8
Benny besloot dat ze donderdag slank moest zijn. Ze wilde ingevallen wangen en een lange slanke hals. Dat betekende natuurlijk dat ze niets meer mocht eten. Gemakkelijk was dat niet in een huis waar Patsy je iedere ochtend een bord havermoutpap met room en suiker voorzette. En dan waren er ook nog de bruine boterhammen met jam en haar ouders die ervan overtuigd waren dat je de dag goed moest beginnen.
Benny besefte dat je bij haar thuis heel vindingrijk moest zijn om een paar pond te kunnen afvallen. Eerst deed ze net alsof ze geen havermoutpap meer lustte. Eigenlijk was ze er dol op, dik in de room en overdekt met bruine suiker. Ze probeerde zo laat mogelijk klaar te zijn met alles en schreeuwde dan: ‘Is het al zo laat! Ik neem mijn brood wel mee.’ En als niemand keek gooide ze het in het kippenhok van dokter Johnson of in een vuilnisbak die buiten stond.
Dan had je de lunch. Ze vond het ondoenlijk om naar een café te gaan, waar de geur van worstjes en patat en amandelbroodjes haar het water in de mond deed lopen.
Ze zei tegen Nan en Eve dat ze moest werken en bleef de hele lunchpauze vastbesloten in de bibliotheek zitten.
De stoffige bibliotheek en de honger bezorgden haar hoofdpijn en ze voelde zich de hele middag slap. Vervolgens kwam de aanslag op haar wilskracht om de snoepwinkels voorbij te lopen, vooral omdat ze wist dat een rol snoep haar alle energie zou geven om de bus te halen. Terug in Knockglen moest ze ook nog eens het lekkers bij de thee weerstaan. ‘Ik heb in de stad al zoveel gegeten,’ zei ze verontschuldigend.
‘Waarom doe je dat nou als je weet dat er hier allerlei lekkers op je staat te wachten?’ vroeg haar moeder dan verbaasd.
Of ze vertelde dat ze zich niet lekker voelde doordat ze moe was. Maar dat vonden ze ook niet leuk. Misschien moesten ze dokter Johnson erbij halen? Hoe kon een gezonde meid nu zo moe zijn? Benny wist dat het geen zin had om de waarheid te vertellen en te zeggen dat ze wilde afvallen. Ze zouden zeggen dat ze slank genoeg was. Ze zouden zich zorgen maken en over niets anders meer praten. Elke maaltijd zou het vechten worden. Het was al moeilijk genoeg om de stroopwafels van Patsy te weerstaan en het bij één aardappelkoekje te houden terwijl ze er wel vijf zou lusten. Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden, wist Benny, maar gedeprimeerd vroeg ze zich af of iedereen er zo’n moeite mee had. Ze vroeg zich af of ze een korset zou gaan dragen net als mevrouw Healy, maar misschien niet met van die opzichtige baleinen. Ze had er een in een advertentie gezien. ‘Een korset van Back... rekt mee als je buigt, bukt of draait... zit als gegoten en kruipt niet op.’ Het kostte nog net geen pond en beloofde alles wat je maar kon dromen. Alleen was het natuurlijk geen probaat middel voor de hals en de wangen.
Benny zuchtte aan een stuk door. Zou het niet heerlijk zijn om in een leuk café in de stad te gaan lunchen als ze zo klein en sierlijk zou zijn als Eve. Of, nog beter, als ze eruitzag als Nan. Was ze maar zo mooi dat iedereen naar haar keek, zodat Jack Foley trots en tevreden kon zijn dat hij haar had gevraagd.
Omdat Benny de lunch oversloeg, gingen Nan en Eve vaak samen naar een van de cafés vlakbij de universiteit. Eve vond het geen onverdeeld genoegen dat de jongens overal waar ze heengingen op hen afkwamen. Nan voert een verbazingwekkend toneelstuk op, dacht Eve bij zichzelf. Ze had een aangeboren charme zonder overdreven uitbundig te zijn. Eve kende niemand die op die manier een rol kon spelen. Maar speelt ze wel toneel, was eigenlijk de vraag. Ze leek zich volkomen natuurlijk te gedragen en was voortdurend hartelijk en lief tegen de mensen die haar benaderden. Bijna koninklijk, dacht Eve. Het was alsof ze wist dat ze overal aanbeden werd en of ze eraan gewend was daarmee om te gaan. Eve nam altijd aan de gesprekken deel, want op die manier- zo vertelde ze aan Kit Hegarty, met wie ze in Dunlaoghaire meer dan vriendschappelijk omging – kwam ze in contact met elke vrije man op de universiteit.
‘Natuurlijk zien ze me als haar schaduw,’ zei Eve ernstig. ‘De maan schijnt ook niet uit zichzelf, ze weerspiegelt het licht van de zon.’
‘Onzin,’ zei Kit loyaal. ‘Zo bescheiden ken ik je helemaal niet.’
‘Ik ben praktisch,’ zei Eve. ‘Het kan me niet schelen. Er is in elke generatie maar één Nan.’
‘Is zij de schoonheidskoningin van het University College?’
‘Ik denk het, hoewel ze zich er niet naar gedraagt. Niet zoals die Rosemary, die denkt dat ze de hele dag op een feestje is. Rosemary heeft vijftien lagen make-up op en wimpers van een halve meter, je gelooft je ogen niet. Ze loopt voortdurend te knipperen, zodat iedereen ze goed kan zien. Ik begrijp niet dat ze niet duizelig of blind wordt,’ zei Eve bloeddorstig.
‘Maar Nan is niet zo?’ Kit wilde dit volmaakte schepsel wel eens ontmoeten.
‘Nee, ze is even aardig tegen afschuwelijke kerels als tegen knappe binken. Ze praat uren met jongens die onder de puisten zitten en zelf geen woord kunnen uitbrengen. En daar worden de spetters weer gek van.’
‘Maar heeft ze geen oogje op iemand in het bijzonder?’ vroeg Kit. Ze vond steeds meer dat Eve te veel naar de oogverblindende Nan keek en te weinig met haar oude vriendin Benny Hogan optrok.
‘Blijkbaar niet.’ Eve was daar ook verbaasd over. ‘Ze kan iedereen krijgen die ze leuk vindt, zelfs Jack Foley, maar ze lijkt niemand te willen. Het is alsof er nog iets anders is, iets waar wij geen weet van hebben.’
‘Marsmannetjes?’ stelde Kit voor.
‘Mij zou het niet verbazen.’
‘Hoe gaat het trouwens met Benny?’ Kit probeerde het zoveel mogelijk langs haar neus weg te zeggen.
‘Tja, gek eigenlijk. Ik heb haar al de hele week niet gezien, behalve onder de lessen en dan zwaaiden we alleen naar elkaar.’
Kit Hegarty wist wel beter dan te gaan preken of kritiek leveren, maar haar hart ging uit naar dat grote, slordige meisje met haar brede glimlach. Het meisje met wie Eve zo dik bevriend was geweest en dat nu aan de kant leek te zijn gezet. Voor gewone motten en insekten werd het zwaar als er een mooie vlinder als Nan op het toneel verscheen.
‘Eve, ga je naar de Annexe?’ Aidan Lynch leek overal op te duiken. Hij had een reebruine duffelse jas aan die zijn beste tijd had gehad en zijn lange krullende haar viel in zijn ogen. Het donkere hoornen montuur van zijn bril, waarin volgens zijn eigen zeggen gewoon glas zat, maakte een echte intellectueel van hem.
‘Ik was het niet van plan, nee.’
‘Kan de gedachte aan mijn gezelschap en de mogelijkheid dat ik je op koffie en een vliegenkerkhof trakteer je misschien op andere gedachten brengen?’
‘Ik ben dol op een vliegenkerkhof,’ zei Eve, doelend op een gebakje met zwarte, papperige vulling. ‘Ik zorg voor het ontbijt van al die grote hongerige mannen en vergeet zelf iets te eten.’
‘Grote, hongerige mannen?’ vroeg Aidan nieuwsgierig. ‘Woon je in een mannenharem?’
