12

Heather wilde alles over het dansfeest weten en vooral wat voor pudding ze hadden gehad. Ze stond versteld toen Eve zich dat niet kon herinneren. Ze kon niet begrijpen dat er zoveel andere dingen konden gebeuren dat je de pudding vergat.

Ze verklapte een geheim. Simon had gezegd dat hij hen op hun uitje gezelschap zou houden.

‘Daar weet ik helemaal niets van,’ zei Eve geërgerd.

‘Ik heb het niet verteld, omdat ik bang was dat je dan niet zou komen.’ Heather was zo eerlijk dat het moeilijk was om tegen haar uit te vallen.

‘Nou, als je hém hebt...’

‘Ik wil jou,’ zei Heather eenvoudig.

Simon kwam met de auto. ‘Zie mij maar als chauffeur,’ zei hij.

Bijna onmiddellijk kwam hij met zijn eigen plannen voor die middag. Een ritje door het landschap van Wicklow en daarna thee in een leuk hotel dat hij wist.

Eve en Heather hadden de trein naar Bray willen nemen om een ritje in de botsautootjes te maken en ijs met warme butterscotch-saus te eten. Eve hoorde met vreugde hoe tam en saai Simons plannen waren, vergeleken met die van haar. Er was weinig twijfel waar Heather de voorkeur aan zou geven.

Maar Heather was een plichtsgetrouw zusje en ze zag Simon toch al zo weinig. Ze toonde zich gematigd enthousiast. Eve deed na een weloverwogen stilte hetzelfde.

Simon keek naar die twee. Hij wist natuurlijk dat dit het op een na beste plan was. Onderweg was hij erg opgewekt en beantwoordde alle vragen van Heather over haar pony, over de jonkies van Clara en over Woffles, het konijn.

Hij vertelde dat mevrouw Walsh nog steeds even stil en statig op haar fiets zat als altijd. En dat Bee Moore van slag was omdat een jongeman die zij had willen hebben meer aandacht voor een ander had. Eve moest een grote grijns achter haar hand verstoppen toen uit de vragen van Heather bleek dat de man Mossy Rooney was en die ander Patsy.

‘Hoe gaat het met opa?’ vroeg Heather.

‘Hetzelfde. Maar kom, we vervelen Eve.’

‘Het is anders ook de opa van Eve.’

‘Dat is zo, ja.’

Het onderwerp was afgesloten. Eve wist dat hij iets wilde, maar ze had geen idee wat het was.

Onder de thee kwam hij ermee voor de draad.

‘Dat was een bijzonder knap meisje, jouw vriendin.’

‘Welke vriendin?’

‘In de winkel, op het bal. Dat blonde meisje.’

‘O, die.’

‘Ik vroeg me af wie dat is?’

‘Viel ze zo in de smaak?’

‘Ja, dat klopt,’ zei hij kortaf.

Nog lang daarna gaf Eve zichzelf schouderklopjes en feliciteerde zich met het feit dat het haar gelukt was om zo’n directe vraag niet meteen te beantwoorden met wat hij wilde horen. En toch was ze volkomen beleefd gebleven. Voor een meisje dat alles eruit flapte en dat in het klooster van St. Mary een legende was op het terrein van de brutaliteit, was dat een ware zege.

‘Wie dat is? Tja, een studente bij ons aan de universiteit. Eerstejaars kunstgeschiedenis, maar daar zijn er ongeveer zeshonderd van.’

Met haar glimlach liet ze Simon Westward weten dat hij niet meer te horen kreeg dan dit.

De student diergeneeskunde was een aardige jongen die Kevin Hickey heette. Hij was erg beleefd en hij bedankte mevrouw Hegarty dat ze in de hals van zijn nieuwe groene trui een lusje had gemaakt voor het geval hij hem wilde ophangen. Hij had altijd gedacht dat je zoiets moest opvouwen of in de kast hangen aan een klerenhanger, maar toch was het erg aardig van haar. Misschien kon hij hem vanavond aandoen. De kleur was prachtig. Toen hij de trui oppakte, dacht hij een vage parfumlucht te ruiken, maar dat moest hij zich inbeelden. Of anders was het misschien het parfum van mevrouw Hegarty. De moeder van Kevin Hickey was dood. Het was prettig om in een huis te wonen waar een vriendelijke vrouw voor hem zorgde. Hij had zijn vader gevraagd om haar met Kerstmis een kalkoen te sturen. Die zou per trein worden verstuurd, verpakt in stro en goed met touw ingesnoerd.

Hij rook opnieuw aan zijn groene trui. Dat was duidelijk parfum. Als hij het ding bij het open raam hing, in de frisse lucht, dan ging het misschien weg.

Hij hoorde de poort opengaan en holde naar achteren. Hij wilde niet dat mevrouw Hegarty zag dat hij de trui luchtte. Maar het was niet mevrouw Hegarty, terug van de boodschappen. Het was een donkerharige man, die hij nooit eerder had gezien.

