6

Het stoffelijk overschot van Frank Hegarty lag opgebaard in de kerk van Dunlaoghaire.

Dokter Foley was samen met zijn oudste zoon aanwezig bij de gebedsdienst en de uitvaart.

Ook moeder Francis, die wat langer in Dublin had moeten blijven om alles met moeder Clare te regelen, was aanwezig. Peggy had meteen aangeboden haar later op te halen. Ze wist dat er iets aan de hand was, maar had er niet naar gevraagd. Ze steunde moeder Francis op haar eigen manier.

‘Wat ze ook tegen je zegt, Bunty, vergeet niet dat ze uit een familie van ketellappers komt.’

‘Dat is niet waar.’

‘Nou ja, kooplui dan. Dat geeft je toch een voordeel bij de onderhandelingen.’

Dat was natuurlijk niet zo. Moeder Francis keek somber voor zich uit terwijl ze in de grote kerk op de begrafenisstoet zat te wachten. Ze wist niet waarom ze hier zat. Het was alsof ze Eve wilde vertegenwoordigen.

Nan Mahon stapte in Dunlaoghaire uit de bus en sloot zich aan bij het groepje achterin de kerk. Ze werd onmiddellijk opgemerkt door Jack Foley, die naar haar toekwam.

‘Dat is aardig van je, om hier helemaal naar toe te komen,’ zei hij.

‘Jij bent er toch ook.’

‘Ik ben hier met mijn vader. Dat groepje daar zijn jongens die samen met hem vakantiewerk hebben gedaan. Daar staat Aidan Lynch – die zat bij mij op school, en een heleboel anderen. Die hebben allemaal samen bonen staan inblikken.’

‘Hoe hebben zij het nieuws gehoord?’

‘Zijn foto stond in de krant en op zijn faculteit hebben ze vandaag een mededeling voorgelezen,’ zei hij. ‘Waar is Benny? Heb je haar gezien vandaag?’

‘Ja, maar ze moest naar huis, elke avond met dezelfde bus.’

‘Wat rot voor haar,’ zei Jack.

‘Ik vind het eerder stom,’ zei Nan.

‘Wat kan ze eraan doen?’

‘Ze had er vanaf het eerste begin een punt van moeten maken.’

Jack keek naar het aantrekkelijke meisje naast hem. Zij zou er zeker een punt van hebben gemaakt, daar was hij van overtuigd. Hij dacht aan de mollige, zachtmoedige Benny.

‘Ze wist anders wel van zich af te bijten toen die vreselijke kerel met die bleke tronie haar gisteren probeerde mee te slepen.’

‘Ja, als je niet eens tegen zo iemand op kunt, waar blijf je dan?’ zei Nan.

‘Dit is Eve Malone,’ zei Benny toen Nan aan het voeteneind van het ziekenhuisbed ging zitten.

Ze wilde graag dat Eve Nan zou mogen, dat ze zou inzien dat Nan op allerlei andere plaatsen had kunnen zijn, maar ervoor had gekozen hierheen te komen om Benny’s vriendin te zien. Benny had die Aidan Lynch bijna horen smeken of Nan met hem ging lunchen.

Nan had geen bloemen, druiven of een tijdschrift meegebracht. In plaats daarvan had ze het enige bij zich dat Eve echt wilde: een studiegids. Allerlei informatie over inschrijvingen, verlate inschrijving, colleges, tentamens, diploma’s. Ze groette het meisje in bed niet eens en begon meteen over datgene waar Eve de hele tijd over na zat te denken.

‘Jij wilt toch proberen op de universiteit te komen, hè? Misschien is dit wel handig voor je,’ zei ze.

Eve nam de gids aan en bladerde er snel doorheen. ‘Dit is precies wat ik nodig heb. Hartstikke bedankt,’ zei ze.

Toen fronste ze haar wenkbrauwen.

‘Hoe kwam je erop om me dit te geven?’ vroeg ze wantrouwend.

Nan haalde haar schouders op. ‘Omdat je het wel kunt gebruiken volgens mij.’

‘Nee, ik bedoel hoe wist je dat ik het kon gebruiken?’

Waarom was Eve toch zo prikkelbaar, dacht Benny. Wat maakte het uit dat Nan Mahon wist wat zij voor plannen had? Het was toch helemaal niet nodig om zo geheimzinnig te doen.

‘Ik vroeg het alleen maar. Ik wilde weten wat je ging doen en toen vertelde Benny me dat je je nog niet had ingeschreven.’

Eve knikte. De spanning was voorbij. Ze bladerde opnieuw door het boek en Benny had plotseling spijt dat zij niet aan zoiets praktisch had gedacht.

Langzamerhand liet Eve haar achterdocht varen. Benny zag hoe gemakkelijk de twee meisjes met elkaar praatten en het werd haar duidelijk dat ze verwante geesten waren.

‘Denk je dat je het binnenkort allemaal voor elkaar krijgt?’ vroeg Nan.

‘Ik moet nog iemand om geld vragen. Dat zal niet makkelijk zijn, maar met uitstellen los ik niks op,’ zei Eve.

Benny stond versteld. Eve zei nooit iets over haar eigen problemen en over het feit dat ze de Westwards om geld ging vragen had ze zelfs nauwelijks met Benny gesproken. Nan was zich daar niet bewust van.

‘Ga je het slachtoffer uithangen?’ informeerde ze.

Eve zat op dezelfde golflengte. ‘Misschien wel. Ik heb het overwogen, maar het gaat om iemand die dat als zwakheid en huichelarij zou kunnen opvatten. Ik moet er nog over nadenken hoe ik het precies ga aanpakken.’

‘Wat steekt hier eigenlijk achter?’ vroeg Nan geïnteresseerd.

Toen Eve het verhaal begon te vertellen over de Westwards, het verhaal dat ze nooit tegen iemand had verteld, zag Benny met een schok dat Nan volledig deed alsof ze het voor het eerst hoorde. Zij had Nan gevraagd haar mond te houden en die instructie volgde ze naar de letter op. Maar te oordelen naar de manier waarop Eve haar in vertrouwen nam, was die voorzorg onnodig.

Moeder Francis vond het moeilijker dan ze had verwacht om de zaak met moeder Clare te regelen. Soms richtte moeder Francis zich rechtstreeks tot Onze-Lieve-Vrouw en bad om hulp.

‘Ik heb gezégd dat het me spijt, ik heb gezégd dat wij nu voortaan voor Eve zullen zorgen, maar moeder Clare blijft maar zeggen dat het haar plicht is om te weten wat er met het meisje gaat gebeuren. Waarom kan ze zich er niet gewoon buiten houden? Waarom, Heilige Moeder, zeg het me?’

Uiteindelijk kreeg moeder Francis antwoord op haar vragen. Ze nam aan dat het van de Moeder Gods afkomstig was, hoewel het werd uitgesproken door Peggy Pine.

‘Het enige wat die oude soepkip wil is dat ze als een pauw kan rondstappen en roepen: “Ik heb het wel gezegd.” Ze wil dat jij door het stof gaat, dan heeft ze haar zin en gaat ze iemand anders treiteren.’

Moeder Francis kon zich erin vinden om de tactiek van de zelfvernedering toe te passen. ‘U hebt al die tijd gelijk gehad, moeder Clare,’ schreef ze in de meest schijnheilige brief die ze ooit had geschreven. ‘Het was onze fout om u op te schepen met iemand als Eve, van wie wij in ons kleine klooster ten onrechte grote verwachtingen hadden gekoesterd. Ik kan alleen maar zeggen dat ik, zoals zo vaak, het hoofd voor u buig en hoop dat de zusters niet al te veel last hebben gehad van het experiment, waarvan u al vooruit wist dat het tot mislukken gedoemd was.’

Het bleek de juiste aanpak. Het was afgelopen met de verongelijkte ondervragingen door moeder Clare.

Dat was maar net op tijd. Eve mocht nog geen week na het ongeluk het ziekenhuis verlaten.

‘Ik kom met de bus naar huis, samen met Benny,’ had Eve door de telefoon gezegd.

‘Nee, daar komt niets van in. Hier staat een heel stel mensen te trappelen om jou op te kunnen halen. Ik vraag Peggy liever niet opnieuw, maar mevrouw Healy zal graag komen.’

