14
Beste mevrouw en meneer Hogan,
Dank u voor het heerlijke verblijf in Knockglen. U was zo gastvrij dat ik me erg welkom heb gevoeld. Zoals ik al zei, vind ik uw huis erg mooi. Het is echt geweldig om in een huis te zijn dat nog in een authentieke stijl is gebouwd. Benny mag zich gelukkig prijzen.
U was zo vriendelijk om me te vragen nog eens langs te komen. Ik zal dat met alle plezier doen. Wilt u ook de groeten doen aan Patsy en haar bedanken voor het lekkere ontbijt?
Met vriendelijke groeten,
Nan Mahon
Eddie Hogan zei tegen zijn vrouw dat hij voor sommige mensen met plezier het vuur uit zijn sloffen wilde lopen en dat Nan Mahon er een van was.
Annabel kon daar volkomen mee instemmen. Ze hadden nog nooit zo’n charmant meisje ontmoet. En ze had ook zulke goede manieren. Ze had Patsy een fooitje gegeven toen ze wegging. Het was een echte dame.
Lieve Kit,
Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik me realiseer dat het idioot was om te denken dat ik na al die jaren gewoon weer kon binnenwandelen en doen alsof er niets aan de hand was. Gezien de manier waarop ik jou heb behandeld en het feit dat ik voor Frank zo weinig heb gedaan, had je er alle recht toe om mij bij kop en kont te pakken en eruit te smijten.
Maar je bleef kalm en verstandig. Daar zal ik je altijd dankbaar voor zijn.
Ik wilde je laten weten dat ik al aan het begin van ons huwelijk een verzekering voor je heb afgesloten, zodat jij en je zoon een appeltje voor de dorst zouden hebben als mij iets overkwam. Ik wens je al het geluk toe dat ik je niet heb kunnen geven.
Liefs, Joe
Kit Hegarty vouwde het briefje op van de man die iedereen altijd Joe had genoemd. Zij had hem altijd Joseph genoemd. Hun laatste ontmoeting was zo anders geweest dan ze zich altijd had voorgesteld. Haar plan was om hem alles voor zijn voeten te gooien. Maar in feite was het net of hij een verre vriend was die niet veel geluk had gehad. Hij had ook zijn adres geschreven. Maar ze kon de brief niet beantwoorden.
Beste moeder Francis,
Mijn welgemeende dank voor de uitnodiging om het Heilige Kerstfeest door te brengen bij u en de congregatie van St. Mary. Ook hartelijk bedankt voor het regelen van de lift terug naar Dublin met uw vriendin juffrouw Pine. Een vrijmoedige vrouw, maar zonder twijfel een goed christen, die met dat nichtje van haar een zwaar kruis te dragen heeft.
Het verheugde me om te zien dat Eve Malone haar plek heeft gevonden en dat ze begonnen is iets terug te betalen van het werk dat onze kloosterorde in haar opvoeding heeft gestoken. Het was bemoedigend om te zien dat ze zo hard studeert.
Uw zuster in Christus,
Moeder Mary Clare
Moeder Francis lachte schamper. toen ze de brief las, vooral bij het stukje waarin stond dat zij moeder Clare hadden ‘uitgenodigd’. Het was een groot geluk geweest dat ze Eve had kunnen waarschuwen voor het verrassingsbezoek dat moeder Clare haar in haar huisje wilde brengen. Mossy Rooney was stilletje met zijn kar langsgegaan en had alle flessen en dozen weggehaald. Ze hadden de deuren en ramen in het huis tegenover elkaar opengezet om de rook- en dranklucht van de vorige avond te verdrijven. Moeder Clare ontdekte tot haar grote woede dat Eve onschuldig zat te studeren in plaats van, zoals ze had gehoopt, rond te hangen tussen de puinhopen van een feestje. En zo zou ze haar beslist hebben aangetroffen als moeder Francis er niet was geweest.
Beste Sean,
Zoals je hebt gevraagd, bevestig ik hierbij schriftelijk het feit dat ik je wil uitnodigen om mijn compagnon te worden in Hogan’s Herenmode. Ik zal mijn notaris, de heer Gerald Green van Green & Mahors, vragen naar Knockglen te komen, zodat we aan het begin van het nieuwe jaar alle formaliteiten kunnen afhandelen. Ik zie uit naar een vruchtbare samenwerking in 1958.
Hoogachtend verblijf ik,
Edward James Hogan
Mevrouw Healy las de brief aandachtig, woord voor woord, en knikte toen instemmend naar Sean Walsh. Het kon geen kwaad zulke dingen zwart op wit te hebben, zei ze tegen hem. Mensen konden altijd terugkomen op wat ze hadden gezegd. Maar geen kwaad woord over meneer Hogan, hoor. Hij was de aardigste man in de wijde omtrek, maar het werd tijd dat men inzag wat Sean Walsh waard was en dan ook met erkenning kwam.
Eddie Hogan stierf op een zaterdag rond lunchtijd. Nadat hij een kopje thee en een stukje cake had gehad, stond hij van tafel op om weer naar de winkel te gaan.
‘Als het aan Sean ligt, dan sluiten we niet tussen de mi…’ begon hij, maar hij kon de zin niet meer afmaken.
Hij ging op de bank zitten met zijn hand aan zijn borst. Zijn gezicht zag bleek en zijn ademhaling klonk vreemd toen hij zijn ogen sloot. Patsy hoefde eigenlijk niet eens meer naar dokter Johnson te rennen.
De dokter kwam in hemdsmouwen aangesneld. Hij vroeg om een glaasje brandy.
‘Hij drinkt nooit sterke drank, Maurice, dat weet je toch!’ Van angst greep Annabel naar haar keel. ‘Wat is het? Is het een soort beroerte?’
Dokter Johnson zette Annabel Hogan in een stoel en gaf haar de brandy.
‘Opdrinken, Annabel. Goed zo, zo mag ik het zien.’
Hij zag Patsy staan. Ze had haar jas aan, alsof ze pater Ross wilde gaan halen.
‘Neem maar kleine slokjes. Hij stierf zonder pijn. Zonder er iets van te weten.’
De dokter wenkte Patsy.
‘Voordat je de priester haalt, Patsy, waar is Benny?’
‘Ze is de hele dag in Dublin, meneer. Ze had met Eve Malone afgesproken. Ze gingen naar een bijzonder college. Ik geloof tenminste dat ze dat zei.’
‘Bel Eve Malone dat Benny terug moet komen,’ zei dokter Johnson. Eddie Hogan lag op de sofa alsof hij een tukje deed voor hij weer terugging naar de winkel. Dokter Johnson legde een deken over hem heen. Annabel zat heen en weer te wiegen en kreunde van ongeloof.
Dokter Johnson liep nog even achter Patsy aan.
‘Het is niet nodig om dat geraamte in de winkel al in te lichten.’
‘Nee, meneer.’
Dokter Johnson had altijd al een hekel gehad aan Sean Walsh. Hij zag al zo’n beetje voor zich hoe Sean een van de duurste zwarte stropdassen uit de voorraad koos en dan nauwgezet zijn dunne sluike haar kamde. Hij kon zich precies voorstellen hoe hij het juiste droevige gezicht zou opzetten om de weduwe en haar dochter zijn condoléances te gaan aanbieden.
Als ze Benny tenminste konden vinden.
Benny en Jack liepen hand in hand op de Killiney-heuvel. Het was een heldere, vrieskoude wintermiddag, die alweer naar zijn einde ging.
Ze konden de eerste lichtjes van Dunlaoghaire onder zich zien glinsteren en daarachter de weidse uitgestrektheid van Dublin Bay.
Ze zouden straks Aidan en Eve ontmoeten in het huis van Kit. Kit zou voor worstjes en patat zorgen voordat ze met de trein naar het dispuut in de stad gingen. Vanavond was het onderwerp sport en Jack twijfelde of hij zou gaan spreken of niet. Hij wist niet of hij nu juist veel aanmoediging en ondersteuning nodig had of dat hij beter kon spreken op een avond dat er geen bekenden waren die hem konden zien afgaan.
Benny was sinds het bal voor Kerstmis niet meer in de gelegenheid geweest om een nachtje in Dublin te blijven. Jack werd steeds ongeduldiger.