De deurbel bleef maar overgaan, dus rende Kevin naar beneden om open te doen. Mevrouw Hegarty was er niet, zei hij. De man wilde wel even wachten. Hij zag er ordentelijk uit. Kevin wist niet wat hij moest doen.

‘Het is echt in orde.’ De man lachte hem toe. ‘Ik ben een oude vriend.’

‘Mag ik uw naam weten?’

‘Ik heet toevallig ook Hegarty.’

De trap oplopend keek Kevin nog even om en zag de man, die in de hal zat, een foto van mevrouw Hegarty’s overleden zoon oppakken. Waarschijnlijk was hij familie.

Het was Sheila opgevallen dat Jack de laatste dagen meteen na college wegging. Hij hing niet meer rond om te babbelen. Geen grapjes meer. Nee, hij ging er als een haas vandoor. Een paar keer had ze gevraagd waarom hij zo’n haast had.

‘Trainen,’ had hij gezegd met die kwajongensachtige glimlach waardoor hem alles werd vergeven.

Sheila dacht dat hij zich zo haastte om bij de faculteit kunstgeschiedenis Rosemary Ryan te zien.

Ze informeerde bij Carmel of het waar was. Het was makkelijk om met Carmel te praten, omdat zij niet in hetzelfde spelletje meedraaide. Zij was zo met haar eigen Sean bezig dat alle anderen slechts een vage achtergrond vormden.

‘Rosemary en Jack? Dat geloof ik niet,’ zei Carmel na lang nadenken. ‘Nee, ik heb ze helemaal niet samen gezien. Ik heb Jack een paar keer ’s ochtends in de Annexe gezien, maar dan praatte hij alleen met Benny Hogan.’

‘O, dan is het Goed,’ zei Sheila opgelucht.

Benny en Patsy waren weer vrienden geworden. Het had haar de beloofde nylons gekost plus een busje talkpoeder en de verklaring dat ze een beetje overspannen was geweest doordat ze bang was om naar het bal te gaan. Toen Patsy zichzelf eenmaal gewonnen had gegeven, was ze zoals vanouds weer dikke maatjes met de dochter des huizes.

‘Waar moest jij nu bang voor zijn? Je bent toch een flinke, gezonde meid die alle tekenen vertoont van een goed leven?’

Daar was Benny juist altijd bang voor. Dat je dat zo duidelijk zag. Maar dat was moeilijk uit te leggen aan die kleine arme Patsy, die in een weeshuis was grootgebracht en altijd te weinig te eten had gehad.

‘Hoe gaat het met de liefde?’ vroeg ze.

‘Hij zegt niet zoveel,’ klaagde Patsy.

‘Maar de dingen die hij wel zegt, zijn die de moeite waard?’

‘Het is moeilijk te begrijpen wat mannen bedoelen,’ zei Patsy ernstig. ‘Je zou iemand achter je moeten hebben staan die je influistert dit betekent zus en dat betekent zo.’

Benny was het er roerend mee eens. Toen Jack Foley een keer zei dat hij haar op een feestje had gemist, bedoelde hij toen dat hij had rondgekeken en had gedacht dat het alleen leuk kon zijn als Benny er ook was? Had hij dat de hele avond gedacht, of maar één keer? En als hij haar zo miste, waarom was hij er dan heengegaan? Op de borrel bij Jacks ouders had Aengus aan Benny gevraagd of zij een van die mensen was die altijd belden om te vragen waar Jack was. Ze had zich vast voorgenomen nooit een van hen te worden. Zoals nu was het ook goed gegaan. Of niet soms? Patsy had gelijk. Je kon onmogelijk begrijpen wat mannen bedoelden. Nan zei altijd dat ze nooit iets bedoelden, maar dat was te negatief om in overweging te nemen.

Het stelde mevrouw Healy teleur dat Sean Walsh niet was opgedaagd om haar in deze hachelijke situatie de helpende hand te bieden. Ze wist dat hij een diepe afschuw had voor de manier van leven van Fonsie en Clodagh. Maar Sean was geen vaste klant in Healy’s Hotel. Hij wilde zich waarschijnlijk niet opdringen, bedacht ze. Hij wilde zich niet op de voorgrond plaatsen of gelijkstellen met mevrouw Healy, omdat hij maar in loondienst was.

Het was een goed ding om zoveel respect te zien, maar soms dreef Sean het te ver door. Bijvoorbeeld wat betreft het poetsen van de koperen naamplaten en het wonen in een pijnlijk klein woninkje boven de winkel. Hij leek zijn tijd af te wachten, maar misschien wachtte hij wel te lang.

‘U moet Sean Walsh eens meenemen om hier iets te komen drinken,’ stelde ze aan Eddie Hogan voor.

