17

Brian Mahon zei dat het een mooie boel was dat hij al dat collegegeld moest betalen voor iemand die hij ’s morgens nooit zag opstaan om naar die rotcolleges te gaan.

Emily zei dat hij zich rustig moest houden. Hij was onredelijk. Nan studeerde heel hard en het was juist leuk dat ze een logeeradresje had.

‘Als ze toevallig een keer thuis is, zou het aardig zijn als we haar af en toe ook te zien kregen,’ zei hij.

Nan had gezegd dat ze de keren dat ze niet thuis kwam bij Eve in Dunlaoghaire logeerde. Haar vader zei dat het jammer was dat de vrouw van dat kosthuis niet ook haar collegegeld en haar kleren betaalde.

Nu moest hij weg. Hij had een afspraak met een kerel die per boot naar de North Wall was gekomen. Ze zouden elkaar treffen in een havenkroegje. Er moest iets geregeld worden over een zending.

Emily zuchtte. Misschien kwam die bewuste zending ook werkelijk ter sprake, maar er zou bovenal flink worden ingenomen. Toen hij vertrokken was, ging ze naar boven.

Nan lag op bed met haar armen achter haar hoofd. ‘Voel je je wel goed?’

‘Niks aan de hand, Em. Echt niet.’

Emily zat op de kruk voor de kaptafel.

Er lag iets zorgelijks over Nans gezicht, een uitdrukking die ze nooit eerder had gezien. Verrassing met besluiteloosheid.

Zo had ze Nan nooit eerder meegemaakt, behalve dan misschien in haar kinderjaren.

‘Heeft het te maken met... Simon?’

Normaal gesproken noemde Emily zijn naam nooit. Het was bijna alsof ze het noodlot tartte.

Nan ontkende fel. Ze zei tegen haar moeder dat Simon juist zeer attent en toegewijd was. Hij zat nu in Knockglen. Ze zou morgenavond met hem gaan eten. Emily was niet overtuigd. Hoofdschuddend ging ze naar beneden om de ontbijtspullen op te ruimen. Daarna trok ze haar goede blouse aan en ging naar haar werk.

Terwijl ze op de bus stond te wachten, bleef het bezorgde gezicht van haar dochter haar voor de geest zweven.

Boven in haar slaapkamer lag Nan op bed voor zich uit te staren. Ze wist dat er geen echte reden was om een test te laten doen in het ziekenhuis. Ze was zeventien dagen over tijd. Ze was zwanger.

Eve en Kit waren vroeg op. Er kwamen bouwvakkers en die moesten ze vanaf het begin duidelijk maken dat dit een huis met regels was, een huis zoals ze nog nooit eerder hadden gezien.

De avond tevoren waren er al zakken zand en cement in de achtertuin gezet. Op de zakken stond de naam Mahon.

‘Vertel Nan maar dat we de beurs van haar vader aan het spekken zijn,’ zei Kit.

‘Nee, dat hoort Nan niet graag. Ze wil niets weten van haar vader en van zijn beroep.’

Dat verbaasde Kit.

Nan had haar altijd zo opmerkelijk gewoon geleken voor zo’n aantrekkelijk meisje. Ze betrapte haar nooit op stiekem in de spiegel gluren of neerbuigende opmerkingen over mensen met wie ze uit was geweest.

Eve had haar in het begin ontzettend aardig gevonden, maar nam het haar in hoge mate kwalijk dat ze met de Westwards omging.

‘Je koestert toch geen wrok tegen haar omdat ze met Simon Westward uit geweest is?’

‘Een wrok? Ik?’ zei Eve lachend. Natuurlijk had ze het grootste deel van haar leven een wrok gehad tegen de familie die haar had onterfd. Kit sprak overigens in de voltooide tijd, maar Nan ging nog steeds met Simon uit. Heel vaak zelfs.

Heather had gebeld en opgewonden verhalen verteld over haar nieuwe leven in het klooster en over hoe grappig, raar en bijgelovig iedereen daar was.

‘Ik hoop dat je dat niet hardop zegt,’ zei Eve streng.

‘Nee, alleen tegen jou. En ik heb nog een geheimpje. Ik denk dat Simon iets heeft met Nan. Soms belt ze op en dan weet ik dat hij naar haar toe gaat, omdat hij zijn tas inpakt. En hij komt ’s nachts niet thuis.’

Eve wist zeker dat Nan en Simon ‘het’ deden. Simon zou zich in de verste verte niet interesseren voor een meisje dat ‘het’ niet deed. Het was voor hem trouwens niet zondig en hij zou niet met Nan uitgaan, hoe geweldig ze er ook mocht uitzien, als ze er niets voor terugdeed.

Want Eve wist maar al te goed dat Nan niet iemand was met wie Simon thuis op de Westlands zou komen aanzetten.

Toen ze belde, wist ze al wat ze te horen zou krijgen. De test bevestigde haar zwangerschap.

Nan kleedde zich zorgvuldig aan en verliet het lege huis in Maple Gardens. Ze nam de bus naar Knockglen.

Ze liep langs het hek van het klooster van St. Mary en tuurde de lange oprijlaan af. Ze kon de geluiden van spelende kinderen horen. Wat vreemd van Simon om zijn zusje hier op school te laten gaan, tussen allemaal kinderen van mensen die op het landgoed werkten.

Maar wat haar betrof, kwam het goed uit. Het betekende dat Simon meer aan Knockglen gebonden was en dat ze vaker naar het huisje kon komen. Ook zouden er minder toestanden zijn over Heather die ongelukkig was of wegliep van school.

Ze wist niet goed meer hoe ver het naar de Westlands was, maar ze dacht dat het te ver was om te lopen. In Knockglen reden waarschijnlijk geen taxi’s. Ze had van Benny, Eve en Simon zoveel nare dingen over Healy’s Hotel gehoord dat ze daar niet om vervoer durfde te vragen.

Nan besloot simpelweg te wachten tot er een geschikte auto voorbij kwam.

Een man van middelbare leeftijd in een groene auto kwam in zicht. Ze wenkte hem en zoals Nan had verwacht, stopte hij.

Dokter Johnson vroeg waar ze heen moest.

‘Westlands,’ zei ze eenvoudig.

‘Waar anders?’ zei de man.

Ze praatten over de auto. Hij vertelde dat het een Cortina was, het goedkoopste model van Ford. Het was maar een viercilinder. Hij zou graag een Zodiac of zelfs een Zephyr hebben, maar je moest nu eenmaal je grenzen kennen.

‘Ik denk niet dat u ze kent,’ zei het mooie blonde meisje, van wie dokter Johnson meende dat hij haar eerder had gezien.

Ze zag er lichtelijk opgewonden uit. Hij stelde geen vragen over haar bezoek.

Ze zei dat veel mensen te voorzichtig waren om het hoogst mogelijke te verwerven. Hij zou moeten streven naar een Zephyr of een Zodiac en er niet van moeten uitgaan dat die buiten zijn bereik lagen.

Maurice Johnson glimlachte en zei dat hij het er met zijn vrouw en zijn bankdirecteur over zou hebben. Hij zag geen van beiden zo gauw met het plan instemmen, maar hij kon het ze in ieder geval voorleggen.