‘O nee, alsjeblieft niet, moeder.’

‘Goed dan. Sean Walsh? Nee, laat maar…’

‘Ik heb al voor genoeg problemen gezorgd. Ik rij met iedereen mee als u dat wilt, hoewel ik liever met de bus zou gaan.’

‘Mario?’

‘Geweldig. Ik ben dol op Mario.’

‘Goed dan, tot morgen. Ik ben zo blij dat je thuis komt, Eve. Ik heb je gemist.’

‘Ik u ook, moeder. We hebben veel bij te praten.’

‘Natuurlijk doen we dat. Kleed je goed aan, hoor.’

Toen Eve had opgehangen, bleef moeder Francis een ogenblik stil voor zich heen kijken. Het was waar dat zij heel wat hadden bij te praten. Serieus bij te praten.

Terwijl ze daar zo zat, ging de telefoon opnieuw. ‘Kan ik moeder Francis spreken?’

‘Daar spreekt u mee.’ Er viel een korte stilte. ‘Moeder, u hebt mij in een opwelling van edelmoedigheid aangeboden… ik bedoel, u vroeg of ik… Het vreemde is dat ik daar tussen alle commotie door steeds aan terug moet denken. Ik vraag maar, zou u het raar vinden als ik echt kwam…?’

De vrouw brak haar aarzelende betoog af.

Er verscheen een tevreden glimlach op het gelaat van moeder Francis. ‘Mevrouw Hegarty, wat heerlijk om van u te horen. Dit weekeinde zou uitstekend uitkomen. Zegt u maar met welke bus u komt, dan haal ik u af. De halte is maar een paar minuutjes lopen van het klooster. Ik ben erg blij dat u van plan bent ons te komen opzoeken.’

Ze vroeg zich af waar ze de vrouw moest laten slapen. Ze had eerst gedacht haar in de kamer van Eve onder te brengen, maar er was ook nog een extra kamer, waar ze altijd al een gastenverblijf van had willen maken. Er moesten alleen nog gordijnen komen. Ze zou van Peggy wel wat stof kunnen krijgen en ze zou zuster Imelda kunnen vragen om ze te laten maken tijdens de huishoudles in de zesde klas. Dessie Burns zou ze om een bedlampje kunnen vragen en drogist Kennedy een stukje lekkere zeep.

‘Eve mag vandaag naar huis,’ deelde Benny mee toen ze met Nan koffie zat te drinken in de Annexe, zoals iedere ochtend.

‘Dat weet ik. Ze heeft het me gisteravond verteld.’

‘Hè?’

‘Vooral ’s avonds heeft ze behoefte aan bezoek. Omdat jij dan allang naar huis bent, heb ik een paar jongens meegenomen om haar op te vrolijken.

Benny moest even iets verwerken. Ze wist dat Nan en Eve goed met elkaar konden opschieten… maar jongens meenemen naar het ziekenhuis!

‘Welke jongens?’ vroeg ze mat.

‘Nou, je weet wel, Aidan Lynch en nog een paar van dat clubje. Bill Dunne – ken je die?’

‘Nee.’

‘Die is erg aardig, studeert economie. Je kent hem beslist van gezicht. Hij staat altijd met een groepje voor de geschiedenisbibliotheek.’

‘Vond Eve het leuk dat ze kwamen ?’

‘Ja, geweldig. Wat dacht jij dan?’

‘Nou, omdat ze soms een beetje moeilijk doet… je weet wel, een beetje afstandelijk.’

‘Daar heb ik nooit iets van gemerkt.’

Dat was waar. Eve leek een stuk minder snibbig als Nan binnenkwam. Nan had een talent om de dingen simpel te houden, iedereen kon met haar opschieten. Op dat moment kwamen er vier jongens naar hun tafeltje. Ze keken allemaal naar Nan.

‘Hebben jullie zin om met ons in Grafton Street echte koffie te gaan drinken? Lekkere koffie voor de verandering,’ zei de woordvoerder, een magere jongen in een schipperstrui.

Nan keek hem met een warme glimlach aan.

‘Dank je wel, maar nu niet. We hebben om twaalf uur college. In ieder geval bedankt.’

‘Toe nou, het is maar een hoorcollege. Niemand zal je missen. ‘Hij voelde zich aangemoedigd door haar glimlach en dacht dat het alleen een kwestie was van doorvragen.

‘Nee, echt niet…’ Plotseling zweeg ze, alsof ze zich achteloos had opgesteld. ‘Maar ik spreek alleen namens mezelf. Benny, heb jij zin?’

Benny bloosde. Ze wist dat die jongens niet op haar uit waren. Ze kwamen op Nan af. Maar ze hadden aardige gezichten en zagen er een beetje verloren uit, zoals iedereen hier.

‘Waarom komen jullie niet bij ons zitten?’ stelde ze met een brede glimlach voor.

Dat was precies de bedoeling. Stoelen en banken werden bijgeschoven en iedereen stelde zich voor. Ze hadden het over allerlei mensen. Kenden ze die en die? Wat studeerden ze? Waar woonden ze? Het was veel gemakkelijker dan Benny had gedacht om midden in zo’n groepje te zitten. Ze vergat helemaal dat ze zo groot en fors was en dat zij jongens waren. Ze vroeg nieuwsgierig naar de studentenverenigingen, welke leuk waren en waar ze de leukste feesten hadden.

Nan spande zich veel minder in, maar ze was blij met al die informatie. Ze lachte stralend en Benny kon zien dat de jongens het er gewoon warm van kregen als zij een van hen aankeek.

De jongens vertelden dat de dispuutavonden op zaterdag geweldig waren. Daarna kon je nog naar de Solicitor’s Apprentice of de Four Courts. Ze keken van het ene naar het andere meisje.

Benny zei dat ze jammer genoeg in de weekeinden naar huis moest. Terwijl ze dat zei, hoorde ze zelf hoe saai dat klonk, dus voegde ze er snel op opgewekte toon aan toe dat het alleen voor dit semester gold. Daarna zou het misschien anders worden. Ze was vrolijk en de jongens schenen haar best leuk te vinden. Ze wist dat ze er allemaal op zaten te vlassen om Nan zaterdag mee te nemen, maar Nan bleef er koel onder.

Als ze kon, zou ze misschien wel meegaan. Ze had eerst niet willen gaan omdat ze er niemand kende, zei ze.

‘Je kent ons toch,’ zei de magere jongen in de grove witte trui.

‘Nu wel, ja.’ Nans glimlach deed hem bijna smelten.

Benny wist dat het een geweldige avond zou worden. Dat kon ze nu al merken. Natuurlijk, zij zou dan in Knockglen zitten, maar toch lachte ze vrolijk. Want een van de dingen waar ze bang voor was geweest, was dat ze niet zou weten hoe ze op de universiteit met jongens moest omgaan. Thuis had ze niet veel ervaring kunnen opdoen. Daar moest ze maar aan denken. Aan de positieve dingen en niet alleen aan de negatieve, zoals dat ze naar huis moest als het leuk begon te worden.

Mario kwam Eve met zijn ijscowagen ophalen, maar Fonsie rende de trappen van het ziekenhuis op om de patiënte naar de auto te brengen. ‘Je moet het rustig aan doen, denk daar aan.’ De verpleegster keek bezorgd naar haar begeleider.

‘Bij een rustige dans gebeuren juist de gekste dingen.’ Fonsie draaide zich om en knipte met zijn vingers. De verpleegster kon er niet om lachen.

‘Je gaat toch naar een klooster?’

‘Geen vooroordelen alsjeblieft,’ waarschuwde Fonsie. ‘Dat ik er niet als een non uitzie, wil nog niet zeggen dat…’

‘Hou op, Fonsie. Mario krijgt in de auto zowat een toeval.’

Het was de eerste keer sinds het ongeluk dat ze buiten kwam. Eve huiverde toen ze de hoek zag waar het was gebeurd. Ze hielpen haar in de bestelauto en reden geanimeerd ruziënd en babbelend terug naar Knockglen.

Over sommige onderwerpen kon ze meepraten – over de nieuwe verlichting en de muziek in de zaak en dat ze de cafetaria nu een café noemden en dat ‘Island in the Sun’ zo hard over straat schalde dat je wel naar binnen moest komen.

‘Eerder dat de politie binnen moet komen,’ vond Mario.

