Nederlandse boerengezinnen te interesseren werd onder andere gratis land ter beschikking gesteld. Hoewel Zuid-Afrika nooit formeel een Nederlandse kolonie is geweest, leek het er in de praktijk wel op.

Na de herroeping van het edict van Nantes (1685) kwamen ook Franse hugenoten naar de Kaap. Hun komst was van groot belang voor de ontwikkeling van de wijnbouw.

De eerste contacten met de Khoisan waren goed. Europeanen, slaven en Khoisan leefden vreedzaam naast elkaar. Hier kwam verandering in toen de gemeenschap van Europese immigranten zich uitbreidde en steeds meer land van de Khoisan in gebruik nam. Door conflicten over landgebruik en de fysieke overmacht van de Europeanen trokken veel Khoisan zich terug in de lege gebieden van de Kaapkolonie.

Bij de verdere uitbreiding van het gebied naar het oosten kwamen de Europeanen tegen het einde van de 18de eeuw voor het eerst in contact met de Bantoevolken. Zij stuitten bij de Grote Visrivier op de Xhosa. Een reeks gewelddadige confrontaties volgde, moord en diefstal van vee waren aan de orde van de dag. De onenigheid over de eigendom van grond en waterbronnen was de inzet van maar liefst negen oorlogen, die de geschiedenis in zijn gegaan als Kafferoorlogen.

Door de uitbreiding van het woongebied buiten de Kaap verloor de VOC haar greep op een deel van de vrijburgers en in 1791 voelde ze zich zelfs genoodzaakt zich terug te trekken. Hierdoor konden Nederlanders, Duitsers en Fransen het bestuur over de Kaap naar zich toe trekken. Door de komst van de Britten in 1795 was het onafhankelijke bestuur echter een kort leven beschoren.

Aan het einde van de 18de eeuw woonden er ongeveer 16.000 blanken in de Kaapkolonie. Van hen was 37 procent van Nederlandse afkomst, 35 procent had Duitse voorouders en 15 procent was Frans. Naast de blanken, die ook Boeren of Afrikaners genoemd werden, woonden er in die tijd naar schatting 15.000 Khoisan en rond de 25.000 slaven.

Vestiging Brits bestuur

Al snel namen de Britse immigranten het bestuur in de Kaap over. Ze gaven de economie een stevige impuls. Vooral de wijnbouw en de export van wol ontwikkelden zich goed. In tegenstelling tot de VOC waren de Britten in staat ook buiten Kaapstad een sterk gezag uit te oefenen. Dit was tegen de zin van de vrijgevochten Boeren die zich hevig verzetten tegen het strakke Britse bewind.

Getuige de voortdurende strijd tijdens de Kafferoorlogen was ook de verstandhouding met de Bantoevolken aan de oostgrens van de Kaapkolonie verre van vriendelijk. De toenmalige gouverneur, Somerset, probeerde de situatie te stabiliseren door in dat gebied landbouwbedrijven aan Britse immigranten aan te bieden.

Het Britse bestuur was verantwoordelijk voor een aantal veranderingen. De meest fundamentele betrof het toekennen van meer rechten aan het niet-blanke deel van de bevolking. Dit was een doorn in het oog van de Boeren, die zich met het oog op de toenemende bevolkingsdruk juist wilden verheffen boven de andere bewoners.

Door de groeiende bevolking steeg de druk op de bestaansmiddelen aan het einde van de 18de eeuw, zowel in de Kaapkolonie als in de door de Bantoevolken bewoonde gebieden. Dit vormde de basis voor twee belangrijke gebeurtenissen in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis, de Mfecane en de Grote Trek.

Expansiedrift

Mfecane

Aan de vooravond van de 19de eeuw waren er bij de Bantoevolken verschillende politieke eenheden ontstaan. Door de bevolkingsdruk en het toenemende belang van handel werden deze steeds groter. Met het uitbreiden van het grondgebied waren onder meer vee en weidegrond inzet van confrontaties tussen de verschillende Bantoevolken. Vanaf de jaren twintig van de 19de eeuw domineerden de Zoeloes onder leiding van Shaka. Shaka, een militair strateeg, wist met een goed getraind leger, impi’s genaamd, grote gebieden te veroveren en zo het woongebied van de Zoeloes sterk uit te breiden. De mensen in het veroverde gebied sloten zich aan bij Shaka’s rijk of trokken weg om elders een nieuw bestaan op te bouwen. Zoekend naar een nieuwe woonplaats verdreven zij op hun beurt vaak weer andere Bantoevolken.

Deze veranderingen in het zwarte rijk (Mfecane in Nguni en Difacane in Sotho) hadden twee belangrijke gevolgen. Ten eerste raakten grote delen van het noorden en het noordoosten van het land ontvolkt door de bloedige strijd. Daarnaast vormden andere bevolkingsgroepen ook koninkrijken om zichzelf beter te kunnen beschermen. Met name de Sotho en de Swazi waren hierin succesvol door zich terug te trekken in de bergen.

Shaka was niet populair omdat hij alle macht naar zich toe had getrokken. Zijn bewind was dan ook van korte duur. In 1828 werd hij vermoord door zijn broer Dingane, die de macht overnam. Hiermee verloren de Zoeloes hun directe machtspositie.

De Grote Trek (1830–1840)

Door de toegenomen bevolkingsdruk en de behoefte aan nieuw land nam de spanning in de Kaapkolonie aan het begin van de 19de eeuw toe. Daarnaast wilden de Boeren zich niet onderwerpen aan het Britse bestuur en de gelijkheidsbeginselen die dat nastreefde. Na de zesde Kafferoorlog met de Xhosa (1834) besloot een aantal Boeren het heft in eigen handen te nemen. Zij kozen voor de vrijheid buiten de Kaapkolonie.

De Boeren, ook wel Afrikaners of Voortrekkers genaamd, trokken met hun ossenwagens tussen de Drakensbergen en de Kalahariwoestijn naar het noorden. De ossenwagen werd daardoor symbool voor de onafhankelijkheidsstrijd van de Boeren, en is nog steeds in talrijke Afrikaner monumenten terug te vinden.

Op hun tocht naar het noorden kregen de Voortrekkers te maken met verzet van de Bantoevolken. De confrontaties werden door hun superieure wapens meestal beslist in het voordeel van de Boeren. Zo werden onder andere de Ndebele verslagen en verder noordwaarts gedwongen, waarna de Voortrekkers zich konden verspreiden over het Hoogveld, dat grotendeels was ontvolkt door de Mfecane.

De contacten met de Zoeloes verliepen in eerste instantie op basis van onderhandelingen. Maar toen Zoeloekoning Dingane, de broer en opvolger van Shaka, zich niet aan de afspraken hield en Piet Retief en de zijnen in 1838 koelbloedig vermoordde, haalde hij zich de woede van de Voortrekkers op de hals. Onder leiding van Pretorius voerden zij een gewelddadige strijd met de Zoeloes, die met de Slag bij de Bloedrivier in het voordeel van de Voortrekkers werd beslist. Zij namen daarop grote gedeelten van Natal, het huidige Kwazulu-Natal, in beslag.

