2

1957

Er waren nooit veel nozems in Knockglen geweest. In Dublin hingen ze in groepjes op de straathoeken rond, maar verder kon niemand zich feitelijk herinneren er ooit een te hebben gezien. Benny en Eve zaten aan een tafeltje bij het raam van Healy’s Hotel en oefenden zich in het koffiedrinken, zodat ze geroutineerd zouden overkomen als ze in de koffiehuizen van Dublin kwamen.

Ze zagen hem voorbijkomen, stoer en zelfverzekerd in zijn broek met smalle pijpen en zijn lange colbert met fluwelen manchetten en kraag. Hij had spillebenen en zijn schoenen leken wel schuiten. Het scheen hem niet te deren dat het hele dorp hem nakeek. Alleen toen hij de twee meisjes overeind zag komen om hem vanachter de gordijnen van Healy’s Hotel beter te kunnen bekijken, toonde hij reactie. Hij grijnsde en wierp ze een kushandje toe.

Verward en geërgerd gingen ze gauw weer zitten. Kijken was één ding, aandacht trekken iets heel anders. Met jezelf te koop lopen stond in Knockglen hoog op de lijst van doodzonden. Benny wist dat maar al te goed. Iedereen had hen door de ramen kunnen zien flirten met de nozem. Misschien haar vader wel, met het meetlint om zijn nek, of anders die slungel van een Sean Walsh, die nog nooit een woord had uitgebracht zonder het effect ervan eerst goed te hebben overdacht. Die had kunnen staan kijken. Of de oude Mike, die haar vader al jaren meneer Eddie noemde en geen reden zag daar verandering in te brengen.

En Eve was in Knockglen al even bekend. De nonnen hadden al die tijd geprobeerd Eve tot een dame op te voeden. Zelf wilde ze niet anders. Stel je voor dat ze in het klooster te horen zouden krijgen dat zij zich zat aan te stellen in Healy’s Hotel en door het raam naar nozems zat te lonken. Terwijl andere meisjes met echte moeders zich voortdurend verzetten tegen het aanleren van nette manieren, bestudeerden Eve en moeder Francis boeken over omgangsvormen en bladerden damesbladen door om te zien hoe men zich fatsoenlijk moest kleden en gedragen. ‘Ik wil niet dat je bekakt gaat praten,’ had moeder Francis gewaarschuwd, ‘en ik wil ook niet dat je thee drinkt met je pink omhoog.’

‘Op wie proberen we eigenlijk indruk te maken?’ vroeg Eve eens.

‘Nee, bekijk het eens van de andere kant. Het gaat erom wie je probeert niet teleur te stellen. Ons werd verteld dat we gek waren en dat we niet in staat zouden zijn om jou op te voeden. Toegegeven, het is niet een erg verheven, maar wel een menselijk verlangen om te kunnen zeggen: “Kijk maar eens hier”.’

Eve had het onmiddellijk begrepen. Er was natuurlijk altijd de hoop dat de familie Westward haar op een dag als elegante dame te zien kreeg en dan de spijt zou voelen dat ze dit kind, dat per slot van rekening hun eigen vlees en bloed was, in de steek hadden gelaten.

Mevrouw Healy kwam naar hen toe. Ze was nu weduwe. Zoals altijd slaagde ze er al vanaf vijftig meter afstand in haar afkeuring goed te laten blijken. Al kon ze geen enkele reden bedenken waarom Benny Hogan van de winkel aan de overkant en Eve Malone van het klooster verderop geen koffie zouden mogen drinken op de mooie plek aan het raam, toch zag ze die plek liever gereserveerd voor de meer welgestelde en voorname dames uit Knockglen.

Ze ging recht op het raam af. ‘Ik trek de gordijnen even recht, ze zien er helemaal verfomfaaid uit,’ zei ze.

Eve en Benny keken elkaar aan. Er was helemaal niets mis met de zware vitrage van het hotel. Ze hingen erbij zoals altijd: dik genoeg om de mensen binnen ongezien naar buiten te kunnen laten gluren.

‘Is het geen mager scharminkel!’ riep mevrouw Healy, die meteen doorhad naar wie de meisjes hadden gekeken.

‘Ik denk dat dat door zijn kleren komt,’ zei Eve op een schijnheilige toon. ‘Moeder Francis zegt altijd dat het zielig is om mensen te beoordelen op de kleren die ze dragen.’

‘Dat is te prijzen aan haar,’ zei mevrouw Healy spottend, ‘maar natuurlijk zorgt ze ervoor dat de kleren van haar pupillen in orde zijn. Moeder Francis is altijd de eerste geweest om de meisjes op hun schooluniform te beoordelen.’

‘Niet meer, mevrouw Healy,’ zei Benny vrolijk. ‘Ik heb mijn grijze schoolrok donkerrood geverfd.’

‘En ik de mijne zwart en mijn grijze trui paars,’ zei Eve. ‘Erg kleurig.’ Mevrouw Healy stevende weg.