Hij reed door het hek van de Westlands naar binnen.

‘Waar moet u trouwens heen?’ vroeg Nan verschrikt. Ze wilde niet samen met een andere bezoeker aankomen.

‘Ik hoef hier niet te zijn, hoor. Maar een heer, zelfs een heer in een Cortina, zet een dame altijd voor de deur af.’

Ze lachte hem zo stralend toe, dat hij bij zichzelf dacht dat een kerel als Simon Westward, nauwelijks drie turven hoog, alle geluk van de wereld had als het op mooie vrouwen aankwam, alleen maar omdat hij over het juiste accent en een groot huis beschikte.

Nan keek op naar het huis. Het zou niet gemakkelijk worden. Maar geen enkele belangrijke zaak lag gemakkelijk. Ze haalde drie keer diep adem en belde aan.

Mevrouw Walsh wist heel goed wie Nan Mahon was. Ze had haar naam heel vaak door de telefoon gehoord. Hoewel ze tegen Bee altijd zei dat ze niet zo moest roddelen, wist ze dat dit meisje, dat een paar dagen na Kerstmis op bezoek was geweest, een vriendin was van Eve Malone en Benny Hogan.

Maar, met het oog op de regels, informeerde ze naar haar naam. ‘Mahon,’ zei Nan met heldere, zelfverzekerde stem.

Simon kwam er trouwens net aanlopen. Hij had de auto horen optrekken en wegrijden.

‘Was dat dokter Johnson, mevrouw Walsh? Het leek net alsof hij wegreed zonder naar grootvader te hebben gekeken...’

Toen zag hij Nan staan.

Zijn toon veranderde.

‘Hé, hallo,’ zei hij.

‘Dag, Simon.’

Ze zag er prachtig uit in haar crèmekleurige mantelpakje, met een rode kunstbloem in het knoopsgat. Haar handtasje en schoenen hadden dezelfde tint rood. Ze zag eruit alsof ze zich gekleed had om uit te gaan. ‘Kom binnen, ga zitten,’ zei hij.

‘Koffie, meneer Simon?’ vroeg mevrouw Walsh, maar ze wist al dat haar diensten niet van pas kwamen.

‘Nee, dank u, mevrouw Walsh.’ Zijn stem klonk luchtig en ontspannen. ‘Nee, ik denk niet dat we iets nodig hebben.’

Simon trok de kamerdeur stevig dicht.

Aidan Lynch kwam in de kroeg naar Jack toe en vertelde dat Benny hem de charleston had geleerd.

Het was echt niet moeilijk, als je eenmaal had geleerd je benen onafhankelijk van elkaar te bewegen.

‘Tja,’ zei Jack Foley.

Het zag er heel flitsend uit, zei Aidan. Misschien moest Benny haar plan om bibliothecaresse te worden maar opgeven en in plaats daarvan lerares worden. Iedereen kon immers boeken afstempelen in een bibliotheek, maar niet iedereen kon lesgeven. Kennis overdragen.

‘Da’s waar,’ stemde Jack Foley in.

Aidan kon het niet langer uithouden om maar wat te kletsen en hij moest nu wel ter zake komen. Het punt was namelijk dat Eve en hij, die op dat moment om zo te zeggen het ideale paar van de universiteit waren en die zelfs Carmel en Sean naar het tweede plan hadden verdreven, wilden weten of Benny en Jack misschien uit elkaar waren.

‘Vraag het aan haar,’ zei Jack.

‘Dat heeft Eve al gedaan. En Benny beweert van niet. Ze kan je alleen nooit te pakken krijgen, zegt ze.’

‘Dat komt doordat ze me altijd in Knockglen loopt te zoeken,’ zei Jack.

‘Heb jij al kans gezien om... je weet wel,’ begon Aidan op vertrouwelijke toon.

‘Bemoei je met je eigen zaken,’ zei Jack.

‘Dus niet. Ik ook niet. Jezus, wat leren ze die meiden in die kloosters?’

‘Alles over lui zoals wij, neem ik aan.’

Ze verlieten het onderwerp vrouwen en praatten over de wedstrijd en over het feit dat sommige teamleden nog geeneens een bal konden raken als-ie recht voor hun neus lag.

Aidan kon Eve niks nieuws over Benny vertellen. Maar hij kon toch op z’n minst doorgeven dat er geen nieuw meisje op het toneel was verschenen.

‘Wat een verrassing,’ zei Simon. De smalle rimpel tussen zijn ogen gaf aan dat het nu niet meteen een welkome verrassing was.

Nan had geoefend. Het bracht weinig op om er omheen te draaien.

‘Ik heb gewacht totdat ik het zeker wist. Ik ben zwanger, het is niet anders,’ zei ze simpelweg.

Simon leek ten diepste geraakt.

‘O nee,’ zei hij en kwam op haar toelopen. ‘O nee, Nan, nee. Arm meisje. Mijn arme meisje.’ Hij omarmde haar.

Ze zei niets. Ze voelde zijn hart tegen het hare bonzen. Toen hield hij haar iets van zich af en keek naar haar gezicht, alsof hij wilde zien of ze erg overstuur was.

‘Wat vreselijk voor je,’ zei hij teder. ‘Het is niet eerlijk, hè?’

‘Wat is niet eerlijk?’

‘Alles.’ Hij maakte een weids gebaar met zijn armen.

Toen ging hij bij het raam staan en streek met zijn hand door zijn haar. ‘Dit is afschuwelijk,’ zei hij. Hij was erg van streek.

Ze stonden een eindje van elkaar af. Nan leunde op de piano, Simon stond bij het raam en allebei keken ze naar de wei waar Heathers pony stond en naar de weilanden daarachter, waar het vee loom stond te grazen.

Voor Nan leek alles een vertraagd stuk film. Zelfs de manier waarop Simon sprak.

‘Weet je al wat je gaat doen?’ vroeg hij. ‘Weet je waar je heen kunt?’

‘Wat bedoel je?’

‘Nou, hiermee.’ Hij wees met een vaag gebaar naar haar lichaam.

‘Ik ben naar jou toe gekomen,’ zei ze.

‘Ja, dat zie ik. En daar heb je goed aan gedaan. Heel erg goed.’ Hij wilde per se dat ze dat zou weten.

‘Ik heb er nooit bij stilgestaan dat dit kon gebeuren,’ zei Nan.

‘Dat doet nooit iemand.’ Simon klonk bedroefd, alsof het overal steeds maar gebeurde, met iedereen die hij kende.

Nan wilde iets zeggen. Wanhopig graag had ze gezegd: ‘Wat moeten we nu doen?’

Maar ze moest hem niet de kans geven om iets pijnlijks of onverschilligs te zeggen, waarop zij dan weer kwaad zou reageren. Ze moest stiltes laten vallen. Verwachtingsvolle stiltes, bedacht ze met een giechel die ze maar nauwelijks kon onderdrukken. Simon ging iets zeggen.

‘Nan,’ zei hij, ‘dit is zo ongeveer het ergste wat ons kon overkomen. Maar het komt allemaal weer goed. Dat beloof ik je.’

‘Dat weet ik.’ Ze keek hem vol vertrouwen aan.