‘Wat moet ik met een meisje dat altijd vele kilometers van me vandaan is? Het lijkt meer alsof ik een correspondentievriendin heb,’ had hij geklaagd.
‘We zien elkaar elke dag.’ Maar angst had haar de keel dichtgeknepen. Hij had chagrijnig gereageerd.
‘Wat heb je daaraan? Ik heb je ’s avonds nodig om samen dingen te kunnen doen.’
Ze had thuis net gedaan of er deze zaterdag college was en gevraagd of ze er voor een keertje ook een nacht aan mocht vastknopen.
Ze had nog een ander probleem. Hij bleef maar aandringen dat ze een weekend met hem naar Wales zou gaan.
Zijn rugbyteam moest daar een vriendschappelijke wedstrijd spelen. Er zouden heel veel mensen gaan. Hij stond erop dat zij ook meeging. ‘Dit is toch niet normaal,’ had hij verbolgen gezegd. ‘Ieder ander zou meegaan. Rosemary, Sheila, Nan… die hebben tenminste stuk voor stuk ouders die inzien dat als hun kinderen oud genoeg zijn om te studeren, dat ze dan ook oud genoeg zijn om een paar dagen met de boot weg te gaan.’
Ze had er een bloedhekel aan als hij zei dat haar ouders niet normaal waren. En ze had een bloedhekel aan haar ouders omdat ze niet normaal genoeg waren om haar te laten gaan.
Al snel was het zo donker dat je het eigenlijk geen dag meer kon noemen. Naast elkaar liepen ze door het hoge gras en slenterden over de weg langs de baai van Killiney, waarvan men zei dat hij net zo mooi was als de baai van Napels.
‘Ik zou graag naar Napels willen,’ zei Benny.
‘Misschien mag je van je ouders als je negentig bent,’ gromde Jack. Ze lachte, hoewel ze het eigenlijk helemaal niet grappig vond.
‘Wie er het eerst is,’ zei ze en lachend renden ze naar het station, waar ze de trein naar Dunlaoghaire namen.
Zodra Kevin Hickey de deur voor ze opendeed, wist Benny dat er iets aan de hand was.
‘Ze zitten in de keuken,’ zei hij zonder haar aan te kijken. Achter hem zag ze als in een levend schilderij Kit, Eve en Aidan zitten, in afwachting van haar. Er hing heel slecht nieuws tussen hen in.
Het was alsof alles ophield. Het geluid van het verkeer, het tikken van de klok, het krijsen van de meeuwen boven de haven.
Benny liep langzaam naar hen toe. Ze zou er niet aan ontkomen om te horen wat ze te vertellen hadden.
Shep leek iedereen de hele tijd voor de voeten te lopen. Hij zocht zijn baasje Eddie, maar er was geen spoor van hem te bekennen. Bijna ieder ander uit Knockglen leek hier de deur plat te lopen, maar van het baasje geen teken.
Op het laatst ging hij maar naar buiten en vlijde zich neer naast de kippenren. Alleen de kippen gedroegen zich nog normaal.
Peggy Pine was twee schalen aan het vullen met boterhammen. Ze vroeg aan Fonsie of hij bij Shea het een en ander te drinken wilde gaan halen.
‘Ik denk dat ‘Je weet wel” al aan het halen is bij Healy.’
‘Nou, dan is ‘Je weet wel” mooi te laat,’ zei Peggy en plukte tien pond uit haar portemonnee. ‘We betalen contant. Dan kan hij er niks meer aan doen.’
Ze grijnsden naar elkaar. Het enige lichtpuntje op deze donkere dag was dat ze zowel Sean Walsh als mevrouw Healy konden pesten.
Tegen theetijd was het hele dorp op de hoogte. Iedereen was geschokt. Eddie was absoluut nog niet oud, berekenden ze. Tweeenvijftig op zijn hoogst, op z’n allerhoogst. Misschien nog niet eens vijftig. Zijn vrouw was ouder. Ze probeerden het te begrijpen. Hij dronk niet veel en was geen dag ziek. Waren hij en zijn vrouw onlangs niet begonnen met gezonde wandelingen? Bewees dat niet dat alles van tevoren beschikt was en dat je, wat je ook deed, ging als je tijd kwam?
Hij was zo’n echte heer. Geen onvertogen woord kwam ooit uit zijn mond. Hij was helemaal niet op de penning geweest. Een boer die een tijdje zijn rekening niet had betaald, zat hij heus niet achter de broek. En hij was ook niet iemand die met alle winden meewaaide. De etalage van zijn winkel was in de loop der jaren niet veel veranderd. Maar een echte heer. Zo geïnteresseerd in iedereen die binnenkwam, in hun familie en hun nieuwtjes. Hij had alle tijd van de wereld voor ze. En die arme Mike had hij aangehouden, ook al was dat eigenlijk al lang niet meer nodig.
De gebeden die de mensen in het dorp die avond voor Eddie Hogans zielenrust baden, waren gemeend en vol warmte. Maar die veelheid van gebeden was eigenlijk nauwelijks nodig. Want als iemand de hemel had verdiend, dan was het Eddie Hogan wel.
Eve had Sean Walsh kunnen weerhouden om Benny in Dublin te komen ophalen.
Ze was er ook in geslaagd om hem aan te praten dat Benny nu met geen mogelijkheid te vinden was, omdat haar bijzondere college een soort veldonderzoek was. Niemand wist waar ze zaten. Ze zouden moeten wachten tot ze om zes uur thuiskwam.
‘Ze brengen haar vader toch vanavond nog niet naar de kerk?’ had Eve gevraagd.
Het was ondenkbaar dat Benny er niet bij zou zijn als het lichaam van haar vader in de parochiekerk van Knockglen zou worden opgebaard. ‘Dat hadden ze misschien wel gedaan als Benny te vinden was geweest,’ zei Sean verongelijkt.
Jack zei dat hij de auto van zijn vader zou gaan halen.
‘Misschien hebben ze hem zelf nodig,’ zei Benny die er bleek en leeg bij stond. ‘Ze zouden hem voor iets belangrijks nodig kunnen hebben.’
‘Er is niets belangrijkers dan dit,’ zei Jack.
‘Zullen we meegaan?’ vroeg Aidan Lynch aan Eve.
‘Nee,’ zei Eve. ‘Wij gaan morgen met de bus.’
Ze kon het bijna niet verdragen om naar het gezicht van Benny te kijken, die wezenloos voor zich uit staarde.
‘Dood,’ zei ze herhaaldelijk zachtjes en schudde dan haar hoofd. Ze had met haar moeder gesproken aan de telefoon. Haar moeder had slaperig geklonken, zei ze. Dat leek ook zo onwerkelijk.
‘Ze hebben haar een kalmerend middel gegeven om haar wat rustiger te maken. Daar is ze slaperig van geworden,’ legde Kit uit.
Maar Benny vond het allemaal onzin. Wat voor pil je ook nam, dat kon je niet slaperig maken. Niet als vader dood was. Dood. Het maakte niet uit hoe vaak ze het zei, het wilde maar niet tot haar doordringen.
Mevrouw Hayes, de buurvrouw, bracht hen met de auto naar het huis van de Foleys.
Jacks moeder deed open. Benny merkte op dat ze een mooi wollen broekpak droeg met een crèmekleurige blouse eronder. Ze had oorbellen in en geurde naar parfum.
Ze omarmde Benny om haar medeleven te tonen.
‘Doreen heeft wat broodjes en een thermosfles koffie voor jullie gemaakt voor onderweg’ zei ze.
Het klonk alsof Knockglen aan de andere kant van Europa lag.
‘We vinden het allebei heel, heel erg,’ zei ze. ‘Als er iets is dat we kunnen doen…’
‘Ik denk dat we beter op weg kunnen gaan.’ Jack kapte de blijken van deelneming af.
‘Waren ze van plan om uit te gaan vanavond?’ vroeg Benny. ‘Nee. Hoezo?’
Hij probeerde zich door de zaterdagse spits van Dublin heen te slaan en de stad uit te komen. Daar kon hij de stille afslag naar Knockglen nemen.
‘Het leek of ze zich speciaal had aangekleed.’
‘Nee hoor, helemaal niet.’
‘Ziet ze er altijd zo uit?’