‘Ze kan het niet hebben dat wij volwassen zijn geworden,’ siste Eve.’ Ze zou ons liever de les lezen: “Zit rechtop en maak geen vieze vingers op het meubilair”.’

‘Ze heeft door dat we ons niet volwassen voelen,’ zei Benny somber. ‘En als die vreselijke mevrouw Healy het weet, dan merkt iedereen in Dublin het natuurlijk ook.’

Dat was een probleem. Meneer Flood, de slager, had hen ook al heel vreemd nagekeken toen ze voorbij kwamen. Zijn afkeurende blik brandde nog in hun rug. Als zulke mensen hun onzekerheid al opmerkten, dan waren ze er behoorlijk slecht aan toe.

‘We zouden moeten oefenen – er al eens een paar dagen heen gaan, zodat we later niet voor schut komen te staan,’ zei Eve hoopvol.

‘Het is al moeilijk genoeg om er te komen als we echt moeten. Ik weet niet hoe we moeten vragen of we al eerder aan de zwier mogen. Kun jij je voorstellen dat ze dat bij mij thuis goed vinden?’

‘We kunnen het niet “aan de zwier gaan” noemen,’ zei Eve. ‘We moeten het anders brengen.’

‘Hoe dan?’

Eve dacht diep na. ‘In jouw geval: schoolboeken en roosters ophalen – er zijn voor jou zoveel redenen te bedenken.’ Haar stem klonk plotseling mat en treurig.

Voor het eerst realiseerde Benny zich dat ze dan wel in dezelfde stad zouden zijn, maar verschillende levens gingen leiden. Vanaf hun tiende waren ze onafscheidelijk geweest, nu gingen hun wegen uiteen.

Benny kreeg de kans om aan de universiteit van Dublin te gaan studeren, omdat haar ouders daarvoor geld opzij hadden gezet. Het klooster van St. Mary had geen geld om Eve Malone naar de universiteit te laten gaan. Moeder Francis had al een groot deel van de kloosterfinanciën moeten aanspreken om de dochter van Jack Malone en Sarah Westward middelbaar onderwijs te kunnen laten volgen. Nu werd ze naar een klooster van dezelfde orde in Dublin gestuurd om een opleiding tot secretaresse te volgen. Het lesgeld zou ze opbrengen door licht huishoudelijk werk te doen.

‘Ik wou dat je ook naar de universiteit ging,’ zei Benny opeens.

‘Dat weet ik. Maar zeg het niet op die manier. Niet zo sip, want daar kan ik niet tegen,’ zei Eve kortaf, maar haar stem klonk triest.

‘Iedereen zegt steeds dat het zo geweldig is dat we elkaar hebben, maar ik zou je vaker zien als je in Knockglen was gebleven,’ klaagde Benny. ‘Nu ga jij helemaal aan de andere kant van de stad wonen en moet ik elke avond met de bus naar huis, zodat we elkaar ’s avonds niet kunnen zien.

‘Ik denk niet dat er voor mij ’s avonds veel kans op uitgaan is,’ zei Eve zorgelijk. ‘Een paar kilometer kloostervloer boenen, een paar miljoen lakens vouwen, tonnen aardappels schillen...’

‘Dat laten ze je toch niet doen?’ riep Benny verbijsterd uit.

‘Wie weet wat licht huishoudelijk werk inhoudt? Wat voor de ene zuster licht is, is voor de andere strafcorvee.’

‘Dat moeten ze je toch van tevoren vertellen?’ Benny maakte zich zorgen over haar vriendin.

‘Ik ben niet bepaald in een positie om te onderhandelen,’ zei Eve.

‘Maar hier hebben ze je nooit gevraagd om zulk soort dingen te doen.’ Benny knikte met haar hoofd in de richting van het klooster.

‘Maar dat ligt anders. Dat is mijn thuis,’ zei Eve eenvoudig. ‘Ik bedoel, hier woon ik, hier zal ik altijd wonen.’

‘Je zult toch wel een flatje en zo kunnen krijgen als je werk hebt gevonden.’ Benny klonk bedroefd. Ze dacht niet dat zij ooit vrij zou zijn.

‘O ja, ik weet zeker dat ik een flatje krijg, maar ik zal altijd naar St. Mary terugkomen, zoals anderen ook in hun vakanties naar huis gaan,’ zei Eve.

Eve was altijd zo beslist, bedacht Benny met bewondering. Ze was zo klein en vastbesloten met haar korte donkere haar en haar blanke elfengezichtje. Niemand had ooit durven zeggen dat Eve anders of misschien zelfs een beetje vreemd was omdat ze in het klooster woonde, waar ze haar leven deelde met de zusters. Nooit vroeg iemand haar hoe het was, daar achter het gordijn waar de zusters zaten, en uit zichzelf zei ze er nooit iets over. De meisjes wisten ook dat ze nooit over hen roddelde. Eve Malone verklikte niemand.

