Bril

 

 

 

 

 

 

Op straat zag ik een bril liggen. Zomaar in Rome, pal tegenover wat wel ‘de bruidstaart’ wordt genoemd – het monument voor koning Victor Emmanuel, een enorm wit marmeren gebouw dat vanwege zijn vorm aan een oude schrijfmachine, een Remington of een Underwood, doet denken. Ervoor staat een groot ruiterstandbeeld, de koning te paard.

Terwijl ik met mijn jongste dochter in de zinderende hitte stond te wachten tot we over konden steken (we waren onderweg naar het Colosseum en de ruïnes van het klassieke Rome achter de Vittoriano) en dacht aan de teloorgang van de klassieke schrijfmachine, zelf heb ik het vak er nog op geleerd, viel mijn blik ineens op een bril die pal voor ons op de straat lag, ongeveer een halve meter van de stoeprand verwijderd. Mijn dochter zag hem op hetzelfde moment.

‘Hé, een bril,’ zei ze.

‘Ja, een bril,’ zei ik – en ik probeerde in mijn geheugen na te gaan of ik al eerder eenzame brillen op straat had aangetroffen, maar ik kon er zo snel geen vinden. Bh’s, accu’s, koelkasten, sokken, schoenen, radio’s – alles heb ik al een keer op straat zien liggen, maar een bril nog nooit. Oké, een halve zonnebril, ooit.

‘Wie verliest er nou zijn bril,’ vroeg mijn dochter zich af, ‘of is er iemand aangereden hier en hebben ze zijn bril laten liggen toen ze hem in de ziekenwagen stopten?’

Nu pas viel me op dat er geen glas meer in het montuur zat, werkelijk geen schilfer, en dat er ook geen spatje glas in de nabije omgeving was te zien. Hoewel het een tamelijk modern montuur was, eenvoudig, buigzaam, lichtgewicht, maakte dit de bril op slag heel oud, alsof hij hier al weken op straat lag, nee, al jaren, of misschien wel eeuwen, passend in dit geval, en in deze omgeving.

Deze indruk werd versterkt door het feit dat de bril in het geheel niet detoneerde bij de donkergrijze keien van de straat, sterker nog; hij lag er zo’n beetje in verzonken, alsof hij door de aanhoudende verkeersstromen van Rome het plaveisel in was gewalst, wat overigens maar ten dele het geval was, want de linkerpoot stak een stukje omhoog – als de hand van de drenkeling die op punt staat te verdrinken, dat wel.

‘We kunnen, pap,’ zei mijn dochter, en we staken over.

Toen ik over de bril heen stapte, en nog een laatste blik op hem wierp, realiseerde ik me ineens dat hij wel verdomd veel leek op mijn eigen bril, en dat veroorzaakte even een onaangenaam schokje, en voor de zekerheid greep ik naar de bril op mijn neus die ik snel afnam en in mijn binnenzak liet glijden. Laat ik het zo zeggen: het was alsof ik over mijn eigen grafsteen heen stapte.

Aan de overkant aangekomen, liepen we voor het monument langs achter een lange colonne Chinezen in korte broek langs de Via dei Fori Imperiali naar het Colosseum waar we werden ontvangen door duizenden toeristen die blijmoedig in lange rijen voor de kassa’s stonden te wachten. We gingen met een als gladiator verklede oplichter op de foto, kochten voor zes euro een flesje water, en vergaten langzaam de bril die we daarnet nog op straat hadden zien liggen.