Haar oren begonnen te gonzen toen hij vertelde over een vriend die iemand wist... dat het allemaal verbazingwekkend eenvoudig was en dat een meisje had gezegd dat het minder voorstelde dan een bezoek aan de tandarts.

Ze was er totaal niet ziek van geweest. Trouwens, Nan had het meisje wel eens ontmoet. Maar het zou niet netjes zijn om namen te noemen. Hoe dan ook, ze was heel opgewekt en er, hoe je het ook bekeek, goed doorheen gekomen.

‘Maar je bedoelt toch niet dat...?’ Ze keek hem geschokt aan.

‘Natuurlijk ga ik niet bij je weg.’ Hij kwam weer op haar toe en nam haar in zijn armen.

Ze zuchtte van opluchting. Maar waarom had hij het dan over die stomme opgewekte trut die een abortus had ondergaan? Was hij van gedachten veranderd door haar verbijsterde gezicht?

Simon Westward streelde haar haar.

‘Je dacht toch niet dat ik het jou alleen liet opknappen?’ zei hij. Nan zweeg.

‘Kom op zeg, we hebben allebei plezier gehad. Natuurlijk laat ik je niet in de steek.’

Hij maakte zich van haar los en nam een chequeboek uit een la.

‘Ik weet niet meer wat die vent zei, hij heeft wel een bedrag genoemd, maar dit moet genoeg zijn. Ik zoek wel uit waar je moet zijn en zo. Het is natuurlijk wel helemaal in Engeland, maar dat hebben we er wel voor over, toch?’

Ze keek hem vol ongeloof aan. ‘Het is jouw kind. Weet je dat wel?’

‘Nan, engeltje, het is helemaal geen kind. Het is nog niet eens een vlokje.’

‘Je weet toch dat jij de eerste was en dat er verder niemand is geweest?’

‘Laten we niet in de war raken, Nan. Het kan nooit iets blijvends zijn tussen ons. Dat weet jij, dat weet ik, dat weten we allebei vanaf het eerste moment dat we aan dit dolle geval hebben toegegeven.’

‘Waarom zou dat zo zijn? Je wilt trouwen. Je wilt een erfgenaam voor dit landgoed. We kunnen goed met elkaar opschieten. Ik pas in jouw wereld.’ Haar toon was opzettelijk luchtig.

Maar ze zette alles op alles met dit pleidooi. Ze had nooit gedacht dat er een dag zou komen dat ze moest bedelen. Hij had gezegd dat hij van haar hield. Elke keer onder het vrijen riep hij uit hoeveel hij van haar hield. Het was ondenkbaar dat hij nu zijn chequeboek pakte om haar af te kopen.

Hij bleef vriendelijk. Hij nam zelfs haar hand vast.

‘Je weet best dat jij en ik niet gaan trouwen, Nan. Jij, uitgerekend jij! Je bent zo beheerst, zo redelijk, zo bij de pinken. Jij zou het moeten weten. En je weet het ook. Net zo goed als ik.’

‘Ik weet dat je hebt gezegd dat je van me hield,’ zei ze.

‘Dat is ook zo. Ik hou met hart en ziel van je. Dat ontken ik niet.’

‘Dus dit is liefde? Een cheque en een abortus?’

Hij keek verward. Het scheen hem te verbazen dat ze dit standpunt had ingenomen.

‘Natuurlijk had het niets uitgemaakt als mijn vader een rijke aannemer was geweest in plaats van een klein aannemertje?’

‘Dat heeft er niets mee te maken.’

‘Nou, met godsdienst heeft het zeker niets te maken. Het is 1958 en geen van ons twee gelooft in God.’

Hij pakte haar hand en stopte haar de cheque toe.

Ze keek hem ongelovig aan.

‘Het spijt me,’ zei hij.

Ze zweeg nog steeds. Ten slotte zei ze: ‘Ik ga maar terug.’

‘Hoe kom je thuis?’ vroeg hij.

‘Ik was zo stom om te denken dat ik hier thuis zou komen.’ Ze keek om zich heen, naar de portretten aan de muur, de piano, het uitzicht.

Iets in haar gezicht ontroerde hem. Ze was altijd zo onvoorstelbaar mooi.

‘Ik wou...’ begon hij, maar hij kon zijn zin niet afmaken.

‘Is er iemand die mij naar Dublin zou kunnen brengen?’

‘Dat doe ik, vanzelfsprekend.’

‘Nee. Dat wil ik niet. Iemand anders.’

‘Ik weet eigenlijk niemand anders die ik zou kunnen vragen...’

‘Vermoei je ook maar niet. Ik weet al wat we doen. Ik neem jouw auto tot aan het plein,’ zei ze. ‘Daar pak ik dan de bus. Jij kunt de auto later op de dag ophalen.’

‘Laat me ten minste...’

Hij kwam op haar af.

‘Nee, blijf alsjeblieft bij me vandaan. Raak me niet aan.’

Hij gaf haar de autosleutels.

‘Je moet goed choken,’ zei hij.

‘Dat weet ik. Ik heb er al heel wat keren naast gezeten.’

Nan liep de trappen van het huis af. Hij keek uit het raam toe terwijl ze in zijn auto stapte en wegreed. Hij wist dat Bee Moore en mevrouw Walsh door het keukenraam meekeken en zich zouden afvragen wat er gaande was.

Hij moest haar bewonderen, of hij wilde of niet, zoals ze de auto startte en de lange laan afreed zonder éénmaal om te kijken.

Ze liet de sleutels in de auto zitten. Niemand zou in dit achterlijke gat de auto van meneer Simon Westward durven stelen. Ze zouden allemaal veel te bang zijn om iemand van het landgoed tegen te komen.

Mikey was de bus aan het keren. Hij ging over vijf minuten terug naar Dublin, zei hij. Ze kocht een kaartje.

‘Je had beter een retourtje kunnen kopen. Dat was goedkoper geweest.’ Mikey gunde de mensen graag hun voordeel.

‘Ik wist niet dat ik terug zou gaan,’ zei Nan.

‘Het leven is vol verrassingen,’ zei Mikey en hij keek met aandacht naar dit mooie meisje in haar crèmekleurig mantelpakje, dat er veel te goed uitzag voor dit deel van de wereld.

Bill Dunne zag Benny de Annexe binnenkomen. Ze keek om zich heen en zocht naar Jack, maar hij was nergens te zien. Ze stond in de rij tussen de andere studenten. Als Jack er was geweest, zou hij een tafeltje hebben vrijgehouden en had ze meteen bij hem kunnen aanschuiven.

Bill zwaaide naar haar en riep dat hij een kop koffie over had. In feite was het de zijne, die hij nog niet had aangeraakt, maar het leek een goede manier om haar uit te nodigen. Ze zag er heel goed uit vandaag. Ze droeg een kastanjekleurige sweater, precies in de kleur van haar haar, en daaronder een lichtgele blouse.