Benny wist niet wat ze zonder haar zou moeten. Zo lang ze zich kon herinneren had Eve haar geholpen als dat nodig was. Om af te rekenen met de pestkoppen die haar ‘Big Ben’ noemden. Eve had korte metten gemaakt met iedereen die probeerde te profiteren van Benny’s goedhartigheid. Jarenlang hadden ze een koppel gevormd: de kleine, taaie Eve met haar rusteloze ogen die nooit lang op één punt bleven rusten en de forse, knappe Benny met haar groene ogen en kastanjebruine haar dat ze altijd achterovergekamd droeg, bijeengebonden met een grote zachte strik van goede kwaliteit, een beetje zoals Benny zelf.

Was het op de een of andere manier maar mogelijk geweest om samen naar de universiteit te gaan en met de bus iedere avond terug naar huis te rijden, of beter nog... samen een flat te delen, dan was het perfect geweest. Maar Benny was niet opgevoed met het idee dat het leven volmaakt is. Natuurlijk stelde ze zich tevreden met wat ze kreeg.

Annabel Hogan vroeg zich af of ze de warme maaltijd van de middag naar de avond moest verzetten. Er was veel voor te zeggen, maar ook veel tegen.

Eddie was er aan gewend midden op de dag warm te eten. Hij liep van de winkel terug naar huis, waar hem zijn bord met aardappelen en vlees werd voorgezet. Alles met een regelmaat die een legerofficier op prijs zou stellen. Zodra Shep aan de slome wandeling begon om zijn baas op de hoek van de straat te begroeten, ging Patsy de borden voorverwarmen. Dan waste meneer Hogan zijn handen in het fonteintje beneden en verheugde zich al op de lamskoteletten, de kool met spekjes of, op vrijdagen, op de kabeljauwschotel met peterseliesaus. Zou het niet triest zijn om de man zijn winkel te laten sluiten en naar huis te laten lopen voor een paar boterhammen. Misschien zou het zelfs invloed hebben op zijn werk en zou hij zich ’s middags niet meer kunnen concentreren.

Maar Benny dan, als Benny thuiskwam uit Dublin na een dag hard studeren. Zou het dan niet beter zijn om met de warme maaltijd te wachten tot zij thuis was?

Haar echtgenoot en haar dochter konden bij dit probleem niet helpen. Allebei zeiden ze dat het hen niks uitmaakte. Zoals gewoonlijk kwam de last van het huishouden neer op haar schouders en die van Patsy.

De theetijd bood waarschijnlijk uitkomst. Een grote plak ham of gebakken spek, of een paar worstjes... Ze zouden er dan een paar extra op Benny’s bord kunnen leggen als ze daar trek in had. Annabel kon nauwelijks geloven dat zij een dochter had die op het punt stond naar de universiteit te gaan. Niet dat ze niet oud genoeg was – ze was oud genoeg om een heel gezin de universiteit te hebben laten doorlopen. Ze was laat getrouwd, op een moment dat ze al bijna de hoop had opgegeven nog een echtgenoot te vinden. En ze had een kind gekregen toen ze dacht dat een miskraam het enige was dat er nog te verwachten viel.

Annabel Hogan liep om haar huis heen – er was altijd wel iets te regelen. Patsy was in de grote, warme keuken. De tafel lag bedekt met bloem en kookgerei, maar tegen etenstijd zou het allemaal weer blinkend schoon zijn.

Hun huis was niet erg groot, maar er was genoeg te doen. Boven waren drie slaapkamers en een badkamer. Het echtelijk slaapvertrek lag aan de ene kant van de voordeur en Benny’s kamer, er onmiddellijk naast, aan de andere kant. Aan de achterkant van het huis lagen de donkere logeerkamer en de grote ouderwetse badkamer met zijn suizende leidingen en het grote, met hout beschotte bad.

Als je beneden door de voordeur binnenkwam (wat men bijna nooit deed) had je aan beide kanten een grote kamer. Die werden nauwelijks gebruikt. De Hogans woonden achterin het huis, in de grote, rommelige bijkeuken die uitkwam op de keuken. Het was daar niet nodig om de kachel aan te maken, vanwege de grote hitte van het fornuis. Tussen de twee ruimtes was een grote dubbele deur die voortdurend openstond. Het was de aangenaamste plek die je je kon voorstellen.

Ze kregen bijna nooit bezoek. Als ze toch iemand verwachtten, werd de voorkamer met het lichtgroene en roze, door vochtplekken aangetaste behang gelucht en gestoft. Maar normaal woonden ze in de bijkeuken. Er stonden drie grote, rode, pluchen leunstoelen. De tafel, die tegen de muur stond, had drie eetstoelen met pluchen zittingen. Op het buffet stond een grote radio en aan de muur hingen planken met snuisterijen, mooi porselein en oude boeken.

Vanaf het moment dat de kleine Eve zo regelmatig over de vloer kwam, was er een vierde stoel bijgehaald, een rieten stoel die ze nog net niet bij het vuilnis hadden gezet. Patsy had er een leuk rood kussentje op gelegd.