‘Ik denk het.’ Hij was verrast en keek haar aan.
Ze zat een tijdje stilletjes voor zich uit te staren. Ze voelde zich koud en onwezenlijk.
Keer op keer kwam die domme wens naar boven. Dat het weer vanochtend kon zijn. Kon het maar weer acht uur vanmorgen zijn.
Haar vader had gezegd dat het een mooie, stralende dag zou worden. ‘Jammer dat je net nu een college hebt. Het had een prachtige dag in Knockglen voor je kunnen zijn. Je had me samen met Shep wat vroeger kunnen afhalen uit de winkel en dan waren we gaan wandelen.’
Mocht ze het maar weer overdoen. Dan zou ze niet liegen over colleges die niet bestonden. Dan zou ze zich niet schamen omdat hij haar de hemel inprees omdat ze zo graag wilde studeren.
Ze zou alles hebben afgezegd. Alleen maar om erbij te zijn geweest, bij hem te zijn geweest toen hij stierf.
Ze geloofde niet dat het zo snel was gegaan dat hij er niets van had gemerkt. Ze had zo graag in de kamer willen zijn.
Ook voor haar moeder. Moeder, die nooit zelf een beslissing had hoeven nemen… had nu alles in haar eentje moeten oplossen.
Benny’s ogen waren nog droog, maar haar hart vulde zich met schaamte dat ze er niet bij was geweest.
Jack kon de juiste woorden niet vinden. Een paar keer wist hij het bijna. Maar steeds kwam hij er niet uit.
Hij kon het niet langer verdragen en stopte langs de kant van de weg. Twee vrachtwagens claxonneerden boos naar hen.
‘Benny, schat,’ zei hij terwijl hij zijn armen om haar heen sloeg. ‘Huil alsjeblieft. Het is afschuwelijk om je zo te zien. Ik ben hier. Benny, huil maar, huil maar om je vader.’
Ze klampte zich aan hem vast en huilde en huilde tot hij dacht dat haar lichaam door al het verdriet en gesnik nooit meer zou ophouden met trillen.
Ze spelen allemaal een rol in een toneelstuk, dacht Benny. Iedereen liep de hele avond het toneel op en af. Het ene moment zag ze Dekko Moore ernstig in een hoek van de kamer staan praten en vond ze de kleine kop en schotel er belachelijk uitzien in zijn grote handen. Het andere moment zag ze pater Ross weer in die hoek staan en zijn wenkbrauwen fronsen terwijl hij naar de verhalen over meneer Floods verschijningen luisterde en zich afvroeg hoe je daar het beste mee om kon gaan.
In de bijkeuken stond Mossy Rooney, die geen deel wilde uitmaken van het gezelschap dat zich over het hele huis had verspreid, maar die klaarstond als Patsy om hulp vroeg. Op de trap zat Maire Carroll, aan wie Benny op school zo’n hekel had gehad. Vanavond was ze hartelijk en vol lof over haar vader. ‘Zo’n aardig man, die met iedereen een praatje maakte.’
Benny vroeg zich verward af waar haar vader in godsnaam met die onappetijtelijke Maire over had moeten praten.
Haar moeder, die in het midden zat om de condoléances in ontvangst te nemen, zag er nog het meest onwerkelijk uit van iedereen. Ze droeg een zwarte blouse die Benny nog nooit had gezien. Ze kwam tot de conclusie dat Peggy hem aan haar moeder moest hebben geleend. De ogen van haar moeder zagen rood, maar ze was kalmer dan Benny voor mogelijk had gehouden in deze omstandigheden.
De begrafenisondernemer had gezegd dat haar vader boven lag. Jack ging samen met haar de trap op naar de logeerkamer, waar kaarsen brandden en alles was toegedekt en schoongemaakt. Het zag er helemaal niet meer uit als de logeerkamer. Het leek meer een kerk.
Vader leek ook helemaal niet op vader. Een van de zusters van St. Mary zat naast hem. Dat deden ze soms, bij mensen langsgaan die gestorven waren om naast het lichaam te gaan zitten. Op de een of andere manier maakte het de familie rustiger en minder bang als ze een zuster naast het lichaam zagen waken.
Jack hield haar hand stevig vast toen ze neerknielden bij het bed en drie weesgegroetjes baden. Daarna gingen ze de kamer weer uit.
‘Ik weet niet waar je moet slapen,’ zei Benny.
‘Hoezo?’
‘Vannacht. Ik dacht dat je in de logeerkamer kon slapen. Ik had er niet aan gedacht…’
‘Liefste, ik moet terug. Dat weet je toch wel. Ik moet in ieder geval de auto terugbrengen…’
‘Natuurlijk. Niet aan gedacht.’
Ze had aangenomen dat hij bij haar zou blijven, haar bij alles zou steunen. Hij was zo’n troost geweest in de auto, toen ze op zijn schouder had kunnen uithuilen. Ze was bijna gaan denken dat hij er altijd voor haar zou zijn.
‘Ik kom natuurlijk terug voor de begrafenis.’
‘De begrafenis. Ja.’
‘Ik moet zo dadelijk gaan.’
Ze had geen idee hoe laat het was. Of hoe lang ze al thuis waren. Iets in haar binnenste zei dat ze zich nu moest vermannen. Nu meteen. Ze moest hem bedanken omdat hij zo vriendelijk was geweest. Ze mocht zichzelf niet toestaan om een blok aan zijn been te zijn.
Ze liep met hem mee naar de auto. Het was een winderige avond geworden. Donkere wolken joegen door de lucht.
Knockglen zag er erg klein en rustig uit vergeleken bij de heldere stadslichten van de hoofdstad waar ze eerder waren… een tijd geleden. Hoe lang geleden wist ze niet.
Hij hield haar dicht tegen zich aan. Het was meer een broederlijke omhelzing dan een kus. Misschien dacht hij dat het op deze manier gepaster was.
‘Ik zie je maandag,’ zei hij zacht. Maandag.
Het leek zo ver weg. Gek dat ze had gedacht dat hij het hele weekend zou blijven.
Aidan en Eve kwamen ’s zondags.
Ze liepen vanaf de bushalte door de hoofdstraat.
‘Dat is Healy’s Hotel, waarvan ik zei dat je er moest overnachten.’
‘Totdat ik je eraan herinnerde dat ik een armlastige student ben die nog nooit van zijn leven een nacht in een hotel heeft doorgebracht,’ zei Aidan.
‘Tja…’
Ze liet hem de winkel van meneer Hogan zien, waar een rouwadvertentie in de etalage hing. Ze vertelde hem hoe aardig Birdie Mac van de snoepwinkel en hoe afschuwelijk Maire Carroll van de kruidenierswinkel was. Van tijd tot tijd draaide Aidan zich om en keek naar het klooster. Hij had eerst daar voorgesteld willen worden, maar Eve had geweigerd. Ze waren hier niet voor hun plezier, zei ze, maar om Benny te helpen. Er zou tijd genoeg zijn om moeder Francis en zuster Imelda en de anderen te ontmoeten.
Ze kwamen langs de cafetaria van Mario, die zelfs als hij dicht was nog een sfeer van vrolijkheid en opwinding uitstraalde.
Aan het einde van de straat gingen ze de hoek om en liepen naar het huis van Benny.
‘Wat afgrijselijk om pas bij mensen op bezoek te gaan als er iemand dood is,’ zei Aidan plotseling. ‘Ik was hier liever gekomen toen hij nog leefde. Was hij aardig?’
‘Erg aardig,’ zei Eve. Ze stond even stil en leunde met haar hand op het tuinhek.
‘Hij zag in niemand iets kwaads, maar hij begreep niet dat iemand volwassen werd. Hij noemde mij nog altijd kleine Eve en hij dacht dat Benny nog steeds negen was. En hij zag geen kwaad in Sean Walsh, die nu waarschijnlijk daarbinnen de baas speelt.’
‘Zal ik die Sean Walsh eens aanpakken? Zal ik verbaal gehakt van hem maken?’ vroeg Aidan gretig.
‘Nee, Aidan, bedankt. Dat is nu niet erg gepast, denk ik.’
Het was een dag waar geen einde aan kwam, zelfs niet met Eve en Aidan erbij.