Het eerlijke gezicht van Eddie Hogan verried wat ze allang wist. ‘Ik heb het hem al tien keer gevraagd, maar hij gaat niet mee. Ik denk dat-ie niet van alcohol houdt. Mogen we ons niet gelukkig prijzen sinds de dag dat hij naar Knockglen kwam?’

Emily Mahon stond versteld over de manier waarop Nan haar eigen kleren en haar eigen kamer schoonhield. Ieder kledingstuk werd afgeborsteld en uitgehangen zodra ze het had gedragen. Haar jasjes zagen er altijd uit of ze net van de stomerij kwamen.

Haar schoenen, die in een rek bij het raam stonden, kregen altijd een prop oude kranten in de neuzen. Ze poetste haar riemen en handtasjes tot ze glommen. Op de wasbak in haar kamer lagen allerlei stukjes zeep, monstertjes die Emily voor haar uit het hotel had meegenomen. Naast de spiegel stond een boek over hoe je je moest opmaken. Nan Mahon ging niet op haar tijdschriften en zondagskranten af om te leren wat stijl was. Ze maakte daar een grondige studie van.

Emily keek glimlachend een openliggend boek over etiquette in, dat Nan even hard bestudeerde als haar collegedictaten. Nan had haar moeder een keer verteld dat iedereen met iedereen kon praten als ze de regels maar wisten. Dat was gewoon een kwestie van uit je hoofd leren. Op de pagina waar ze nu las, stond hoe het voorstellen in zijn werk ging.

‘Markiezen, graven, burggraven, baronnen en hun vrouwen worden voorgesteld als Lord of Lady X., andere edelen gewoon als meneer.’

Stel je voor dat Nan ooit in een wereld zou verkeren waarin zulke kennis van nut kon zijn. Het lag niet eens zo ver buiten haar bereik. Alleen al hoe ze er op het bal had uitgezien. Zelfs mensen die niet tot het studentengezelschap behoorden, hadden met open mond naar haar staan staren. Ze zou wel eens in twinset en met parels om op de trappen van een groot huis terecht kunnen komen, met honden naast zich en bedienden die het werk deden.

Emily Mahon had deze droom altijd gehad voor haar dochter. De vraag was alleen welke rol zij erin kon vervullen. Het viel haar zwaar om aan haar man te denken, die niets aan die prachtige levensstijl zou bijdragen.

Als Nan in die wereld terechtkwam, zou ze ontegenzeglijk niet meer op Maple Gardens thuishoren.

Rosemary Ryan had zich voor overdag veel te zwaar opgemaakt. Benny kon dat nu goed zien. Er zat een duidelijke afscheiding onderaan haar kaak, waar haar make-up ophield.

Ze was slimmer dan de meeste mensen dachten. Als ze onder de mensen was, speelde ze altijd het domme blondje, maar tijdens de colleges was ze zo scherp als een scheermes.

‘Wat ga je hierna eigenlijk doen?’ vroeg ze aan Benny.

‘Dan ga ik naar de Annexe.’ Benny zou Jack ontmoeten. Ze hoopte niet dat Rosemary ook zou gaan. ‘Ik heb afgesproken met een heel stel andere mensen,’ zei ze haastig om haar te ontmoedigen.

‘Nee, ik bedoel na dit, dit allemaal.’ Rosemary wuifde vaag met haar hand door de collegezaal.

‘Dan wil ik nog een diploma halen en bibliothecaresse worden, denk ik,’ zei Benny. ‘En jij?’

‘Ik denk dat ik stewardess word,’ zei Rosemary.

‘Daar heb je helemaal geen graad voor nodig.’

‘Nee, maar het helpt wel.’ Rosemary had het allemaal al in kannen en kruiken. ‘En het is een perfecte manier om aan een man te komen.’

Benny wist niet of ze nu het studeren bedoelde of het stewardess worden. Ze had ook geen zin om het te vragen. Het was zo’n vreemd toeval dat Rosemary hierover begon, want gisteren had Carmel nog aan Nan gevraagd of ze bij Air Lingus wilde gaan werken. Ze had er het uiterlijk en de stijl voor. En ze zou er zoveel mannen kunnen tegenkomen.

‘Alleen maar zakenlui,’ had Nan gezegd alsof daarmee de kous af was. Carmel had haar ogen toegeknepen. Haar Sean studeerde bedrijfskunde en was hard op weg om een zakenman te worden.

‘Volgens Carmel vindt Nan het geen goede baan,’ zei Rosemary. ‘Denk je dat Nan met Jack Foley uitgaat?’

‘Hoe kom je daarbij?’

‘Ik weet het niet. De laatste tijd zien we hem niet veel meer. Misschien houdt-ie het met een geheim iemand.’

‘Ik zie hem zo nu en dan,’ zei Benny.

‘O, dan is het goed,’ zei Rosemary tevreden. ‘Hij is er nog. Hij is niet onder onze neus weggekaapt. Wat een opluchting!’