Patsy zelf sliep in een kamertje achter de keuken. Het was er donker, met alleen een piepklein raampje. Patsy zei altijd tegen mevrouw Hogan dat een eigen kamer voor haar de zevende hemel was. Voor ze hier kwam, had ze haar kamer altijd met minstens twee anderen moeten delen.

De eerste keer dat Patsy het paadje was opgelopen en naar het vierkante, begroeide huis met zijn verwaarloosde tuin had gekeken, had het haar een huis uit een plaatjesboek geleken. Haar kamertje keek uit op de achtertuin en ze had een bloembak op haar vensterbank. Daar groeide niet veel, omdat er geen zon kwam en Patsy niet bepaald groene vingers had. Maar hij was van haarzelf en iedereen liet het zo, net zoals ze nooit in haar kamertje kwamen.

Patsy was even opgetogen als alle anderen over Benny’s aanstaande studentenleven. Elk jaar bracht Patsy in haar vakantie een plichtmatig bezoekje aan het weeshuis waar ze was opgegroeid en ging daarna logeren bij een vriendin in Dublin, die inmiddels was getrouwd. Ze had deze vriendin gevraagd haar te laten zien waar Benny zou gaan studeren. Ze stond voor de enorme pilaren van de universiteit van Dublin en nam het allemaal tevreden in zich op. Nu wist ze waar Benny zou zijn als ze studeerde; nu wist ze wat zij om zich heen zou zien.

Annabel Hogan besefte dat het zeker voor Benny een belangrijke stap was. Niet meer rustig op en neer naar het klooster wandelen. Nu begon het leven in de grote stad, met een paar duizend andere studenten uit alle mogelijke windstreken en met al hun verschillende gewoonten. Niemand die er op toe zou zien dat er gestudeerd werd, zoals moeder Francis. Het was niet zo vreemd dat Benny de hele zomer zo opgewonden was geweest, geen moment stil, altijd uitgelaten.

Het was een geruststelling om te weten dat ze vanochtend bij Eve Malone was. Die twee konden eindeloos praten. Annabel had gehoopt dat Eve op de een of andere manier ook naar de universiteit had kunnen gaan. Dat was toch het eerlijkst geweest. Maar de dingen liepen nu eenmaal altijd anders dan je zou willen. Dat had Annabel ook tegen pater Ross gezegd toen hij laatst op bezoek was. Pater Ross had haar fronsend over de rand van zijn bril aangekeken en gezegd: ‘Als wij precies zouden weten hoe de Schepping werd bestierd, dan bleef er voor God weinig over om ons op de Dag des Oordeels uit te leggen.’

Wat haarzelf betrof, Annabel vond niet dat de schepping er bijgehaald hoefde te worden. Als er ergens maar genoeg geld gevonden werd voor het collegegeld en een studentenkamer voor Eve Malone, het kind dat geen thuis had, behalve het grote grauwe klooster met de zware ijzeren hekken.

Moeder Francis had God heel vaak om een oplossing gebeden om Eve Malone naar de universiteit te kunnen laten gaan, maar tot dusver had God haar gebeden niet verhoord. Moeder Francis wist dat dit onderdeel moest zijn van de goddelijke voorzienigheid, maar soms vroeg ze zich af of ze hard genoeg had gebeden, of ze iedere mogelijkheid had onderzocht. Ze had zeker al het mogelijke geprobeerd voorzover het de orde betrof. Ze had de generaal-overste geschreven en ze had Eves geval zo overtuigend mogelijk gepresenteerd. De vader van het meisje, Jack Malone, had z’n hele leven als klusjes- en tuinman voor het klooster gewerkt.

Jack was getrouwd geweest met de dochter van de familie Westward, de meest ongelijke partij die je je maar kon voorstellen. Maar er moest getrouwd worden, omdat er een kind op komst was. Het was geen probleem geweest om Eve een katholieke opvoeding te geven, aangezien de Westwards niets van haar wilden weten. Het kon hen niets schelen in welk geloof ze werd grootgebracht, zolang ze haar naam maar niet hoefden te horen.

De generaal-overste was van mening dat er al genoeg voor haar was gedaan. Haar een universitaire opleiding laten volgen zou betekenen dat zij werd voorgetrokken. Zouden anderen met een armoedige achtergrond dan niet hetzelfde verwachten?

Daarmee was de kous niet af geweest. Moeder Francis was met de bus naar het klooster in Dublin gegaan en had gesproken met moeder Clare, die daar de scepter zwaaide en als zeer lastig bekend stond. Was het niet mogelijk dat Eve zich aansloot bij alle jonge nonnen die in het najaar aan een universitaire opleiding begonnen, vooral ook omdat er zoveel plaats was in het klooster? Het meisje zou graag bereid zijn in het huishouden te helpen om haar plek tussen de studentes te verdienen.