‘Nee, in een pension. Ik help in de huishouding om kost en inwoning te verdienen.’ Ze praatte zonder zelfmedelijden of bravoure. Daar stond die grappige Aidan eens een keer met zijn mond vol tanden. Maar niet lang.
‘Dan is het mij niet alleen een genoegen, maar zelfs een plicht om je te voeden,’ zei hij.
‘Nan is er niet, hoor. Ze heeft college.’
Er gleed een geërgerd trekje over zijn gezicht. ‘Ik wil helemaal niet dat Nan erbij is. Het gaat me om jou.’
‘Goed geantwoord, meneer Lynch.’ Ze lachte naar hem.
‘Kan het leven zwaarder zijn dan wanneer je verkeerd wordt beoordeeld en je motieven valselijk worden verstaan?’ vroeg hij pathetisch.
‘Ik zou het niet weten.’ Eve mocht de slungelige rechtenstudent wel. Ze had hem eigenlijk altijd bekeken als een onlosmakelijk onderdeel van het groepje van Jack Foley. Hij zat natuurlijk vol onzin en prietpraat, maar eigenlijk was het een beste jongen.
Samen liepen ze door de gang naar de stenen trap die naar de Annexe leidde, de universiteitskantine. Ze kwamen langs de vrouwenleeszaal. Door de deur ving ze een glimp van Benny op, die alleen zat. ‘Aidan, wacht even. Ik vraag Benny of ze met ons meegaat.’
‘Nee. Ik heb jou gevraagd,’ zei hij kregelig.
‘Nou ja, godallemachtig, de kantine is open voor iedereen. Je hebt me niet voor een romantisch etentje bij kaarslicht gevraagd,’ blies Eve hem toe.
‘Dat had ik zeker gedaan als ik had geweten waar dat op dit uur had gekund,’ zei hij.
‘Doe niet zo lollig. Wacht hier even.’
Benny leek te dagdromen. Eve tikte haar schouder aan. ‘O, hallo,’ zei ze opkijkend.
‘Nou, je geeft tenminste nog toe dat je me wel eens gezien hebt. Laat ik me nog maar even voorstellen. Ik ben Eve Malone. We hebben elkaar eerder ontmoet in... waar was het ook al weer... Knockglen... ja, daar moet het geweest zijn!’
‘Niet doen, Eve.’
‘Wat is er? Waarom kom je niet meer met me buiten spelen?’
‘Dat kan ik je niet vertellen.’
‘Je kunt mij alles vertellen,’ zei Eve en knielde naast de stoel. In de gang schraapte Aidan Lynch zijn keel.
‘Ga nou maar. Er staat iemand op je te wachten in de gang.’
‘Vertel nou.’
‘Ik ben op dieet,’ fluisterde Benny.
Eve gooide het hoofd in de nek en barstte in lachen uit. Iedereen in de zaal keek hun kant uit. Benny bloosde diep.
‘Kijk nou wat je gedaan hebt,’ siste ze woedend.
Eve keek haar vriendin recht in de ogen. ‘Ik lach alleen maar omdat ik opgelucht ben, idioot die je bent. Is dat alles? Ik zie absoluut niet in waarom je dat doet. Je bent wie je bent. Als je per se wilt afslanken, moet je dat doen, maar loop niet bij iedereen weg. Ik dacht dat ik je iets vreselijks had aangedaan.’
‘Natuurlijk niet.’
Nou, vooruit. Ga met Aidan en mij koffiedrinken.’
‘Nee, ik kan niet tegen al die etenslucht’, zei Benny vol zelfbeklag. ‘Mijn enige hoop is om er vandaan te blijven.’
‘Laten we tijdens lunchtijd dan een wandeling in het park maken. Daar is geen eten,’ stelde Eve voor.
‘We zouden iemand kunnen tegenkomen die de eendjes voert en dan ruk ik het oude brood uit zijn handen en ren weg en prop alles snel naar binnen,’ zei Benny met een lach in haar stem.
‘Zo ken ik je weer. Ik zie je om één uur bij de hoofdingang.’
‘Wil je het tegen niemand vertellen?’
.’Waar ging dat allemaal over?’ vroeg Aidan, die blij was dat Eve in haar eentje terugkwam.
‘Ik heb tegen Benny gezegd waar ik heen ga en gevraagd of ze de politie wil waarschuwen als ik niet op een bepaalde tijd terug ben,’ zei Eve tegen hem.
‘Mevrouw houdt van een grapje.’
‘Nou, jij neemt het leven anders ook niet zo serieus,’ zei ze pinnig.
‘Ik wist dat we bij elkaar pasten. Ik wist het vanaf het eerste moment dat ik je zag. In bed.’
Eve sloeg alleen haar ogen ten hemel, om hem niet aan te moedigen. Maar Aidan ging door op het onderwerp.
‘Is het geen mooi verhaal om ooit aan onze kleinkinderen te vertellen?’
‘Wat?’
Aidan sprak met een kinderstem. ‘Opa, vertel eens hoe jij en oma elkaar hebben ontmoet? En dan zeg ik: Luister, kleine jongen, ik zag haar voor het eerst in bed. In een of ander bed heeft iemand ons aan elkaar voorgesteld. Zo ging dat in de jaren vijftig. Dat was nog eens een snelle tijd, hi, hi, hi.’
‘Je bent een idioot,’ Eve lachte naar hem.
‘Dat weet ik toch, daarom passen we zo goed bij elkaar,’ zei hij, terwijl hij haar bij de arm nam en ze zich aansloten bij de menigte die op weg was naar de koffie.
Benny pakte een zakspiegeltje uit haar handtasje. Ze legde het tussen de bladzijden van Tudor England en bestudeerde nauwkeurig haar gezicht. Na vijf dagen nauwelijks te hebben gegeten, zag haar gezicht er nog steeds rond uit. Haar wangen waren nog steeds stevig en een zwanenhals was ver te zoeken. Je zou bijna van je geloof vallen.
‘Zitten er vrouwen achter je aan op de universiteit?’ vroeg Aengus aan Jack Foley.
‘Ik heb er niet op gelet.’ Jack was met iets anders bezig.
‘Dat zou je gemerkt moeten hebben. Dan ademen ze heel zwaar,’ ging Aengus door.
Jack keek van zijn aantekeningen op. ‘Is dat zo?’
‘Dat heb ik gehoord.’
‘Van wie hoor je zoiets?’
‘Nou, van Ronan. Hij deed zo’n grappige imitatie van kreunende en steunende mensen in een auto en volgens hem doen meisjes zo als ze opgewonden raken.’
‘En waar heeft hij dat allemaal gezien dat hij het zo goed kan imiteren?’ vroeg Jack een beetje van slag.
Aengus wist van niets. ‘Geen idee, je kent Ronan toch?’ Jack kende zijn broer Ronan inderdaad en hij had het ongemakkelijke gevoel dat er iemand in de buurt was geweest toen hij de vorige avond afscheid nam van Shirley. Shirley was heel anders dan de andere meisjes op de universiteit. Ze was een jaar in Amerika geweest en dat had haar erg ervaren gemaakt. Ze had Jack zaterdag na een dansavondje in de Four Courts een lift naar huis aangeboden. Ze had haar eigen auto en haar eigen stijl. Ze had de auto recht voor hun huis onder de lantaarnpaal gezet.
Toen hij had gemompeld dat ze beter in de schaduw konden gaan staan, had Shirley gezegd: ‘Ik wil graag zien met wie ik zoen.’
Nu leek het erop dat zijn broer ook had meegekeken.
Jack zou Shirley voortaan maar met rust laten. De volgende keer zou hij Rosemary vragen of misschien zelfs die koude Nan Mahon. Geen gekke dames meer, dank je wel.
Benny at in het parkje van St. Stephen’s een appel. Ze voelde zich al wat beter. Eve bracht haar dieet niet meer ter sprake. Benny wist dat ze haar niet eens extra op het hart hoefde te binden om het niet tegen Nan te vertellen. Niet dat Nan niet behulpzaam zou zijn, ze zou juist erg behulpzaam zijn. Het was alleen dat Nan zoiets nooit hoefde te proberen. Zij had een perfect figuur en dat maakte haar tot iemand uit een andere wereld.
