Poes
De poes is dood. Vlak voor kerst keerde ze, na bijna twee maanden zwerven, terug in het gezin. Wat waren we blij, weer compleet.
Een wonder.
De poes was erg vermagerd, maar ze ging mee op vakantie. In Frankrijk sliep ze veel, maar af en toe maakte ze een wandelingetje door de tuin. Ze liep met stramme, stijve poten. Alsof ze het was verleerd. Ze at niet veel, maar wel een halve muis. Als ze bij onze oudste dochter op schoot zat, spinde ze uitbundig. Ze gaf kopjes bij het leven, de blik was helder.
Allemaal goed.
Terug in Amsterdam toch maar even langs de dierenarts, die geelzucht constateerde, en een leverstoring. De poes moest blijven, en aan het infuus. Ondanks de kleine hapjes en de halve muis was ze toch ondervoed. Dwangvoeding was het parool. De lever moest weer gaan werken.
We bezochten haar.
De dierenarts noemde haar ‘een zielig hoopje kat’. Zo hadden we het zelf nog niet bekeken. We maakten ons ineens ontzettend zorgen, maar de oudste dochter voerde haar hart, en wat ze niet at, bleef achter in een bakje. ’s Nachts at de poes het hele bakje leeg. We koesterden hoop.
Maar de tweede keer dat de oudste dochter er was, miauwde de poes boos toen ze wegging. Alsof ze mee wilde, laat me niet alleen.
Hartverscheurend.
Vrijdag aan het einde van de dag mocht ze naar huis. We moesten haar om de paar uur met een plastic spuit het eten in de bek spuiten. Ze protesteerde, ze braakte. We maakten haar lievelingskostjes, we streelden en aaiden.
‘Spint ze, schat?’
‘Ja, pap, ze spint.’
Zaterdagochtend spinde ze niet meer. Ik deed er alles aan, maar ik kreeg haar niet aan het spinnen. Mijn vingers gingen de favoriete plekjes af, de poes voelde koud aan. Ze keek me nog wel helder aan, veel wijzer dan ik, quiet and elegant in her suffering, zoals een vriendin het uitdrukte. Het liefst had ik de poes zachtjes de dood in gestreeld.
Ze lag op een stoel, op een oranje kussen. Eén keer kwam ze eraf, maar na een paar stappen strekte ze zich uit op de koude vloer. We zagen wat ‘doodmoe’ betekent en legden haar terug op de stoel. Ze maakte zich niet klein, maar juist groot. Ze strekte zich uit, met de kop van ons af. Ze wilde alleen zijn, ze ademde zwaar.
Na een paar uur kwam ze overeind. We schrokken. We hielpen haar de stoel af, ze wilde naar haar reismand die iets verderop stond. Ze kroop er moeizaam in. Je kon zien dat ze er niet meer uit zou komen.
De oudste dochter was er niet. Zij was zwemmen. De jongste dochter wist zeker dat de poes zou wachten tot haar zus terug was. Op zeker moment, het liep tegen halftwee, belde de oudste om te vragen hoe het ging. Haar stem klonk luid en duidelijk over de speakerphone, hij schalde door de kamer.
De poes hoorde haar.
En maakte geluid, niet te omschrijven.
Merg en been.
Even later stond ze zichzelf dan eindelijk toe weg te glijden, een paar kleine sidderingen. De oudste dochter kwam vijf minuten later de trap op. Het was haar poes, Marie, dood.