Moeder Clare piekerde er niet over. Wat een idioot idee om met een meisje aan te komen – een weeskind dat niet eens non was of novice of proponente, iemand die zelfs helemaal niet van plan was om non te worden – en haar voorrang te geven boven al die zusters die zaten te smeken en te bidden om een hogere opleiding te mogen volgen. Wat zouden die ervan vinden als het meisje, dat klaarblijkelijk al door het klooster van Knockglen in de watten was gelegd, ten koste van hen zou mogen gaan studeren. Dat zou een schande zijn.

Misschien gedroeg zij zich wel schandelijk, dacht moeder Francis soms. Het was gewoon dat ze van Eve hield alsof het haar eigen dochter was. Moeder Francis, de celibataire non die nooit had gedacht dat ze de vreugde zou kennen om een kind onder haar zorg te zien opgroeien, hield van Eve op een manier die haar misschien blind had gemaakt voor de gevoelens van anderen. De generaal-overste had gelijk, het zou inderdaad een voorkeursbehandeling zijn om Eves universitaire opleiding te financieren uit kloostergelden.

Maar toen dan de uiteindelijke plannen waren gemaakt, wilde moeder Francis er zeker van zijn dat ze Eve in het klooster van moeder Clare goed zouden behandelen. St. Mary was altijd een thuis geweest voor Eve. Ze was bang dat Eve het klooster in Dublin meer als een tehuis zou ervaren en zelfs dat ze tot de ontdekking moest komen dat ze een dienstmeid was, in plaats van de geliefde dochter.

Toen Benny en Eve Healy’s Hotel uitkwamen, zagen ze dat Sean Walsh vanuit de deuropening van Hogan’s Herenmode aan de overkant naar hen keek.

‘Blijf tegen me praten, dan denkt hij misschien dat we hem niet hebben gezien,’ siste Benny vanuit haar mondhoek.

‘Onmogelijk. Zie je hoe hij je vader staat na te apen, met zijn duimen achter zijn bretels.’

Eve kende Sean Walsh’ verwachtingen maar al te goed. Hij had een carrièreplanning op lange termijn: trouwen met de dochter des huizes, de erfgename van Hogan’s Herenmode, en de hele handel overnemen. Ze waren er nooit in geslaagd Sean Walsh aardig te vinden, vanaf het allereerste moment dat hij was opgedoken, op Benny’s tiende verjaardag. Nooit had hij gelachen. Niet één keer in al die jaren hadden ze een echte glimlach op zijn gezicht gezien. Wel maakte hij grimassen en liet soms een droog blafje horen, maar een echte lach... nooit.

Nooit viel hij om van het lachen zoals Peggy Pine, nooit lachte hij in zijn vuistje zoals Paccy Moore. Ook maakte hij geen wilde gebaren zoals Mario van de cafetaria, of piepte en kuchte hij zoals Dessie Burns vaak deed. Sean Walsh leek voortdurend op zijn hoede. Alleen als hij anderen zag lachen, liet hij zijn blafje horen.

Ze konden hem nooit overhalen iets te vertellen over het leven dat hij had geleid voordat hij naar Knockglen kwam. Hij vertelde geen lange geschiedenissen zoals Patsy en ook vertelde hij geen weemoedige verhalen over vroeger, zoals Dekko Moore over de tijd dat hij paardentuig vervaardigde voor de oude landheren ergens in Meath. Nee, Sean Walsh liet niet veel los.

‘Mijn hemel, wie wil mijn verhalen nou horen,’ placht hij te zeggen wanneer Benny en Eve hem probeerden uit te horen.

Met de jaren was hij er niets op vooruitgegaan: hij was nog steeds een stiekemerd en een slijmerd. Benny ergerde zich zelfs aan zijn manier van kleden, hoewel ze wist dat dit niet helemaal terecht was. Hij droeg een pak dat er piekfijn uitzag en waar hij duidelijk veel zorg aan besteedde. Gierend van de lach maakten Benny en Eve elkaar soms wijs dat hij in het kamertje boven de winkel urenlang bezig was om al zijn ambitie in zijn pak te persen.

Benny geloofde Eve niet echt als ze zei dat Sean niets liever wilde dan zich in de zaak trouwen, maar niettemin stak er iets zeer onrustbarends in de manier waarop hij haar aankeek. Ze had zó graag gewild dat iemand haar leuk zou vinden, dat het haar verschrikkelijk onrechtvaardig voorkwam als het dan uitgerekend zo’n vreselijk iemand als Sean Walsh moest zijn.

‘Goedemorgen, dames.’ Hij maakte een overdreven buiging. Er was iets beledigends in zijn toon, iets spottends dat hij eigenlijk voor hen verborgen had willen houden. Ze werden ook door anderen ‘dames’ genoemd, zelfs die ochtend nog, maar dan gebeurde dat zonder enige bijbedoeling. Het was een soort erkenning dat zij geen schoolmeisjes meer waren en binnenkort aan een volwassener leven zouden beginnen. Toen ze bij de drogist shampoo hadden gekocht, had meneer Kennedy gevraagd wat hij voor de twee jongedames kon betekenen en dat beviel hen wel. En Paccy Moore had gezegd dat ze twee mooie dames waren toen ze langskwamen om Benny’s goede schoenen te laten verzolen. Maar bij Sean Walsh was dat anders.