Britse expansie

Het Britse bestuur had met lede ogen toegezien hoe de Voortrekkers in de loop van de tijd grote delen van Zuid-Afrika bevolkten. Uit angst voor de vorming van een Boerenrepubliek annexeerden de Britten Natal in 1843. Langzaam maar zeker wisten ze hun gezag buiten de grenzen van de Kaapkolonie uit te breiden.

De Britten konden echter niet voorkomen dat de Boeren een eigen republiek stichtten in Transvaal (1852) en Oranje Vrijstaat (1854). Hierop werd Natal officieel een Britse kolonie (1856), waarmee het ook onder het bestuur van de Kaapkolonie viel. De Britten openden er suikerplantages en haalden contractarbeiders uit India om daar te komen werken.

De eigendomsverhoudingen tussen Britten en Boeren enerzijds en Europeanen en Bantoevolken anderzijds bleven confrontaties opleveren. Zo hadden de Boeren in Oranje Vrijstaat een conflict met de Sotho’s en voerden de Britten oorlog met de Zoeloes. De Zoeloes behaalden de eerste overwinning bij Isandhlwana (1879), maar de Britten lieten zich niet in het nauw drijven en vochten terug, waarbij de confrontatie in hun voordeel werd beslecht tijdens de Slag van Ulundi in datzelfde jaar. Acht jaar later annexeerden de Britten Zoeloeland.

Boerenoorlogen

Eerste Boerenoorlog (1880–1881)

De vondst van diamant in het plaatsje Hopetown bij Kimberley (1867) zorgde ook voor onrust. De diamantvondst trok talloze gelukzoekers en betekende een grote verandering in de tot dan toe bijna volledig agrarische economie van de regio. De nijverheid bloeide op en de ontwikkeling van de infrastructuur maakte het land beter bestuurbaar.

De Britten waren uiteraard bijzonder geïnteresseerd in dit nieuwe economische potentieel en omdat ze buiten de grenzen van de Kaapkolonie lagen, annexeerden ze in 1871 de diamantvelden bij Kimberley. Dat was echter niet voldoende. Om aanspraak te kunnen maken op eventuele diamantvondsten in het noorden, lonkten ze ook naar Transvaal, dat ze in 1877 annexeerden. Behalve economische versterking had de annexatie van Transvaal en Oranje Vrijstaat ook tot doel de positie van de niet-blanke bevolking in de Boerenrepublieken te verbeteren.

Mede hierdoor groeide het anti-Britse sentiment onder de Boeren, die uiteindelijk in 1880, onder leiding van Paul Kruger, in opstand kwamen. De Eerste Boerenoorlog werd door de Boeren gewonnen door hun grotere slagvaardigheid in de Slag van Majuba Hill. De Britten verleenden Transvaal bij de conventie van Pretoria (1881) opnieuw binnenlandse autonomie. Kruger werd president.

Verandering van de koloniale kaart

Na het einde van de Eerste Boerenoorlog keerde de rust niet terug in Zuid-Afrika. In het bijzonder de vestiging van een Duitse kolonie in Zuidwest-Afrika (het huidige Namibië) baarde de Britten zorgen. Om een vereniging tussen de Duitse kolonie en Transvaal tegen te gaan en de handelsroutes naar het hart van zuidelijk Afrika veilig te stellen, riepen de Britten in 1885 Bechuanaland (het huidige Botswana) uit tot protectoraat, met Cecil Rhodes aan het hoofd. Hij werkte met zijn British South African Company hard aan de verwezenlijking van zijn droom: een Britse corridor van de Kaap tot Cairo. Daartoe koloniseerde hij ook het gebied van het huidige Zimbabwe en Zambia, dat de toepasselijke naam Rhodesië kreeg.

Rhodes realiseerde zich dat zijn ideaal pas realiteit kon worden als heel Zuid-Afrika onder een centraal bestuur zou vallen. Transvaal moest bedwongen worden. Die interesse voor Transvaal was niet alleen van politiek-strategische aard, maar had ook een economische oorsprong. Na de ontdekking van goud in Witwatersrand in 1886 verschoof het economische hart van Zuid-Afrika van de Kaap naar Johannesburg.

De Britten verloren niet alleen de vooraanstaande positie van de Kaapkolonie, maar werden tot hun grote ongenoegen in Transvaal als ‘uitlanders’ of tweederangsburgers behandeld. In de groeiende onvrede van de Britten in Transvaal zag Rhodes een mogelijkheid om het Boerengezag omver te werpen. Samen met uitlander Jameson beraamde hij een plan: Jameson en een aantal lotgenoten zouden in Transvaal een uitlanderstrijd beginnen, waarop de Britten hen te hulp zouden schieten, zodat ze gezamenlijk de Boeren ten val konden brengen. Maar Jameson’s Raid (1895), zoals deze actie de geschiedenis in zou gaan, werd door de Boeren doorzien voordat de Britten zich in de strijd hadden kunnen mengen. Dit veroorzaakte nog meer spanning tussen Transvaal en het Britse bestuur.

Tweede Boerenoorlog (1899–1902)

Toen verschillende onderhandelingspogingen om de positie van de uitlanders te verbeteren, en indirect daarmee de invloed van het Britse bestuur te vergroten, mislukten, verklaarden de Britten in 1899 de Boeren opnieuw de oorlog.

Met grote overmacht wisten de Britten hun tegenstanders een gevoelige klap toe te brengen, maar de Boeren gaven niet snel op. Zelfs de inname van Bloemfontein, Johannesburg en Pretoria en de mensonterende omstandigheden in de Britse concentratiekampen, waar vooral vrouwen en kinderen gevangen werden gehouden, konden de Boeren er niet van weerhouden om hun republieken te verdedigen. Pas toen de voedselvoorziening in gevaar kwam en de verwachte steun van de Afrikaners uit de Kaapkolonie uitbleef, besloten de Boeren zich over te geven.

In 1902 werd het Verdrag van Vereeniging getekend en kwamen Transvaal en Oranje Vrijstaat formeel onder Brits gezag. Wel behielden de voormalige republieken een grote mate van zelfbestuur.

Paul Kruger kon niet leven met de aanval op het Boerengezag. Na het eerste oorlogsjaar verliet hij met een kruiser, die koningin Wilhelmina ter beschikking had gesteld, het land. Zijn opvolger was kolonel Jan Smuts.