Ze praatten over Aidan Lynch, die naar Dunlaoghaire zou komen om met Eve naar de film te gaan. Hij wist dat ze na het avondeten eerst nog moest afwassen en hij zou later met de trein komen.
‘Ik heb je erg gemist, Eve,’ zei Benny plotseling.
‘Ik jou ook. Waarom kunnen we ’s avonds niet een keer in de stad blijven.’
‘Je weet best waarom dat niet gaat.’
Eve wist het. Al die argumenten om iedere avond thuis te komen, de donkere nachten. Het was zo moeilijk er iets tegenin te brengen, dat ze besloten te wachten tot het moment dat Benny een echt afspraakje had, een echte reden om in de stad te blijven. Het leek bijna verspilling om er samen een avond op uit te gaan zoals vroeger.
‘Ik zou het ook leuk vinden als je een keer naar huis kwam, naar Knockglen,’ zei Benny. ‘Ik wil je niet dwingen, maar voor moeder Francis zou het ook prettig zijn.’
‘Ik kom echt,’ beloofde Eve. ‘Maar ik heb ook verplichtingen. In de weekeinden heeft Kit de meeste hulp nodig. Zaterdags gaat het avondeten in zo’n tempo dat je er duizelig van wordt. Ik blijf de jongens maar inprenten dat ze de trein van half zeven moeten hebben als ze nog wat willen meemaken in de stad. Ze begrijpen niet waar ik het over heb, maar alleen op die manier pomp ik nog wat leven in ze. Anders blijven ze de hele avond daar rondhangen.’
Benny giechelde. ‘Je bent een vreselijke tiran.’
‘Onzin. Ik ben opgevoed door een ijzervreter in St. Mary, dat is alles. Moeder Francis kreeg alles voor elkaar. Mijn zondagsregel is: een stevige lunch en ’s avonds zelfbediening, dan staat ervoor iedereen onder een handdoek een schaal met salade klaar.’
‘Ik weet zeker dat Kit je geweldig vindt,’ zei Benny.
‘Ik ben gewoon wat gezelschap. Dat is alles.’
‘Praat ze nog wel eens over haar zoon?’
‘Niet veel. Maar ’s nachts huilt ze om hem. Dat weet ik.’
‘Is het niet vreemd dat mensen zoveel van hun kinderen kunnen houden dat ze op de een of andere manier voor hen leven?’
‘Jouw ouders doen dat ook. Dat is het probleem juist. Toch is het leuk om te weten dat ze het doen,’ zei Eve.
‘Jouw ouders zouden het ook hebben gedaan als ze lang genoeg hadden geleefd.’
‘En als ze verstandig waren geweest,’ zei Eve droog.
Benny zat naast Rosemary tijdens een geschiedeniscollege. Ze had nooit echt met haar gesproken. Ze wilde de make-up van Rosemary van dichtbij bekijken om te zien of ze er iets van kon leren.
In afwachting van de docent praatten ze over ditjes en datjes.
‘Knockglen?’ zei Rosemary. ‘Dat is al de tweede keer vandaag dat ik erover hoor praten. Waar ligt dat?’
Benny duidde het uit en voegde er mistroostig aan toe dat het te ver was om snel even naar toe te gaan en te dichtbij om in Dublin te gaan wonen.
‘Wie vertelde er me ook alweer over?’ Rosemary was nog met haar make-up bezig, maar probeerde tegelijk na te denken. Meestal smeerde ze als niemand keek een beetje vaseline op haar wimpers. Dat was bedoeld om ze te laten groeien. Nu deed ze het waar Benny bij zat, die was geen rivale voor wie ze haar schoonheidsgeheimen moest verbergen.
Benny keek geïnteresseerd toe. Toen schoot het Rosemary weer te binnen.
‘Ik weet het. Het was Jack. Jack Foley. Hij vertelde dat een vriend van hem verkikkerd is op iemand in Knockglen. Ben jij dat toevallig?’
‘Nee, dat denk ik niet.’ Benny’s hart voelde als lood. Rosemary en Jack waren bevriend en nu maakte Jack grapjes over Knockglen.
‘Het ging over zijn vriend Aidan, je weet wel, sulletje Aidan Lynch. Hij is soms best grappig. Dat maakt weer een boel goed.’
Benny voelde haar wangen gloeien. Praatten de mensen op deze manier met elkaar? Mensen als Jack en Rosemary en misschien zelfs Nan? Hadden mooie mensen andere regels?
‘Had Jack nog enige waardering voor de voorkeur van Aidan?’ Ze wilde dat Jack het onderwerp van gesprek bleef, hoe pijnlijk dat ook voor haar was.
‘O ja. Hij zei dat het een leuk dorpje is. Hij is er geweest.’
‘Echt waar?’ Benny herinnerde zich elke seconde van de dag dat Jack samen met haar in haar ouderlijk huis en in haar dorp was geweest. Ze zou zelfs woord voor woord kunnen opschrijven, zoals bij rechtszaken gebeurde, wat er die dag was gezegd.
‘Hij is fantastisch,’ vertrouwde Rosemary haar toe. ‘Weet je, hij is niet alleen een rugby-ster, maar hij is nog intelligent ook. Hij heeft zes eervolle vermeldingen bij zijn eindexamen gekregen. En hij is nog aardig ook.’
Ze stak Jack in de hoogte omdat hij cum laude zijn eindexamen had gehaald, net zoals Benny had gedaan.
‘Ga je met hem uit?’ vroeg Benny.
‘Nog niet, maar dat komt wel. Daar werk ik aan,’ zei Rosemary.
Tijdens de les over Ierland onder heerschappij van de Tudors keek Benny zo nu en dan naar haar buurvrouw. Het was zo vreselijk onrechtvaardig dat een meisje als Rosemary met repen chocola in haar tas liep en geen puistjes en een dubbele onderkin had.
Wanneer had ze eigenlijk al die gesprekken met Jack Foley gehad? ’s Avonds waarschijnlijk of laat in de middag, als die arme Benny Hogan als een groot vrachtpakket zat te wachten op de bus terug naar Knockglen.
Benny wilde dat ze die appel niet had gegeten. Misschien was haar stofwisseling gebaat bij een rigoureuze schoonmaak. Helemaal geen eten meer na die achttien jaar waarin ze te veel had gehad. Misschien had de appel het proces vertraagd.
Ze keek naar haar buurvrouw en vroeg zich af of er enige hoop was dat hetgene waar Rosemary aan werkte zou mislukken.
‘Hoe gaat het met je studie, Nan?’ Bill Dunne vond van zichzelf dat hij op een geweldige manier met vrouwen omging. Volgens hem was de reputatie van Aidan Lynch volkomen onterecht. Op de middelbare school was het leuk als iemand steeds grappen maakte, maar vrouwen kwamen naar de universiteit omdat ze wilden studeren. Of de suggestie wilden wekken dat ze studeerden. Je kon niet de clown uithangen en als een schooljongen gekheid maken tegen studentes. Je moest in ieder geval de schijn ophouden dat je hun studie serieus nam.
Nan glimlachte zoals alleen zij dat kon. ‘Ik geloof dat het met mij net zo gaat als met alle anderen,’ zei ze. ‘Als je het college leuk vindt, als het onderwerp je ligt, dan is het leuk. Als dat niet zo is, dan is het een ramp en wordt het heel zwaar.’
De woorden betekenden op zichzelf niets, maar de toon beviel Bill. Er sprak warmte en affectie uit.
‘Ik dacht, misschien wil je een keer met mij uit eten.’ zei hij. Hij had hier lang over nagedacht. Een meisje als Nan werd natuurlijk voortdurend mee uitgevraagd naar feestjes en cafés en de film. Hij moest het stapje voor stapje aanpakken.
‘Dank je, Bill.’ Ze glimlachte nog steeds vriendelijk. ‘Maar ik ga niet veel uit. Ik ben nogal saai, eigenlijk, en ik studeer doordeweeks. Om bij te blijven.’
Dat was een pijnlijke verrassing. Hij had gedacht dat een etentje wel zou werken.