Van andere onderwerpen wist ze niets af – of Mario’s broer nou een idioot was geweest om met een Iers meisje te trouwen, de moeder van Fonsie, of dat Fonsie’s moeder nou gek was geweest om met een Italiaan te trouwen, namelijk Mario’s broer. Bij dat onderwerp sukkelde ze in slaap. Ze wist dat ze daar toch nooit uit zouden komen.

Eve zat rechtop in bed en dronk haar bouillon.

‘Zuster Imelda heeft hem gemaakt. Wil je proeven?’ Benny nam een slokje.

‘Patsy heeft haar bij Flood om schenkel horen vragen en ze wees op haar enkel voor het geval hij haar niet zou begrijpen. Meneer Flood zei: “Ik weet heus wel wat schenkel is, zuster. Ik weet niet veel, maar wat schenkel is weet ik nog net wel”.’

‘Gaat Patsy nog steeds met die domme Mossy?’

‘Ja, moeder is als de dood dat ze met hem gaat trouwen.’

‘Is hij zo erg?’

‘Nee hoor, maar we willen gewoon liever niet dat Patsy gaat trouwen, omdat ze dan bij ons weggaat.’

‘Dat is niet zo aardig tegenover Patsy,’ zei Eve. ‘Ik voel me net de verloren zoon. Hij was me in de bijbel nooit zo opgevallen, maar het is best een prettig gevoel. Door het ongeluk heeft iedereen zo met me te doen dat ze vergeten dat ik al die leugens heb opgedist en dat ik zo bot was tegen die afschuwelijke moeder Clare. Luister, dat wou ik je nog vertellen, het raarste van alles. De jongen die verongelukt is, Frank Hegarty… moeder Francis heeft diezelfde dag zijn moeder ontmoet. Ik weet niet precies hoe het gegaan is, maar in ieder geval raakten ze aan de praat en nu komt ze een paar dagen hier in Knockglen logeren.’

‘Slaapt ze in het hotel van Healy?’

‘Nee, hier in het klooster. Ze hebben een van de kamers ingericht als slaapkamer.’

‘Vertel verder!’

‘Ze komt vandaag met de bus. Het zal heel moeilijk zijn om met haar te praten.’

‘Dat lijkt mij ook,’ stemde Benny in. ‘Alles wat je zegt kan verkeerd vallen. Misschien wil ze er helemaal niet over praten, maar aan de andere kant kan het gevoelloos lijken om maar over koetjes en kalfjes te beginnen.’

‘Nan zou het wel weten,’ zei Eve opeens.

Benny’s hart verkilde. Het was een gemene gedachte, als je in aanmerking nam hoe aardig Nan voor haar was geweest en hoe ze haar bij van alles had betrokken, maar Benny had het gevoel dat Nan te veel lof kreeg toegezwaaid. Was het wel zo dat zij onder alle omstandigheden wist wat ze moest doen?

Ze voelde een steek van jaloezie. Ze zei niets, uit angst dat haar stem haar zou verraden.

Eve had niets gemerkt. Ze was nog steeds aan het bedenken wat Nan zou hebben gedaan of gezegd.

‘Ik denk dat het komt doordat ze nooit twijfelt zoals wij. Het lijkt alsof ze altijd weet wat ze wil, of het nu wel of niet zo is. Dat is het geheim.’

‘Dat zal wel,’ zei Benny, hopend dat de gemene ondertoon niet te horen zou zijn.

‘Nan krijgt alles voor elkaar,’ zei Eve. ‘Dankzij haar mochten we zelfs op de zaal roken!’

‘Maar jij rookt helemaal niet!’ riep Benny stomverbaasd uit.

Eve giechelde. ‘O, ik deed voor de lol mee, dat deden ze allemaal. Daar ging het om.’

‘Wat gaat ze hier de hele dag doen, die mevrouw Hegarty?’ vroeg Benny.

‘Dat weet ik niet. Wat rondkijken. Ze zal zich hier wel eenzaam voelen en niet erg op haar gemak.’

‘Dat zal thuis ook wel zo zijn, denk ik,’ zei Benny.

‘Heb je Sean nog gesproken?’

‘Niet echt. Vorig weekeinde liep hij nog met zijn neus in de lucht, je kent dat wel. Hij keek snel de andere kant op toen hij mij in de kerk zag, dat stuk chagrijn. Helaas duurde dat niet lang. Gisteravond kwam hij langs om te vragen of ik mee naar de film ging. Ik moest nogal schaamteloos misbruik van jou maken: ik heb gezegd dat ik niets kan afspreken zolang jij nog in de lappenmand bent.’

‘Dat zal hij niet leuk gevonden hebben.’

Volgens hem doet het verhaal de ronde dat jij de hele tijd bij Mario rondhangt en geintjes maakt met Fonsie… Hij vond het maar niks.’

Eve schaterde het uit.

‘Wat zou Fonsie daarvan zeggen? Hij is zo grappig, echt waar. Hij denkt dat ie de grote baas van Knockglen gaat worden.’

‘Nou ja, dat lijkt me niet zo vreselijk moeilijk.’

‘Dat heb ik ook gezegd. Maar daar komt meer bij kijken, zegt hij. Hij wil niet alleen de grote baas worden, maar hij gaat ook heel Knockglen grootmaken. Dat zou gelijk op gaan met zijn carrière.’

‘Laat hem dan maar een beetje opschieten. Dat kan mij niet snel genoeg gaan,’ zei Benny mistroostig.

‘Goh, je lijkt wel een kruising tussen pater Rooney en mevrouw Healy met die sombere toon van je,’ waarschuwde Eve haar.

‘Misschien ben ik dat wel. Misschien hebben mijn ouders de verkeerde baby meegekregen.’

‘Tjee, dat zou me een mooie vergissing zijn,’ zei Eve en toen begonnen ze weer helemaal van voren af aan.

Kit Hegarty zei dat ze nog nooit zo’n heerlijke kamer was tegengekomen. Precies wat ze wilde. Hij was klein, met een laag plafond en er waren geen schaduwen of hoekjes die haar ’s nachts uit haar slaap konden houden. Ze voelde dat ze hier eindelijk weer goed zou kunnen slapen. Ze wilde ook graag helpen, zei ze. Ze kon niet veel, maar een grote huishouding doen was ze gewend.

Moeder Francis remde haar wat af. Nu niet, misschien later. Ze moest eerst rusten. Ze liet haar de kapel zien. Het was er donker en stil. Twee nonnen lagen geknield voor het altaar met het Heilig Sacrament, zoals moeder Francis uitlegde. Later zouden de zusters hier gezamenlijk hun avondgebed doen. Als ze wilde kon ze komen luisteren naar de zingende nonnen.

‘Ik weet niet of…’

‘Ik ook niet,’ zei moeder Francis kordaat. ‘Misschien maakt het u verdrietig, aan de andere kant is dat misschien net wat u nodig hebt, in een kerk te zitten temidden van onbekenden en te huilen om uw zoon… Daar zijn de kassen. Die zal ik u ook laten zien. Ze verkeren niet in erg goede staat. We hebben geen geld en personeel om ze te onderhouden. Ach, als u ze gezien had toen Eves vader nog leefde…’

Ze vertelde de vrouw het verhaal dat bijna nooit werd verteld. De arbeider en de rusteloze dochter van het grote landgoed. De onmogelijke verbintenis, de zwangerschap, het huwelijk, de geboorte van Eve en de twee sterfgevallen.

Kit Hegarty’s ogen schoten vol tranen. ‘Waarom vertelt u me dit?’ vroeg ze.

‘Ik denk dat het een onhandige poging van me is om u te laten weten dat er ook andere nare dingen op aarde gebeuren,’ zei moeder Francis.

‘Ga je vanavond niet uit?’ vroeg Annabel Hogan aan Benny toen ze na het avondeten opstonden van tafel. ‘Uit’ betekende uit met Sean Walsh. Benny deed net alsof haar neus bloedde.

‘Nee, Eve moet het nog rustig aan doen. Ze mag al wel op en zo en vanavond eet ze met de zusters en mevrouw Hegarty,’ zei ze achteloos.

‘Zo, draait er niets in de bioscoop?’ vroeg haar moeder onschuldig.