De politieke verhoudingen bleven onstabiel totdat de Kaapkolonie, Natal, Oranje Vrijstaat en Transvaal zich in 1910 verenigden in de Unie van Zuid-Afrika. De machtsverdeling tussen de Afrikaners en de Britten kwam onder andere tot uitdrukking in de vestiging van het parlement in Kaapstad, de regering in Pretoria en het hooggerechtshof in Bloemfontein. Deze geografische spreiding heeft tot op de dag van vandaag stand gehouden.

De Unie bleef onderdeel van het Britse imperium, maar kon zelfstandig beslissen over binnenlandse aangelegenheden. Geheel tegen de verhoudingen in werd een Afrikaner politicus, Louis Botha, de eerste premier. Al snel bleek dat de Afrikaners en de Suid Afrikaanse Party een dominante rol zouden spelen in het bestuur van de Unie.

Positie van de niet-blanken

Door de afwezigheid van Bantoevolken in het gebied rond de Kaap hadden de Europeanen tot het einde van de 18de eeuw weinig rekening gehouden met de zwarte bevolking. Later kregen sommige gebieden waar Bantoevolken woonden een speciale status, zoals Transkei in 1844 (geen inmenging) en Swaziland (Brits protectoraat). Hiermee werd de basis gelegd voor de territoriale ongelijkheid.

Dat dit niet voor alle gebieden gold, wordt geïllustreerd door Zoeloeland, dat door Natal werd ingelijfd en werd opengesteld voor blanke boeren. Door de blanke alleenheerschappij hadden de Bantoevolken zich aan het eind van de 19de eeuw teruggetrokken in een gebied dat in een hoefijzervorm loopt van Kimberley via Mafeking, Rustenburg, Polokwane, Lydenburg en Durban naar East London.

Om hun eigen levenswijze en economische belangen veilig te stellen, legde de blanke bevolking al aan het einde van de 19de eeuw beperkingen op aan de vestiging van de niet-blanke bevolkingsgroepen. Als uiting van protest tegen deze situatie probeerden zij op hun beurt politieke invloed uit te oefenen. Uit deze periode is vooral het geweldloze verzet van de Indiërs bekend geworden. Zij handelden onder leiding van Mahatma Gandhi, die later India naar de onafhankelijkheid zou leiden.

Unie van Zuid-Afrika (1910–1948)

Vlak na de oprichting van de Unie was er opnieuw onrust. Niet iedereen schaarde zich achter de verzoeningspolitiek van premier Louis Botha en zijn Suid Afrikaanse Party. Generaal Jan Hertzog verwoordde de onvrede die leefde onder een deel van de Afrikaner bevolking. Deze had betrekking op de economische dominantie van de Engelssprekende blanken en het decennia oude meningsverschil over de al dan niet gelijkwaardige positie van de niet-blanke bevolking. Gezien zijn waarschuwingen tegen ‘die swart gevaar’ speelde de oprichting van het ANC in 1912 politici als Hertzog in de kaart. Hertzog en de zijnen splitsten zich af van de Suid Afrikaanse Party en stichtten de Nasionale Party (NP).

Tijdens de Eerste Wereldoorlog schaarde premier Botha zich naast Groot-Brittannië. De tegenstand die hij hiermee in eigen land opriep, was illustratief voor de heersende anti-Britse gevoelens, maar niet krachtig genoeg om de taak als Brits bondgenoot terzijde te leggen. Botha opende de aanval op de Duitsers in Zuidwest-Afrika en nam het bestuur over dit gebied over. Na de oorlog kreeg Zuidwest-Afrika van de Volkenbond de status van mandaatgebied van de Unie.

In eigen land voerde Botha verschillende maatregelen in om de economische positie van de blanken veilig te stellen, voorlopers van de latere apartheidswetgeving. Zo bepaalde de Mines and Works Act van 1911 dat zwarte arbeiders alleen ongeschoolde arbeid mochten verrichten. En in de Land Act van 1913 was vastgelegd dat zwarte boeren alleen land mochten bezitten in gebieden die door de overheid als traditionele stamgebieden waren aangewezen. Hierdoor konden de blanken zich de beste landbouwgrond toe-eigenen en ontstond er een grote groep zwarte arbeiders die voor de blanken konden werken in de landbouw, mijnbouw of industrie.

In 1922 werd de nationalistische Hertzog premier. Hij streefde naar vergroting van de onafhankelijkheid van Groot-Brittannië en naar verdergaande beperking van de positie van de niet-blanke bevolking. De Native Urban Area Act uit 1923 maakte het mogelijk het aantal niet-blanken dat in blank gebied mocht verblijven, te beperken. Met de Colour Bar Act van 1926 werden bepaalde posities voorbehouden aan blanke werknemers, die door de beperkte concurrentie naar verhouding hoge lonen kregen.

Begin jaren dertig verenigde De Nasionale Party van Hertzog en de Suid Afrikaanse Party van Smuts zich in de Verenigde Party. Enkele felle nationalisten konden dit niet verkroppen en scheidden zich, onder leiding van D.F. Malan, af als de Gesuiwerde Nasionale Party, met als belangrijkste orgaan de Broederbond. De Broederbond vormde een tegenwicht tegen de dominerende Britse taal en cultuur en speelde tijdens de apartheidsjaren, en ook daarna, een rol van betekenis in de Zuid-Afrikaanse maatschappij.

De inperking van vrijheden van de zwarte bevolking ging onverminderd door en in 1936 werden hun ook politieke rechten ontnomen. Door de Representation of Natives Act werd de directe vertegenwoordiging van de zwarte bevolking vervangen door een vertegenwoordiging door blanken. In reactie hierop verzetten de niet-blanke bevolkingsgroepen zich steeds luidruchtiger tegen de ongelijke situatie in het land.

Vlak voor de Tweede Wereldoorlog kwam Smuts aan de macht. Hij kreeg bekendheid door zijn internationale optreden tijdens de oorlog en zijn betrokkenheid bij het opstellen van het handvest van de Verenigde Naties. In eigen land verloor Smuts echter aanzien, vooral door de toenemende kracht en de groeiende positie van de zwarte bevolking. De dreiging die daarvan uitging, was voor veel blanken een reden hun sympathie te verleggen naar Malan. Zijn roep om bescherming van de blanke belangen en de cultuur en beschaving die zich in 300 jaar ontwikkeld had, vond een gewillig oor. Vooral bij arme en relatief laag opgeleide Afrikaners die vreesden voor hun economische positie. Malan won de verkiezingen in 1948 en kreeg alle vrijheid om het apartheidsbeleid te formuleren.

Apartheidstijdperk

De apartheid had als uitgangspunt dat iedere bevolkingsgroep (zwart, blank, kleurling en Aziaat) uniek was en zich als zodanig zou moeten kunnen ontwikkelen. De kleine en grote apartheid zorgden hiervoor. De kleine apartheid gold in parken, restaurants en openbare gelegenheden. Een scheiding in levenssferen die werd geïllustreerd door de bekende bordjes ‘slegs vir blankes’. De grote apartheid, ook wel territoriale apartheid genoemd, was het streven naar de geografische scheiding tussen blank en niet-blank. Meer in het bijzonder: de gescheiden ontwikkeling van de verschillende zwarte volkeren in speciale, door de regering toegewezen gebieden.