Bill en Benny zaten ongedwongen te praten. Misschien keken ze rond waar Jack was, maar dat viel nergens uit op te maken. En hij liet niet merken dat hem opviel hoe makkelijk je met Benny kon praten. Zij hadden het over het uitbannen van de atoombom en of dat ooit denkbaar zou zijn. Volgens Benny was het net zoiets als boksers te verplichten één hand achter hun rug te houden of te zeggen dat iedereen weer met pijl en boog moest gaan schieten terwijl het buskruit allang was uitgevonden. Ze vroegen zich af of Elvis echt in het leger zou gaan of dat het alleen maar een publiciteitsstunt was. Ze hadden het over Jack Kerouac. Zou elke figuur die hij in zijn boek On the Road ontmoette even interessant zijn? Ongetwijfeld waren er ongelooflijk saaie types bij geweest.

De tijd vloog voorbij en ze moesten weer naar college. Benny verborg het goed als ze teleurgesteld was dat Jack Foley niet was komen opdagen. Maar ja, vrouwen wisten hun gevoelens altijd uitstekend voor zich te houden. De helft van de tijd wist je niet wat er in hen omging.

Rosemary zag alles en nam er goede notie van. Ze zag Bill en Benny geanimeerd zitten babbelen. Ze schenen dikke vrienden te zijn. Misschien troostte hij haar vanwege Jack. Rosemary achtte het geen fraai denkbeeld, maar ze vond dat Jack eigenlijk te knap was voor Benny. Volgens haar leek het op een soort gemengd huwelijk. Een blanke en een zwarte, een katholiek en een niet-katholiek. Een enkele keer hoorde je dat het goed uitpakte, maar in de regel ging het niet. Dit was geen denkwijze waar iedereen het mee eens zou zijn, dus hield ze het voor zich. De mensen zouden kunnen gaan denken dat zijzelf achter Jack Foley aanzat. Wat vreemd genoeg niet zo was. Ze had een heel aardige medicijnenstudent ontmoet. Hij heette Tom. Het zou nog jaren duren voor hij afstudeerde, waardoor Rosemary tijd genoeg had om stewardess te worden of iets anders met een beetje glamour.

Sean Walsh stond bij de haven te wachten op de bus terug naar Knockglen. Hij had vijf dagen doorgebracht in een pension voor heren in Dublin, om over het een en ander na te denken. Overdag was hij langs herenmodezaken in Dublin geslenterd en had zich voor proberen te stellen dat hij in een ervan zou werken.

Het leek hem steeds minder en minder waarschijnlijk. Hij kon niet eens referenties laten zien, zodat hij denkelijk nergens werd aangenomen.

Stilaan begon tot hem door te dringen hoe beperkt zijn perspectieven waren geworden. Het plan om een eigen zaak te beginnen en een huisje op te knappen bij de steengroeve was verworden tot een sprookje. Hij kon niet eens meer dromen over hoe hij in de deuropening van zijn eigen zaak zou staan en iedereen uit het dorp voorbij kon zien lopen. Zijn naam zou nooit ergens op een gevel verschijnen in Knockglen, het plaatsje waar hij meer dan tien jaar had gewoond en dat hij, ondanks alles, als zijn thuis beschouwde.

Hij ging nu terug met een aanzoek.

Er stapte een uiterst aantrekkelijk meisje uit de bus, een blondine met een crèmekleurig mantelpakje dat met rood was afgezet. Sean herkende haar als een vriendin van Eve en Benny. Ze was bij de begrafenis van meneer Hogan geweest en rond kerst had ze de Westlands bezocht. Zij merkte hem niet op. Ze zag eruit alsof haar gedachten door iets heel anders in beslag werden genomen.

Sean stapte in en keek vreugdeloos naar Mikey, een man die veel te gemeenzaam was en de ongelukkige gewoonte had om steeds opmerkingen te maken over iemands uiterlijk.

‘Daar hebben we Sean. Wat heeft-ie een lang gezicht. Alsof het de hele week al pijpenstelen regent. Is dat nou de terugkeer van de verloren zoon?’

‘Ik begrijp niet waar je het over hebt, Mikey.’

‘Het is anders een verwijzing naar een verhaal dat Onze Lieve Heer in het Nieuwe Testament vertelt, Sean. Een kerel als jij, die altijd keurig naar de kerk gaat, zou dat moeten weten.’

‘Ik weet heel goed waar de gelijkenis van de verloren zoon over gaat, maar dat was iemand die zijn leven in zonde heeft doorgebracht, dus ik ben bang dat ik de overeenkomst niet zie.’

Mikey keek Sean leep aan. Zijn vrouw had een zeer gekleurde bespiegeling ten beste gegeven van wat er bij Hogan’s Herenmode kon zijn voorgevallen. Maar Sean Walsh was in ieder geval niet weggelopen.

‘Ik vroeg me alleen af waar het gemeste kalf geslacht gaat worden, Sean,’ zei Mikey. ‘Misschien zijn ze het in Healy’s Hotel al aan het villen.’

Nan ging het huis binnen dat ze die ochtend nog hoopvol had verlaten. Ze deed haar mantelpakje uit en hing het zorgvuldig op een kleerhanger. Ze schuierde het pakje licht af met citroensap en water. Ze deed schoenklemmen in haar rode schoentjes en ze wreef haar rode handtasje in met meubelwas, waarna ze het zorgvuldig in dun papier wikkelde en in de kast zette naast haar vier andere handtasjes. Ze trok haar mooiste universiteitskleren aan, kamde haar haar en ging voor de tweede keer die dag bij de bushalte aan de overkant van de straat staan.

Mevrouw Healy had haar kantoortje opgeruimd. Ze zette een grote vaas vol narcissen voor het raam en twee hyacinten in plastic potjes op de archiefkast.

Ze was naar Ballylee geweest om haar haar te laten doen.

Haar nieuwe korset paste perfect. Het zorgde dat het lichaamsvet goed verdeeld werd. Zo goed zelfs dat een strakke rok haar opmerkelijk flatteerde. Ze droeg een hoogsluitende blouse met daarop haar camee broche. Die bewaarde ze voor bijzondere gelegenheden.

Vanmiddag zou immers een bijzondere gelegenheid zijn. Ze wist dat Sean vandaag terugkwam. En dat hij haar ten huwelijk zou vragen.

Het was lunchtijd in het klooster. Het was moeder Francis’ beurt om te surveilleren. Dat betekende dat ze op en neer liep om orde te houden terwijl de kinderen hun boterhammen aten. Daarna hield ze toezicht bij het opruimen van de eetzaal, bij het zorgvuldig schoonmaken en opvouwen van het vetvrije papier voor het lunchpakket van morgen, bij het luchten van de zaal en bij de gymoefeningen op het schoolplein. Ze zag een clubje meisjes aan Heather Westward uitleggen wat de rozenkrans inhield.

‘Waarom heet het een rozenkrans, ik zie helemaal geen rozen?’ Heather keek naar de kralenketting.

‘Zo wordt het nu eenmaal genoemd,’ zei Fiona Carroll smalend. Ze was de jongste der slechtgemanierde kinderen van de kruidenier.

‘Wat is dat “Iers hoorn”, waar de kralen van gemaakt zijn?’ wilde Heather weten.

‘Dat komt van Ierse stieren,’ zei Siobhan Flood, de kleindochter van de slager, beslist.