‘Misschien kunnen we in het weekend eens gaan eten. Als je het niet te druk hebt.’
‘Op zaterdag ga ik meestal naar het dispuut en dan naar de Four Courts. Het is een soort vaste gewoonte geworden.’ Ze lachte verontschuldigend.
Bill was niet van plan om op z’n knieën te gaan. Hij zag in dat ook dat nergens toe zou leiden.
‘Dan zie ik je daar wel een keer,’ zei hij hooghartig, om zijn teleurstelling te verbergen.
Nans kamer werd haar thuis. Ze had er een elektrisch kookplaatje en twee mokken staan, zodat ze voor zichzelf en een gast thee kon zetten. Soms kwam haar moeder boven en dan praatten ze wat.
‘Het is heerlijk rustig hier,’ zei Emily.
‘Daarom wil ik ook juist hier werken.’
‘Hij is nog steeds boos.’ Nans moeder klonk alsof ze ieder moment kon gaan smeken.
‘Daar is geen reden voor, Em, ik ben altijd de beleefdheid zelve. Híj is degene die zulke taal uitslaat en zich niet meer kan beheersen.’
‘Ach, kon je hem maar begrijpen.’
‘Dat doe ik wel. Ik begrijp dat er twee karakters in hem schuilen. Maar ik wil niet afhankelijk zijn van zijn stemmingen. Dus ben ik dat niet. Ik ga niet beneden zitten wachten of hij misschien een keer thuis wil komen en dan maar hopen dat hij in een goed humeur is.’
Er viel een stilte.
‘Jij wilt dat ook niet, Em,’ zei ze uiteindelijk.
‘Voor jou is het makkelijk. Jij bent jong en knap. Je hebt je hele toekomst nog voor je.’
‘Ern, je bent nog maar tweeënveertig. Jij hebt ook nog een hele toekomst voor je.’
‘Niet als ik wegloop, dan heb ik die niet.’
‘Ach, je wilt helemaal niet weglopen,’ zei Nan.
‘Ik wil dat jíj hier weg komt.’
‘Dat komt nog wel, Em.’
‘Je gaat helemaal niet met jongens uit. Je hebt nooit eens een afspraakje.’
‘Daar wacht ik nog mee.’
‘Waarom?’
‘Ik wacht tot ik de ware ontmoet, mijn prins, een ridder op een wit paard, een edelman, of wie het ook is die ik volgens jou zal ontmoeten.’ Verschrikt keek Emily haar dochter aan.
‘Je weet best wat ik bedoel. Iets beters dan dit hier. Iets dat ver boven Maple Gardens verheven is. Je komt dat soort mensen tegen onder je vrienden – rechtenstudenten, aankomende ingenieurs, die jongens hebben vaders op hoge posities.’
‘Dat is hetzelfde als Maple Gardens, alleen hebben zij een iets grotere tuin en een grotere kelder.’
‘Waar heb je het over?’
‘Ik ben niet in mijn dromen blijven geloven om uiteindelijk terecht te komen in net zoiets als Maple Gardens, met een of andere aardige kerel die op het laatst toch net zo’n drankorgel wordt als mijn vader.’
‘Sst, zeg dat niet.’
‘Je vroeg ernaar, dus geef ik antwoord.’
‘Goed, je hebt gelijk. Maar waar hoop je dan op?’
‘Op wat jij me hebt verteld. Dat ik alles kan krijgen wat ik wil.’
Trots en zelfverzekerd zat ze aan haar bureau, in haar hand een mok thee, haar blonde haren naar achteren gebonden en op geen enkele manier van haar stuk gebracht door het gesprek dat zij en haar moeder voerden.
‘Dat kun je ook.’ Emily voelde het geloof dat ze al die tijd in haar hart had gekoesterd weer opbloeien.
‘Dus zie ik niet in waarom ik uit zou gaan met lui die ik helemaal niet in mijn buurt wil hebben. Dat is alleen maar tijdverspilling.’
Emily huiverde. ‘Er kunnen heel, heel aardige mensen tussen zitten.’
‘Dat kan, maar het zijn niet de mensen die jij en ik op het oog hebben.’ Emily’s ogen gleden over het bureau en ze zag tussen Nans boeken tijdschriften liggen – roddelbladen, societynieuws, royalty. Ze had zelfs een boek over etiquette uit de bibliotheek geleend. Nan Mahon studeerde heel wat meer dan alleen maar kunstgeschiedenis.
Mevrouw Healy keek door de dikke vitrage en zag Simon Westward uit zijn auto stappen. Hij had zijn kleine, gedrongen zusje bij zich. Misschien kwam hij naar het hotel om haar te trakteren op limonade. Mevrouw Healy adoreerde de jonge landjonker, zoals zij hem noemde, al een hele tijd. Ze koesterde zelfs zekere ideetjes met betrekking tot hem. Hij was een man rond de dertig, niet zoveel jonger dan zij.
Ze stond in het dorp bekend als een fatsoenlijke, degelijke weduwe. Iemand met een onberispelijke reputatie. Natuurlijk niet helemaal zijn sociale klasse en niet van het juiste geloof... maar mevrouw Healy was een praktisch iemand. Ze zag in dat het met de oude waarden en normen niet meer zo’n vaart liep als mensen zo aan de grond zaten als bij de Westwards het geval leek. Ze wist dat Shea al vanaf kerst geld tegoed had van Simon Westward voor de drank die hij had ingekocht voor een jachtpartij en de ontvangst op tweede kerstdag. In het hotel van mevrouw Healy kwamen heel wat mensen die bij een borrel vrijuit praatten, in de veronderstelling dat de ernstige en gereserveerde gastvrouw niet de minste interesse had in de roddels uit de omgeving.
In de meeste gevallen hadden ze gelijk, maar in informatie over de Westwards was mevrouw Healy altijd geïnteresseerd. Ze was opgegroeid in Engeland, waar adellijke families een belangrijke plaats innamen. Het verbaasde haar dan ook keer op keer dat in haar woonplaats niemand geïnteresseerd leek in het reilen en zeilen in de Westlands.
Tot haar grote teleurstelling gingen Simon en Heather Westward naar Hogan’s Herenmode aan de overkant van de straat.
Wat zouden ze daar moeten? Meestal gingen ze naar Callaghan in Dublin of naar Elvery. Misschien konden ze daar niet langer op krediet kopen en probeerden ze het nu bij meneer Hogan, die te aardig was om eerst naar geld te vragen voordat hij de stoffen uit het rek pakte en de maten opnam.
Vanuit zijn donkere winkel, glurend achter de altijd halfgesloten luiken, zag Eddie Hogan tot zijn grote genoegen dat Simon Westward en diens kleine zusje op de zaak afkwamen. Had hij maar de tijd gehad om een beetje op te ruimen.
‘Je raadt het nooit,’ fluisterde hij tegen Sean.
‘Ik weet het al,’ fluisterde Sean Walsh terug.
‘Wat is het hier donker,’ klaagde Heather en ze wreef in haar ogen om te wennen aan de overgang van het zonnige winterweer naar de duisternis.
‘Stil.’ Haar broer wilde niet dat ze zeurde.
‘Wat een eer...’ begon Eddie Hogan.
‘O, goedemorgen meneer... Hogan, neem ik aan?’
‘Ja, natuurlijk,’ zei Heather. ‘Het staat op het raam.’
Simon keek geërgerd. Heather toonde meteen berouw. ‘Sorry,’ murmelde ze en bestudeerde de vloer.
‘Ik ben inderdaad Edward Hogan en dit is mijn assistent Sean Walsh.’
‘Hoe maakt u het, meneer Walsh.’
‘Meneer Westward,’ Sean boog licht.
‘Het gaat helaas maar om iets kleins. Heather wil een cadeautje kopen voor haar grootvader, iets leuks voor zijn verjaardag.’
‘Natuurlijk. Ik kan u de linnen zakdoeken aanbevelen.’ Eddie Hogan haalde een paar dozen tevoorschijn en trok een la met apart verpakte zakdoeken open.