In 1949 werden meer dan twintig steden ontoegankelijk voor zwarten en werd een verbod op gemengde huwelijken ingesteld. Daarnaast introduceerde Malan onder andere de Suppression of Communism Act (1950), waardoor de Zuid-Afrikaanse Unie formeel kon optreden tegen communistische groepen. In de praktijk gebruikte de regering deze wet om op te treden tegen iedere groepering die zich tegen het belang van het blanke Zuid-Afrika keerde. Door de aanvaarding van de Population Registration Act was de zwarte bevolking vanaf 1950 bovendien verplicht om een pas bij zich te dragen.

De regering-Malan staat ook te boek als de regering die de Bantu Education Act introduceerde (1953). Hendrik Verwoerd, minister van Niet-blanke Zaken onder Malan, vond het onzin de zwarte bevolking onderwijs aan te bieden dat uitzicht gaf op de in principe onbereikbare posities van de blanken. ‘Kennis is macht,’ redeneerde Verwoerd en in dat perspectief achtte hij het beter om de zwarte bevolking dom te houden.

De eerste jaren had Malan vrij spel. Door gebrekkige organisatie en onderlinge verdeeldheid had de onvrede van de zwarte bevolking geen stem. De Engelssprekende blanken maakten zich, door hun economisch sterke positie, niet echt druk om ‘het swart gevaar’, maar keerden zich ook niet tegen het apartheidsbeleid. De meesten maakten gewillig gebruik van de privileges die de apartheid bood.

Het eerste protest van betekenis kwam in 1952. Ter nagedachtenis van 300 jaar Europese invloed organiseerde het ANC een ‘Nationale Ongehoorzaamheidscampagne’, om te protesteren tegen de gescheiden voorzieningen in Zuid-Afrika.

In 1955 nam het Congress of the People, een alliantie van organisaties van zwarten, kleurlingen, Aziaten en blanken die tegen de apartheid waren, het ‘Vrijheidsmanifest’ aan, waarin ze verklaarden dat Zuid-Afrika toebehoorde aan allen die er leefden, en dat de politieke macht verdeeld zou moeten zijn over het gehele Zuid-Afrikaanse volk. Dit manifest gold vanaf dat moment als handvest voor het ANC. Overigens tegen de zin van een groep die van mening was dat er voor de blanken geen plaats was in de strijd tegen het apartheidsbewind. Zij vormden in 1959 een eigen beweging, het Pan Africanist Congress (PAC).

Hoogtepunt van de apartheid

De opvolgers van Malan, Johannes Strijdom (1954) en Hendrik Verwoerd (1958), wisten het apartheidsbeleid van Malan te continueren en de positie van de blanken te verstevigen. Strijdom beperkte het stemrecht van de kleurlingen en Verwoerd presenteerde in 1959 de Promotion of Bantu Self-Government Act als dé oplossing voor ‘het zwarte probleem’. Volgens Verwoerd konden de belangentegenstellingen tussen de blanke en de zwarte bevolking het beste worden opgelost door de oprichting van afzonderlijke, op den duur onafhankelijke, nationale staten, die op economisch gebied met Zuid-Afrika zouden samenwerken. De thuislanden, Bantustans in Verwoerds terminologie, waren een feit (common1 p. 57).

In totaal creëerde de regering tien thuislanden, één voor elke etnische groep, met uitzondering van de Xhosa, die twee thuislanden toegewezen kregen. Zo kon iedere bevolkingsgroep haar eigen identiteit behouden en het eigen gebied tot ontwikkeling brengen. In de door blanken gedomineerde Zuid-Afrikaanse samenleving kon dat immers niet worden toegestaan. Uiteindelijk zou de zwarte bevolking in het thuisland een eigen nationaliteit krijgen en het Zuid-Afrikaanse staatsburgerschap verliezen. Zuid-Afrika zou op den duur een blanke staat worden, waarin de zwarte bevolking alleen als gastarbeider een plaats kon hebben. Vooruitlopend op dit toekomstperspectief werd de vertegenwoordiging van de zwarte bevolking in het Zuid-Afrikaanse parlement afgeschaft.

Voor de thuislanden werd in totaal 13 procent van het Zuid-Afrikaanse grondgebied beschikbaar gesteld. Omdat de thuislanden kunstmatig gevormd werden en een klein gebied besloegen, kwamen ze vaak niet overeen met de woongebieden van de zwarten. Miljoenen mensen werden tegen hun wil van hun woonplaats verdreven en honderden kilometers verderop neergezet om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Op deze wijze zijn tussen 1960 en 1983 zeker 3,5 miljoen mensen gedeporteerd naar een thuisland waarmee ze geen enkele binding hadden.

Om protestgeluiden tot een minimum te beperken, keurden Verwoerd en zijn opvolger Vorster verschillende wetten goed waarmee de oppositie in de kiem werd gesmoord en gearresteerden zonder vorm van proces tot maximaal 90 dagen konden worden vastgehouden.

Regionale ontwikkelingen tijdens de apartheid

Lesotho, Swaziland en Botswana

De Tswana, Swazi’s en Sotho waren lange tijd onafhankelijk. Door toenemende druk van andere Bantoevolken en Europese immigranten zochten ze aan het einde van de 19de eeuw bescherming bij de Britten. Bechuanaland (Botswana), Swaziland en Basotholand (Lesotho) werden protectoraten onder de Britse Kroon. Na de oprichting van de Unie van Zuid-Afrika (1910) vormden ze High Commission Territories en werden het in feite kolonies. De lokale leiders legden zich hierbij neer. Zij verkozen het bestuur van een derde, de Britse Kroon, boven het bestuur van de Unie, waar zij net als de andere zwarte volken een ondergeschikte positie zouden krijgen.

De Britten bekommerden zich nauwelijks om de gebieden. Ze lieten het traditionele Afrikaanse bestuur intact en investeerden niet in de economie. Dit laatste had te maken met de Britse mijnbouwbelangen in Zuid-Afrika. De mijnbouw was immers afhankelijk van goedkope arbeidskrachten, die onder andere uit Swaziland, Lesotho en Botswana kwamen. Het stimuleren van de economie en daarmee het creëren van werkgelegenheid in deze protectoraten zouden de Zuid-Afrikaanse investeringen van de Britten minder rendabel hebben gemaakt.