‘Maar wat doet het?’ vroeg Heather. Ze keek vol vrees naar de rozenkrans.

Ze was er niet helemaal van te overtuigen dat het ding niets deed, maar dat je er integendeel zelf iets mee moest doen. Dat je er uitsluitend mee kon bidden. Dat de ruimte tussen de kralen betekende dat je tien weesgegroetjes moest opzeggen, dat je dan stopte om een Gloria Patri te zeggen en dan een onzevader.

‘Zoals het onzevader bij ons?’ vroeg Heather.

‘Ja, maar dan op de juiste manier,’ zei Fiona Carroll, voor het geval daar enige twijfel over mocht bestaan.

Ze legden Heather uit dat het erom ging dat je nooit een weesgegroetje meer bad dan nodig was. Daarom werden er rozenkransen gemaakt.

Moeder Francis verstond de kunst om midden in het ene gesprek mee te luisteren met het andere. Het viel haar niet mee, zoals het katholieke geloof aan de arme Heather werd uitgelegd.

Na al haar lessen was dit dus wat ze dachten – dat een rozenkrans was bedoeld om nooit een weesgegroetje te veel te bidden.

Misschien was het dom van een lerares om te denken dat je ooit iets in die hoofdjes kon stampen. Misschien zou de Moeder Gods ontroerd zijn, blij zelfs, door dergelijke kinderlijke onschuld, maar moeder Francis had hen op dit moment het liefst een voor een bij zich geroepen en eigenhandig de nekjes omgedraaid.

Kit werd rond lunchtijd opgebeld. Het was Eve, die vroeg of Benny mocht komen logeren. Ze wist wel dat het antwoord ja zou zijn, maar ze hielden zich onderling nauwgezet aan dergelijke vormen van beleefdheid.

Het deed Kit genoegen dat Benny kwam. Ze vroeg of er een dansavond was of een andere speciale gelegenheid.

‘Nee, dat niet.’ Eve klonk een beetje vreemd. ‘Ze zei dat ze haar moeder eraan wil laten wennen dat ze vaker van huis is.’

‘Hoe zit het met Jack Foley?’

‘Dat ga ik haar vandaag eens uitgebreid vragen,’ zei Eve.

Hogan’s Herenmode was tussen de middag dicht. Annabel, Patsy en Mike pauzeerden in de achterkamer en aten hartige taart en bonen uit een blikje. Mike zei dat hij zich in jaren niet zo goed had gevoeld. Deze lunches gaven je kracht voor de rest van de dag. Patsy zei dat het een ruime, prettige ruimte was om te koken. Ze zouden hier eigenlijk moeten gaan wonen.

Nan was al drie kroegen afgeweest voordat ze de jongens vond. Het was bijna sluitingstijd. Bijna het ‘heilige uur’, tussen half drie en half vier, dat in Dublin de kroegen sloten.

‘Kijk eens wie we daar hebben,’ zei Bill Dunne blij.

‘Betrapt, Nan. Je bent op kroegentocht,’ zei Aidan.

Jack maakte, zoals altijd, de juiste opmerking. Hij zei dat het leuk was om haar te zien en vroeg of ze wat wilde drinken.

Nan vertelde dat het studeren haar de keel uithing en dat ze op stap was gegaan om een paar knappe kerels te zoeken, als afleiding van haar studieboeken. Ze voelden zich allemaal gevleid door de gedachte dat haar zoektocht bij hen was uitgekomen. Ze zaten vol trots om haar heen.

Pittig was ze, in haar lichtgroene trui met donkergroene rok en dito jasje. Haar ogen fonkelden terwijl ze met hen zat te lachen en te grappen.

‘Hoe loopt de romance met de edele heer?’ vroeg Aidan.

‘Wie?’

‘Weet je best. Simon!’

‘Ik heb hem in geen tijden gezien,’ zei ze.

Aidan stond versteld. Gisteravond had Eve er nog over staan foeteren. ‘Is het in tranen geëindigd?’ Aidan wist dat Eve het complete verhaal zou willen horen en geen genoegen nam met de helft of met een paar onduidelijke flarden.

‘Helemaal niet. Het kon nooit iets worden. Dat wisten we allebei van tevoren. Er waren werelden van verschil,’ zei Nan.

‘Dat is toch zeker conservatieve praat. Alleen omdat hij behoort tot de klasse die ten onder gaat,’ zei Bill Dunne.

‘Precies. En voor zover ik weet, moeten we aardig zijn voor de klasse die ten onder gaat. Die heeft het al moeilijk genoeg,’ zei Nan.

Bill, Jack en Aidan begrepen onmiddellijk dat die Simon gek was op Nan, maar dat zij het had uitgemaakt. Ze wilde natuurlijk niets weten van de poespas die ze moest uithalen om het spel op het landgoed mee te spelen.

Aidan wist dat Eve erg blij zou zijn met dit nieuws. Wat Jack betrof, zei Nan alleen maar iets dat hij allang wist. Een paar weken terug was hij er immers getuige van geweest dat Simon op straat Nan smeekte om terug te komen, waarop zij zich beleefd maar afstandelijk had opgesteld. Bill Dunne deed het genoegen dat hij aan iedereen kon melden dat Nan weer vrij rondliep.

De barman spoorde hen aan om hun glazen snel leeg te drinken. Hij keek streng. Hij had weinig aan rechtenstudenten als hij problemen met zijn vergunning kreeg.

Bill en Aidan slenterden terug naar de universiteit. Jack bleef achter en was in gesprek met Nan.

‘Je hebt zeker geen zin om stoute dingen te doen en met mij naar de film te gaan?’

‘God nee, voor mij geen Swamp Women meer!’

‘We kunnen in de krant kijken of er iets beters draait.’ Ze kochten een Evening Herald.

Nan vroeg: ‘Hoe zit het met Benny?’

‘Wat is er met Benny?’

‘Ik bedoel, waar is ze?’

‘Moet je mij niet vragen,’ zei Jack.

Ze konden geen keuze maken. Ze liepen langzaam door het park en praatten honderduit, hun hoofden vlak bij elkaar boven de krantenpagina.

Ze deden er lang over om Grafton Street te bereiken. Ze hadden nog steeds niets kunnen besluiten. De kroegen gingen open. Het ‘heilige uur’ was alweer voorbij.

‘Laten we er eentje nemen en er nog even over denken,’ stelde Jack voor.

Hij bestelde een donker biertje. Nan nam ananassap. Jack vertelde een lang en treurig verhaal over Benny die er nooit was. Natuurlijk waren er in Knockglen een hoop problemen en hij wist dat Benny haar moeder de winkel in probeerde te praten. Maar hij vroeg zich af of ze de problemen niet te veel naar zich toe trok.

‘Ze hoeft toch niet de hele tijd haar hand vast te houden,’ was Nan het met hem eens. Ze zei dat zij zich nooit verantwoordelijk had gevoeld voor haar moeder, die toch elke dag naar haar werk ging, maar het helemaal niet nodig had dat iemand voor haar zorgde.

Jack klaarde op. Hij had gevreesd dat hij te egocentrisch was. Welnee, zei Nan, het was juist een bewijs dat hij Benny bij zich wilde hebben, dat hij haar miste.