‘Hij heeft zoveel zakdoeken dat hij niet weet wat hij ermee moet doen,’ snoof Heather. ‘Hij kan trouwens niet eens goed zijn neus meer snuiten.’
‘Een sjaal, misschien?’ Wanhopig probeerde Eddie Hogan ze van dienst te zijn.
‘Hij gaat nooit naar buiten. Hij is oud, erg oud.’
‘Dan wordt het ingewikkeld.’ Eddie krabde op zijn hoofd.
‘Ik dacht dat u misschien wat snuisterijtjes had,’ zei Simon en keek glimlachend van de een naar de ander. ‘Het maakt eigenlijk niet veel uit. Grootvader is niet meer in staat om veel te waarderen... maar ziet u...’ Hij maakte met zijn hoofd een gebaar in de richting van Heather, die aandachtig de winkel rondsnuffelde.
Eddie Hogan begreep het probleem. ‘Juffrouw Westward, als ik u advies mag geven... als het alleen een aardigheidje is om uw grootvader op zijn verjaardag een plezier mee te doen, dan kunt u misschien beter aan snoep denken dan aan kleren.’
‘Tja.’ Heather twijfelde.
‘Ja, het lijkt er nu misschien op dat ik mijn klanten wegjaag, maar we willen het beste voor iedereen. Een doos bonbons bijvoorbeeld. Birdie Mac zal hem mooi inpakken en doet er ook nog een leuke kaart bij.’
Simon keek belangstellend. ‘Ja, misschien is dat toch verstandiger. Dom van ons dat we daar niet aan gedacht hebben. Dank u wel.’
Hij moest de teleurstelling op het gezicht van meneer Hogan hebben gezien. ‘Sorry dat we u hebben gestoord en beslag op uw tijd hebben gelegd, meneer Hogan.’
‘Het was me een genoegen, zoals ik al zei, meneer Westward,’ zei Eddie een beetje dommig. ‘Misschien dat u, nu u hier geweest bent, nog eens terugkomt.’
‘Ongetwijfeld.’ Simon hield de deur open voor zijn kleine zusje en ging naar buiten.
‘Dat was erg slim van u, meneer Hogan,’ zei Sean Walsh instemmend. ‘Hij zal zich nu wel aan ons verplicht voelen.’
‘Ik dacht eigenlijk alleen maar aan een cadeautje dat een klein meisje aan haar grootvader zou kunnen geven.’
Het was eindelijk donderdag. Benny bekeek zichzelf in de spiegel in de badkamer. Ze staarde langdurig en ingespannen. Misschien dat er wat vet van haar schouders was afgegaan. Het zou kunnen, maar als het al waar was, dan was het een waardeloze plaats om vet kwijt te raken.
De vorige dag had ze haar haar gewassen. Het zag er mooi uit en het glansde. Peggy Pine had over de rok gezegd dat hij misschien kon kreuken, en hij kreukte inderdaad. Het ding zag er afschuwelijk uit. Maar de mooie blauwe kleur beviel haar goed, beter dan het marineblauw en het bruin van het schooluniform. Dat waren kleuren die niet opvielen. De blouse zag er een beetje flodderig uit, niet als de stijve blouses die ze meestal droeg. Ze zag er zoveel vrouwelijker uit. Als ze eenmaal aan het tafeltje tegenover die knappe Jack Foley zat, zou hij alleen maar haar bovenlichaam kunnen zien. Ze moest wel iets modieus aandoen als ze niet op een gouvernante of een schoolhoofd wilde lijken.
Haar hart bonkte heftig en sloeg wel een aantal keren over terwijl ze zich aankleedde. Hij had zich die dag in Knockglen zo ontspannen en natuurlijk gedragen. Maar op de universiteit was het anders. Je hoorde altijd mensen over hem praten alsof hij een soort Griekse god was. Zelfs de heilige boontjes onder haar jaargenoten hadden het over hem. Zelfs deze meisjes, met hun steile haar en brillen en sjofele vesten, die harder werkten dan de nonnen en die geen enkele tijd leken te hebben voor mannen of een sociaal leven, hadden het over Jack Foley.
En vandaag zou zij met hem uitgaan. Ze had het maar wat graag aan Rosemary willen vertellen. Die zou een gezicht hebben getrokken! En dan de gezichten van alle anderen. Ze zou graag naar de winkel van Carroll gaan en op de deur bonzen en die verschrikkelijke Maire Carroll, die haar op het schoolplein altijd rare bijnamen gaf, vertellen hoe goed het met haar ging. Maire, die niet was toegelaten voor de studie die ze wilde volgen, zat te pruilen in de kruidenierswinkel van haar ouders, terwijl Benny in de Dolfijn met Jack Foley lunchte.
Benny vouwde de dunne blouse op en stopte hem in haar schoudertas. Ze deed er ook een tandenborstel en een tube tandpasta in en het talkpoeder van haar moeder, dat ze per ongeluk zou hebben geleend als haar moeder erachter kwam. Het was vijf over half acht. Over zes uur zou ze tegenover hem zitten. Ze bad tot God dat ze niet te veel zou praten en geen stomme dingen zou zeggen waar ze later spijt van kreeg. En als ze toch stomme dingen zou zeggen, moest ze eraan denken om niet te hard te gaan lachen.
Ze voelde zich een beetje schuldig dat ze Eve niet over haar afspraakje had verteld. Het was voor het eerst dat ze iets voor haar vriendin had achtergehouden. Maar ze had er geen tijd voor gehad en ze was ook bang dat Eve het aan Nan zou vertellen. Waarom was ze daar bang voor? Nan zou vast geweldig zijn geweest en haar handtas hebben uitgeleend of haar oorbellen omdat die zo goed bij haar rok pasten. Maar ze wilde niet dat het allemaal zo gepland en voorbereid was. Ze wilde het in haar eentje doen en zichzelf zijn. Of in ieder geval een beetjezi chzelf. Benny grijnsde naar haar spiegelbeeld. Het zou natuurlijk niet precies haar eigen ik zijn die over zes uur de Dolfijn binnenwandelde, maar een uitgehongerde en opgedofte Benny, die de laatste tien dagen geen minuut in haar studieboeken had gekeken.
‘Ik wil weten wat er mis is met mijn havermoutpap, Benny.’ Patsy was alleen in de keuken toen Benny naar beneden kwam.
‘Niets, Patsy, hand op m’n hart.’
‘Het is alleen dat ik, als ik ooit trouw, mijn man en zijn moeder een behoorlijk bord havermout wil kunnen voorzetten.’
‘Zijn moeder?’
‘Nou, ik zal me toch zeker ergens in moeten trouwen. Ik heb geen bruidsschat.’
‘Heb je soms een oogje op iemand, Patsy?’
‘Wij kunnen maar beter geen oogje op iemand hebben. Ik heb geen rooie cent en jij moet zorgen dat degene die verliefd op jou wordt zo groot als een beer is, zeker zo groot als je zelf bent,’ zei Patsy vrolijk.
Op de een of andere manier ging de ochtend voorbij. Benny sloeg het college van twaalf uur over. Ze wilde niet door het hele park, Grafton ‘Street en langs de Ierse Bank moeten rennen om op tijd in de Dolfijn te zijn. Dat zou wel lukken, maar dan kwam ze met een verhit gezicht aan. Ze wilde rustig en op haar gemak komen aanwandelen. Op het laatste moment zou ze dan in het damestoilet van het dichtstbijzijnde café nog wat poeder opdoen en haar tanden poetsen.
Ze had medelijden met de mensen die ze langzaam door de straten van Dublin zag gaan. Ze zagen er grijs en geslagen uit. Ze liepen ineengedoken in de wind en niet, zoals Benny, met opgeheven hoofd. Ze zouden waarschijnlijk doodgewone, alledaagse dingen gaan eten bij de lunch. Of ze gingen met de bus naar huis, waar de radio aanstond en de kinderen huilden, of ze moesten in de rij gaan staan voor een maaltijd in een restaurant, waar het ontzettend druk was en het mengsel van etensgeuren je de honger benam.