Na de Tweede Wereldoorlog kregen de inwoners van de drie gebieden een politieke stem door de oprichting van verschillende partijen. Toen de grote buur zich in 1961 losmaakte van de Britse Kroon en de Republiek van Zuid-Afrika werd uitgeroepen, zagen de politieke groeperingen hun kans. De Britse regering vond het niet wenselijk dat de landen onder hetzelfde bestuur als Zuid-Afrika zouden vallen. Hierdoor was de overgang naar onafhankelijkheid onvermijdelijk. Lesotho en Botswana werden in 1966 onafhankelijk, Swaziland volgde in 1968.

Van Zuidwest-Afrika tot Namibië

De Zuid-Afrikaanse bemoeienis met het huidige Namibië dateert van het einde van de 19de eeuw. Ten tijde van de Grote Trek en de Boerenoorlogen trokken blanke boeren geregeld het gebied ten noorden van de Oranjerivier in. Het Britse bestuur was niet van plan het hele gebied te koloniseren en was eigenlijk alleen geïnteresseerd in de natuurlijke haven van Walvisbaai. Toen Walvisbaai in 1884 bij het uitroepen van de Duitse kolonie Zuidwest-Afrika in Britse handen kon blijven, ondernam het Britse rijk geen actie tegen de Duitse kolonisten.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog namen de Britten in 1915 het bestuur in Windhoek over. Na de oorlog wilde Zuid-Afrika het gebied annexeren, onder andere vanwege de enorme hoeveelheden diamant die er aan het begin van de 20ste eeuw gevonden waren. De Volkenbond keurde dit af en gaf Zuid-Afrika de mogelijkheid om Zuidwest-Afrika als mandaatgebied te besturen en voor te bereiden op onafhankelijkheid. In de praktijk nam Zuid-Afrika het bestuur toch helemaal op zich. De diamantwinning werd overgedragen aan de Zuid-Afrikaanse Consolidated Diamond Mines en talrijke Zuid-Afrikanen vestigden zich op de Duitse boerderijen.

Na de Tweede Wereldoorlog annexeerde Zuid-Afrika het gebied formeel en voerde, net als in het eigen land, een beleid gericht op gescheiden ontwikkeling van bevolkingsgroepen. Het zwarte verzet tegen deze maatregelen en het Zuid-Afrikaanse bestuur in het algemeen bundelden zich in de SWAPO (South West Africa People’s Organization, 1958).

Protest tegen de Zuid-Afrikaanse bezetting kwam niet alleen vanuit het land zelf, ook de internationale gemeenschap sprak zich ertegen uit. Het Internationaal Gerechtshof bepaalde in 1971 dat Zuid-Afrika’s aanwezigheid in Namibië onwettig was; in 1973 werd de SWAPO erkend als enige vertegenwoordiger van het Zuidwest-Afrikaanse volk. De houding van de Zuid-Afrikaanse regering was echter standvastig. Vanaf de Turnhalle-conferentie in 1975 nam de regering enkele initiatieven om tot een overeenkomst te komen over het toekomstige bestuur van het gebied. Door de Zuid-Afrikaanse betrokkenheid bij de oorlog in Angola kon na het overeenkomen van een vredesregeling met dat land in 1988, pas serieus over de onafhankelijkheid van Zuidwest-Afrika gesproken worden. Dit resulteerde in vrije verkiezingen in 1989 en de onafhankelijkheid van Zuidwest-Afrika op 21 maart 1990, dat vanaf dat moment Namibië heette.

Thuislanden en hun bevolking

f0057-01

Voormalige thuislanden

De republiek en het eerste protest

In de hoogtijdagen van de apartheid kon de blanke bevolking zich ook uitspreken over de toekomstige relatie met de Britse Kroon. In 1961 koos een ruime meerderheid voor een onafhankelijk Zuid-Afrika, dat daarop werd uitgeroepen tot republiek ( pp. 5556).

Het internationale aanzien van de republiek werd in datzelfde jaar nog besmet door het gewelddadige ingrijpen van politie en leger bij een door het PAC georganiseerde demonstratie tegen de pasjeswetten in Sharpeville. Er vielen 69 doden. In reactie op dit incident riep de blanke regering de noodtoestand uit en werden ANC en PAC verboden. Er volgde een golf van arrestaties, en de macht van politie en leger werd vergroot.

De gebeurtenissen bij Sharpeville betekenden het einde van het geweldloze verzet. Zowel PAC als ANC richtte ondergronds een militaire vleugel op. Door het repressieve beleid van de regering en de gevangenschap van belangrijke leiders was de kracht van de zwarte oppositie in het midden van de jaren zestig behoorlijk verzwakt. Zo werden bijvoorbeeld Nelson Mandela en Walter Sisulu van Umkhonto we sizwe (Speer van de Natie; de militaire tak van het ANC) in 1963 tot levenslang veroordeeld.

Aan het begin van de jaren zeventig werd het protest nieuw leven ingeblazen met de opkomst van de Black Consciousness Movement van Steve Biko en de versterking van de zwarte vakbonden. Stakingen waren aan de orde van de dag. Het protest bereikte een hoogtepunt in 1976 toen de zwarte schooljeugd in Soweto demonstreerde tegen het verplichte gebruik van het Afrikaans, de taal van de onderdrukker, op de scholen. De regering onderdrukte deze demonstratie met harde hand, er vielen tussen de 200 en 600 doden. Dit leidde tot een golf van woede en verontwaardiging in het hele land. Alleen met gewelddadig machtsvertoon kon de regering de situatie onder controle krijgen. Het resultaat: meer dan 1000 doden. De internationale gemeenschap reageerde geschokt en vaardigde een wapenboycot uit.

Geen kans van slagen

Om de territoriale apartheid te doen slagen, moesten de thuislanden levenskrachtig genoeg zijn om de monden te voeden van hen die er woonden. Gezien de bevolkingsdichtheid die gerealiseerd zou worden wanneer meer dan twee derde van de bevolking op 13 procent van het grondgebied zou wonen, was dit bij voorbaat onmogelijk. Bovendien waren de gebieden die als thuisland werden aangewezen arm: de grond was minder vruchtbaar, er waren geen mineralen en ze beschikten niet over belangrijke havens. Daarnaast was er geen geld om industrieën op te zetten en onderwijs en infrastructuur te verbeteren. Dit betekende in feite dat de thuislanden nooit konden uitgroeien tot onafhankelijke economieën.

Tegelijkertijd nam de bevolking snel toe en werkte het deel van de zwarte bevolking met de meeste potentie in de blanke gebieden, waardoor de situatie in de thuislanden eerder verslechterde dan verbeterde.

Sommige thuislandbewoners probeerden de dans te ontspringen en vestigden zich, illegaal, toch in blank gebied. Dit werd oogluikend toegestaan. Zo ontstonden er in de loop van de tijd zwarte nederzettingen, die vanwege hun oneigenlijke karakter nooit op een kaart werden weergegeven.