Kit Hegarty kwam binnen en trof haar man Joseph in de keuken aan. Ze liet de boodschappen op de grond ploffen en steunde op de leuning van een keukenstoel.

‘Wie heeft jou binnengelaten?’ vroeg ze.

‘Een jongen met sproeten en een Westiers accent. Maak hem geen verwijten. Hij heeft me uitgebreid ondervraagd en toen gezegd dat ik in de hal kon wachten.’

‘Wat je niet hebt gedaan.’

‘Ik had het koud.’

‘Heb je hem verteld wie je bent?’

‘Alleen dat mijn naam toevallig ook Hegarty is. Ga zitten, Kit. Dan maak ik een lekker kopje thee voor je.’

‘Je maakt helemaal niets in mijn keuken,’ zei ze.

Maar ze ging aan de andere kant van de tafel zitten en keek naar hem. Hij was vijftien jaar ouder dan de dag waarop hij de postboot had genomen en uit hun leven was verdwenen.

Hoe vaak had ze zich niet in slaap gehuild, omdat ze zo graag wenste dat hij terugkwam? Hoe vaak had ze niet gerepeteerd dat hij thuiskwam en de rol gespeeld waarin ze hem vergaf? Maar in die versie was Frank nog klein geweest en was hij met uitgestrekte armen op hen beiden afgerend, al schreeuwend dat hij eindelijk weer een vader en een echt thuis had.

Hij zag er nog steeds aantrekkelijk uit. Zijn haar vertoonde nog niet veel grijs. Maar zijn hele uiterlijk was armoediger geworden dan ze zich kon herinneren, alsof het geluk hem in de steek had gelaten. Zijn schoenen waren niet gepoetst. Ze moesten nodig naar de schoenmaker. Zijn manchetten waren nog niet gerafeld, maar wel heel dun.

‘Heb je het gehoord van Frank?’ vroeg ze.

‘Ja.’

Een lang moment was het stil.

‘Ik kom zeggen hoeveel het me spijt,’ zei hij.

‘Maar nooit was het genoeg om hem eens op te zoeken of je betrokken te voelen bij zijn leven... toen hij nog leefde.’

Ze keek hem zonder haatgevoelens aan, de man die hen in de steek had gelaten.

Ze hadden haar verteld dat hij bij haar was weggegaan om met een serveerster te kunnen samenleven. Toentertijd had dat het op de een of andere manier nog erger en nog vernederender gemaakt, dat het een serveerster was. Het sprak toen volledig vanzelf dat ze zo reageerde. Maar nu vroeg ze zich af waarom ze de baan van die vrouw zo belangrijk had gevonden.

Ze dacht aan alle vragen die ze over hem had ontweken en soms ook had beantwoord toen haar zoon groter werd. Hij wilde weten waarom hij thuis niet hetzelfde had als alle andere kinderen op school.

Ze dacht aan de dag dat haar zoon zijn eindexamen had gehaald en met zijn diploma op zak thuis was gekomen en hoezeer zij toen, nog maar een paar maanden geleden, de behoefte had gevoeld om haar verloren gewaande man te zoeken en hem te vertellen dat hun kind naar de universiteit zou gaan.

In de eindeloze slapeloze nachten die volgden op het ongeluk, terwijl allerlei verwarde gedachten door haar geest spookten, was ze blij dat ze haar amoureuze echtgenoot niet had bereikt en hem de broze, nu uiteengespatte trots had verschaft dat hij de vader van een universitair student was.

Dat alles bedacht ze daar op de keukenstoel tegenover hem. ‘Ik maak thee voor je,’ zei ze.

‘Doe geen moeite.’

‘Heeft ze je eruit gegooid?’ vroeg Kit. Ze vroeg het omdat hij er niet uitzag als een man die door een vrouw werd verzorgd. Zelfs niet door de onbeschaamde vrouw die hem van haar had afgenomen en die geweten moest hebben dat hij een vrouw en een kind in Ierland had.

‘O, dat is al heel lang geleden afgelopen. Jaren en jaren geleden.’

Het was afgelopen. Maar hij was niet teruggekomen. Eenmaal weg, voorgoed weg. Op de een of andere manier was dit nog treuriger dan wat ze altijd gedacht had. Jarenlang had ze zich hem samen met die vrouw voorgesteld. Maar misschien had hij al die tijd alleen gewoond, op kamers of in een pension.

Dat was erger dan dat hij haar had verlaten voor een grote liefde, hoe hard dat ook was. Ze keek naar hem met een gevoel van intense triestheid.

‘Ik dacht...’ zei hij.

Ze keek hem aan, de theepot in haar ene en de fluitketel in haar andere hand.

Hij wilde gaan vragen of hij terug mocht komen.

Nan wilde weten of Eve in het weekend iets met Heather was gaan doen. Ze vroeg vaak naar haar, merkte Eve op. Ze vroeg zelden naar haar studie of naar moeder Francis en het klooster.