Ze bekeek zichzelf voor het laatst in een etalageruit en concludeerde dat ze er op haar best uitzag. Ze had natuurlijk eerder kunnen beginnen met afslanken, drie jaar geleden bijvoorbeeld, maar veel zin had het niet om daar nu al te lang bij stil te staan.
Twee weken geleden in Knockglen was ze groot en dik geweest, maar dat had hem niet belet haar uit te nodigen. Ongelovig keek ze naar de Dolfijn. Hij had niet geschreven in welk gedeelte hij zou zitten. Ze kon zijn brief dromen. Hij moest de hal bedoelen.
Er stonden drie mannen bij de ingang. Jack was er niet bij. Zij waren veel ouder. Ze zagen er rijk uit, misschien waren ze in de stad voor de races.
Met een schok van herkenning zag ze dat een van hen Simon Westward was.
‘Hallo,’ zei Benny die even vergat dat ze hem alleen maar kende uit verhalen van Eve.
‘Hallo,’ zei hij beleefd maar verstrooid.
‘Ik ben Benny Hogan, van de winkel in Knockglen.’
Ze praatte op een natuurlijke toon en zonder boosheid omdat hij haar niet herkend had. Simons glimlach was nu vriendelijk.
‘Gisteren was ik nog in de winkel van je vader.’
‘Dat heeft hij me verteld. Met uw kleine zusje.’
‘Ja. Een erg hoffelijk man, je vader. En zijn assistent...?’
‘O ja,’ zei Benny niet erg enthousiast.
‘Niet uit hetzelfde hout gesneden?’
‘Helemaal niet. Maar zegt u dat maar niet tegen mijn vader. Hij vindt hem aardig.’
‘Geen zoons om te helpen?’
‘Nee, hij heeft alleen mij.’
‘Woon je in Dublin?’
‘Was dat maar zo. Nee, ik ga iedere dag op en neer.’
‘Dat moet vermoeiend zijn. Heb je een rijbewijs?’
Simon leefde in een andere wereld, concludeerde Benny. ‘Nee, ik ga met de bus,’ zei ze.
‘Maar dat je in een tent als deze leuk kunt lunchen, dat maakt toch een hoop goed.’ Goedkeurend keek hij om zich heen.
‘Het is voor het eerst dat ik hier ben. Ik heb met iemand afgesproken. Denkt u dat ik het best in de hal kan blijven wachten?’
‘In de bar, denk ik,’ zei hij en wees.
Benny bedankte hem en ging naar binnen. Het was druk, maar ze zag hem meteen staan, in de hoek... Hij zwaaide.
‘Daar is ze!’ riep Jack. ‘Nu zijn we er allemaal.’
Hij stond middenin een groep van zeven mensen en lachte naar haar. Het was geen afspraakje. Het was een feestje. Ze waren nu met hun achten. Eén van hen was Rosemary Ryan.
Benny kon zich later niet veel van het feestje herinneren voor het moment dat ze de eetzaal binnengingen. Ze voelde zich duizelig, gedeeltelijk van de schok, maar ook omdat ze de afgelopen dagen zo weinig had gegeten. Ze keek schichtig om zich heen om te zien wat de anderen dronken. Een paar hadden er sinaasappelsap, maar het kon ook gin met sinaasappelsap zijn. De jongens dronken bier.
‘Ik wil er wel zo een.’ Ze wees wijfelend naar een glas bier.
‘Die goeie oude Benny, een echte kerel,’ zei Bill Dunne, een jongen die ze al vanaf het begin mocht. Nu wilde ze echter het liefst de asbak pakken en ermee op zijn hoofd slaan tot ze zeker wist dat hij dood was.
Iedereen was ontspannen en genoeglijk aan het babbelen. Benny nam de andere meisjes op. Rosemary zag eruit als altijd, alsof ze uren in een schoonheidssalon had doorgebracht en net onder de droogkap vandaan kwam. Ze was perfect opgemaakt. Ze lachte beminnelijk naar iedereen. Carmel was klein en mooi. Ze was al vanaf haar vijftiende of zestiende met haar vriendje Sean. Ze stonden op de universiteit bekend als het Perfecte Stel. Sean keek hevig verliefd naar Carmel en dronk ieder woord dat ze zei in alsof het een evangelie betrof. Carmel was geen bedreiging. Zij had oog voor niemand, zelfs niet voor Jack Foley. Aidan Lynch, de lange slungel die Eve mee naar de film had gevraagd, was er ook. Benny slaakte een zucht van opluchting dat ze niemand over haar afspraakje had verteld. Wat zou ze zich dom hebben gevoeld als dat verhaal de ronde had gedaan. Maar natuurlijk zou Aidan aan Eve vertellen dat Benny er ook bij was geweest en Eve zou zich waarschijnlijk afvragen waarom zij daar niets van wist. Benny voelde zich boos, gekwetst en in de war.
Het laatste meisje was Sheila. Zij studeerde rechten. Een nogal bleek meisje vond Benny en ze keek haar onbeschaamd aan. Bleek en nogal saai. Maar ze was slank. God, wat was ze slank en klein. Zij moest tegen Jack opkijken en keek niet over hem heen, zoals Benny. Ze herinnerde zich wat Patsy over haar had gezegd, dat ze een man zo groot als een beer moest hebben. Benny verdrong haar tranen.
Geen van allen was ooit eerder in de Dolfijn geweest. Het hoorde allemaal bij het plan van Jack, zeiden ze... het plan dat van hen bekende en, tegen de tijd dat ze waren afgestudeerd, gerespecteerde personen zou maken. Allerlei advocaten en mensen uit de paardenwereld ontmoetten elkaar hier. Het enige wat je moest doen, was hier regelmatig komen.
De woorden van het menu duizelden Benny voor de ogen. Voor het eerst in tien dagen ging ze weer een echte maaltijd eten. Ze voelde dat ze erin zou stikken.
Toen de tafelschikking uiteindelijk was geregeld, zat ze tussen Aidan Lynch en de zwijgzame Sean. Jack Foley zat tegenover haar, tussen Rosemary en Sheila in. Hij keek kwajongensachtig en tevreden, verrukt over zijn idee om de vier jongens deze heerlijke lunch te laten betalen.
De anderen waren ook blij met hem.
‘Ik moet zeggen dat je alles hebt gedaan om de allerbesten van ons eruit te pikken,’ zei Aidan Lynch met zwier.
‘Vuil varken,’ dacht Benny, want zij wist dat hij eerder deze week onvoorwaardelijke trouw had gezworen aan Eve.
‘Alleen het beste is goed genoeg.’ Jack lachte iedereen met grote warmte toe.
Benny stak haar hand uit naar de boter, maar trok hem terug. Tot haar grote ergernis merkte Bill Dunne het op.
‘Hier, pak aan, Benny. Ga je maar eens flink te buiten,’ zei hij en schoof de botervloot naar haar toe.
‘Je zou eens moeten zien wat ze je bij Benny thuis voorzetten,’ zei Jack om Benny te complimenteren. ‘Ik ben er laatst geweest. Ze hebben stijl. Taart en cake en koek en dan was het gewoon een zondag.’
‘Zo gaat dat op het platteland. Daar willen ze je vetmesten. Daar houden ze niet van arme magere stadsmusjes,’ zei Aidan.
Benny keek naar de anderen. De luchtige blouse met zijn versieringen was geen goede keuze geweest. De blauwe rok ook niet. Ze rook de lichte geur van het talkpoeder dat ze onder haar oksels en in haar bh had gedaan. Ze was niet het soort meisje waar jongens voor vielen en dat ze wilden beschermen, zoals Rosemary Ryan en de liefelijke kleine Carmel en de bleke Sheila van de rechtenfaculteit. Benny was alleen maar meegevraagd omdat ze grappig was en omdat je met haar over volproppen en je flink te buiten gaan kon praten.
Ze lachte dapper.
‘Zo zit dat, Aidan. Jij komt een keer naar Knockglen en dan zullen we jou eens vetmesten. Net zoals ze ganzen volproppen om een lekkere vette lever te maken.’
‘Benny, alsjeblieft.’ Rosemary knipperde met haar wimpers alsof ze ieder moment kon flauwvallen.