Ondanks deze ‘miscalculaties’ continueerde de regering de thuislandenpolitiek. In 1976 kreeg Transkei als eerste thuisland de status van een onafhankelijke staat. Bophuthatswana volgde in 1977, Venda in 1979 en Ciskei in 1981. Buiten Zuid-Afrika werd deze onafhankelijkheid echter door geen enkel land erkend.

Einde van een tijdperk

In de loop van de jaren zeventig vertoonde het apartheidsbolwerk voor het eerst enkele scheuren. Zo werd de economische groei van het land afgeremd door een gebrek aan geschoolde arbeidskrachten (als gevolg van het gevoerde onderwijs- en werkgelegenheidsbeleid) en bleef de ontwikkeling van de koopkracht achter (omdat de groei van de economie alleen ten goede kwam aan de blanke bevolking).

P.W. Botha, die in 1977 Vorster opvolgde, realiseerde zich dat het blanke bestuur alleen bestaansrecht kon behouden als de regering het apartheidsbeleid aanpaste. Hij gaf Aziaten en kleurlingen daarom nieuwe rechten en draaide enkele maatregelen van de kleine apartheid terug. Zo werden gemengde huwelijken weer toegestaan, kwamen er bioscopen, theaters en restaurants die zowel voor blanken als zwarten toegankelijk waren en werd het beroepsonderwijs meer opengesteld voor zwarten. Het principe van de geografisch gescheiden ontwikkeling bleef echter bestaan. De maatregelen waren vooral bedoeld om een zwarte middenklasse te creëren, die vervolgens belang zou hebben bij de instandhouding van het apartheidssysteem. Dat mislukte.

De hervormingen in het apartheidssysteem leidden tot de oprichting van twee nieuwe partijen. Onder leiding van Andries Treurnicht splitsten de tegenstanders van het hervormingsbeleid van de NP zich af en richtten de Conservatieve Party op. Daarnaast werd een nieuwe oppositiebeweging gesticht: het United Democratic Front (UDF), een vereniging van meer dan 600 Zuid-Afrikaanse organisaties die zich inzetten voor de strijd tegen de apartheid. UDF was de belangrijkste oppositiebeweging in de jaren na Soweto. De massale protesten en de aanhoudende onlusten in de loop van de jaren tachtig weerspiegelden de ontevredenheid van de zwarte bevolking over Botha’s matige hervormingen. Een verdere uitholling van het apartheidssysteem was onvermijdelijk. De zwarte bevolking groeide snel en werd als consumentengroep steeds interessanter. Steeds meer zwarten trokken naar de stad, waar de behoefte aan geschoold personeel bleef groeien. Daarnaast verbeterden organisatiegraad en slagkracht van de zwarte vakbonden en liet de zwarte bevolking haar stem steeds vaker en krachtiger horen.

Naast de druk uit eigen land kreeg de blanke regering in toenemende mate te maken met kritiek uit het buitenland. Die kritiek was niet alleen afkomstig van westerse landen, die verschillende sancties uitvaardigden tegen het apartheidsregime van de blanke regering. Ook de druk van de regeringen van de onafhankelijk geworden landen in de Zuid-Afrikaanse regio was van betekenis. Hun afkeurende houding ten opzichte van het apartheidsbeleid en het daaraan gekoppelde streven om economisch minder afhankelijk van Zuid-Afrika te worden, was de blanke regering een doorn in het oog. De regering probeerde daarom de positie van de jonge onafhankelijke zwarte regeringen aan het wankelen te brengen door oppositiebewegingen in die landen te ondersteunen. De meest in het oog springende voorbeelden zijn Mozambique en Angola, waar de Zuid-Afrikaanse regering respectievelijk RENAMO en UNITA ondersteunde.

Cricket en het referendum

Naarmate het dichter bij 17 maart 1992 kwam, steeg de spanning in Zuid-Afrika. President De Klerk had de moed gehad de blanke bevolking per referendum te laten aangeven of hij door kon gaan op de door hem ingeslagen weg naar een nieuwe non-raciale grondwet. Dag na dag waren de krantenkolommen gevuld met analyses en meningen over het ‘ja’ of ‘nee’ voor De Klerk. Tegelijkertijd verslonden tal van lezers ook de sportpagina’s van de nieuwsbladen, want na 22 jaar boycot deed het Zuid-Afrikaanse cricketteam weer succesvol mee aan de World Cup. Cricket was en is een geliefde sport onder de blanken. Geoff Dakin, de cricket boss tijdens die turbulente maartdagen, maakte daar listig gebruik van. In grote koppen liet hij weten dat zijn mannen zich uit de World Cup zouden terugtrekken als het ‘nee’ werd. En dat terwijl het team de halve finales al bereikt had! De Klerk zou uiteindelijk een ruime meerderheid achter zich krijgen. In hoeverre Dakins gespierde taal daaraan een steentje heeft bijgedragen, moet toch een interessante vraag voor opiniepeilers zijn. De cricketers werden in de halve eindstrijd uitgeschakeld door Engeland.

Toenemende buitenlandse druk

In de loop van de jaren tachtig nam de buitenlandse druk toe en zag de blanke regering zich genoodzaakt enkele hervormingen door te voeren. Opnieuw betroffen deze hervormingen alleen de kleine apartheid, de scheiding in het openbare leven, zonder een fundamentele verbetering in de positie van de zwarte bevolking. Bovendien verscherpte Botha in het midden van de jaren tachtig de veiligheidsmaatregelen om de rust in het land te kunnen handhaven.

De hierop volgende oproep tot een volksopstand resulteerde in massale onlusten in de zwarte townships. Het uitroepen van de noodtoestand en de vorming van een politiestaat waren de enige middelen om de orde te hervinden.

De internationale gemeenschap sprak een krachtige veroordeling uit over deze handelwijze en trof verschillende maatregelen om Zuid-Afrika verder te isoleren. Ook in het land zelf waren veroordelingen van de regering niet van de lucht. Een oppositiebeweging uit die jaren die zeker genoemd moet worden, is de COSATU, een federatie van 34 vakbonden. Zij oefenden in toenemende mate politieke druk uit en pleitten voor de vrijlating van Nelson Mandela, die ondertussen was uitgegroeid tot hét symbool van de apartheidsstrijd.

Een nieuwe toekomst?

Bij het aantreden van Frederik Willem de Klerk als voorman van de Nasionale Party in 1989 leek het veranderingsproces in een versnelling te raken. De explosieve binnenlandse situatie en de druk van de internationale gemeenschap dwongen tot concessies. Vanuit het besef dat alleen drastische hervormingen het blanke Zuid-Afrika bestaansrecht konden geven, besloot De Klerk in 1990 tot de vrijlating van Nelson Mandela.

Tegelijkertijd schafte hij de meeste apartheidswetten af en legaliseerde hij ANC, PAC en andere verboden oppositiepartijen. In 1991 werd ook de Wet op de Persoonsregistratie, de laatste apartheidswet, afgeschaft en konden de onderhandelingen over een toekomstige grondwet en een nieuwe regering beginnen. Deze onderhandelingen zijn bekend geworden als de Convention for a Democratic South Africa (CODESA).