‘Maar natuurlijk draait er iets, moeder. Fail Safe. Het schijnt een spannende film te zijn, over de geluidsbarrière.’

‘Wil je daar dan niet heen?’ vroeg haar vader.

‘Ik heb niet veel zin om alleen te gaan, vader. Maar we zouden natuurlijk met z’n allen…’ De Hogans gingen bijna nooit naar de bioscoop.

Ze wist dat ze haar graag af en toe met Sean zagen uitgaan. Ergens in hun warrige hoofden moesten ze denken dat hij voor haar leuk gezelschap betekende, plezier, een afspraakje waard. Misschien bekeken ze het vanuit het standpunt van Sean, die het als een eer beschouwde om de dochter van de baas mee uit te nemen, zodat iedereen het kon zien. Op de een of andere manier maakte het de dingen overzichtelijk voor hen. Veilig.

Als Sean gelukkig was, zou hij nooit weggaan, naar een betere zaak, in een grotere stad. Zo dachten ze er waarschijnlijk over, hoe dom en kortzichtig dat ook was.

‘Je weet toch dat wij nooit naar de bioscoop gaan,’ zei haar moeder. We dachten dat je misschien met Sean ging?’

‘Sean? Sean Walsh?’ vroeg Benny alsof het dorp vol Seans zat die allemaal zaten te springen om haar mee naar de bioscoop te nemen.

‘Je weet heel goed dat ik Sean Walsh bedoel,’ zei Annabel streng.

‘O nee, ik denk niet dat het een goed idee is om altijd met hem uit te gaan.’

‘Maar je gaat niet altijd met hem uit.’

‘Nee, maar als Eve hier niet is, zit het gevaar erin dat het een gewoonte wordt.’

‘En wat kan dat voor kwaad?’

‘Het kan geen kwaad, moeder, maar je begrijpt best wat ik bedoel.’

‘Heeft hij je nog niet gevraagd? Tegen mij zei hij dat hij je zou vragen.’ Eddie Hogan keek verbaasd. Hij hield niet van dingen die niet duidelijk waren.

‘Ik heb nee tegen Sean gezegd omdat ik niet wil dat Sean en ik en heel Knockglen denken dat we bij elkaar horen.’

Het was voor het eerst dat dit onderwerp hier thuis werd aangesneden. Benny’s ouders keken elkaar verloren aan.

‘Ik vind niet dat jullie meteen een stelletje zijn als je af en toe samen naar de bioscoop gaat,’ zei Annabel Hogan.

Benny’s gezicht klaarde op. ‘Dat bedoel ik nou. Ik heb er niets op tegen om af en toe met Sean naar de film te gaan, maar niet elke week. Af en toe, zo heb ik het ook tegen hem gezegd.’

Eigenlijk had ze de woorden ‘heel soms, misschien, maar niet in de nabije toekomst’ gebruikt, waarop hij haar met zijn kille spleetogen had aangekeken. De rillingen waren haar over de rug gelopen. Het had geen nut dit aan haar ouders uit te leggen. Wat ze nu gezegd had, was duidelijk genoeg.

Jack Foley en Aidan Lynch besloten naar het dispuut op zaterdagavond te gaan. Het werd gehouden in het Natuurkundig Theater. Het was tamelijk informeel, hoewel de debatterende partijen en de jury in smoking waren. Ze moesten genoegen nemen met een plaatsje aan de zijlijn en stonden in de deuropening toe te kijken. Middenin een zee van herenjasjes ontwaarde Aidan het blonde hoofd van Nan Mahon. Ze lachte, met haar hoofd in haar nek en fonkelende ogen. Ze had een dunne witte blouse aan, met een roos in het bovenste knoopsgat en een zwarte rok. Van alle meisjes in de zaal trok zij de meeste aandacht.

‘Kijk, die verrukkelijke Nan,’ fluisterde Aidan en floot zachtjes tussen zijn tanden. ‘Ik heb gevraagd of ze met mij hierheen wilde gaan, maar ze ging liever alleen, zei ze.’

‘Zo, ze ging liever alleen,’ zei Jack en keek nog eens goed naar haar. ‘Ik dacht dat ze me leuk vond,’ zei Aidan teleurgesteld.

‘Nee, dat is niet waar. Je dacht dat ze Bill Dunne leuk vond. En ik dacht eigenlijk dat ze mij leuk vond,’ zei Jack.

‘Er blijven er zat over die jou leuk vinden,’ mompelde Aidan. ‘Nee, ik dacht dat ik iets voor Nan betekende. Ze heeft me meegenomen naar het ziekenhuis om haar vriendin op te zoeken.’

‘Jij bent een geboren ziekenbezoeker,’ lachte Jack. ‘Kijk toch. Zij vindt iedereen leuk.’

Hij keek met een spijtig gezicht naar het meisje middenin de menigte. ‘Wat was dat voor een vriendin in het ziekenhuis?’ vroeg hij aan Aidan om hun gedachten af te leiden van hun gemiste kansen bij Nan.

‘Ach,’ zei Aidan lusteloos, ‘een beetje mager en bits, maar verder best aardig, geloof ik.’ Terwijl hij dat zei, drong tot hem door dat het niet bepaald vriendelijk klonk. ‘Niet dat ik nou zelf zo’n Adonis ben,’ voegde hij toe.

‘Je ziet er geweldig uit, kerel!’ zei Jack Foley. ‘Kom op, ik heb er genoeg van om als een zombie naar onze Nan te staan staren. Zullen we een pilsje pakken?’

‘Dat lijkt me wel wat,’ zei Aidan.

Bij het verlaten van de zaal keek Jack nog één keer langdurig en indringend naar Nan, maar haar ogen gaven geen enkel teken van herkenning, niet toen hij was binnengekomen en niet toen hij wegging. Jack zou hebben gezworen dat ze hen bij binnenkomst recht had aangekeken, maar misschien was het zo’n gedrang bij de deur dat ze niet waren opgevallen.

Eve vond het niet leuk dat moeder Francis de moeder van Frank Hegarty te logeren had gevraagd. Het zou in de eerste plaats betekenen dat hun gesprek moest worden uitgesteld, terwijl ze zo ongeduldig was en nieuwsgierig hoe moeder Francis zou vinden dat ze de Westwards moest benaderen. Ze was enkel van plan om collegegeld te vragen. Ze zou wel een gezin vinden waar ze als au pair voor de kinderen kon zorgen. Dat moest mogelijk zijn. Niet iedere student had ouders die alles konden betalen. Er moesten toch meer werkstudenten zijn. Overdag werken en ’s avonds studeren leek haar niks. Ze had natuurlijk wel eens gehoord dat er mensen waren die het op die manier gehaald hadden, maar ze dacht niet dat het iets voor haar was. Dat soort studenten was saai en vroeg oud. Ze haastten zich de collegezaal in en gingen dan weer zo snel mogelijk naar huis. Eve Malone wilde niet alleen een titel halen. Het ging haar ook om het studentenleven, het leven dat ze had kunnen hebben als alles anders was gelopen.

Ze hoopte dat die mevrouw Hegarty niet te lang in Knockglen zou blijven, want ze wilde snel actie ondernemen. Ze kon niet lang meer in dit klooster blijven rondhangen en zo de stelling van moeder Clare bewijzen dat ze een blok aan het been was. Als ze zich dit jaar nog aan de universiteit wilde inschrijven, dan moest ze dat binnen een paar dagen doen. En als er een onaangenaam onderhoud met Simon Westward moest komen, dan kon ze dat maar beter zo snel mogelijk achter de rug hebben. Had ze de aandacht van moeder Francis nu maar voor zichzelf alleen.

Na het eten zat Eve in de warme keuken. Zuster Imelda had warme melk met een beetje peper klaargemaakt, wat heel gezond moest zijn. De natte theedoeken hingen te drogen. Het rook vertrouwd, naar thuis. Maar Eve voelde zich toch niet zo op haar gemak.

Met haar gebruikelijke kalmte kwam moeder Francis binnen en ging tegenover haar zitten. ‘Drink maar niet op als je het vies vindt. We spoelen het wel door de gootsteen.’

Eve glimlachte. Zo was het altijd geweest, zij tweetjes tegen de rest van de wereld.

‘Het gaat best… als ik had kunnen kiezen had ik iets anders gekozen, maar…

‘Je kúnt kiezen, Eve, keuze genoeg.’