‘Hallo, Sean,’ zei Benny mat.

‘Op onderzoek in de grote stad, zie ik,’ zei hij laatdunkend. Hij sprak altijd lichtelijk neerbuigend over Knockglen, hoewel de plaats waar hij zelf vandaan kwam nog kleiner was en nog minder van een grote stad weghad. Benny voelde zich plotseling vreselijk geërgerd.

‘Nou, je bent een vrij mens,’ zei ze pinnig.’ Als Knockglen je niet bevalt, kun je altijd ergens anders heen.’

‘Zei ik soms dat het me hier niet beviel?’ Zijn ogen werden smaller dan ooit, het waren haast spleetjes. Hij had zijn fout ingezien en moest nu zorgen dat ze niet zouden doorvertellen dat hij Knockglen had gekleineerd. ‘Ik wilde alleen maar een grapje maken door deze plaats met de grote stad te vergelijken. Ik bedoelde eigenlijk alleen maar dat jij binnenkort geen tijd meer zult hebben voor ons hier.’

Dat was ook al een foute opmerking.

‘Weinig kans dat ik Knockglen zal vergeten. Ik kom iedere avond naar huis,’ zei Benny nors.

‘We zouden Knockglen trouwens nooit willen vergeten,’ zei Eve met opgeheven hoofd. Sean Walsh zou er nooit achter komen hoe vaak zij hun lot hadden beklaagd om in zo’n klein plaatsje te moeten wonen, dat de allerellendigste eigenschap had die je maar kon bedenken: het lag op een steenworp afstand van Dublin.

Sean keek nauwelijks naar Eve, want zij was voor hem van geen belang. Al zijn opmerkingen waren voor Benny bestemd.’ Je vader is zo trots op je. Er is haast geen klant die hij niet over je grote succes heeft verteld.’ Benny haatte zijn grijns en zijn veelbetekenende blikken. Hij moest toch weten hoe vreselijk zij het vond om dit te moeten aanhoren, om eraan herinnerd te worden dat ze het lievelingetje van haar vader was en het middelpunt van opschepperige praatjes. En als hij dat wist, waarom vertelde hij het dan en ergerde hij haar steeds zo? Als hij plannen met haar had, als hij met Eddie Hogans dochter wilde trouwen om op die manier de zaak over te nemen, waarom kwam hij dan met dingen die haar stoorden en in verwarring brachten?

Misschien dacht hij dat het er niet of nauwelijks toe deed wat zij wilde. Dat de inschikkelijke dochter des huizes wel zou toegeven, zoals ze altijd deed.

Benny kwam tot de conclusie dat ze tegen Sean Walsh moest ingaan. ‘Vertelt hij aan iedereen dat ik ga studeren?’ vroeg ze met een vriendelijk glimlachje.

‘Hij heeft het over niets anders.’ Sean was blij dat zij hem om inlichtingen vroeg, maar op de een of andere manier voelde hij zich ongemakkelijk omdat hij Benny niet op de kast had gekregen zoals hij had verwacht.

Benny draaide zich om naar Eve. ‘Ben ik geen geluksvogel?’ Eve had het door. ‘Verwend als de pest,’ vond zij ook.

Ze lachten pas toen ze uit het zicht waren. Ze moesten eerst de lange rechte straat aflopen, voorbij de kroeg van Shea, waar de zure dranklucht vanachter de donkere ramen de straat opwalmde, en voorbij de snoepwinkel van Birdie Mac, waar zij tijdens hun schooltijd zoveel uren besluiteloos voor de potten snoep hadden gestaan. Ze staken de straat over naar de slagerij, waar ze in de weerspiegeling van de etalage naar Hogan’s Herenmode konden kijken en zagen dat Sean Walsh weer naar binnen was gegaan, in het domein dat eens het zijne zou moeten zijn.

Toen pas konden ze zich laten gaan en in lachen uitbarsten.

Meneer Flood, van Floods Vlees Vers Van Het Mes, kon niet met ze mee lachen.

‘Wat is er zo grappig aan een rijtje lamsbouten?’ vroeg hij aan de twee meisjes die voor zijn etalage stonden te proesten. Ze moesten er alleen nog maar harder door lachen.

‘Scheer je weg, ga ergens anders staan giebelen,’ gromde hij ze toe. ‘Houd ermee op iemands zaak belachelijk te maken.’

Hij zag er zorgelijk uit en liep de straat op om naar de boom te kijken die naast zijn huis groeide.