Benny had een hoofdpijn die nooit meer leek over te gaan. Er was zoveel vermoeiend bezoek geweest. Zoals mevrouw Healy bijvoorbeeld, die wilde weten of ze de familie misschien op de een of andere manier had beledigd. Nee? Nou, ze was in elk geval blij dat te horen, want ze had de familie zo graag willen helpen met de drankjes en toen hoorde ze dat men van haar diensten geen gebruik wilde maken.
Daarna had Benny het hoofd moeten bieden aan de oude Mike van de winkel. Er waren dingen gezegd die meneer Hogan nooit zo had kunnen bedoelen zoals meneer Walsh ze had uitgelegd.
Meneer Walsh? Ja, Mike had te horen gekregen dat het niet gepast was om een compagnon bij zijn voornaam te noemen, hoewel Mike hoofdkleermaker was toen Sean Walsh als leerjongen was binnengekomen. Benny moest ook Dessie Burns zien te kalmeren, die weer van de drank af was maar dreigde er ieder moment weer aan te zullen gaan, omdat een man in geen geval dogmatisch mocht zijn.
Daarna kwam Mario, die zei dat in Italië de mensen dagenlang zouden zitten huilen om de dood van zo’n goeie man als Eddie Hogan in plaats van in zijn huis te gaan staan babbelen en drinken.
Toen begonnen de kerkklokken te luiden. In hun huis hoorden ze zo vaak de klokken luiden, maar meestal betekende dat het angelus of tijd voor de mis of iemand anders die naar de kerk werd gebracht. Benny had haar zwart kanten sluier om en liep naast haar moeder achter de kist over straat, waar de mensen ondanks de koude zondagmiddag naar hun deuren waren gekomen of buiten hun winkels waren gaan staan.
Toen ze voorbij de winkel liepen, werd het haar heel zwaar te moede. Van nu af aan zou het de winkel van Sean zijn. Of van meneer Walsh, zoals hij wilde dat men hem zou noemen.
Ze wenste dat ze met haar vader kon praten over Mike en dat ze hem kon vragen wat er nu ging gebeuren. De begrafenisstoet hield even stil voor Hogan’s Herenmode en ging toen weer verder. Ze kon nooit meer met haar vader praten, over de winkel of iets anders. En hij was niet meer bij machte om iets aan de winkel te doen waar hij zo van had gehouden.
Kon zij misschien ingrijpen, zelf iets aan de situatie in de winkel doen?
Aidan Lynch werd voorgesteld aan moeder Francis.
‘Ik heb mezelf benoemd tot schatbewaarder van haar zedelijkheid terwijl ze aan de universiteit studeert,’ zei hij plechtig.
‘Daar ben ik heel blij om,’ zei moeder Francis met gespeelde dankbaarheid.
‘Ik hoor niets dan goeds over de manier waarop u haar hebt opgevoed. Ik wou dat ik bij een klooster was achtergelaten.’ Hij lachte aanstekelijk.
‘Misschien hadden we met jou meer problemen gehad,’ lachte moeder Francis.
Moeder Francis kwam met de oplossing om Aidan Lynch de nacht in het huisje van Eve te laten doorbrengen, terwijl Eve dan in het klooster kon slapen. Iedereen vond het een prettig idee om Eve weer onder hun dak te hebben. Haar kamer zou altijd voor haar in ere worden gehouden. Dat hadden ze haar beloofd.
Eve liet Aidan zien hoe hij de haard aan moest steken.
‘Als we getrouwd zijn, moeten we volgens mij misschien iets moderners zoeken,’ gromde hij.
‘Welnee, we laten gewoon die acht kinderen van ons het vuur opstoken en de schoorsteen vegen als het nodig is’
‘Neem je mij wel serieus?’ zei hij.
‘Natuurlijk. Alleen geloof ik in kinderarbeid. Dat is alles.’
Terug in het klooster dronk ze met moeder Francis chocolademelk in de keuken. Het was bijna niet te geloven dat ze ooit deze geborgenheid had verlaten.
‘Een erg aardige jongeman,’ zei moeder Francis.
‘Maar van nature een beest natuurlijk, zoals u verteld hebt dat alle mannen zijn, vraatzuchtige beesten.’
‘Dat heb ik je nooit verteld.’
‘U hebt het geïnsinueerd.’
Tegenwoordig stonden ze meer en meer als twee zussen tegenover elkaar en minder als moeder en dochter. Ze zaten gezellig in de warme keuken te praten over leven en dood en het dorp en meneer Floods verschijningen en hoe moeilijk die arme pater Ross het had. Want als de verschijningen net zo echt waren als die van Fatima, waar iedereen wel in geloofde, waarom konden ze dan niet die laatste hindernis nemen en geloven dat het allemaal ook in Knockglen zou kunnen gebeuren?
Misschien omdat meneer Flood, de slager, niet de meest waarschijnlijke persoon was om te worden bezocht door een heilige non in een boom. Zelfs niet door een non op de grond, meende moeder Francis.
De rouwdienst begon om tien uur. Benny liep met haar moeder en Patsy naar de volgauto waar de begrafenisondernemer voor had gezorgd. Terwijl ze gearmd met haar moeder door het middenpad van de kerk liep, op weg naar de voorste rij, werd ze zich bewust van de vele mensen die gekomen waren om de laatste eer te bewijzen. De boeren waren gisteren al geweest, in hun zondagse pak, omdat ze op een doordeweekse dag op het land moesten werken. Maar vandaag waren er ook veel mannen in pakken – handelsreizigers, leveranciers, mensen uit heel andere parochies. Ze zag neven en nichten van haar vader en de broers van haar moeder. Midden in de troostende menigte zag ze ook haar eigen vrienden staan.
Daar was Jack. Hij was zo lang dat iedereen in de kerk hem wel moest zien. Hij droeg een zwarte stropdas en hij draaide zich om om hen te zien binnenkomen. Het was bijna als bij een bruiloft, waar de mensen zich omdraaien om de bruid te zien… flitste het door haar hoofd.
Bill Dunne was ook gekomen, wat erg aardig van hem was, en Rosemary Ryan. Ze stonden naast Eve en Aidan, hun gezichten vol medeleven. En Nan was er, in een zwarte blazer en een lichtgrijze rok. Ze droeg handschoenen en had een zwart handtasje bij zich. Haar kanten sluier zag eruit alsof die speciaal door een couturier voor haar blonde haar was gemaakt. Alle anderen droegen een slordig stuk sluier of een hoofddoek. Clodagh had een hoed op. Een grote zwarte strohoed. Dat was haar enige concessie aan de rouwkleuren. Verder was ze gehuld in een rood-wit gestreepte mantel, die aanzienlijk korter was dan Knockglen gewenst vond.
Maar het was moeilijk om Knockglen tevreden te stellen, want de jas van Fonsie viel ook al niet in goede aarde. Het was een lange jas zoals minister-president De Valera had kunnen dragen, alleen had deze een reusachtige fluwelen kraag en waren de zakken, kraag en manchetten afgezet met nep tijgerbont.
Moeder zag er erg oud en treurig uit. Zo nu en dan keek Benny naar haar. Soms vielen er tranen op het misboekje van haar moeder en een of twee keer boog Benny voorover om ze weg te vegen. Het leek of haar moeder niets merkte.
Gelukkig had Sean Walsh zich niet te veel opgedrongen.
Geschokt doordat hij geen drankjes had mogen halen bij Healy’s Hotel was hij voorzichtiger geworden met zijn avances dan Benny had durven hopen. Hij zat niet eens vlakbij hen in de kerk, in een rol als vooraanstaand rouwdrager. Ze moest haar hoofd erbij houden en hem niet de touwtjes in handen geven. Zijn manier van doen was zo anders dan die van haar vader – de hele manier waarop hij in het leven stond, liet bijna geen vergelijking toe.
Benny wilde dat ze iemand had met wie ze deze dingen kon doorpraten, iemand die daar echt begrip voor kon opbrengen. Haar blik viel op Jack Foley, wiens gezicht bewegingloos maar vol medeleven was. Ze wist dat ze hem er niet mee lastig zou vallen.
Je invechten in een armoedige dorpswinkel. Geen enkele vrouw zou het in haar hoofd halen om Jack met zoiets te vervelen.