‘Maar dan zal ik toch naar de Westlands moeten, of niet?’

‘Dat hangt ervan af waar je je zinnen op hebt gezet…’

‘En wat moet ik zeggen?’

‘Het is geen toneelstuk dat je vooraf opschrijft, Eve.’

‘Dat weet ik, maar we kunnen toch een strategie uitdenken.’ Er viel een stilte. ‘Ik neem aan dat u ze al hebt benaderd?’ Het was de eerste keer dat Eve hierover begon.

‘Dat is heel lang geleden, toen je een jaar of twaalf was. Ik vond toen dat we met ze moesten praten, voor het geval ze jou naar een protestantse school wilden sturen.’

‘Geen reactie?’

‘Dat ligt zo gevoelig. Het is zes jaar geleden en daar kwam ik, een non in het zwart, bedekt met rozenkransen en kruisbeelden… zo zagen zij het waarschijnlijk.’

‘Was dat de laatste keer? Hebt u ze ook nog benaderd voor collegegeld?’

Moeder Francis wendde haar blik af. ‘Niet persoonlijk, nee.’

‘Maar u hebt geschreven?’

De non gaf haar de brief van Simon Westward. Al lezend versomberde Eves gezicht.

‘Dat is nogal definitief, hè?’

‘Dat kun je wel zeggen. Maar je kunt er ook anders tegenaan kijken. Je zou ook kunnen zeggen dat het verleden tijd is. Nu kun je zelf met je vragen komen.’

‘Misschien zeggen ze wel dat ze nooit van me horen, behalve als het om geld gaat.’

‘Nou, daar hebben ze geen ongelijk in.’ Eve keek verbaasd op.

‘Dat is niet eerlijk, moeder. U weet hoe ik me al deze jaren heb gevoeld. Ik heb me niet willen verlagen door met de pet in de hand naar ze toe te gaan, terwijl u zoveel voor mij hebt gedaan en zij helemaal niets. Het zou een soort verraad aan het klooster zijn geweest.’ Ze was nijdig over de onrechtvaardige opmerking van de non.

Moeder Francis bleef zachtmoedig ‘Dat weet ik. Natuurlijk weet ik dat. Ik probeer het alleen vanuit hun standpunt te bekijken. Anders heeft het geen zin.’

‘Ik ga niet zeggen dat iets me spijt. Ik ga niet doen alsof.’

‘Daar heb je gelijk in, maar hoe zinvol is het om met zo’n houding naar ze toe te gaan?’

‘Wat voor andere houding zou ik dan moeten aannemen?’

‘Er zijn nog zoveel mogelijkheden, Eve. Maar er zal niets werken, behalve…’

‘Behalve…?’

‘Behalve als je meent wat je doet. Je hoeft niet te kruipen en een genegenheid voor te wenden die je niet voelt, maar je hoeft er ook niet heen te gaan met haatgevoelens.’

‘Wat voor gevoelens zou u hebben, als u ging?’

‘Dat heb ik je al verteld. Jij bent degene die moet gaan.’

‘Help me, moeder.’

‘Wat dit betreft heb ik je nooit veel kunnen helpen. Dit moet je zelf oplossen.’

‘Hebt u geen belangstelling meer voor me? Maakt het u niet uit wat er van me wordt?’ Eve stak haar kin vooruit, zoals ze altijd deed als ze zich gekwetst voelde.

‘Als je dat denkt…’ begon moeder Francis.

‘Nee, dat is niet zo. Het lijkt op het moment alleen zo’n doolhof van doodlopende straten. Zelfs al kreeg ik collegegeld los, dan moest ik ook nog woonruimte en een baan zoeken.’

‘Doe één ding tegelijk,’ zei moeder Francis.

Eve keek haar aan. Op het gezicht van de non lag de blik die ze vroeger altijd had als er een verrassing in de lucht hing.

‘Weet u al wat voor me?’ vroeg Eve gretig. ‘Mijn voorlaatste idee had niet erg veel succes, of wel soms? Ga nu maar slapen, Eve. Je zult al je krachten nodig hebben als je naar de Westwards gaat. Ga er pas vroeg in de middag naartoe. Om elf uur gaan ze naar de kerk.’

De weg zat vol gaten en in het midden van wat ooit een goed onderhouden oprijlaan was geweest, schoot onkruid op. Eve vroeg zich af of haar vader nog aan deze weg had gewerkt. Moeder Francis bleef altijd tamelijk vaag als ze naar Jack Malone informeerde. Hij was een goed mens geweest, een aardige man en dol op zijn dochtertje. Dat was zo’n beetje wat ze vertelde. En zo moet je een kind dat ook vertellen, besefte Eve. Over haar moeder wist ze nog minder. Ze moest in haar jeugd beeldschoon zijn geweest. Ze was altijd even vriendelijk, had moeder Francis gezegd. Wat kon ze verder nog vertellen over een tuinman en de gestoorde dochter van het grote landgoed? Eve had zich vast voorgenomen om haar achtergrond helder te blijven bekijken. Ze had allang begrepen dat het geen nut had om haar verleden te romantiseren. Ze rechtte haar rug en liep op het huis af. Van dichtbij zag het er minder fraai uit dan vanaf de weg. De verf bladderde. Het geheel was rommelig en slecht onderhouden. Op het gras lag een hoop croquethamers en boogjes, alsof het spel hier vele maanden geleden een keer ooit was gespeeld, waarna niemand de moeite had genomen op te ruimen en nooit de lust was ontstaan om nog eens te spelen. In de hal stonden laarzen en oude golfclubs met beschadigde handvatten. Kromgetrokken tennisrackets staken uit een grote bronzen paraplubak.

Door de glazen deuren heen zag Eve in de hal een tafel bezaaid met catalogi, brochures en enveloppen. Het was heel anders dan het nette, schoongeboende klooster waar zij woonde. Op de tafel in hun hal, onder de afbeelding van Onze-Lieve-Vrouwe Middelares, zag je nog geen snippertje papier liggen. Als er al eens iets op terechtkwam, werd dat meteen weggeruimd. Het kwam haar vreemd voor om in een huis te wonen waar je de haltafel nauwelijks kon zien door alles wat erop lag. Ze belde aan. Drie personen zouden de deur open kunnen doen. De eerste was Bee, de zuster van schoenmaker Paccy Moore. Bee was dienstmeisje op het landgoed. Of de kokkin zou kunnen komen, als Bee haar vrije dag had. Mevrouw Walsh werkte al sinds mensenheugenis bij de familie. Ze kwam niet uit Knockglen en ging niet met de mensen uit het dorp om, hoewel ze katholiek was en altijd naar de ochtendmis ging. Ze was een lange vrouw die er op haar fiets nogal vervaarlijk uitzag. Of misschien zou Simon Westward zelf naar de deur komen. Zijn vader zat in een rolstoel en was er, naar verluidde, steeds slechter aan toe, dus die zou ze niet aan de deur hoeven te verwachten.

Al zolang ze zich kon herinneren, had Eve een bepaald spelletje gedaan – net zoiets als niet op de voegen tussen de tegels trappen. Het was iets dat moeder Francis waarschijnlijk bijgeloof zou noemen. Maar ze had het altijd al gedaan. ‘Als de eerste vogel die op de vensterbank komt zitten een spreeuw is, dan slaag ik voor mijn examen. Als het een merel is, dan zak ik. Als het meer dan vijfentwintig tellen duurt voordat de deur van het klooster in Dublin opengaat, dan zal ik het er afschuwelijk vinden.’ Op de een of andere manier kwam vooral tegenover gesloten deuren haar behoefte op om dit spel te doen.

Voor de ongastvrije ingang van het landhuis dat eens haar moeders thuis was geweest, vertelde Eve Malone zichzelf met klem dat het een goed teken zou zijn als Bee Moore open kwam doen, dat ze dan het geld zou krijgen. Als Simon Westward verscheen, zou dat een slecht teken zijn. Als mevrouw Walsh aan de deur zou komen, dan kon het alle kanten op. Haar ogen straalden verwachtingsvol. Na een korte tijd wachten hoorde ze het geluid van toesnellende voetstappen.