Daar stemde hij van harte mee in. Neem vanavond bijvoorbeeld. Er was een dansavond op de rugbyclub. Iedereen nam iemand mee. En daar stond Jack Foley weer in zijn eentje.

Ineens keek hij haar aan.

‘Behalve natuurlijk...?’

‘Dat doe ik liever niet. Benny zou...’

‘Ach, schei uit. Dat vindt Benny helemaal niet erg. Ze vond het toch ook best dat we samen naar de film gingen?’

Nan leek te weifelen.

‘Je maakt je toch geen zorgen over die goeie ouwe landheer van je?’

‘Dat heb ik al gezegd, dat is allang voorbij. Hij maakt geen deel meer uit van mijn leven.’

‘Nou dan,’ zei Jack simpel en een beetje uitgelaten. ‘Zullen we bij de club afspreken?’

Carmel zat in het damesbestuur. Dat hield onder andere in dat ze het feestmaal moest helpen klaarmaken. Sean vond het leuk dat ze erbij betrokken was. Hij was natuurlijk penningmeester en heel belangrijk. Ze was net brood voor de sandwiches aan het kopen toen ze Benny tegen het lijf liep, die probeerde de snoepafdeling niet te zien en zich op de appels te concentreren.

‘Die chocoladerepen springen bijna uit de schappen op me af,’ zei Benny. ‘Gelukkig kom jij binnen. Ik had zowat toegeslagen.’

‘Het zou zonde zijn als je nu weer terugviel op chocoladerepen,’ zei Carmel.

Benny proefde achter die woorden de onmiskenbaar beschuldigende toon dat ze zich jarenlang met chocolade had zitten volproppen. Met tegenzin kocht ze een appel.

‘Het is jammer dat je er vanavond niet bij kunt zijn,’ zei Carmel. ‘Het feest wordt hartstikke leuk. Ze hebben ons meer geld gegeven dan normaal. Er zijn flensjes gevuld met slagroom en bestrooid met chocoladevlokken. O, sorry Benny. Nou ja, je bent er niet, dus je kunt ook niet verleid worden.’

‘Ik ben er toevallig wel. Ik logeer bij Eve,’ zei Benny.

‘Leuk,’ zei Carmel welgemeend. ‘Tot vanavond dan.’

‘Bel hem op,’ zei Eve. ‘Bel hem op en zeg dat je in de stad bent.’

‘Dat weet-ie. Dat moet-ie weten. Ik heb het eerder al gezegd.’

‘Ze luisteren nooit. Bel hem maar.’

Benny zei dat ze dan die vrouw aan de lijn kreeg, Jacks moeder. Die gaf mensen altijd het gevoel alsof ze een handtekening voor hun verzameling probeerden te krijgen in plaats van een normaal gesprek met haar zoon. Eve vond dat onzin. Benny had hem maar een keer thuis gebeld. Ze moest nu meteen bellen. Jack zou het ontzettend leuk vinden.

Uiteindelijk belde Benny vanuit het huis in Dunlaoghaire.

‘Het spijt me, maar hij is naar de rugbyclub. Er is daar een soort feestje vanavond. Hij heeft gezegd dat hij pas laat thuiskomt.’

‘Hij kan onmogelijk hebben geweten dat je in de stad bent,’ zei Eve.

‘Dat zal dan wel.’

Ze zaten aan de keukentafel.

Geen van beiden stelde voor dat Benny zich gewoon moest ver kleden en naar de club gaan.

Geen van beiden zei dat mannen gewoon vergeetachtig zijn en dat Jack het geweldig zou vinden om haar te zien.

In plaats daarvan verlegden ze hun aandacht naar Kit Hegarty, die uit zou gaan met de vader van Kevin Hickey.

‘Verlaag jezelf niet, hoor. Denk erom,’ waarschuwde Eve.

‘Anders is het gedaan met het respect,’ zei Benny.

Kit zei dat het geweldig was om te merken hoe hooggestemd de fatsoensnormen van de jonge generatie waren. Het was een opluchting voor haar om te horen dat zij er zo over dachten.

‘Zo denken wij er niet over. Wij hebben totaal geen remmingen,’ verzekerde Eve haar. ‘Dit geldt alleen maar voor jou.’

‘Hadden we inderdaad maar geen remmingen,’ zei Benny somber. ‘Dan waren we waarschijnlijk beter af.’

Annabel Hogan had de winkel behoorlijk opgevrolijkt door een deel van de houten betimmering uit de etalage weg te halen. Nu zag het geheel er niet meer zo somber en statig uit. Ze had verschillend gekleurde truien met V-halzen op standaards gehangen. Voor het eerst zou een man in Hogan’s Herenmode kunnen rondkijken en kiezen in plaats van precies te weten wat hij kwam kopen voordat hij de winkel binnenstapte.

Het betekende ook dat ze zelf veel gemakkelijker naar buiten kon kijken en niet hoefde te gluren.

Zo zag ze Sean Walsh bij Healy’s Hotel binnenwandelen zonder zelfs maar een blik te werpen op de winkel waar hij zo lang had gewerkt.

Ze wist dat hij aan de overkant zijn bezittingen had achtergelaten toen hij was weggegaan om zich op zijn toekomst te bezinnen. Misschien had hij ergens een baan gevonden en kwam hij nu zijn spullen ophalen. Volgens Peggy Pine zat Sean achter mevrouw Healy aan. Annabel betwijfelde dat. Dorothy Healy was niet gek. Die zou sneller dan de meeste mensen begrijpen dat Sean niet zomaar bij Hogan’s had opgezegd en dat hij niet langer als een ambitieus zakenman in spé kon worden beschouwd.

‘Ik ben niet langer een persoon van betekenis in dit dorp,’ zei Sean Walsh tegen mevrouw Healy.

Ze boog gracieus het hoofd. Er was een tijd geweest dat hij had gedacht meer te kunnen bieden, zodat zijn aanzoek aantrekkelijker was geweest. Maar de omstandigheden waren veranderd.

Ze hield het hoofd scheef, als een vogel die zijn keuzes overdacht. Sean sprak zijn bewondering voor haar uit. Over het respect dat haar ten deel viel. En over de mogelijkheden van Healy’s Hotel, mogelijkheden die nog niet ten volle waren uitgebuit.

Hij zei dat er behoefte aan een bedrijfsleider was, iemand die de dagelijkse gang van zaken in de gaten hield, terwijl mevrouw Healy’s flair diende te worden aangewend waar deze het beste tot haar recht kwam, namelijk in de omgang met de gasten.

Dorothy Healy wachtte af.

Hij sprak over zijn eerbied en zijn dankbaarheid voor haar belang stelling in hem en zijn carrière, en over de genegenheid die, naar hij hoopte te mogen aannemen, tussen hen was ontstaan. Het speet hem meer dan hij kon zeggen dat de zaken anders waren gelopen dan hij had verwacht. Hij had zich altijd voorgehouden dat hij deze uiteenzetting zou geven als de mede-eigenaar van een zaak en de bezitter van een eigen onderkomen bij de steengroeve.

