Kinkerstraat

 

 

 

 

 

 

We liepen door de Kinkerstraat, de jongste dochter en ik. Het was heet, maar druk op straat: trams, fietsers, auto’s, winkelend publiek aan de beide kanten van de straat.

De Kinkerstraat verbindt het centrum van Amsterdam met de naoorlogse tuinsteden aan de westkant van de stad. Het is een volkse straat, maar niet verloederd en ook niet volledig overgegaan in buitenlandse handen; er zijn een HEMA, een onafhankelijke boekwinkel, een postkantoor, een heleboel kledingzaken, belwinkels, een Volendamse visboer, snackbars. Halverwege wordt de straat gekruist door de Ten Katemarkt.

Goed.

Het was er natuurlijk het weer niet voor, maar we gingen stickers kopen waarmee dochterlief haar agenda voor het aanstaande schoolseizoen wil opleuken. Verder wilde ze wat tassen bekijken. Ze heeft weliswaar een goeie tas, maar een nieuwe tas kan ze ook wel gebruiken, net als trouwens een nieuw etui en nieuwe schoenen. Ik had me voorgenomen zo min mogelijk geld uit te geven.

De eerste winkel die we bezochten was de Bruna. Meteen was ik haar kwijt, en toen ik haar riep, hoorde ik ergens in een hoek van de winkel achter een paal een boos ‘Sssttt, hier’ klinken.

Daar zat ze dus, over een paar dozen vol stickervellen gebogen. Zorgvuldig nam ze het aanbod door, en uiteindelijk zat er niets tussen wat ze wilde. Ik vond het een tegenslag, maar zij helemaal niet. ‘Nu gaan we naar Zeeman,’ zei ze monter. Daar had ik niet op gerekend, maar ik volgde gedwee.

Onderweg passeerden we een Turks meisje dat keihard in haar mobieltje stond te schreeuwen. Onderwijl kauwde ze ook nog op een grote klont roze kauwgum. Ze bediende zich van haar eigen taal, en even waande ik me in het buitenland. ‘Wedden dat ze ruzie maakt met haar vriendje,’ zei mijn elfjarige.

Het leek me logisch.

We kwamen bij Zeeman, waar het mij meteen zwaar te moede werd, maar de dochter wist de weg naar de stickers en die bevonden zich gelukkig naast een restpartij puzzelboekjes, dus terwijl ze de stickervellen bekeek, kon ik de hersenen kraken met ‘plaats in Gelderland, drie letters’. Toen ik na een kwartier of wat de jeugd aanspoorde tot enige haast, reageerde verderop een Amsterdamse blondine van een jaar of vijftig, gekleed in een knetterend groen trainingspak. ‘Laat dat kind toch lekker man, wees blij dat ze iets van haar gading vindt.’

Ik wilde tegenwerpen dat ze juist helemaal niets van haar gading vond, maar het leek me onverstandig en had ik het gedaan, dan had ik me vergist, want ineens had mijn dochter nu een stickervel te pakken dat ze ging kopen. We liepen naar de kassa, waar ze zelf 69 eurocent betaalde aan een caissière met een hoofddoekje en een vriendelijke glimlach, en daarna stonden we weer op straat, waar ik voorstelde een ijsje te gaan eten.

‘Nee, we moeten terug naar de Bruna,’ klonk het naast me, en daar gingen we weer.

Bij de Bruna ging het linea recta naar de hoek achter de pilaar, en met de routine en haastige vanzelfsprekendheid van iemand die het shoppen al helemaal onder de knie heeft, trok mijn dochter een stickervel uit de bak. Ze draaide het om, want het prijsje zat op de achterkant, en een triomfantelijke glimlach verscheen op haar bezwete gezicht. ‘Zie je wel, dezelfde stickers als bij Zeeman, maar twintig cent duurder.’ Juichend verlieten wij de winkel.