Zelfs niet als ze van hem hield en hij van haar.
Na de mis bleven de mensen buiten zachtjes met elkaar staan praten. Ze leverden commentaar op het groepje jonge mensen uit Dublin. Dat moesten vrienden van Benny zijn, stelden ze vast.
‘Een knap stel, die lange jongen en dat blonde meisje. Het lijken net filmsterren,’ zei Birdie Mac.
Eve stond in de buurt.
‘Dat is geen stel,’ hoorde ze zichzelf zeggen. ‘Die lange jongen is Jack Foley… Het vriendje van Benny. Hij en Benny zijn een stel.’
Ze wist niet waarom ze het zei en waarom Birdie Mac zo vreemd naar haar keek. Misschien had ze gewoon te hard gepraat.
Of misschien was dit niet het juiste moment om over het vriendje van Benny te beginnen.
Maar eigenlijk dacht ze dat Birdie haar niet geloofde.
Ze liepen langs de grafzerken naar de open grafkuil. Ineens stopte Eve en wees Aidan een kleine grafsteen aan.
‘Ter nagedachtenis van John Malone’ stond erop.
Het graf was goed onderhouden. Het onkruid werd kennelijk verwijderd en er groeide een rozenstruik op.
‘Hou jij dit bij?’ vroeg hij.
‘Af en toe. Moeder Francis doet het meeste. Dat had je kunnen raden.’
‘En waar ligt je moeder?’
‘Achter de heuvel. Op het protestantse kerkhof. Aan de dure kant.’
‘We gaan haar graf ook bekijken,’ vond hij.
Ze kneep in zijn hand. Dit was een van de weinige momenten in haar leven dat ze niets wist te zeggen.
Ze waren allemaal erg lief, de vrienden van Benny. Ze gaven haar veel steun. Ze stelden zich heel beleefd op tegenover de inwoners van Knockglen en waren behulpzaam toen ze na de begrafenis weer bij Benny thuis waren.
Sean Walsh bedankte Jack dat hij was gekomen, alsof Jack daar op een of andere manier was gekomen uit eerbied voor de verkoper van Hogan’s Herenmode. Benny knarsetandde van woede.
‘Meneer Hogan zou erg vereerd zijn geweest door je aanwezigheid,’ zei Sean.
‘Ik heb hem ontmoet en vond hem erg aardig. Ik was een paar maanden geleden een keer bij Benny op de thee.’ Hij schonk haar een warme glimlach terwijl hij aan die dag terugdacht.
‘Juist.’ Tot Benny’s teleurstelling kreeg Sean Walsh het door. ‘Heb jij hier overnacht misschien?’ vroeg Sean hooghartig.
‘Nee hoor. Ik ben vanochtend gekomen. Hoezo?’
‘Ik hoorde dat een van Benny’s vrienden was gebleven, in het huisje bij de steengroeve.’
‘O, dat was Aidan.’ Jack was meegaand. Misschien had hij niet veel zin meer in Seans aanhoudende gezever, maar hij liet het niet merken. Uiteindelijk lukte het hem toch van Sean los te komen.
‘Dat is toch die engerd?’ fluisterde hij.
‘Ja, dat is hem.’
‘Heeft hij een oogje op jou?’
‘Alleen een oogje op de zaak, die hij nu min of meer al heeft gekregen zonder mij.’
‘Dan heeft hij in elk geval het beste verspeeld,’ zei Jack.
Ze glimlachte plichtmatig. Jack zou zo weer weggaan, wist ze. Ze had hem tegen Bill Dunne horen zeggen dat er op z’n laatst om twee uur uit Knockglen werd afgereisd. Hij had gezegd dat Bill moest zorgen dat hij klaar stond.
Ze maakte het hem gemakkelijk. Ze zei dat hij een rots in de branding was geweest en dat ze het van iedereen geweldig vond dat ze het hele eind waren komen. Ze smeekte hem zelfs om weg te gaan nu het nog licht was.
Iedereen propte zich in de auto van Bill Dunne. Ze waren met z’n vieren gekomen, maar ze wilden Aidan en Eve nu ook proberen mee te nemen. Natuurlijk, had Benny gezegd, geweldig. Beter dan dat ze op de bus moesten wachten.
Ze lachte en bedankte allen met vaste stem.
Het was goed wat ze deed. Ze zag Jack goedkeurend naar haar kijken. ‘Ik bel je vanavond,’ beloofde hij. ‘Om acht uur, voordat ik uitga.’
‘Mooi,’ zei ze en keek helder en levendig uit haar ogen.
Hij ging uit, hij ging ergens heen op de dag van haar vaders begrafenis. Waar kon hij op een maandagavond in Dublin naartoe?
Ze zwaaide de auto na tot die om de hoek verdween. Het maakte niet uit, zei ze tegen zichzelf. Ze zou er toch niet bij geweest zijn. De vorige maandagavond, toen vader nog gezond en wel was, was Benny Hogan om acht uur ook allang weer terug in Knockglen geweest.
Zo was het altijd gegaan en zo zou het altijd blijven gaan. Ze verontschuldigde zich bij de mensen die nog beneden waren en zei dat ze even een kwartiertje ging liggen.
In de verduisterde slaapkamer lag ze op haar bed en snikte wanhopig in haar kussen.
Daar waren ook egoïstische tranen bij, tranen om een mooie jongen die lachend en zwaaiend terug naar Dublin was gereden. Ze huilde net zoveel om hem als om haar vader, die bedolven onder de bloemen op het kerkhof lag.
Ze hoorde Clodagh niet binnenkomen en een stoel bijschuiven. Clodagh, nog steeds met die belachelijke hoed op, pakte Benny’s schouder vast en suste haar met precies die woorden die ze nodig had.
‘Het komt wel goed, het komt wel goed. Het komt allemaal vanzelf weer goed. Hij is gek op je. Dat ziet iedereen, aan de manier waarop hij naar je kijkt. Het is veel beter dat hij nu is teruggegaan. Stil nou maar. Hij houdt van je, natuurlijk houdt hij van je.’
Er was ontzettend veel te doen.
Aan moeder had Benny weinig. Ze sliep enorm veel. Ze sukkelde zelfs in slaap als ze gewoon in haar stoel zat. Benny wist dat het door de kalmeringstabletten kwam die dokter Johnson haar had voorgeschreven. Hij zei dat zij een vrouw was die zich altijd alleen maar op haar man had gericht. Nu het middelpunt van haar leven was weggevallen, had ze tijd nodig om haar leven weer op orde te krijgen. Het is beter om haar geleidelijk aan nieuwe dingen te laten wennen, adviseerde hij. Je moet geen plotselinge veranderingen aanbrengen of haar dwingen beslissingen te nemen.
Maar er waren zoveel beslissingen nodig. Van kleine dingen, zoals bedankbrieven schrijven, Shep uitlaten en Patsy uitbetalen, tot grote dingen, zoals de vraag of Sean nu eigenlijk compagnon was of niet, of de winkel kon blijven voortbestaan en wat ze de rest van hun leven moesten doen zonder vader?
Meneer Green, de notaris, was op de begrafenis geweest en had gezegd dat er de komende dagen ruime gelegenheid was om alles te bespreken. Benny had niet gevraagd of het nu de bedoeling was dat Sean aan de gesprekken zou deelnemen of niet.
Had ze dat maar meteen gevraagd. Het was een volkomen acceptabele vraag geweest van iemand die in de war was en niet wist wat haar te wachten stond. Maar als ze hier nu mee kwam, zou het een vraag met een heel duidelijk doel lijken, alsof ze Sean wantrouwde. En dat deed ze niet – behalve dan op het persoonlijke vlak.
Het was opmerkelijk hoeveel van Nans uitspraken toepasbaar waren op compleet verschillende situaties. Nan zei altijd dat je het moeilijkste altijd het eerst moest doen, wat het ook was. Zoals bijvoorbeeld het opstel dat je liever niet schreef of de leraar die je niet durfde te vertellen dat je scriptie nog niet af was. Nan had altijd gelijk.
Benny trok de ochtend na de begrafenis haar regenjas aan en ging naar de winkel om Sean Walsh op te zoeken.