Ze vertelde dat ze naar Wicklow waren geweest, dat het er nat en mistig was en dat ze naar een hotel waren gegaan waar thee met een broodje twee keer zo duur was als op een normale plek ijs met butterscotch-saus.

‘Dan moeten jullie met een auto zijn geweest,’ zei Nan.

‘Ja.’ Eve keek haar recht aan.

‘Heeft Aidan jullie gereden?’

‘Mijn god, ik kan Aidan toch niet bij haar in de buurt laten. Hij is al eng genoeg voor iemand van onze leeftijd. Hij zou haar nachtmerries bezorgen.’

Nan liet het onderwerp Aidan Lynch graag voor wat het was. ‘Wie reed er dan?’

Eve wist dat het belachelijk was om het niet te vertellen. Ze zou er toch wel achterkomen. Het zou zijn alsof ze een achtjarig kind was dat er geheimpjes op nahield voor haar klasgenootjes. Ze maakte er een te groot punt van.

‘Haar broer Simon,’ zei ze.

‘Die we in de winkel van mijn moeder hebben gezien en aan wie je me niet hebt voorgesteld?’

‘Dezelfde.’

Nan schaterlachte. ‘Je bent geweldig, Eve,’ zei ze. ‘Ik ben maar blij dat ik je vriendin ben. Ik zou niet graag ruzie met jou hebben.’

De meeste huisjes langs de weg naar de steengroeve achter het klooster waren vervallen. Het was geen plek waar iemand graag zou willen wonen. Dat was anders toen er nog gewerkt werd in de afgraving. In die tijd waren er mensen te over die hier een huisje wilden. Nu brandden er bijna nergens meer lichtjes achter de ramen. Mossy Rooney woonde hier, in een heel klein huisje, samen met zijn moeder. Het gerucht ging dat Mossy was gesignaleerd met bouwmateriaal en dat hij van plan was om een extra kamer aan het huisje te bouwen. Zou dit betekenen dat hij wilde gaan trouwen?

Mossy was geen man die overhaaste dingen deed. Iedereen zei dan ook dat Patsy haar zegeningen niet te vroeg moest tellen.

Soms wandelde Sean Walsh op zondag langs de steengroeve.

Moeder Francis groette hem altijd beleefd en dan knikte hij heel vormelijk terug.

Als hij zich al ooit afvroeg wat de non daar deed – zich een weg banend door het overwoekerde pad of haar mouwen opstropend om te gaan vegen en boenen – dan liet hij zijn nieuwsgierigheid nooit blijken. Ook zij stond er niet bij stil wat hij daar deed. Hij was een eenzame jongeman, niet echt uitnodigend om mee te praten. Ze wist dat Eve hem nooit had gemogen. Maar dat was misschien iets kinderachtigs, een loyaliteitsverklaring aan Benny, die haar vaders assistent niet erg mocht.

Tot haar verbazing sprak hij haar op een dag aan. Na een lange reeks verontschuldigingen vroeg hij of ze wist van wie die huisjes waren en of ze misschien bij het klooster hoorden. Moeder Francis legde uit dat ze ooit van de Westwards waren geweest, maar dat ze na verloop van tijd in handen van mijnwerkers en anderen waren gekomen. Ze keek hem beleefd aan en hield haar hoofd op een vragende manier schuin, want ze hoorde graag waarom hij dit wilde weten.

Even hoffelijk zei Sean dat zijn vraag misschien onzinnig was geweest en beter tussen hen kon blijven, omdat er in een dorp nogal snel werd geroddeld.

Moeder Francis zuchtte. Ze veronderstelde dat de arme jongen de vage hoop koesterde om met het geld dat hij bij Hogan verdiende ooit een huisje te kopen en een gezin te stichten. Waarschijnlijk was hij realistisch genoeg om eerst op dit onherbergzame weggetje te gaan kijken, waar niemand uit vrije wil ging wonen.

Benny ging niet graag naar de Coffee Inn. De tafeltjes waren er zo smal. Ze was bang dat ze met haar jurk of haar tas een kopje koffie op de grond zou gooien.

Het gezicht van Jack klaarde op toen hij haar zag. Hij had met enige moeite een stoel bezet weten te houden.

‘Deze boerenpummels wilden je stoel inpikken,’ fluisterde hij.

Plattelandsvolk is anders heel voorkomend,’ zei zij. Ze keek naar hen op en zag tot haar grote schrik dat de drie die de slag om haar stoel hadden verloren studenten van Kit Hegarty waren, de jongens die in het huis woonden waar Eve werkte. Een van hen, een grote jongen met sproeten, droeg een fraaie smaragdgroene trui.

Aidan Lynch vroeg of Eve een keer meewilde om zijn ouders te ontmoeten.

‘Ik heb ze al ontmoet,’ zei Eve onbeleefd en gaf hem een nieuw bord aan om af te drogen.