Het silhouet van een schoolmeisje van een jaar of tien, elf kwam naar de deur rennen. Ze moest op haar tenen gaan staan om bij de klink te kunnen en keek Eve met belangstelling aan. Ze droeg het soort korte overgooier van de meisjes op protestantse scholen. In het klooster moesten die dingen altijd wat langer en minder opvallend zijn. Ze had haar haar in twee staarten, die als een soort handvatten boven haar oren uitstaken, alsof iemand haar daaraan zou kunnen optillen en meedragen. Ze was niet dik, maar wel breed en gedrongen. Ze had sproeten op haar neus en haar ogen waren van hetzelfde donkerblauw als haar schoolkleding.

‘Hoi,’ zei ze tegen Eve. ‘Wie ben jij?’

‘Wie ben jij?’ vroeg Eve. Als ze allemaal zo klein waren, was ze voor niemand bang in het grote huis.

‘Ik ben Heather,’ antwoordde het kind.

‘Ik ben Eve.’

Er viel een korte stilte, waarin Heather over iets nadacht. ‘Bij wie moet ik zeggen dat je er bent?’ zei ze bedachtzaam.

Eve keek haar verrast aan. Het kind probeerde te weten te komen of Eve voor de heer des huizes of voor het personeel kwam. Ze had zich zeer netjes uitgedrukt.

‘Ik kom voor Simon Westward,’ zei ze.

‘O, natuurlijk. Kom binnen.’

Eve liep achter het kleine meisje aan door de hal, die vol donkere schilderijen hing, waarschijnlijk jachttaferelen. Het was moeilijk te zien. Heather? Heather? Ze had nooit gehoord van een of andere Heather in dit huis, maar ze had zich dan ook nooit erg beziggehouden met wie wie was in deze familie. Als mensen in Knockglen over de familie spraken, mengde ze zich nooit in het gesprek. Soms hadden de nonnen het over hen, maar dan schudde Eve haar hoofd en wendde zich af. Een keer kwam ze een artikel over hen tegen in een chique tijdschrift en ze had driftig verder gebladerd om niet nog meer te weten te komen. Benny zei altijd dat ze, als de Westwardfamilie haar familie was geweest, alles zou willen weten en zelfs een plakboek zou bijhouden. Typisch Benny. Die zou waarschijnlijk een soort loopjongen voor hen zijn geworden en bedanken voor iedere kruimel die van hun tafel viel, in plaats van de koele onverschilligheid te bewaren die Eve nu al zo lang koesterde.

‘Ben je een van Simons vriendinnen?’ vroeg het kind om een gesprek te beginnen.

‘Nee, zeker niet,’ zei Eve vlak.

Ze kwamen bij de zitkamer. De zondagskranten lagen uitgespreid op een bijzettafeltje. Op een zilveren dienblad stonden een karaf sherry en glazen. Majoor Charles Westward zat voor het raam in zijn rolstoel. Aan zijn afhangende schouders zag je zelfs van een afstand meteen dat hij zich niet helemaal bewust was van zijn omgeving. De plaid was van zijn knieën half op de grond gegleden.

Deze man was Eves grootvader. Andere mensen waren dol op hun grootvader. Ze noemden hem opa en zaten bij hem op schoot. Grootvaders gaven je geld en maakten foto’s van je eerste en tweede communie. Ze waren trots op je en stelden je voor aan mensen. Maar deze man had zijn kleindochter Eve nooit willen zien en als hij nog bij zijn volle verstand was, zou hij haar misschien wel weg laten sturen, zoals hij met haar moeder had gedaan. Ooit had ze ervan gedroomd dat hij haar vanaf zijn paard of vanuit zijn auto zou zien en zou vragen wie dat prachtige kind was. Dat ze trekken had die hem aan zijn eigen familie deden denken. Maar dat was lang geleden. Ze had niet het gevoel iets gemist te hebben. Ze betreurde het niet dat de dingen anders waren gelopen. Ze schrok niet van zijn zwakke gezondheid en het hinderde haar ook niet om hem nu, na al die jaren van afwijzing, van dichtbij te zien.

Heather keek haar nieuwsgierig aan. ‘Ik ga nu Simon voor je zoeken. Kan ik verder nog iets voor je doen?’ zei ze.

Het kind had een open gezicht. Eve vond het moeilijk om pinnig tegen haar te zijn.

‘Dank je. Heel erg bedankt,’ zei ze stijfjes.

Heather lachte naar haar. ‘Je lijkt helemaal niet op zijn andere vriendinnen.’

‘Nee?’

‘Nee, jij ziet er veel normaler uit.’

‘Fijn.’ Eve moest ongewild lachen.

Het kind bleef benieuwd. ‘Gaat het over de merrie?’

‘Nee, niet over de merrie. Ik kan nog geen merrie van een nachtmerrie onderscheiden.’

Heather lachte en ging naar de deur. Eve was zelf verbaasd dat ze aan het voorgaande nog iets toevoegde.

‘Ik ben niet een van zijn vriendinnen,’ riep ze.’ Ik ben een van zijn nichtjes.’

Dat beviel Heather. ‘O, dan ben je ook een nichtje van mij. Ik ben het zusje van Simon.’

Een brok in haar keel belette Eve het spreken. Wat ze ook had verwacht toen ze naar de Westlands ging, dit niet. Ze zou vooraf nooit hebben geloofd dat er een Westward bestond die het leuk zou vinden om haar te zien.

Moeder Francis drukte Kit Hegarty op het hart dat er geen haast bij was om terug naar Dublin te gaan. Ze kon blijven zolang ze wilde, misschien wel een week.

‘Ga niet te snel terug. De rust van het klooster zou geen uitwerking hebben als u te snel naar de stad terugging.’

‘Dat is echt weer iets voor mensen van het platteland. Die denken allemaal dat heel Dublin net als de O’Connoll Street is. Wij wonen in een buitenwijk, vlak bij de kust. Het is een heerlijke buurt met veel frisse lucht.’

Moeder Francis wist dat de rust van Knockglen niets te maken had met stad of platteland. Het grote voordeel van Knockglen was dat het ver van het huis lag waarnaar Frank Hegarty nooit meer zou terugkeren. ‘Blijf hier toch maar een tijdje en adem wat van onze rustige sfeer in.’

‘Ik loop hier in de weg.’ Kit had gemerkt hoe graag Eve moeder Francis voor zich alleen wilde hebben.

‘Integendeel. U bent erg nuttig, in die zin dat Eve tijd nodig heeft om met andere mensen van gedachten te wisselen voordat ze haar leven in handen neemt. Het heeft geen zin dat zij en ik in cirkeltjes ronddraaien. Hoe jammer ik het ook vind, ik besef dat ze zelf moet beslissen.’

‘U zou een geweldige moeder zijn geweest,’ zei Kit.

‘Dat weet ik niet zo zeker. Het is makkelijker om er iets verder vanaf te staan.’

‘U staat er niet verder vanaf. U bent in staat datgene niet te doen dat wij allemaal wel doen – u zeurt niet.’

‘Ik denk anders niet dat u zo’n zeurkous bent,’ glimlachte moeder Francis.

‘Hebt u nooit willen trouwen en een gezin willen stichten?’ vroeg Kit.

‘Ik had mijn zinnen gezet op een wilde, ongeschikte boerenzoon die ik niet kon krijgen.’

‘Waarom kon u hem niet krijgen?’

‘Omdat wij geen boerenland hadden om als bruidsschat in te brengen. Of misschien dacht ik dat ook maar. Als hij me echt had gewild dan had hij me wel genomen, land of geen land.’

‘Wat is er met hem gebeurd?’

‘Hij trouwde met een meisje dat veel mooiere benen had dan Bunty Brown en dat wel een boerderij als bruidsschat kon inbrengen. Ze kregen in vijf jaar tijd vier kinderen en toen nam hij een ander, zeggen ze.’

‘Wat deed zijn vrouw daarna?’

‘Ze maakte zich in de hele omgeving belachelijk. Dat had Bunty Brown nooit gedaan. Zij zou hem eruit gegooid hebben en een pension zijn begonnen en zij was trots gebleven.’

Kit Hegarty lachte. ‘Bent u echt Bunty Brown?’

‘Niet meer, al heel lang niet meer.’

‘Hij was gek dat hij u niet nam.’