Democratisch Zuid-Afrika

Ook al kregen De Klerks hervormingen bij een referendum in 1992 het groene licht van de blanke bevolking (common1 p. 61), de weg naar een democratisch Zuid-Afrika ging niet over rozen. De drie voornaamste spelers, De Klerk (NP), Mandela (ANC) en Buthelezi (Inkatha Freedom Party, IFP), verschilden op belangrijke punten van mening, zoals over de toekomstige bestuurlijke structuur van het land. Daarnaast bleef het bestuur over de Zoeloegemeenschap in Natal een strijdpunt tussen ANC en IFP.

De politieke tegenstellingen, die bij tijd en wijle onoverbrugbaar leken, bleven niet beperkt tot de onderhandelingstafel. Vooral in Natal en de townships rond Johannesburg leidden erbarmelijke sociale omstandigheden en de politieke tegenstellingen, al dan niet aangewakkerd door politie en leger, tot gewelddadige confrontaties tussen aanhangers van ANC en IFP. Regering, ANC noch IFP was in staat, of bereid, om dit geweld, waarbij uiteindelijk enkele duizenden het leven lieten, een halt toe te roepen.

Ondanks de tegenstellingen kwamen de partijen in 1993 toch tot een overeenkomst voor een voorlopige grondwet en de vorming van een regering van nationale eenheid, waarin in ieder geval de drie belangrijkste politieke partijen zitting zouden hebben. Deze regering zou aanblijven tot 1999. En de onderhandelaars legden vast dat in datzelfde jaar een nieuwe grondwet van kracht zou worden, er nieuwe verkiezingen gehouden werden en een normale meerderheidsregering aan zou treden. Deze afspraken lokten een hevig protest uit van blanke extremisten die vreesden voor hun toekomst. Ondanks diverse, soms gewelddadige, pogingen van hen om de toekomstige democratie te ondermijnen, werden van 26 tot 29 april 1994 de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika gehouden.

De eerste stappen

Nelson Mandela behaalde een klinkende overwinning tijdens de presidentsverkiezingen en het ANC werd veruit de grootste partij. Op afstand volgden de twee andere regeringspartijen, NP en IFP, die respectievelijk in West-Kaap en Kwazulu Natal een meerderheid van stemmen wisten te behalen. De internationale gemeenschap erkende het nieuwe landsbestuur en maakte nu ook formeel een einde aan alle sancties die tegen Zuid-Afrika waren uitgevaardigd.

Zuid-Afrika werd lid van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, de South African Development Conference (SADC) en het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en kon zijn vertegenwoordiging in de VN en het Britse Gemenebest weer opnemen.

Mandela hechtte grote waarde aan het non-raciale karakter van het nieuwe Zuid-Afrika. Dit kon alleen bereikt worden als iedereen het verleden achter zich zou laten en alle Zuid-Afrikanen samenwerkten aan een nieuwe toekomst. Dat dit een moeilijke opgave was, bleek onder meer uit de conflicten rond het werk van de Waarheids- en Verzoeningscommissie. Deze commissie, geleid door de bekende aartsbisschop Desmond Tutu, had tot taak de waarheid rond de mensenrechtensituatie tijdens de apartheidsjaren boven tafel te krijgen. Door te weten wat zich in het verleden werkelijk afspeelde, zouden zwart en blank elkaar kunnen vergeven. In de praktijk zijn lang niet alle hoofdpersonen voor de commissie verschenen. En voor veel families van zwarte slachtoffers, onder meer die van Steve Biko, was het onverteerbaar dat de misdadigers uit het verleden niet gestraft werden na het vertellen van de waarheid, maar amnestie kregen zoals bij de oprichting van de commissie afgesproken was.

Het icoon Madiba

Het gezicht van oud-president Nelson Mandela wordt echt overal voor gebruikt. Hij is de held in een stripboek, prijkt op onderzetters voor glazen en is zelfs op keukenschorten afgedrukt. Mandela is niet blij dat hij te pas en te onpas gebruikt wordt voor de verkoop. De gerespecteerde oud-leider spande al tientallen rechtszaken aan tegen het commerciële gebruik van zijn naam of afbeelding. Hij wil best een icoon zijn, maar alleen voor het goede doel. Madiba – dat is de eervolle titel die leden van Mandela’s clan gebruiken om stamoudsten aan te spreken – wordt ook steeds populairder, laat onderzoek zien. Toen hij president was, kreeg hij als rapportcijfers tussen de 7.2 en 8.2 van de Zuid-Afrikanen. Inmiddels gaat hij met een 9.2 richting perfectie.

Hooggespannen verwachtingen

Naast het smeden van één Zuid-Afrika, werd Mandela geconfronteerd met een andere grote uitdaging: tegemoetkomen aan de hooggespannen verwachtingen van de zwarte bevolking. Na jarenlang in miserabele omstandigheden te hebben geleefd, verwachtten velen een betere toekomst. Maar lang niet iedereen kreeg voldoende toegang tot basale voorzieningen als huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs.

Kritiek en teleurstelling waren aan het eind van de vorige eeuw dan ook niet van de lucht. Toch behaalde het ANC een klinkende overwinning bij de tweede democratische verkiezingen, die in vergelijking met 1994 relatief rustig verliepen. De partij haalde op een zetel na een tweederdemeerderheid in het parlement, waardoor zij niet zonder steun van de andere partijen de grondwet mag wijzigen. De NP, nu onder de nieuwe naam NNP, verloor veel stemmen. De partij ging samen met de Democratische Partij (DP) op in de oppositiepartij Democratic Alliance (DA).

Zoals afgesproken trad Nelson Mandela terug als president, Thabo Mbeki werd tot nieuwe leider gekozen. Mbeki woonde 28 jaar in ballingschap, vooral in Groot-Brittannië, en kwam naar huis nadat Mandela was vrijgelaten.

Kritiek op Mbeki

In eigen land zag Mbeki zich nog steeds geconfronteerd met de erfenis van de apartheid. Ondanks forse investeringen in huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg en black economic empowerment is het leven van veel Zuid-Afrikanen niet noemenswaardig verbeterd sinds het begin van de jaren negentig en hebben velen van hen de stijgende criminaliteit aan den lijve ondervonden. Toch werd Mbeki in 2004 met een ruime meerderheid herkozen. In internationale kringen kreeg Mbeki eerst naam als goede diplomaat, maar zijn uitspraken over hiv/aids en lakse houding tegenover het autoritaire bewind van president Mugabe van buurland Zimbabwe hebben zijn internationale aanzien geen goed gedaan.