Maar Bill Dunne begon het net leuk te vinden. ‘Jaaahh, dan staat er binnenkort Lynch-lever op de kaart.’
Jack deed mee. ‘Een specialiteit uit Knockglen. Vetgemest op het platteland!’ zei hij.
‘Ik moet onderduiken. Ze willen me dood hebben, mijn leven is geen cent meer waard. God, Benny, wat ben je met me van plan?’
‘Denk er toch eens aan hoe lekker je zult zijn,’ zei Benny. Haar wangen gloeiden. Vetgemest op het platteland. Had Jack dat echt gezegd? Was dat misschien een grapje over haar geweest? Het belangrijkste was om niet gekwetst te lijken.
‘Het is wel een hoge prijs die ik moet betalen.’ Aidan keek nadenkend alsof hij de mogelijkheid serieus overwoog.
‘Ik vind het nogal wreed om grapjes te maken over het vetmesten en opeten van arme dieren die zich niet kunnen verdedigen,’ zei Rosemary met een broos geluidje.
Benny wilde dat ze zich kon herinneren wat Rosemary had besteld. Maar dat hoefde niet. Jack wist het nog.
‘Doe niet zo hypocriet,’ zei hij. ‘Je hebt net kalfskoteletten besteld... de kalfjes waren er heus niet blij mee dat ze dat moesten worden, of dacht jij wel soms?’
Hij lachte haar toe vanaf de overkant van de tafel. De ridder was haar te hulp gekomen.
Rosemary mokte en pruilde een beetje, maar toen niemand daar aandacht aan besteedde, ging het al snel een stuk beter.
Rosemary en Sheila bedelden de hele maaltijd door om Jacks aandacht. Carmel was alleen maar geïnteresseerd in wat Sean van dit of dat gerecht vond. Ze aten van elkaars bord. Benny amuseerde Bill Dunne en Aidan Lynch alsof ze een ingehuurde clown was. Ze deed zo haar best dat het zweet in straaltjes van haar voorhoofd liep. Ze werd beloond met hun aandacht en gelach. Zo nu en dan probeerde Jack mee te doen, maar hij leek te veel in beslag genomen door de beide vrouwen naast hem.
Hoe minder ze probeerde met hem in gesprek te komen, hoe beter hij zijn best deed om met haar te kunnen praten. Het was duidelijk dat hij prijs stelde op haar gezelschap, maar dan alleen omdat je met haar kon lachen. Met een glimlach die bijna haar gezicht in tweeën spleet, wist ze diep van binnen dat Jack Foley daar wilde zijn waar het gezellig was en waar gelachen werd. Hij zou er in geen miljoen jaar aan denken om iemand als Benny in haar eentje mee uit te vragen.
Simon Westward liep voorbij de tafel.
‘Ik zie je wel weer eens in Knockglen,’ zei hij tegen Benny.
‘Wie is dat? Wat een stuk,’ zei Rosemary. Ze leek op punten te verliezen van Sheila, die het voordeel had dat ze haar collegedictaat met dat van Jack kon vergelijken. Rosemary had zeker besloten om over te gaan op het aloude ‘hoe-maak-ik-hemjaloers’.
‘Dat is een van de weinigen in Knockglen die we nog niet helemaal goed hebben vetgemest,’ zei ze.
Iedereen moest lachen, behalve Jack. ‘Knok voor Knockglen,’ zei hij zacht. Hij had dit al eerder gezegd. Dit keer leek hij er alleen iets anders mee te willen uitdrukken.
Mossy Rooney werkte aan het dak van het huisje bij de steengroeve. Door een stevige wind waren er elf dakpannen afgewaaid. Die lagen waarschijnlijk onderin de steengroeve aan gruzelementen.
Moeder Francis had hem gevraagd zo snel mogelijk te komen om de schade te herstellen. Ze was ook zelf naar het huisje gekomen en keek enigszins bezorgd toe terwijl hij aan het werk was.
‘Het wordt toch niet te duur, Mossy?’
‘Niet voor u, moeder Francis.’ Zijn gezicht was uitdrukkingsloos als altijd.
‘Je moet in elk geval betaald worden voor je werk,’ zei ze bezorgd. ‘Aan mij zal het klooster niet failliet gaan,’ zei hij.
Nooit liet hij merken of hij het raar vond dat het klooster een huisje onderhield dat door niemand werd gebruikt. Niets in wat hij zei wees erop dat hij het vreemd vond dat deze plek als een soort aandenken werd bewaard voor een meisje dat ergens in Dublin studeerde en er niet naar omkeek.
Mossy was er de persoon niet naar om bij zulke dingen lang stil te staan. Bovendien zat zijn hoofd al vol met andere gedachten.
Misschien zou hij Patsy kunnen vragen of ze zijn moeder wilde ontmoeten. Maar eerst moest hij informatie over haar inwinnen. Hij wilde niet betrokken raken bij zaken waaruit hij zich later weer zou moeten redden...
‘Simon, kom je me opzoeken op school?’
‘Wat?’ Hij bestudeerde een grootboek.
‘Je hebt me wel gehoord. Je zegt alleen maar “wat” om te zorgen dat je langer de tijd hebt om na te denken,’ zei Heather.
‘Ik kan niet, Heather. Ik heb hier veel te veel te doen.’
‘Niet waar,’ gromde ze. ‘Je gaat altijd naar Dublin. Zelfs naar Engeland. Waarom kom je me niet een keer opzoeken? Het is er afschuwelijk. Je hebt geen idee. Net een gevangenis.’
‘Ach, dat valt wel mee. Het is er best in orde. Scholen zijn altijd vervelend. Het wordt beter als je ouder bent.’
‘Was die van jou ook vervelend?’
‘Wat?’ Hij lachte. ‘Ja, inderdaad. Kom op, het is weer snel vakantie. Je krijgt nu een leuk semester en voor je het weet ben je weer thuis voor Kerstmis.’ Hij glimlachte breed.
‘Hebben we geen andere familieleden? Ze laten alleen familie op bezoek komen.’
‘Niet hier, dat weet je.’
Ze had neefjes in Engeland en in Noord-Ierland. Maar Simon en haar grootvader waren de enige nog levende leden van de Westwardfamilie die op het grote landgoed in de Westlands woonden.
Niemand durfde het hardop te zeggen, maar de vervloeking die Jack Malone in zijn waanzin uitsprak over de Westward-familie leek uit te komen. Er waren nog maar heel weinig Westwards over.
‘Ik zag gisteren je vriendin Benny nog. Ik neem aan dat ze het je wel verteld heeft.’ Aidan Lynch zat geduldig in de keuken te wachten tot Eve klaar was met de afwas en ze weg konden gaan.
‘Pak eens een droogdoek, slimmerik, dan zijn we eerder klaar,’ zei Eve.
‘Heeft ze niks verteld?’
‘Tot mijn grote verbazing niet, nee. Het komt je misschien vreemd voor, maar er is een hele dag voorbij gegaan zonder dat jouw wangedrag per tamtam is doorgegeven.’
‘Ik dacht dat ze het wel zou hebben aangeroerd. Per slot kom je niet iedere dag in de Dolfijn.’
‘Was Benny in de Dolfijn?’
‘Ik ook. Ik was er ook, vergeet mij niet.’
‘Ik zal m’n best doen,’ zei Eve.
‘Misschien wilde ze me niet verraden.’
Eve had eventjes genoeg van Aidans geleuter. Ze was meer geïnteresseerd in de vraag wat Benny in de Dolfijn moest.
‘Heeft ze goed gegeten?’ informeerde ze.
‘Als een paard. Alles wat ze voor haar gezicht kreeg ging erin,’ zei Aidan.
‘Ik wist niet dat jij Jack Foley kende,’ zei Rosemary de volgende dag tegen Benny.
‘Niet zo goed.’
‘Nou, wel zo goed dat hij bij jou op theevisite komt.’
‘O, hij was gewoon toevallig in de buurt. Zijn vader moest iemand opzoeken.’
Rosemary was nog niet tevreden. ‘Zijn je ouders soms bevriend met de zijne?
‘Nee. Het was een leuke lunch, he?’