Het eerste dat ze nu moest doen, was de oude Mike uit de buurt krijgen, die al naar haar toe kwam schuifelen met de bedoeling het gesprek af te maken dat hij bij haar thuis was begonnen. Luid en duidelijk, zodat Sean het goed kon horen, zei ze dat zij en haar moeder later heel graag met hem wilden praten, maar voor het ogenblik moest hij haar verontschuldigen, omdat ze het een en ander met Sean had te bespreken.
‘Nou, dat is nog eens zakelijk.’ Sean wreef op die gruwelijk irritante manier in zijn handen, alsof hij tussen zijn handpalmen grind tot poeder stond te vermalen.
‘Bedankt voor alles wat je het afgelopen weekend hebt gedaan.’ Het klonk huichelachtig. Ze probeerde wat vriendelijker te klinken, want hij had echt urenlang handen staan schudden en mensen staan bedanken voor hun aanwezigheid. Minder belangrijk was dat zij hem daar liever niet had gezien.
‘Het was het minste dat ik kon doen,’ zei hij.
‘In ieder geval wilde ik je laten weten dat moeder en ik het erg op prijs hebben gesteld.’
‘Hoe gaat het met mevrouw Hogan?’ Er was iets onechts aan zijn bezorgdheid, zoals bij een acteur die zijn tekst niet goed beheerst.
‘Ze heeft op het moment nog een kalmeringsmiddeltje nodig. Maar binnen een paar dagen is ze zeker de oude en zal ze zich weer met zakelijke besognes kunnen bezighouden.’
Benny vroeg zich af of Sean dit effect ook op andere mensen had. Ze gebruikte nooit een woord als ‘besognes’.
‘Dat is prima, prima.’ Hij knikte ernstig.
Ze haalde diep adem. Dat had Nan ergens gelezen. Als je tot in je tenen inademde en dan langzaam uit, groeide je gevoel van zelfvertrouwen. Ze zei rechtuit dat ze aan het einde van de week een afspraak met de notaris wilde regelen. Zou hij misschien tot die tijd zo vriendelijk willen zijn om de winkel draaiende te houden zoals hij dat de afgelopen jaren zo goed had gedaan? Ze ging ervan uit dat er, uit respect voor haar vader nu geen veranderingen zouden worden doorgevoerd, geen enkele verandering. Ze knikte met haar hoofd in de richting van de achterkamer, waar de oude Mike zich angstig had teruggetrokken.
Sean keek haar verbijsterd aan.
‘Ik geloof niet dat je helemaal begrijpt…’ begon hij. Maar hij kwam niet verder.
‘Daar heb je gelijk in. Dat begrijp ik niet helemaal.’ Ze lachte naar hem alsof ze het eens waren. ‘Er zijn zoveel gebieden waar ik nog niets van afweet, zoals de manier waarop een winkel wordt geleid en de veranderingen die doorgevoerd moeten worden… dat zei ik ook al tegen meneer Green.’
‘En wat zei meneer Green?’
‘Nou, niets. Niet op de dag van de begrafenis, natuurlijk,’ antwoordde ze verwijtend. ‘Maar nadat wij met hem hebben gesproken, moeten we allemaal nog eens rond de tafel gaan zitten.’
Ze feliciteerde zichzelf met haar woordkeus. Het was voor hem volstrekt onduidelijk of hij bij het gesprek betrokken zou worden of niet. En zo zou hij ook het enorme gat in Benny’s echte kennis niet ontdekken.
Ze wist namelijk niet of hij op dit moment al compagnon was en of de papieren ondertekend waren.
Ze had duidelijk het gevoel dat haar vader was gestorven voordat alles was afgehandeld, maar daarnaast voelde ze zeker zo sterk dat ze moreel verplicht was om de laatste wensen van haar vader te vervullen.
Benny zag anderzijds in dat ze, wilde ze niet verdrinken in het troebele water waarin ze terechtgekomen was, Sean Walsh niet moest laten blijken hoe fatsoenlijk ze hem zou gaan behandelen. Want hoewel ze hem niet mocht of zelfs verachtte, wist ze dat Sean zich door zijn werk het recht had verworven om haar vader in de zaak op te volgen.
Bill Dunne zei tegen Johnny O’Brien dat hij erover dacht om Nan Mahon mee te vragen naar de film.
‘Wat houdt je tegen?’ vroeg Johnny.
Wat hem natuurlijk tegenhield, was het schrikbeeld dat ze nee zou zeggen. Wie loopt er graag een blauwtje? Maar ze ging niet met iemand anders uit. Dat wisten ze. En dat was vreemd, gezien het feit dat ze zo knap was. Je zou verwachten dat de helft van alle mannen op de universiteit haar mee uit zou willen nemen. Zat daar de kneep? Iedereen wilde haar wel vragen, maar niemand die het deed?
Bill besloot het erop te wagen. Nan zei nee, ze hield niet van films. Ze klonk spijtig, dus Bill dacht dat hij nog wel een kans had.
‘Is er iets anders waar je heen wilt?’ vroeg hij en hoopte maar dat hij zich niet te kruiperig opstelde.
‘Nou ja, er is… maar ik weet niet…’ Nan twijfelde.
‘Ja? Wat?’
‘Er is een nogal chique cocktail in het Russell. Een soort verlovingsfeest. Daar zou ik wel naartoe willen.’
‘Maar daar zijn we niet uitgenodigd,’ zei Bill geschokt.
‘Dat weet ik.’ De ogen van Nan fonkelden van opwinding.
‘Bill Dunne en Nan gaan naar een feest waar ze niet voor zijn uitgenodigd,’ zei Aidan tegen Eve.
‘Waarom?’
‘Al sla je me dood.’
Ze dachten er een tijdje over na. Waarom zou je ergens heen gaan waar je misschien niet welkom bent? Er waren zoveel plaatsen waar Nan Mahon gewoon naar binnen kon wandelen en iedereen blij zou maken. Ze leek op Grace Kelly, werd gezegd. Ze was mooi en zelfverzekerd zonder opzichtig te zijn. Dat was een hele kunst.
‘Misschien doen ze het voor de spanning,’ suggereerde Aidan.
Dan zou het de sensatie zijn dat het mis zou kunnen gaan, dat ze gesnapt konden worden, een onderdeel van gevaar, zoals bij gokken.
‘Waarom zou je anders naar een verlovingsfeest gaan waar allerlei paardenliefhebbers van het platteland staan te hinniken en te steigeren,’ zei Aidan.
Nu Eve hoorde wat voor soort feest het zou zijn, wist ze ook meteen waarom Nan Mahon erheen wilde. En waarom ze daar iemand bij nodig had die zo fatsoenlijk en degelijk was als Bill Dunne.
Jack Foley vond het een fantastisch idee.
‘Dat zeg je alleen omdat jij niet hoeft,’ gromde Bill.
‘Och, kom op. Zo moeilijk is het niet. Gewoon naar iedereen blijven lachen.’
‘Dat zou makkelijk zijn als we allemaal jouw filmsterrengezicht hadden. Van die tandpastareclame.’
Jack lachte hem straal uit.
‘Ik wou dat ze mij had meegevraagd. Volgens mij wordt het een te gek feest.’
Bill betwijfelde het. Hij had kunnen weten dat hij zich in de nesten zou werken als hij iemand als Nan Mahon mee uitvroeg. Wat was het leven toch moeilijk.
Het was ook zo raadselachtig. Wie wilde er in godsnaam naar zoiets toe? Waar iedereen iedereen kende, behalve zij dan.
Nan wilde niets uitleggen. Ze zei alleen dat ze nieuwe kleren had gekocht en dat het haar leuk leek.
Bill bood aan om haar thuis af te halen, maar dat mocht niet. Ze zouden elkaar ontmoeten in de foyer van het hotel.
De nieuwe kleren van Nan waren oogverblindend. Een lichtroze, nauwsluitende jurk met mouwen van roze kant. Ze had er een zilveren handtasje bij, waaraan een zijden roos was bevestigd.
Ze kwam zonder jas binnen.
‘Voor het geval we moeten ontsnappen,’ giechelde ze.
Ze zag er opgetogen en opgewonden uit, zoals op Eve’s feestje in Knockglen. Alsof ze iets wist dat niemand anders wist.