Meer dan tien procent van de Zuid-Afrikanen, ruim vijf miljoen mensen, is hiv-besmet. In 2000 claimde Mbeki dat aids niet wordt veroorzaakt door hiv. Er is daarnaast kritiek omdat hij met een programma voor gratis aidsremmers lang op zich liet wachten. Bovendien heeft hij een beruchte minister van Gezondheidszorg, die knoflook, rode bietjes en citroenen aanraadde als remedie tegen het dodelijke virus.

In het geval van Zimbabwe wordt Zuid-Afrika gezien als hét land dat zou kunnen optreden in de crisis in de voormalige graanschuur van Zuidelijk Afrika. Mbeki’s beleid ten aanzien van Zimbabwe is bekend komen te staan als stille diplomatie. Zuid-Afrika wilde niet openlijk kritisch zijn tegenover de noorderbuur, maar achter gesloten deuren praten met president Robert Mugabe. In september 2008 werd er een belangrijke doorbraak bereikt. Onder leiding van Mbeki bereikten de twee oppositiepartijen MDC en de ZANU PF een akkoord om samen het land te regeren. Daarmee gaf Mugabe voor het eerst in 28 jaar macht op.

Internationaal aanzien

Ander nieuws was dat in mei 2004 Zuid-Afrika gekozen werd als gastland van het WK Voetbal in 2010. Het WK zal van 11 juni tot en met 11 juli 2010 plaatsvinden. Het wordt het eerste wereldkampioenschap voetbal dat in een Afrikaans land wordt georganiseerd. Er is veel ophef geweest of Zuid-Afrika het kan klaarspelen om het WK te organiseren. De Confederations Cup in juni 2009, in voetballand wel gezien als de generale repetitie voor het WK, verliep op rolletjes. Het belangrijkste nieuwsfeit betrof het geluid van de vuvuzela’s (toeters) van de supporters.

In 2006 kreeg Zuid-Afrika een tijdelijke zetel in de VN Veiligheidsraad. Hetzelfde jaar werd het homohuwelijk gelegaliseerd. Zuid-Afrika was het eerste land op het Afrikaanse continent waar een huwelijk tussen mensen van dezelfde sekse mogelijk werd.

De controversiële Jacob Zuma

Een van de grootste nieuwsgebeurtenissen in 2006 was de verkrachtingszaak tegen ANC-politicus Jacob Zuma. Hij werd beschuldigd van het verkrachten van een seropositieve vrouw. Zuma werd vrijgesproken, maar zijn opmerkingen zorgden voor wereldwijde opschudding. Hij verklaarde dat hij na de seks een douche had genomen om besmetting te voorkomen. Een jaar eerder was er al een rel rond Zuma, omdat hij als vicepresident werd ontslagen wegens verdenking van corruptie.

Eind 2007 telde Zuid-Afrika af naar hét politieke evenement in jaren: het congres van regeringspartij ANC waar een nieuwe partijvoorzitter werd gekozen. De controversiële Zuma werd gekozen als ANC-voorman en volgde Mbeki op. Mbeki had zichzelf overigens ook kandidaat gesteld voor deze positie. Veel Zuid-Afrikanen lijken steeds verder af te staan van Mbeki. Ze zien hem als intellectueel, afstandelijk en als belangenbehartiger van de zakenwereld. Zuma wordt gezien als een man van het volk.

In september 2008 werd een corruptieproces tegen Zuma op procedurele gronden van de tafel geveegd. Zuma zou eind jaren negentig steekpenningen hebben ontvangen van een Frans wapenbedrijf. De rechter sloot in zijn uitspraak niet uit dat er sprake was van een politieke samenzwering om Zuma buitenspel te zetten. Hij insinueerde dat Mbeki daar een hand in had. De president ontkende, maar de uitspraak was de druppel die het ANC-partijbestuur in september deed besluiten Mbeki te vragen op te stappen. Mbeki stemde toe om zijn ontslag in te dienen en Kgalema Motlanthe werd interimpresident.

Mbeki’s vertrek en de politiek economische koers van voorzitter Zuma was tegen het zere been van een aantal ANC-prominenten. Zij begonnen eind 2008 een nieuwe partij, Congress of the People (COPE). Zuma werd in mei 2009 tot president gekozen. Het ANC verloor bij die verkiezingen nipt haar tweederdemeerderheid in het parlement, maar kan nog steeds rekenen op uitgebreide steun van de bevolking. COPE kreeg zeven procent van de stemmen.

Misdaad en geen licht

Naast hiv/aids en corruptie kampt Zuid-Afrika nog steeds met het probleem van criminaliteit. Volgens Statistics South-Africa, het Zuid-Afrikaanse CBS, worden er per dag 54 moorden gepleegd, 144 mensen verkracht en zijn er 627 berovingen. Volgens een Zuid-Afrikaans onderzoek nam het aantal verkrachtingen en gewelddadige berovingen in de twaalf jaar na 1994 toe. De moordcijfers daalden daarentegen. Begin 2007 erkende Mbeki het misdaadprobleem in zijn jaarlijkse toespraak en beloofde hij een hardere aanpak. Vlak daarvoor had hij nog verklaard dat het onderwerp criminaliteit werd overdreven. Een ander probleem dat eind 2007 de kop op stak, is een tekort aan elektriciteit. Winkelcentra moeten hun deuren uren sluiten, omdat pinmachines het niet doen, vrieskisten ontdooien en Zuid-Afrikanen gaan vroeg naar bed om de donkere tijd te doden. Het nationale elektriciteitsbedrijf Eskom heeft onvoldoende capaciteit om aan de vraag naar stroom te voorzien. Dit komt vooral door de grote economische groei in Zuid-Afrika en onvoldoende investering in het uitbreiden van de infrastructuur. Om elektriciteit te sparen, wordt de stroom nu bijna dagelijks een aantal uren in delen van het land uitgeschakeld en draaien bijvoorbeeld de mijnen op slechts 90 procent van hun capaciteit.

Ook kwam Zuid-Afrika in 2008 in het nieuws wegens geweld tegen buitenlanders. In mei werden in de township Alexandra buitenlanders vermoord door Zuid-Afrikanen. Het geweld, dat oversloeg naar andere delen van Johannesburg en ook andere plekken in Zuid-Afrika, was vooral gericht op Zimbabwanen en Mozambikanen. Zuid-Afrikanen beschuldigen hen van het afpakken van banen, huizen en vrouwen. Er vielen tientallen doden en honderden gewonden in het xenofobe geweld. Politiebureaus en buurthuizen veranderden in vluchtelingenkampen. Mbeki kreeg ook hierover veel kritiek, omdat hij de al langer sluimerende vreemdelingenhaat niet eerder had aangepakt en omdat hij afstandelijk reageerde op de crisis. Pas toen er talrijke doden waren gevallen, verscheen hij met een vrij emotieloze toespraak op de Zuid-Afrikaanse televisie.