‘Nou, je zou ze nog een keertje kunnen ontmoeten.’

Eve wilde ze niet nog een keer zien. Het ging te snel. Het zou dingen betekenen die er nog niet waren, dat Eve het vriendinnetje van Aidan zou zijn en dat was ze niet.

‘Hoe moet het verder met deze relatie?’ vroeg Aidan aan het plafond. ‘Ze wil mijn familie niet leren kennen. Ik mag niet te dicht bij haar komen. Ze wil alleen een afspraakje met me maken als ik naar Dunlaoghaire kom en de afwas doe.’ Hij klonk alsof hij medelijden met zichzelf had.

Eve dacht aan andere dingen. Aidan kon zichzelf uren bezighouden als hij in een van zijn retorische buien was. Afwezig lachte ze naar hem.

Kit was er niet. Dat was voor het eerst sinds ze hier werkte. Maar wat gekker was, er lag geen briefje.

Kevin, de leuke sproetige student diergeneeskunde van wie Benny een trui had geleend, had gezegd dat mevrouw Hegarty met een man was uitgegaan.

‘Iedereen gaat uit met mannen,’ had Aidan opgemerkt. ‘Zo werkt de natuur. Vrouwtjeskanaries gaan uit met mannetjeskanaries. Ooien gaan uit met rammen. En vrouwtjesschildpadden gaan uit met mannetjesschildpadden. Alleen Eve zit vol bedenkingen.’

Eve nam het voor kennisgeving aan. Ze dacht ook aan Benny. Een hele week lang had ze Jack bijna iedere dag ontmoet, de ene keer in de Annexe en dan weer in de Coffee Inn of een andere bar. Ze zei dat ze erg goed met hem kon praten. Ze had nog niet één echte miskleun begaan. Als Benny over hem praatte, begon haar gezicht te stralen alsof iemand daarbinnen een kaarsje had aangestoken.

‘En het spreekt vanzelf dat deze Eve, waar ik ongelukkig genoeg voor gevallen ben, niet in Dublin blijft om in de kerstvakantie samen met mij feesten af te lopen. Ze laat me aan mijn lot over, zodat andere vrouwen onbekommerd hun gang kunnen gaan en zondige dingen uithalen met mijn lichaam.’

‘Ik moet naar Knockglen, idioot,’ zei ze.

‘Waar geen feestjes zijn, waar de mensen naar buiten gaan om het gras te zien groeien en de regen te zien vallen en waar de koeien met zwaaiende vuile staarten over straat lopen.’

‘Je weet er niets van,’ schreeuwde Eve. ‘We hebben een fantastische tijd in Knockglen, iedere avond bij Mario. En natuurlijk zijn daar ook feesten!’

‘Noem mij er eens eentje,’ zei Aidan snel.

‘Nou, ik geef er één, bijvoorbeeld,’ zei Eve gepikeerd.

Even stond ze bewegingloos met een bord in haar handen. O god, dacht ze. Nu moet ik wel.

Nan belde de krant en vroeg naar de sportredactie. Nadat ze was doorverbonden, informeerde ze wat voor races er in de dagen voor Kerstmis werden gehouden.

Niet veel, kreeg ze te horen. Voor het begin van het echte seizoen was het aanbod altijd wat slapjes. Natuurlijk was er iedere zaterdag een race. Maar het eigenlijke seizoen begon pas weer op tweede kerstdag. De dag na kerst werd er gelopen in Leopardstown en Limerick. Dan kon ze kiezen. Nan vroeg wat mensen die vaak naar de races gingen, deden als het aanbod minder was. Bij de krant waren ze eraan gewend om vreemde vragen te krijgen. Er werd even over nagedacht. Het hing ervan af wat voor soort mensen je bedoelde. Sommigen zouden hun geld misschien opsparen, anderen zouden misschien gaan jagen. Het hing ervan af.

Nan bedankte op haar vriendelijke ongedwongen manier. Ze had nooit geprobeerd om het spraakgebruik te imiteren van de klasse waartoe ze wilde behoren. Een logopedist op school had een keer laten vallen dat er niets zieliger was dan mensen met een stevig Iers accent iets te horen zeggen als ‘Amice, hoe staen de zaeken’. Als je hogerop wilde komen, had je er niets aan om geaffecteerd te gaan praten.

Kit en Joseph Hegarty zaten in een café in Dunlaoghaire. Ze zaten tussen mensen die heel gewone dingen deden, zoals een kopje koffie drinken voor ze naar hun typecursus of naar de film gingen.

Gewone mensen met gewone levens die over niets beters wisten te praten dan de elektrische haard die stroom vrat en of ze nu twee kippen of een kalkoen voor Kerstmis moesten nemen.