Bill voelde zich erg ongemakkelijk toen ze de trap opliepen. Met nerveuze vingers maakte hij zijn das wat losser. Zijn vader zou hels zijn als dit hier in moeilijkheden eindigde.
Alles ging prima. De familie van de bruid dacht dat ze bij de bruidegom hoorden en de familie van de bruidegom dacht dat ze bij de bruid hoorden. Ze noemden gewoon hun echte namen. Ze lachten en zwaaiden en omdat Nan zonder twijfel het meest in het oog springende meisje in de hele zaal was, duurde het niet lang of ze was omgeven door mannen.
Ze praatte niet veel, merkte Bill op. Ze lachte, glimlachte, was het met iedereen eens en toonde belangstelling. Zelfs als haar een directe vraag werd gesteld, wist ze die naar de vragensteller terug te spelen. Bill praatte nogal opgelaten met een saai meisje in een tweedjurk, dat nogal vals naar Nan keek.
‘Ik wist niet dat het allemaal optutwerk zou worden,’ zei ze.
‘Ach…’ Bill probeerde Nans methode om bijna niets te zeggen te imiteren.
‘Tegen ons hebben ze gezegd dat het niet té moest zijn,’ klaagde het tweedmeisje. ‘Vanwege… je weet wel, hè?’
‘Ja… tuurlijk,’ mompelde Bill wanhopig.
‘Nou, dat is toch duidelijk, of niet soms? Waarom zouden ze anders niet tot de lente wachten?’
‘Zeker. De lente…’
Hij keek langs haar heen. Een tamelijk kleine man met donker haar stond met Nan te praten. Blijkbaar konden ze het goed met elkaar vinden. Het leek ze nauwelijks op te vallen dat er ook nog andere mensen in de zaal waren.
Lilly Foley bekeek zichzelf in de spiegel. Het was moeilijk te geloven dat deze rimpels niet zouden verdwijnen. Nooit meer.
Ze was gewend geraakt aan rimpeltjes van vermoeidheid of spanningen. Maar die verdwenen altijd als ze wat had uitgerust. Vroeger.
Vroeger hoefde ze zich ook niet druk te maken over haar bovenarmen, of die er een beetje uitgedroogd of zelfs kwabbig uitzagen.
Lilly Foley was voorzichtig geworden met wat ze at vanaf het moment dat ze haar oog had laten vallen op John Foley. Ze had ook altijd gelet op wat ze droeg, en om eerlijk te zijn, ook op wat ze zei.
Je kon de hoofdprijs alleen maar winnen en in bezit houden als je je rol waarmaakte.
Daarom was het ook zo pijnlijk om te zien dat die veel te struise snotneus van een Benny Hogan dacht dat ze een kans maakte bij Jack. Jack was zo aardig tegen haar. Hij had de manieren en de charme van zijn vader. Maar hij kon uiteraard geen serieuze bedoelingen met zo’n meisje hebben.
Hij had haar naar Knockglen gereden en was naar de begrafenis gegaan uit beleefdheid en bezorgdheid. Het zou zielig zijn als dat kind verkeerde ideeën kreeg.
Lilly was verbijsterd toen ze Aidan Lynch over Benny en Jack had horen praten alsof ze een stel waren.
Ten minste was die Benny zo verstandig om hem niet de hele tijd te bellen, zoals andere meisjes deden.
Ze zag waarschijnlijk in dat het toch niets kon worden.
Benny zat aan de keukentafel en wenste dat de telefoon zou overgaan. Ze was omringd door papieren en boeken.
Ze was van plan om alles van de zaak te begrijpen voor ze aan het eind van de week met Sean en meneer Green ging praten. Ze kon geen hulp en advies aan de oude Mike vragen en het zag er ook niet naar uit dat ze veel aan haar moeder kon hebben. Benny had zwart omrand postpapier gekocht. Ze had een lijstje gemaakt van de mensen die bloemen hadden gestuurd, in de hoop dat haar moeder een kleine, persoonlijke dankbetuiging wilde schrijven. Ze adresseerde zelfs de enveloppen voor haar.
Maar Annabels hand was snel moe en ze voelde zich lusteloos. Het lukte haar niet om meer dan twee briefjes per dag te schrijven. Benny schreef ze uiteindelijk zelf. Ze bestelde bidprentjes, met een kleine foto van haar vader en met gebeden erop, die mensen in hun misboek konden stoppen om hen eraan te doen denken dat ze voor zijn ziel moesten bidden. Benny bestelde ook zelf voorbedrukte kaarten met een zwart lintje om alle andere mensen te bedanken voor hun medeleven.
Benny betaalde de begrafenisondernemer, de grafdelvers, de priester, drank, broodjes. Ze betaalde iedereen contant, want ze had een grote som geld van de bank in Ballylee gehaald. Fonsie had haar daar in zijn bestelwagen heen gereden.
‘Wacht maar tot Knockglen eenmaal goed op de kaart staat,’ had Fonsie gezegd. ‘Dan hebben we een eigen bank en hoeven niet meer te wachten tot de rijdende bank donderdags komt, alsof we een uithoek in het Wilde Westen zijn.’
De man in de bank in Ballylee was meer dan vriendelijk, maar voelde zich ook een beetje ongemakkelijk omdat ze zoveel geld van de rekening wilde halen.
‘Vrijdag heb ik een afspraak met meneer Green, de notaris,’ verzekerde Benny hem.’ Alles wordt dan netjes geregeld.’
De opluchting op het gezicht van de bankbediende beeldde ze zich niet in.
Ze realiseerde zich dat ze niet het flauwste idee had hoe haar vader al die jaren zijn zaken had geregeld en dat er nog maar een paar dagen waren om erachter te komen.
Voor zover ze kon zien was het een kwestie van twee grote boeken en een geldlade met roze bonnetjes.
Er was een kasboek. Elk artikel dat werd verkocht, werd daarin opgeschreven. Sommige posten waren pijnlijk klein. De verkoop van boordeknoopjes, sokophouders, schoenlepels en schoen-borstels.
En er was een grootboek. Een groot bruinleren boek met een soort venster aan de voorkant. Het was onderverdeeld in drie kolommen: cheques, contanten en overige. Overige kon een postorder betekenen of, zoals één keer het geval was, dollars van een Amerikaan op doorreis.
Iedere donderdag had haar vader met alle anderen in de rij gestaan als de bank naar het dorp kwam. De handtekening van de bank onder het wekelijkse totaal was het ontvangstbewijs voor het geld dat op de rekening was gestort.
In de geldla lagen roze bonboekjes – loterijboekjes die regelmatig werden opgestuurd door de missie in verre landen. Ze waren ideaal om op te schrijven wat uit de kas was gehaald. Op ieder bonnetje stond een bedrag, met daarnaast waar het betrekking op had. ‘1 pond: benzine.’
Het was woensdag. De dag waarop er vroeg werd gesloten. Ze had beide boeken uit de winkel gehaald en in een grote tas gedaan.
Sean had geprotesteerd en gezegd dat de boeken nog nooit het pand hadden verlaten.
Benny zei dat dat onzin was. Vader had ze vaak genoeg mee naar huis genomen om ze in te kijken en ook haar moeder wilde ze zien. Veel meer dan een kleine troost was het niet in deze moeilijke tijden.
Sean was niet bij machte geweest om haar tegen te houden.
Benny wist niet eens waar ze naar op zoek was. Ze wilde er achter zien te komen waarom het zo slecht ging met de zaak. Ze wist dat er tijdelijke pieken en dalen waren. Na de oogst, als de boeren geld voor hun tarwe hadden ontvangen, kwamen ze allemaal een nieuw pak kopen. Het was niet dat ze naar fouten of vervalsingen zocht.
Daarom stond ze zo versteld toen bleek dat de journaalposten en de getallen in het grootboek niet overeenkwamen. Als ze zoveel per week hadden verdiend, dan moest er ook zoveel op het deposito staan. De roze bonnetjes uit de kassa waren niet zo belangrijk en konden bijna buiten beschouwing worden gelaten.
Maar na moeizaam lezen en rekenen kon ze zien dat er iedere week een tekort was. Soms wel tien pond.