Hij sprak het grootste deel van de tijd met zijn hoofd naar beneden, waardoor veel van zijn woorden tot de knieën van mevrouw Healy gericht leken. Ze keek naar zijn doffe haar, dat weer helemaal op zou leven als hij maar de juiste shampoo gebruikte en naar een goede kapper ging. Toen hij haar een moment ingespannen aankeek, zijn bleke gezicht vertrokken van de spanning om zijn aanzoek, lachte ze hem bemoedigend toe.

‘Ja, Sean?’

‘Wil je met mij in het huwelijk treden?’ vroeg hij.

‘Met alle plezier,’ zei Dorothy Healy.

Ze zag blosjes op zijn gezicht komen en ongeloof in zijn ogen.

Hij besefte niet dat hij nu een veel aantrekkelijker huwelijkskandidaat was dan daarvoor.

Mevrouw Healy had geen zin in een opgelapt stulpje bij de steengroeve. Ze wilde niets te maken hebben met de noodlijdende kledingzaak aan de overkant van de straat. Ze had behoefte aan een man die de zwaarste en saaiste taken in het hotel voor zijn rekening kon nemen. En ze onderkende dat Sean, nu hij er aan de overkant waarschijnlijk uit was gegooid omdat hij geld had verduisterd, wel op zijn tellen zou passen in een nieuwe baan.

Ze had hem waar ze hem hebben wilde. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen,’ zei hij. Maar naarmate het later werd, hadden ze steeds meer met elkaar te bepraten. Er werden plannen gemaakt – grote plannen en kleine plannen. Ze zouden naar een juwelier in Ballylee gaan voor de ring. Met pater Ross moest een datum worden afgesproken. Sean zou in Dublin drie confectiepakken kopen. Sean was vanaf aanstaande maandag bedrijfsleider. Hij zou zijn intrek nemen in de nieuwe aanbouw aan de achterkant. Sean had nooit geweten waar die voor diende. Hij had aangenomen dat het een soort opslagruimte was. Samen gingen ze er een kijkje nemen. Hier lagen alle mogelijkheden open om een gezellige woning voor een gezin in te richten.

Alsof mevrouw Healy had geweten dat dit ooit nog eens zou gebeuren.

Paddy Hickey kon prima dansen. Hij zei dat Kit zo licht als een veertje was.

‘Het moet de hand van God zijn geweest die mijn zoon de weg naar jouw huis heeft gewezen,’ zei hij.

‘Dat en de faam die ik op de universiteit geniet,’ antwoordde Kit bescheiden.

‘Zou je met mij mee naar Kerry willen?’ vroeg hij.

Ze keek in zijn grote, hoekige, knappe gezicht. Hij was een fatsoenlijke kerel, die niet van haar weg zou lopen.

‘Misschien ga ik ooit met je mee om te kijken waar je vandaan komt,’ zei ze.

Hij had verteld dat zijn kinderen het huis uit waren. Dat Kevin zijn jongste zoon was. Dat zijn huis ruim en modern was, dat in zijn keuken het beste formica stond en dat je van de tegelvloer kon eten.

Hij zei dat hij aardige buren en familieleden had, die alles afwisten van mevrouw Hegarty, de weduwe uit Dublin die Kevin in de hoofdstad een waar thuis had bezorgd.

‘Ik ben nog maar pas weduwe,’ zei Kit.

‘Nou, dat wist ik niet tot je het vertelde en zij hoeven het nooit te weten. Ik denk niet dat Joe Hegarty er bezwaar tegen zou hebben als hij wist dat er iemand voor jou wilde zorgen.’

‘In al die jaren heb ik hem nooit Joe genoemd. Ik ben altijd bij Joseph gebleven,’ zei ze bijna verbaasd.

‘Misschien had dat er wel mee te maken,’ zei de vader van Kevin Hickey, die vastbesloten was deze vrouw tot zijn echtgenote te maken.

De klagerige toon van de misthoorn klonk door de haven van Dunlaoghaire. Eve was er inmiddels zo aan gewend dat ze het nauwelijks nog hoorde.

Maar ditmaal schrok ze wakker en keek naar de lichtgevende wijzers van de wekker. Het was half vier.

Ze luisterde. Benny leek niet te ademen zoals een slapend persoon dat doet. Ze moest wakker zijn.

‘Benny?’

‘Niks aan de hand. Ga maar weer slapen.’

Eve deed het licht aan. Benny zat achterover tegen het hoofdkussen van haar kleine veldbed. Haar gezicht was betraand.

Eve slingerde haar benen uit bed en tastte naar een sigaret. ‘Ik hou gewoon zoveel van hem,’ huilde Benny.

‘Dat weet ik toch.’

‘Hij heeft me zomaar in de steek gelaten. Zomaar.’

‘Het is een misverstand. God-nog-an-toe, als hij iemand anders had, hadden we het geweten.’

‘Denk je?’

‘Zeker weten. Je had eerder moeten bellen. Dan had je je deze ellende bespaard en dan zat je nu ergens in een beslagen auto te worstelen om je kleren aan te houden.’

‘Misschien heb ik ze wel te veel aangehouden.’

‘Geef jezelf niet zo de schuld. Jij denkt altijd dat het jouw schuld is.’

‘Zou je het me vertellen, als je iets wist? Eerlijk zeggen, zou je het vertellen? Zou je niet iets achterhouden om me niet te kwetsen?’

‘Ik zweer dat ik het je zou vertellen,’ zei Eve. ‘Ik zweer dat ik je nooit voor schut zal laten staan.’

Het feest was geweldig. Carmel stond bijna de hele tijd in de keuken en zag dus niet dat Jack Foley en Nan Mahon samen dansten. Dat ze steeds moesten lachen en zich nauwelijks met andere mensen inlieten. Carmel was druk aan de afwas toen Jack Foley van de kapstok Nans jas pakte, omdat hij haar naar huis zou brengen.

‘Ik ben zeer vereerd dat ik je thuis mag brengen. Volgens Bill Dunne en de andere jongens wil je nooit vertellen waar je woont.’

‘Misschien wil ik niet dat zij dat weten,’ zei Nan.

Ze zaten in de auto voor de deur van Maple Gardens te praten. Het schijnsel van de straatlantaarn op Nans gezicht maakte haar nog mooier. Jack boog zich voorover en kuste haar.

Ze deinsde niet terug. Integendeel, ze klampte zich hartstochtelijk aan hem vast.

Het was heel gemakkelijk om Nan Mahon te kussen en vast te houden. Ze trok zich niet terug net als je opgewonden raakte. Hij maakte haar jas open en streelde over de lila zijden jurk haar borsten.

Zijn stem was hees. Buiten de auto bestond de wereld niet meer.

Toen ze hem eindelijk van zich afduwde, sprak ze hem koeltjes en onaangedaan toe. Heel anders dan de willige, begerige vrouw die bij in zijn armen had gehouden en die zich dicht tegen hem had aangedrukt. ‘Jack, denk je niet dat we het over Benny moeten hebben?’

‘Dacht ik niet.’

‘Waarom niet?’

‘Ze is er toch niet.’ Hij voelde dat het te bot klonk, minachtend zelfs. ‘Ik bedoel, wat Benny en ik hebben, heeft hier niets mee te maken.’ Hij probeerde haar weer te omarmen.