Je zag meneer Flood de laatste tijd wel vaker naar die boom staren en, erger nog, gesprekken voeren met iemand die hij in de takken meende te zien. De algemene gedachte was dat meneer Flood een of ander visioen had, maar er nog niet aan toe was om het aan de mensheid te openbaren. De woorden die hij tot de boom richtte leken eerbiedig en bedachtzaam, en wat hij zag sprak hij aan met Zuster.

Benny en Eve keken gefascineerd toe hoe hij zijn hoofd verdrietig schudde en leek in te stemmen met iets wat tegen hem was gezegd.

‘Het is overal op de wereld hetzelfde, Zuster,’ zei hij, ‘maar het is treurig dat Ierland niet gespaard blijft.’

Hij luisterde vol eerbied naar wat hij uit de boom vernam en ging daarna weer. Visioen of geen visioen, er was werk aan de winkel.

Pas toen ze bij de kloosterhekken waren aangekomen, hielden ze op met lachen. Benny keerde om, zoals altijd, en wilde naar huis gaan. Ze had nooit van haar vriendschap met Eve verlangd dat ze tot het hart van het heiligdom zou worden toegelaten. Tijdens de vakantie was het klooster verboden gebied.

‘Nee, kom mee naar binnen, kom even naar mijn kamer kijken,’ smeekte Eve.

‘Maar moeder Francis? Vinden ze niet...’

‘Het is toch mijn huis, dat hebben ze altijd gezegd. Hoe dan ook, je zit nu toch niet meer hier op school.’

Ze gingen door een zijdeur naar binnen. Er hing een baklucht, een warme keukengeur. In de gangen en op de grote trap rook het naar boenwas. De ruime, donkere hal hing vol portretten van de stichtster van de orde en van Onze Lieve Vrouwe, en werd slechts verlicht door de lamp van het Heilig Hart.

‘Is het hier niet verschrikkelijk stil in de vakantie?’

‘Je zou hier ’s nachts eens moeten komen. Soms als ik van de bioscoop terugkom en mezelf binnenlaat, is het zo stil dat ik bijna tegen de beelden wil praten om maar wat gezelschap te hebben.’

Ze gingen naar boven, naar het kamertje waar Eve zolang ze zich kon herinneren had gewoond. Nieuwsgierig keek Benny om zich heen.

‘Tjonge, je hebt een radio naast je bed!’ Op het nachtkastje stond een elektrische radio van bruin bakeliet, waarop Eve net als elk ander meisje in het land ’s nachts naar Radio Luxemburg luisterde. Benny werd als een in de watten gelegd kind beschouwd, maar zij moest de keukenradio lenen en hem bij haar slaapkamerdeur op een stoel zetten, omdat hij anders niet bij het stopcontact kwam.

Er lag een gehaakte sprei en grappig beddengoed met een konijntjesmotief op het bed.

‘Moeder Francis heeft me dat gegeven toen ik tien was. Vind je het niet afschuwelijk?’

‘Beter dan bidprentjes,’ zei Benny.

Eve trok een la open waarin stapels bidprentjes lagen met elastiekjes eromheen.

Benny stond versteld. ‘Heb je die nooit weggegooid!’

‘Niet hier. Ik zou niet durven.’

Het kleine ronde raam keek uit over Knockglen. Door de grote poort aan het einde van de lommerrijke oprijlaan van het klooster keek je de brede hoofdstraat van het dorp af.

Ze zagen meneer Flood druk bezig in de etalage van zijn winkel, alsof hij zich nog steeds zorgen maakte over wat ze nou zo grappig hadden gevonden aan zijn lamsbouten. Kleine kinderen stonden met hun neus tegen de etalageruit van Birdie Mac gedrukt en mannen met strak over hun oren getrokken petten kwamen de kroeg van Shea uit.

Ze zagen voor Hogan’s Herenmode een zwarte Ford Perfect optrekken en ze wisten dat die van dokter Johnson was. Ze zagen twee onbekende mannen Healy’s Hotel binnengaan. Het zouden handelsreizigers kunnen zijn, die in alle rust hun administratie wilden doen. Ze zagen een man op een ladder tegen de gevel van de bioscoop staan om een nieuw affiche op te hangen en ze zagen de kleine ronde omtrekken van Peggy Pine uit haar boetiek komen en tevreden stilstaan bij de uitstalling in haar eigen etalage. Peggy’s idee van een mooie etalage was om er zoveel mogelijk in te proppen zonder dat alles in elkaar stortte.

‘Je kunt alles zien!’ zei Benny verbaasd. ‘Het is alsof je God zelf bent.’

‘Niet echt, God kan om de hoek kijken, ik niet. Ik kan jouw huis niet zien, ik kan niet zien wie er patat eten bij Mario, ik kan niet over de heuvels naar de Westlands kijken. Niet dat ik dat zou willen, maar ik kan het niet.’

Haar stem klonk gespannen nu ze het over de streek had met het grote landhuis waar de familie van haar moeder woonde. Benny wist dat het een netelige kwestie was.

‘Zouden zij niet...’

‘Nee, dat doen ze niet.’ Eve was zeker van haar zaak.