Joseph Hegarty speelde met zijn lepeltje. Ze zag dat hij geen suiker meer in zijn koffie deed. Misschien had die vrouw hem dat afgeleerd. Misschien hadden zijn reizen hem naar plaatsen gevoerd waar geen suiker op tafel stond. Hij had eerst de ene verzekeringsmaatschappij voor een andere ingeruild. Hij was daar weer weggegaan en bij een makelaar gaan werken, daarna voor zichzelf begonnen en uiteindelijk weer bij een andere verzekeraar aan de slag gegaan. Verzekeringen was niet meer wat het geweest was, vond hij.

Ze keek naar hem niet een blik die niet hardvochtig of koud was. Ze zag hem zoals hij was. Hij was vriendelijk en zachtaardig, wat hij altijd geweest was. In die eerste maanden nadat hij haar had verlaten, had ze dat vooral gemist.

‘Je kent hier niemand meer,’ zei ze aarzelend.

‘Ik kan ze weer leren kennen.’

‘Het is hier moeilijker om verzekeringswerk te vinden dan daar. Het gaat nogal slecht met Ierland.’

‘Daar wilde ik toch mee ophouden. Maar ik dacht dat ik je misschien kon helpen... om de zaak op te bouwen.’

Ze dacht erover na en zat heel stil met haar blik naar beneden gericht, zodat ze niet de hoop in zijn ogen hoefde te zien. Ze bedacht hoe hij aan het hoofd van de tafel zou zitten, zodat het net zou zijn alsof het pension door een gezin werd geleid. Ze kon bijna zien hoe hij goede raad zou geven en jongens als Kevin Hickey aan het lachen zou maken, hoe geïnteresseerd hij zou zijn in hun studie en sociale leven.

Maar waarom had hij dat niet voor zijn eigen zoon kunnen opbrengen? Voor Frank Hegarty, die misschien nog steeds had geleefd als een strenge vader hem die motornonsens uit het hoofd had weten te praten.

‘Nee Joseph,’ zei ze zonder op te kijken. ‘Het zou niet kunnen.’

Hij zat daar heel stil. Hij dacht aan zijn zoon, zijn zoon die al die jaren naar hem had geschreven. Zijn zoon die hem in de zomer had opgezocht toen hij een weekend vrij had van het bonen inblikken. Frank, de jongen die drie glazen bier met zijn vader had gedronken en hem alles verteld had over het huis in Dunlaoghaire en dacht dat zijn moeder misschien wat milder was geworden. Maar hij had zijn moeder nooit van de brieven en het bezoek verteld. Joseph Hegarty zou dat ook niet doen. Frank moest zijn redenen hebben gehad. Zijn vader wilde hem nu niet verraden of de herinnering van zijn moeder aan hem geweld aandoen. ‘Goed, Kit,’ zei hij. ‘De beslissing is aan jou. Ik wou het je gewoon graag vragen.’

De Westwards stonden in het telefoonboek. De telefoon werd opgenomen door een oudere vrouw.

‘Het gaat om een persoonlijk gesprek voor meneer Simon Westward met Sir Victor Cavendish,’ sprak Nan met de onpersoonlijke stem van een secretaresse. Ze had de naam uit een societyblad.

‘Het spijt me, meneer Westward is er niet.’

‘Waar kan Sir Victor hem bereiken, alstublieft?’

Mevrouw Walsh gehoorzaamde onmiddellijk aan de vertrouwelijke toon die een antwoord wilde.

‘Hij is gaan lunchen in de Hibernian, geloof ik,’ zei ze. ‘Misschien dat Sir Victor hem daar kan bellen?’

‘Hartelijk bedankt,’ zei Nan en hing op.

‘Jij krijgt vandaag je kerstcadeautje al,’ zei Nan in de centrale hal tegen Benny.

‘O, Nan, ik heb helemaal niets voor jou,’ zei Benny geschrokken. ‘Maakt niet uit. Ik trakteer je op een lunch.’

Ze wilde van geen weigering weten. Iedereen verdiende het om minstens een keer in zijn leven bij de Hibernian te lunchen. Nan en Benny vormden daarop geen uitzondering. Benny vroeg zich af waarom Eve niet mee mocht.

In het kleine park naast de universiteit kwamen ze Bill Dunne en Johnny O’Brien tegen.

De jongens stelden voor om iets te gaan drinken. Toen dat werd afgeslagen, kwamen ze met het idee om kipkroketten met patat te gaan eten bij Bewley’s, met kleverige amandelbroodjes toe. Lachend zei Benny dat ze naar de Hibernian gingen.

‘Dan moeten jullie wel een paar suikeroompjes hebben,’ zei Bill Dunne stekelig, om zijn teleurstelling te verbergen.

Benny wilde zeggen dat Nan trakteerde, maar dat leek haar eigenlijk niet gepast. Misschien zou Nan er niet voor willen uitkomen dat het alleen voor Benny gold. Ze keek hoopvol naar haar vriendin en wachtte op een teken. Maar het gezicht van Nan verried geen enkele emotie. Ze zag er zo volmaakt uit, dacht Benny opnieuw met een schok. Het moest geweldig zijn om ’s ochtend wakker te worden en te weten dat je er de rest van de dag zo zou uitzien en dat iedereen die je zag je prachtig vond.