Ze boog zich nog een moment naar hem toe en kuste hem op zijn neus. ‘Welterusten Jack,’ zei ze en verdween. Hij zag haar naar binnen gaan en de deur achter zich sluiten.

Er volgde hetzelfde ritueel van kleren ophangen, ze afnemen en borstelen.

Ze maakte haar gezicht schoon en deed haar rekoefeningen. Wellicht zou ze binnenkort andere oefeningen moeten gaan doen. Nan ging in bed liggen en overdacht wat er die dag allemaal was gebeurd. Ze legde haar handen op haar buik. De test had bevestigd wat ze al wist. Ze dacht niet aan Simon Westward. Ze zou nooit meer aan hem denken, wat er ook gebeurde.

Ze lag in de slaapkamer die haar moeder en zijzelf door de jaren heen hadden ingericht, al die jaren dat ze elkaar hadden overtuigd dat Nan een prinses was en dat ze uit Maple Gardens zou weggaan om een prins te vinden.

Haar eerste poging was niet erg succesvol geweest.

Nan staarde nietsziend voor zich uit en overdacht haar mogelijkheden. Ze wilde niet naar die persoon om datgene te ondergaan dat simpeler was dan het laten trekken van een kies. Ze wilde de groezeligheid niet die eromheen hing. Het zou een armoedig einde zijn van iets dat heel belangrijk was geweest. Ze zag het niet als een vlokje, zoals Simon, maar zij kon evenmin geloven dat het een baby was.

Niettemin, als ze het zou laten doen, was het allemaal binnen de kortste keren achter de rug. Dan kon ze weer met een schone lei met haar studie verder.

Ze keek naar haar bureau. Ze vond er niks aan, aan haar studie. Het kostte te veel tijd, allemaal tijd die ze zou kunnen gebruiken om zich op te maken, om uit te gaan. Ze had er geen plezier in om in die grote, onfrisse, naar krijt ruikende zalen te zitten of in die benauwde werkgroepkamertjes. Ze was geen academicus. Docenten hadden meer dan eens gezegd dat ze nooit bij de besten zou horen. Wat had het dan voor zin om te blokken voor je tentamens als de echte eer toch naar anderen ging?

Ze zou naar Engeland kunnen gaan om haar kind te krijgen. Ze kon het laten adopteren. Dat kostte minder dan een jaar van haar leven. Maar waarom zou je een kind krijgen en het afstaan? Al die moeite doen om een onbekend echtpaar gelukkig te maken?

Als ze in een afgelegen dorpje in het westen van Ierland had gewoond, dan had de gemeenschap misschien nog wel begrip opgebracht voor een mooi meisje dat was gevallen voor de landheer en dat nu diens kind in haar eentje moest grootbrengen. Het zou uiteraard een schande zijn, maar het zou geaccepteerd worden.

In sommige arbeiderswijken van Dublin zou een ongewenst kind gewoon in het gezin worden opgenomen. Het kind zou opgroeien met het idee dat zijn oma zijn moeder was.

Maar niet in Maple Gardens. De beginselen van fatsoen lagen voor de Mahons bij hun buren. Trouwens, voor Em én Nan zou dit het einde van hun droom inhouden.

Het leek erop dat de meeste mogelijkheden eigenlijk helemaal geen reële mogelijkheden waren.

Het was nog te pril om ’s morgens misselijk te zijn. Maar bij het ontbijt kreeg ze geen hap naar binnen.

Ern keek bezorgd naar haar.

‘Je hebt vanavond met Simon afgesproken, zeker?’ vroeg ze in de hoop Nans gezicht te zien opklaren.

Maar dat pakte anders uit.

‘Ik heb Simon al in geen weken gezien, Em.’

‘Maar je zei toch...?’

‘Ik zeg nu, en ik wil graag dat je dat onthoudt, dat ik sinds kerst niet meer met Simon Westward uit ben geweest.’

Emily Mahon keek haar dochter met open mond aan.

Maar iets in Nans gezichtsuitdrukking onderstreepte dat deze mededeling van groot belang was.

Emily knikte, ten teken dat ze de instructie ter harte had genomen. Het werd er niet gemakkelijker op. Had Nan gelogen over haar uitstapjes met Simon naar allerlei chique gelegenheden of loog ze nu?

Jack kwam de Annexe binnen. Benny zwaaide vanaf haar tafeltje enthousiast naar hem. Ze had al die tijd een stoel vrijgehouden door haar sjaal en haar boeken erop te leggen.

Ze leek zo blij hem te zien, dat zijn schuldgevoel terstond opspeelde.

Overigens had niemand doorverteld dat hij urenlang met Nan op de dansvloer had gestaan. Hij had een vage angst gehad dat Carmel het als haar plicht beschouwde om Benny in te lichten.

Maar Benny’s ogen straalden omdat ze hem weer zag. ‘Hoe was je feestje?’

‘Ach, je kent dat wel, altijd zo’n beetje hetzelfde. Iedereen voelde zich best en had een hoop lol.’ Ze hadden twee overwinningen gevierd: één door superieur spel en dank zij penningmeester Sean waren ze ook weer goed bij kas. Hij rammelde door over dit soort dingetjes, maar vertelde niets over de avond zelf.

‘Jammer dat je niet in Dublin kon zijn.’

‘Ik was wel in Dublin. Weet je helemaal niet meer dat ik zei dat de winkel vroeg sloot en dat moeder rust nodig had en vroeg naar bed zou gaan?’

‘Dat was ik kwijt,’ gaf Jack toe. Er viel een stilte.

‘Je wist natuurlijk niets van het feest?’

‘Nou, toevallig wel, want ik kwam Carmel tegen toen ze inkopen aan het doen was. Vandaar.’

Ze was niet op haar gemak. Hij voelde een steek, niet alleen omdat hij gisteravond met Nan had gerommeld, maar ook omdat Benny misschien had gedacht dat hij haar niet had willen vragen.

‘Ik zou het geweldig hebben gevonden als je er was geweest. lk was het vergeten. Eerlijk waar. Ik ben er zo aan gewend dat je er nooit bent. Wat heb je gedaan?’

‘Ik ben met Eve naar de bioscoop geweest.’

‘Had me gebeld.’

‘Dat heb ik gedaan, maar je was al weg.’ Jack had vanmorgen niet eens in het opschrijfboekje gekeken, waarin zijn moeder alle namen opschreef van de mensen die hadden gebeld.

‘Ach, Benny, het spijt me zo. Wat stom van me.’ Hij sloeg knalhard tegen zijn hoofd, alsof het een stuk hout was.

Hij leek het echt te betreuren.

‘Nou, zo erg is het nou ook weer niet,’ zei ze.

‘Ik ben Nan tegengekomen. Omdat zij niks te doen had, heb ik haar gevraagd. Ik dacht dat ze het wel leuk vond.’

Benny grijnsde. Dan was het goed. Hij was het echt vergeten. Hij probeerde geen smoesjes te verzinnen. Hij had het allerliefst gewild dat zij was meegegaan gisteravond.

Gelukkig had hij Nan ontmoet en meegevraagd.

Ze hoefde zich dus nergens meer zorgen over te maken.