Ze keek ernaar met een gevoel van schrik en wanhoop. Hoewel ze hem haatte en hem het liefst miljoenen kilometers van Knockglen vandaan wenste, was ze er geen moment op uit om te denken dat Sean Walsh geld uit de kas van de winkel had ontvreemd. Dat was onmogelijk. Ten eerste was hij een superfatsoenlijk persoon. En ten tweede, waarom zou hij geld stelen als hij compagnon zou worden? En het belangrijkste van alles, waarom droeg hij zulke versleten kleren en woonde hij in een paar armoedige kamertjes boven de winkel als hij dit maanden of misschien wel jaren achtereen had gedaan? Ze was door haar ontdekking helemaal verdoofd en hoorde amper de telefoon overgaan.
Patsy nam op en zei dat een jongeman Benny wilde spreken.
‘Hoe gaat het?’ Jack klonk bezorgd. ‘Gaat het allemaal een beetje?’
‘Ja hoor. Het gaat goed.’ Haar stem klonk ver weg.
‘Mooi... je hebt niet gebeld.’
‘Ik wilde je niet lastig vallen.’ Het was nog steeds onwerkelijk. Ze hield haar ogen op de boeken gericht.
‘Ik wou langs komen.’ Hij bracht het al met spijt in zijn stem en wilde waarschijnlijk gaan zeggen dat hij niet kon komen. Trouwens, ze wilde hem hier niet. Ze was met te veel belangrijke zaken bezig.
‘Hemeltje nee. Alsjeblieft.’ Ze klonk vastberaden en dat voelde hij. Hij leek opgelucht.
‘Wanneer kom je mij opzoeken?’
Ze zei dat ze aan het eind van de week de dingen op een of andere manier wel geregeld zou hebben. Misschien dat ze elkaar maandag in de Annexe zouden zien.
Haar gebrek aan belangstelling leek te worden beloond. Het leek hem echt te spijten dat hij haar niet kon zien.
‘Dat duurt nog zo lang. Ik mis je.’ Hij vond dat ze dat moest weten.
‘En ik mis jou. Jullie waren geweldig, jullie allemaal, om naar de begrafenis te komen.’
Toen hij had opgehangen, was hij ook uit haar gedachten. Er was niemand met wie ze over de boeken kon praten.
Ze wist dat Peggy, Clodagh, Fonsie en Mario het meteen zouden zien. Net als mevrouw Kennedy en alle andere middenstanders in het dorp. Maar ze was het aan de nagedachtenis van haar vader verplicht om hem niet als een onbenullig slachtoffer te kijk te zetten en ze was het aan Sean Walsh verplicht om geen woord over haar verdenkingen te zeggen tot ze zeker wist dat het waar was.
Waarom mag ik je niet thuisbrengen?’ vroeg Simon aan Nan na het diner.
Het was al de tweede keer dat ze elkaar die week zagen en zo buitengewoon toevallig.
Nan keek hem aan en zei eerlijk: ‘Ik nodig nooit iemand bij mij thuis uit. Dat heb ik nooit gedaan.’
Het klonk niet verontschuldigend en niet uitdagend. Ze bracht het als een feit.
‘Zou iemand mogen vragen waarom niet?’
Ze keek hem spottend aan. ‘Dat mag, als die iemand drammerig en ziekelijk nieuwsgierig is.’
‘Dat is-ie.’ Hij reikte over de tafel en streelde haar hand.
‘Wat je ziet, is hoe ik ben, hoe ik mezelf zie. Zo voel ik me en zo zal ik altijd zijn. Als jij of iemand anders met me mee naar huis zou gaan, zou alles anders worden.’
Voor Nan was dit een lang betoog over zichzelf. Hij keek haar verbaasd en toch ook bewonderend aan.
Hij wist dat ze ergens uit Noord-Dublin kwam. Haar vader zat in de bouw, dacht hij te hebben begrepen. Misschien woonde ze in zo’n wanstaltig nouveau-riche huis. Geld moesten ze beslist hebben. Haar kleren hadden stijl. Ze kwam altijd op de juiste plekken. Hij respecteerde haar voorwaarde om haar leven thuis voor zichzelf te houden en hij respecteerde haar eerlijkheid daar-over.
Hij zei teder dat ze een gekkerd was. Hij schaamde zich niet voor zijn huis en dat was toch een vervallen landgoed in Knockglen, een plaats die heel wat betere tijden had gekend en waar hij nu leefde met onderbetaalde bedienden, een demente grootvader en een klein zusje dat paardengek was. Een tamelijk idiote wereld om iemand in binnen te leiden. Toch had hij haar daar uitgenodigd. Hij hield zijn hoofd schuin en keek haar plagend aan.
Nan was niet tot andere gedachten te brengen. Ze beleefde er geen plezier aan om haar vrienden mee naar huis te nemen. Als Simon daar moeite mee had, dan konden ze elkaar misschien beter niet meer zien. Zoals ze had verwacht, had hij er geen moeite mee om dit onderwerp uit hun gesprekken en hun overwegingen te schrappen.
Eigenlijk was hij opgelucht. Dit was veel beter dan op te moeten draven bij zondagse lunches, waardoor maar allerlei verwachtingen werden gewekt.
Heather was op school erg slecht in handwerken. Maar na een gesprek met Dekko Moore, de zadelmaker in Knockglen, had ze besloten dat ze zou proberen om er goed in te worden. Hij zei dat er voor haar misschien een toekomst was weggelegd in het maken van jachtkleding voor dames. Die zou ze dan via Peggy Pine of Hogan’s kunnen verkopen.
Heathers nieuwste plan was om in het nieuwe semester goed te leren naaien.
‘Het is afschuwelijk, kruissteken en zo. Dingen die niets te maken hebben met het naaien van echte kleren,’ gromde ze tegen Eve. Dit was haar twaalfde verjaardag en de school stond toe dat ze een hele middag met een familielid doorbracht, als ze maar om acht uur ’s avonds terug was.
Ze aten taart bij Kit thuis en iedereen klapte toen ze alle kaarsjes uitblies. De studenten vonden Heather grappig, vooral haar onblusbare belangstelling voor eten.
Ze bespraken de naailessen op school en hoe oneerlijk het was dat de jongens niets over kruissteken hoefden te leren.
‘Jij hoeft tenminste geen grote groene sportbroeken met inzetstukken te maken, zoals wij op school moesten doen,’ zei Eve vrolijk.
‘Waarom moesten jullie die maken?’ Heather begon geobsedeerd te raken door de verhalen over het klooster.
Eve kon het zich niet herinneren. Ze dacht dat ze die over hun onderbroek en onder hun rok moesten dragen als ze een hand-stand deden. Of misschien fantaseerde ze maar wat. Ze wist het echt niet meer. Het ergerde haar dat Simon zijn zusje niet mee uit had genomen op haar verjaardag en dat hij haar een slap kaartje had gestuurd met een dame in een hoepeljurk. Er waren honderden leuke ansichtkaarten met paarden erop die hij had kunnen kopen.
Maar ze maakte zich meer zorgen om Benny. Er was iets aan de hand met de winkel. Benny had gezegd dat ze er over de telefoon niet over kon praten, maar dat ze volgende week alles zou vertellen.
Iets dat ze aan het eind van hun gesprek had gezegd, wilde maar niet uit Eves gedachten verdwijnen.
‘Als je ooit bidt, Eve, doe het dan nu.’
‘Waar moet ik voor bidden?’
‘O, dat alles weer goed komt.’
‘Daar bid ik al jaren voor,’ zei Eve gepikeerd. Ze ging niet bidden voor iets zonder omschrijving, vond ze.
‘De Verstandige Vrouw zou het onderwerp een beetje vaag houden,’ had Benny gezegd.
Benny had niet erg gelukkig geklonken.
‘Simon heeft een nieuwe vriendin,’ zei Heather vertrouwelijk. Ze wist dat Eve altijd geïnteresseerd was in zulke praatjes.
‘Echt waar? Wat is er met die dame uit Hampshire gebeurd?’
‘Ik denk dat ze te ver weg woont. In ieder geval woont deze in Dublin, zegt Bee Moore.’
Heel goed, dacht Eve, dat is de doodsteek voor Nan Mahon en haar plannetjes.
Ineens schoot haar iets anders in de zin. Dat was natuurlijk alleen maar zo als niet Nan Mahon de nieuwe vriendin was.