Allebei wisten ze wat Benny had willen zeggen: of er geen kans was dat de welgestelde Westwards Eves universitaire opleiding zouden betalen.

‘Denk je dat moeder Francis het heeft gevraagd?’

‘Ik denk beslist dat ze dat heeft gedaan, zelfs heel vaak in al die jaren en iedere keer kreeg ze het deksel op haar neus.’

‘Je kan nooit weten,’ zei Benny hoopvol.

Eve keek door het raam naar het dorp, zoals ze dat al die jaren zo vaak moest hebben gedaan.

‘Ze heeft alles geprobeerd om me zo goed mogelijk te helpen. Ze moet het hebben gevraagd en ze zullen wel nee hebben gezegd. Ze heeft het me niet verteld, omdat ze me niet wilde kwetsen. Alsof ik me gekwetst zou kunnen voelen...’

‘Als we in een sprookje leefden, zou een van hen op een wit paard de oprijlaan op komen rijden en zeggen dat ze je al die tijd in de familie hadden willen opnemen,’ zei Benny.

‘Als dit een sprookje was, zou ik zeggen dat ze kunnen oprotten,’ zei Eve lachend.

‘Nee, dat mag niet van mij. Je zou ze bedanken en zeggen “Het collegegeld is zoveel... en geef me ook maar een mooie flat met kamerbreed tapijt en geen gezeur over de hoogte van de gasrekening”,’ zei Benny opgetogen.

‘Ja, en kleedgeld natuurlijk. Iedere maand zoveel dat ik alles kan kopen wat ik wil.’

‘En elk jaar een vakantie in het buitenland om goed te maken dat ze jou de laatste tijd zo weinig hebben gezien!’

‘En een enorme bijdrage voor het kloosterfonds om een nieuwe kapel voor de zusters te bouwen als dank voor hun goede zorgen.’

Benny zuchtte. ‘Zulke dingen kúnnen toch wel gebeuren, denk je niet?’

‘Zoals je zei: in een sprookje,’ zei Eve. ‘En wat zou jij het allerliefst willen?’

‘Dat er binnen een minuut twee mannen in een boevenwagen komen voorrijden om mijn vader te vertellen dat Sean Walsh een misdadiger is, die wordt gezocht voor zes moorden in Dublin en dat-ie meteen geboeid moet worden afgevoerd.’

‘Dan moet je toch nog steeds iedere avond met de bus naar huis,’ zei Eve.

‘Hè, daar moet je niet over beginnen. Al ben je dan duizend keer bij mij thuis geweest, toch weet je nog steeds niet hoe mijn ouders zijn.’

‘Ja hoor,’ zei Eve. ‘Ze zetten je op een voetstuk.’

‘Wat inhoudt dat ik elke avond om tien over zes de bus terug naar Knockglen moet nemen. Dat is dat hele voetstuk van jou.’

‘Af en toe zul je toch wel in Dublin mogen blijven. Ze kunnen toch niet verwachten dat je elke avond thuiskomt.’

‘Waar moet ik dan logeren? Je moet praktisch blijven – voor mij geen nachten in Dublin. Een stomme Assepoester, dat ben ik.’

‘Je zult vrienden maken, je krijgt vrienden met huizen en familie en zo, heel normaal.’

‘Sinds wanneer hebben jij en ik iets dat op een normaal leven lijkt, Eve Malone?’ Benny lachte om hen wat op te vrolijken en de stemming er weer in te brengen.

‘Binnenkort krijgen we het heus zelf wel voor het zeggen.’ Eve weigerde mee te lachen.

Maar Benny kon ook ernstig zijn.

‘Natuurlijk. Maar wat wil je daarmee zeggen? Jij gaat moeder Francis heus niet kwetsen door niet naar de plek te willen waar ze je heen stuurt. En ik ga de boel niet op stelten zetten door tegen mijn vader en moeder te zeggen dat ik me net een jojo voel als ik elke avond van de universiteit naar huis moet komen, alsof ik een of andere simpele ziel ben. Maar hoe dan ook, jij bent het huis uit en je zult een leuke baan krijgen en kunnen doen wat je wilt.’

Eve glimlachte naar haar vriendin. ‘Op een keer zitten we hier weer en lachen om de tijd dat we dachten dat het allemaal zo vreselijk zou worden.’

‘Natuurlijk, vast en zeker. En Sean Walsh zit zakjes te plakken’

‘De Westwards hebben hun hele fortuin en al hun landerijen verloren.’

‘Mevrouw Healy heeft haar korsetten de deur uit gegooid en draagt voortaan een minirokje.’

‘Paccy Moore is de eigenaar van een landelijke keten van schoenwinkels.’

‘Dokter Johnson heeft leren lachen.’

‘En moeder Francis is hoofd van de hele kloosterorde en kan precies doen waar ze zin in heeft, bij de paus op audiëntie en zo.’

Ze lachten, verrukt bij de gedachte aan zulke mirakels.