‘Dat heb ik ook gedacht. Drie jaar lang heb ik dat dag en nacht gedacht. Ze wilden me eerst niet eens in het klooster opnemen. Ze dachten dat ik vluchtte, me probeerde te verschuilen voor de wereld.’

‘En heeft u er spijt van dat u niet op een andere boerenzoon hebt gewacht?’

‘Nee, niet in het minst.’

Haar ogen staarden in de verte.

‘In zekere zin hebt u alles wat uw hart begeert,’ zei Kit. ‘U kent de vreugde van kinderen op school.’

‘Dat is waar,’ zei moeder Francis. ‘Ieder jaar nieuwe kinderen, ieder jaar nieuwe gezichten van binnenkomende leerlingen.’ Maar ze keek bedroefd.

‘Zal het Eve lukken?’

‘Natuurlijk lukt het haar. Waarschijnlijk praat ze nu al met hem.’

‘Met wie?’

‘Met haar neef, Simon Westward. Ze wil hem om collegegeld vragen. Ik hoop niet dat ze haar beheersing verliest. Ik hoop niet dat ze haar eigen glazen ingooit!’

Zodra haar broer binnenkwam, ging Heather de kamer uit. Eerst liep Simon naar de gebogen figuur in de rolstoel, pakte de plaid van de grond en knielde neer om de oude man in te stoppen. Hij kwam weer overeind en liep terug naar de haard. Hij was klein en donker en had een knap, smal gezicht met donkere ogen en bruin haar dat bijna over zijn ogen hing. Hij had het al zo vaak met een hoofdbeweging moeten wegschudden dat het gebaar tot een zenuwtrek was verworden. Hij droeg een rijbroek en een tweed jasje met leren lappen op de ellebogen. ‘Wat kan ik voor je doen?’ Zijn stem klonk koel maar beleefd.

‘Weet u wie ik ben?’ zei Eve op even koude toon.

Hij aarzelde. ‘Niet echt,’ zei hij.

Haar ogen fonkelden. ‘U weet het wel of u weet het niet…’

‘Ik denk dat ik het weet. Ik heb het aan mevrouw Walsh gevraagd. Ze zegt dat je de dochter bent van Sarah. Klopt dat?’

‘Dus u hebt van me gehoord?’

‘Ja, natuurlijk. Ik herkende je niet toen je de oprijlaan op kwam, dus heb ik nagevraagd wie je was.’

‘Wat heeft mevrouw Walsh nog meer gezegd?’

‘Dat lijkt me niet belangrijk. Mag ik nu weten waarom je hier bent?’

Hij had de situatie zozeer onder controle dat Eve wel in huilen wilde uitbarsten. Voelde hij zich maar slecht op zijn gemak of schuldig over de manier waarop zijn familie haar had behandeld, of verward en onzeker over de afloop van deze situatie. Maar Simon Westward scheen perfect te weten hoe hij in deze omstandigheden moest handelen.

Ze zweeg en keek naar hem. Onbewust imiteerde ze zijn houding, handen op de rug, knipperende ogen, de mond in een harde dunne lijn. Ze had zich zorgvuldig gekleed en bewust niet haar mooiste kleren aangedaan, zodat hij niet zou denken dat ze speciaal voor hem opgedoft was of dat ze van de ochtendmis kwam. In plaats daarvan droeg ze een rok met Schotse ruit en een grijs gebreid vest. Ze had een blauw sjaaltje rond haar hals geknoopt omdat ze dacht dat het een nette indruk zou maken.

Ze bleef hem strak aankijken.

‘Wil je een glas sherry?’ vroeg hij. Dat betekende dat ze de eerste ronde had gewonnen.

‘Graag.’

‘Zoet of droog?’

‘Ik weet het verschil niet. Ik heb nog nooit sherry gedronken.’ Ze zei het trots. Eve Malone had de maniertjes van haar meerderen niet nodig. Even dacht ze dat ze hem zijn wenkbrauwen zag fronsen in een moment van aan verbazing grenzende bewondering.

‘Neem dan de zoete. Die neem ik ook.’ Hij schonk twee glazen vol. ‘Ga zitten.’

‘Ik blijf liever staan. Ik blijf niet lang.’

‘Goed.’ Hij zei niets meer en wachtte.

‘Ik wil dit semester naar de universiteit,’ begon ze.

‘In Dublin?’

‘Ja, alleen zijn er een paar problemen.’

‘O ja?’

‘Onder meer dat ik het niet kan betalen.’

‘Hoeveel kost het tegenwoordig om op Trinity College te komen?’

‘Ik wil niet naar Trinity en dat weet u maar al te goed. Ik wil naar het University College Dublin.

‘Sorry hoor, dat wist ik niet. Echt niet.’

‘Trinity heeft jarenlang geen katholieken toegelaten. Nu ze er wel op mogen, heeft de aartsbisschop gezegd dat het een zonde is om er naar toe te gaan. Daarom wil ik naar het UCD.’

Hij stak zijn armen uit alsof hij haar wilde afweren. ‘Al goed, al goed,’ zei hij.

Eve ging verder. ‘Nu u het toch vraagt, het collegegeld is vijfenzestig pond per jaar tot aan de graad van bachelor. Daarna wil ik het diploma bibliotheekwetenschap halen en dat kost nog eens vijfenzestig pond. En ik zal ook boeken moeten kopen. Al met al komen de kosten op zo’n honderd pond per jaar.’

‘En?’

‘En ik had gehoopt dat u me dat zou willen geven,’ zei ze. ‘Geven? Niet lenen?’

‘Nee, geven. Want ik kan het toch niet terugbetalen. Ik zou een oplichter zijn als ik u om een lening vroeg.’

‘Waar moet je van leven? Je zult ook een kamer moeten huren en zo.’

‘Ik zei toch al dat ik niet naar Trinity ging. Ik hoef geen kamer te huren. Ik neem een baantje in de huishouding om kost en inwoning te verdienen. Dat moet lukken. Ik heb alleen geen geld om het collegegeld te betalen.’

‘En jij vindt dat wij dat moeten betalen?’

‘Ik zou erg blij zijn als u dat deed.’ Niet dankbaar, dacht Eve. Ze had gezworen dat woord niet te gebruiken, ondanks de raad van moeder Francis. Dankbaarder dan gewoon ‘blij’ kon ze niet zijn.

Simon dacht na. ‘Honderd pond per jaar,’ herhaalde hij.

‘Vier jaar lang,’ zei Eve. ‘Ik kan niet echt aan mijn studie beginnen voordat ik weet dat ik niet ieder jaar om dat bedrag hoef te komen bedelen.’

‘Je bent nu ook niet bepaald aan het bedelen,’ zei Simon.

‘Dat is waar, dat doe ik niet,’ zei Eve. Ze voelde haar hoofd bonken. Ze had geen idee gehad dat het op deze manier zou lopen.

Hij lachte naar haar, een echte lach. ‘Ik bedel ook nooit. Dat moet een familietrekje zijn.’

Eve voelde woede in zich oplaaien. Hij ging niet alleen haar verzoek weigeren, maar hij nam haar ook nog in de maling.

Ze had vooruit geweten dat hij haar zou afwijzen, maar ze dacht dat de deur met een paar koele en afstandelijke verontschuldigingen voor haar neus zou worden dichtgegooid. Voor altijd deze keer. Daar had ze zich tegen gewapend. Er zouden geen tranen komen en geen smeekbedes. Ook zou ze hem geen verwijten maken. Ze had genoeg roddels gehoord in het dorp om te weten dat haar vader deze familie al vele jaren geleden had beschimpt en vervloekt. Ze wilde niet dat de geschiedenis zich zou herhalen.

Ze had erop geoefend om kalm te blijven.

‘Wat doen we nu?’ zei ze op vlakke toon. Ze wist dat het geen zin had om arrogant te doen of om te gaan smeken.

‘Het lijkt me redelijk,’ zei Simon.

‘Wat?’

‘Het bedrag dat je vraagt. Ik zie geen beletsels.’ Hij lachte charmant.

Ze voelde dat het beantwoorden van zijn glimlach haar op de een of andere manier in gevaar zou brengen.

‘Waarom nu wel?’ vroeg ze. ‘Waarom eerder niet?’

‘Je hebt me nooit eerder iets gevraagd,’ zei hij eenvoudig. ‘Nee, niet persoonlijk,’ gaf ze toe.