‘Jazeker. Aidan Lynch is een vreselijk doetje, vind je niet?’
‘Ik vind hem wel aardig. Hij gaat zo af en toe met een vriendin van mij naar de bioscoop. Ze zegt dat hij erg grappig is.’
Rosemary Ryan was niet overtuigd.
‘Word je ook niet ziek van Sean en Carmel met hun kleffe gedoe?’
‘Ja, het is wel erg dik aan tussen die twee.’ Benny’s ogen fonkelden van afkeuring.
Nu was natuurlijk Sheila aan de beurt. ‘Kende jij die Sheila al?’
‘Nee.’ Benny keek onschuldig. ‘Ze schijnt het in alle vakken goed te doen. Ik geloof dat ze allemaal nogal weg zijn van haar.’
Rosemary boog zich vol afkeer weer over haar aantekeningen. Benny zag dat ze af en toe een hapje nam van een notenreep. Lekkere trek noemden ze dat. Benny wist daar alles van.
Brian Mahon was vrijdagavond verschrikkelijk dronken. Nan had er maar weinig van gemerkt. Ze had haar deur op slot gedaan en de radio aangezet, zodat ze niet hoefde te horen wat er werd gezegd. Ze wist dat haar moeder geen hoer was en Paul en Nasey wisten dat ook. Net als hun vader als hij nuchter was. Maar in beschonken toestand schreeuwde hij dat ze niet alleen een hoer was, maar ook nog eens frigide en hoe eerder iedereen dat wist hoe beter. Nan wist ook dat haar moeder het huis nooit zou ontvluchten, hoewel ze steeds vaker vernederd werd.
‘Het is voor jou, Eve.’ Het was zaterdag en een van de studenten in Kits pension had de telefoon aangenomen.
‘Ik kom eraan.’ Eve hoopte dat het Benny was. Misschien kon ze die middag met de bus naar Knockglen gaan. Kit had gezegd dat ze de rest van de dag vrij kon nemen als ze daar zin in had.
Maar het was Benny niet. Het was Nan. ‘Kan ik je verleiden tot een wandeling?’
‘Ja, dat is leuk. Zal ik naar jou toekomen? Dan leer ik dat deel van de stad eens wat beter kennen. Ik kom je wel afhalen.’
‘Nee,’ zei Nan scherp. Toen praatte ze weer zachter. ‘Trouwens, bij jou in de buurt is het veel leuker. We kunnen op de pier gaan wandelen. Ik haal jou wel af.’
‘Goed.’
Eve voelde zich een beetje teleurgesteld. Ze had het leuker gevonden als Benny had gebeld om te zeggen dat ze bij de bushalte op haar zou wachten.
Vijf minuten later belde Benny. Maar nu was het te laat. ‘Kun je Nan niet afbellen?’
‘Kan niet, ik heb haar telefoonnummer niet. Heb jij het?’
‘Nee.’ Benny had gehoopt dat ze naar huis zou komen.
‘Je hebt me helemaal niet verteld dat je in de Dolfijn bent geweest,’ zei Eve uitdagend.
‘Ik wou je er alles over gaan vertellen.’
‘En dat niet alleen, je had het ook nog op de lever van Aidan voorzien.’
‘Ik moest toch wat zeggen.’
‘Waarom?’
‘Dat verwachten ze van me.’
‘Om de dooie donder verwachten ze niet dat je zoiets zegt,’ zei Eve. ‘Maar ze schenen het leuk te vinden. Eet je ook weer?’
‘Nou en of. Patsy is krentenbrood aan het bakken. Je zou het moeten ruiken.’
Nan droeg een witte plooirok en een donkergroen jasje. De jongens in het pension waren een en al belangstelling toen ze binnenkwam.
Ook Kit Hegarty bekeek haar met interesse. Ze was ontegenzeglijk een oogverblindende jongedame. Vooral omdat ze zichzelf zo in de hand leek te hebben. Ze sprak met een zachte heldere stem, waarin de zekerheid besloten lag dat anderen zich graag zouden inspannen om naar haar te luisteren.
Kit hoorde de bezoekster in Eves slaapkamer het uitzicht bewonderen. ‘O, wat ben jij een bofkont, Eve – uitzicht op zee.’
Het knagende gevoel van verlies kwam weer bij Kit op toen ze Eve hoorde uitleggen: ‘Dit was de kamer van Frank Hegarty. Ik wilde wat van zijn spulletjes hier laten staan, maar dat mocht niet van Kit.’
‘Wat trek je aan?’ vroeg Nan.
‘Hoezo? We gaan toch alleen maar wat lopen op de pier!’ protesteerde Eve.
‘Overal loop je zomaar wat. Dus moet je er goed uitzien. Zo zit dat.’
Kit hoorde Eve zuchten. De deur ging dicht en ze verkleedde zich in haar rode blazer en de rode Schotse ruitrok, die haar beeldig stonden en zo goed pasten bij haar donkere uiterlijk.
Maar in haar hart was Kit het met Eve eens. Het ging alleen maar om een wandeling op de pier. Nan deed alsof het een openbaar optreden betrof. Misschien deed ze het altijd zo.
Zo liepen ze samen tussen de mensen uit Dublin, die uit het centrum van de stad waren gekomen om hun eten te laten zakken of om de kinderen en de schoonmoeders een uitje te bezorgen.
‘Kijk eens naar die kinderen,’ zei Nan plotseling en ze wees naar een sliert schoolmeisjes die in het kielzog van twee dik ingepakte onderwijzeressen voorbij kwam.
‘Wat is daar mee?’ vroeg Eve.
‘Kijk dan toch, er zwaait er eentje naar je.’
Eve keek naar ze. Het was waar. Een van de in het blauw gestoken figuurtjes zwaaide en maakte gebaren.
‘Eve, hallo Eve.’ Ze riep vanachter haar hand, zodat de onderwijzeressen het niet zouden merken.
‘Wie is dat?’ vroeg Nan.
‘Geen idee.’ Eve was stomverbaasd. Het kind droeg een schoolbaret en had een rond gezicht, een mopsneus en sproeten. Toen zag Eve aan beide kanten van haar hoofd een paardenstaart als een handvat uitsteken. Het was Heather Westward. Het kleine zusje van Simon.,
‘Hé, hallo,’ zei Eve zonder veel enthousiasme.
‘Woon je hier in de buurt?’ fluisterde het meisje. ‘Hoezo?’ vroeg Eve voorzichtig.
‘Zou jij me niet zo nu en dan mee uit willen nemen. Een keer een uurtje?’
‘Je mee uitnemen? Waar naartoe? Waarom?’
‘Overal naartoe. Ik zal niet lastig zijn.’
‘Waarom moet ik dat doen?’
‘We mogen alleen met familie mee en jij bent mijn nicht. Alsjeblieft?’
‘Nee, dat kan ik niet. Dat is onmogelijk.’
‘Het kan wel. Als je mijn school belt en zegt dat je mijn nicht bent.’
‘En je broer?’
‘Die komt nooit. Hij heeft het te druk thuis. Hij moet altijd van alles regelen.’
‘Andere familieleden?’
De kinderen waren even stil blijven staan bij een groot postschip dat aanlegde bij een steiger. Nu liepen ze verder. Bij het weggaan waakten de onderwijzeressen over hen als herders over hun kudde.
‘Alsjeblieft,’ riep Heather Westward nog.
Sprakeloos stond Eve ze na te kijken.
‘Nou?’ vroeg Nan.
‘Ik denk dat ik niet veel anders kan,’ zei Eve.
‘Natuurlijk doe je het.’
‘Ze is nog maar een kind. Een kind mag je niet teleurstellen,’ zei Eve humeurig.
‘Dat zou ook stom zijn. Kijk eens naar alle voordelen.’
‘Voordelen?’
‘Nou, ze zullen je op het landgoed uitnodigen als je een vriendin van Heather bent. Dan staan ze bij je in het krijt, vergeet dat niet. Je hoeft niet meer met de pet in je hand te staan.’
‘Ik ga daar niet naar toe, pet of geen pet.’
‘Natuurlijk ga je,’ zei Nan vastberaden. ‘En je neemt mij mee.’