‘Het maakt nogal een verschil als het je indirect wordt gevraagd door een kloosterorde waar je nooit enig ander contact mee hebt gehad.’

‘Hoe hadden ze het dan moeten doen?’

‘O, dat weet ik niet. Dat is moeilijk te zeggen. Ik kan niet zeggen dat ik het leuk zou hebben gevonden als ze me op de thee hadden gevraagd of als ze een vriendschapsband hadden voorgewend die ik niet voelde. Maar ik vond het niet fraai om hier uit jouw naam geld te komen halen, alsof je zelf niet het verstand of de mond hebt om het te vragen.’

Ze dacht erover na. Het was waar. Maar het was natuurlijk even waar dat ze nooit verplicht had moeten zijn hem of enig ander lid van de Westward-familie iets te vragen wat haar rechtmatig toekwam. En moeder Francis was tot tweemaal toe met een kluitje in het riet gestuurd.

Maar om deze zaken ging het nu niet. Ze moest kalm blijven en niet het verleden oprakelen. ‘Ik begrijp het,’ zei ze.

Simon leek al bijna niet meer geïnteresseerd. Hij wilde liever over iets anders praten.

‘Wanneer beginnen je colleges? Of zijn ze al begonnen?’

‘Vorige week. Maar ik kan me nog inschrijven.’

‘Waarom heb je dat niet op tijd gedaan?’

‘Ik heb eerst iets anders geprobeerd. Daar kon ik het niet uithouden.’

Hij moest gewend zijn aan korte antwoorden. Hij leek er tevreden mee te zijn. ‘Ach, ik weet zeker dat je in die paar dagen nog weinig gemist hebt. Als ik in Dublin kom, zie ik de studenten van de twee universiteiten alleen maar koffiedrinken en praten over het verbeteren van de wereld.’

‘Misschien doen ze dat ook wel, ooit.’

‘Natuurlijk,’ zei hij hoffelijk.

Zij zweeg. Ze kon hem niet vragen om het geld nu al te geven. Ze wilde geen bedankjes uitdelen. Het woord ‘dankbaar’ zou haar kunnen ontglippen. Bedachtzaam nipte ze aan haar sherry.

Hun blikken kruisten elkaar. ‘Ik haal een cheque,’ zei hij en liep de hal in. Eve hoorde hem rommelen in de stapels papieren en documenten op de tafel in de hal.

De oude man zat voor het raam stilletjes naar de verwaarloosde tuin te staren. Op het gazon speelde het zusje, dat zeker twintig jaar jonger moest zijn dan haar grote broer, met een stel grote honden. Ze gooide stokken voor ze. Het was voor Eve een ande re planeet.

Ze was en bleef een bezoeker, die stond te wachten tot Simon weer binnenkwam.

‘Je moet het me niet kwalijk nemen, ik zeg dit niet om je te beledigen, maar ik weet niet of je Maloney heet, O’Malone of…’

‘Eve Malone,’ antwoordde ze vlak.

‘Dank je. Ik wilde het niet aan mevrouw Walsh vragen. Het was het een of het ander. Ik moest het aan jou vragen of aan haar.’ Hij glimlachte. Eve beantwoordde de glimlach niet. Ze knikte vaagjes. Hij schreef de cheque langzaam en omslachtig uit, vouwde hem dubbel en gaf hem haar.

De normale goede omgangsvormen dwongen haar om hem te bedanken. De woorden bleven in haar keel steken. Wat had ze eerst ook alweer gezegd. Welk woord was haar zo goed bevallen? Blij.

Ze gebruikte het opnieuw. ‘Ik ben blij dat u dit hebt willen doen.’

‘Ik ben ook blij,’ zei hij.

Ze noemden elkaar niet bij de naam. Ze wisten dat ze elkaar niets meer te zeggen hadden. Eve stopte de cheque in haar zak en stak haar hand uit.

‘Tot ziens,’ zei ze.

Simon Westward zei tegelijkertijd hetzelfde.

Ze zwaaide vrolijk naar het kind, dat teleurgesteld leek dat ze wegging. Ze liep met rechte rug de oprijlaan af van het huis waar haar moeder zo lang had gewoond. Vanuit het huis werd ze natuurlijk nagekeken. Uit de keuken, uit de tuin waar de honden speelden, uit de zitkamer en uit de rolstoel.

Pas toen ze uit het zicht was, begon ze te huppelen.

In het klooster zaten moeder Francis en Kit Hegarty te lunchen voor het raam van de eetzaal. Er was ook gedekt voor Eve.

‘We hebben maar niet op je gewacht,’ zei moeder Francis, terwijl haar ogen nieuwsgierig Eves gezicht afzochten naar een antwoord.

Eve knikte twee keer. Het gezicht van de non werd stralend.

‘Ik moet nu gaan. Ik heb nog een heleboel te doen. Eve, je eten staat in de keuken. Haal het even, wees een brave meid en ga bij mevrouw Hegarty zitten.’

‘Misschien…’ Kit keek onzeker. ‘Zal ik niet liever gaan en jullie twee alleen laten?’

‘Nee, nee, u bent nog niet klaar met eten, ik wel. En Eve en ik wonen hier. We hebben nog jaren de tijd om te praten. U vertrekt binnenkort weer.’

Eve kwam terug met een opgewarmd bord vol gebakken spek en kruimige aardappels met een witte saus erover. Ze zette het op tafel en keek naar het droevige, vermoeide gezicht van de oudere vrouw tegenover haar.

‘Zuster Imelda probeert me altijd vet te mesten, maar dat heeft geen zin. Als je bent zoals ik dan verbrand je alles meteen.’

Mevrouw Hegarty knikte.

‘Ik geloof dat voor u hetzelfde geldt,’ zei Eve. Ze voelde zich bijna licht in het hoofd van opluchting. Ze wilde over ditjes en datjes praten tot de lunch voorbij was, tot ze naar buiten kon rennen om Benny het nieuws te vertellen en tot ze met moeder Francis onder vier ogen kon spreken nadat deze verdrietige vrouw was vertrokken.

‘Ja, voor mij geldt hetzelfde,’ zei Kit Hegarty. ‘Ik heb nooit rust, ik slaap nauwelijks. Ik pieker te veel.’

‘U hebt een boel om over te piekeren,’ zei Eve meelevend.

‘Dat is het niet alleen. Frank zei altijd tegen me dat ik nooit rustig kon zitten, dat ik altijd rusteloos rond zat te kijken.’

‘Dat zeggen ze ook van mij,’ zei Eve verrast.

Ze bekeken elkaar met hernieuwde belangstelling, de twee die om het hardst om moeder Francis’ tijd en aandacht hadden gevochten. Ze vonden het niet vreemd dat zij niet weer bij hen kwam zitten. Ze merkten niet dat zuster Imelda niet binnenkwam om hun borden af te ruimen. Ze zaten te praten tot de grijze wolken, die achter de bomenrijen in de kloostertuin voorbijdreven, donker werden en de korte wintermiddag in avond veranderde.

Hun verhalen grepen ineen, als stukjes van een legpuzzel. Eve Malone had een plek nodig om te wonen, een plek waar ze haar kost en inwoning kon verdienen door in het huishouden te helpen. Kit Hegarty had iemand nodig die haar in haar kosthuis kon helpen. Ze durfde er niet de hele dag alleen te zijn, nu Frank, voor wie ze het allemaal had gedaan, er niet meer was. Ze zagen allebei de oplossing, maar durfden die niet uit te spreken.

Eve begon er als eerste over. In het klooster dat altijd haar thuis was geweest, begon Eve bijna te fluisteren toen ze het vroeg. Eve, die nooit om een gunst wilde vragen, die niet in staat was geweest het juiste dankwoord te vinden voor de vierhonderd pond die nu in haar zak zat, kon ten slotte de woorden vinden om Kit Hegarty te vragen of ze bij haar mocht wonen.

Kit Hegarty boog over de tafel en nam de handen van Eve in de hare. ‘Het zal ons lukken om er iets van te maken,’ beloofde ze.

‘Het zal ons lukken om er iets geweldigs van te maken,’ verzekerde Eve haar.

Toen gingen ze het aan moeder Francis vertellen, die zeer verrast leek en meende dat hier sprake was van een directe tussenkomst van God.