Benny wenste dat Bill Dunne er niet zo verongelijkt uitzag. Op een gewone dag zou het leuk zijn geweest om met hem naar Bewley’s te gaan. Jack was de hele middag op het rugbyveld. In velerlei opzichten zou ze het met Bill en Johnny leuk hebben gevonden. Het waren vrienden van Jack. Ze waren deel van zijn leven. Ze voelde zich ontrouw aan Nan en haar genereuze aanbod. En was het niet geweldig om voor iets anders bij de Hibernian naar binnen te kunnen gaan dan alleen direct naar het damestoilet door te lopen? Want dat was het enige dat ze er tot op heden had gedaan.

Eve had die middag geen college. Ze kon Benny en Nan niet vinden. Aidan Lynch had haar gevraagd of ze meekwam naar zijn ouders, die het in deze weken leuk vonden om een uurtje boodschappen voor de feestdagen te combineren met vier uur durende lunches. Ze had beleefd geweigerd en gezegd dat het haar voorkwam als een mijnenveld.

‘Als we getrouwd zijn, dan moeten we ze wel opzoeken, als je dat maar weet, en ze uitnodigen om gegrild lamsvlees met muntsaus te komen eten,’ had hij gezegd.

‘Dat is de eerste twintig jaar dus nog geen probleem,’ had Eve bars tegen hem gezegd.

Het was onmogelijk om Aidan Lynch af te schrikken. Hij was te vrolijk en er absoluut van overtuigd dat ze van hem hield. Wat ze natuurlijk niet deed. Eve hield van niemand, zoals ze had proberen uit te leggen. Ze voelde alleen diepe genegenheid voor moeder Francis en Benny en Kit. Niemand had haar ooit kunnen aantonen waarom liefde zo belangrijk was, zei ze tegen hem. Kijk wat de liefde haar vader en moeder had aangedaan. Kijk hoe saai Carmel en Sean ervan geworden waren. Kijk hoe Kits leven was verwoest.

Terwijl ze aan Kit dacht, voelde ze dat ze daarheen wilde. Ze wilde naar huis, naar Dunlaoghaire. Kit had er de laatste dagen vreemd uitgezien. Eve hoopte dat ze niet ziek was of dat, de man van die middag niet degene was die Eve had gevreesd.

Ze nam de trein naar Dunlaoghaire. Ze belde niet aan en kwam met haar eigen sleutel binnen. Kit zat in de keuken met haar hoofd in haar handen. Er was niets aangeraakt sinds Eve die ochtend was vertrokken. Ze hing haar jas op.

‘Zuster Imelda had een geweldige gewoonte. Ze geloofde dat je elk probleem op aarde veel beter te lijf kon met een schaal aardappelkoekjes. En ik moet zeggen dat ik het met haar eens ben.’

Al pratend haalde ze koude aardappelpuree uit de schaal, maakte een zak bloem open en liet een stuk boter in de koekenpan glijden.

Kit keek nog steeds niet op.

‘Niet dat het vanzelf iets oplost, maar toch. Ik weet nog dat niemand me wilde vertellen waarom mijn vader en moeder op verschillende kerkhoven waren begraven. Toen aten we ook aardappelkoekjes. Moeder Francis en ik. Niet dat het iets ophelderde. Maar door de koekjes voelden we ons een stuk beter.’

Kit tilde haar hoofd op. De vertrouwde stem en de rituele handelingen van het koken deden haar goed. Eve onderbrak haar activiteiten niet één moment terwijl Kit Hegarty het verhaal vertelde van de echtgenoot die haar had verlaten en die weer was opgedoken en die nu was weggestuurd.

Nan zag Simon Westward onmiddellijk toen zij en Benny de eetzaal werden binnengeleid. De ober was van plan om de twee jonge studentes ergens in een hoek weg te moffelen, maar Nan vroeg of ze meer in het midden konden zitten. Ze praatte als iemand die hier regelmatig kwam. Er was geen enkele reden waarom ze geen betere tafel zouden krijgen.

Ze bestudeerden de kaart en Nan vroeg naar de gerechten die ze niet kenden.

‘Laten we iets nemen dat we nooit hebben gegeten,’ stelde ze voor.

Benny had lamsvlees op het oog, omdat het veilig en vertrouwd was. Maar Nan trakteerde.

‘Zoals?’ vroeg ze angstig.

‘Hersentjes,’ zei Nan. ‘Die heb ik nog nooit gehad.’

‘Is dat niet een beetje zonde. Stel je voor dat het vreselijk vies is?’

‘In een zaak als deze hebben ze niets dat vies is. Waarom neem je geen zwezerik of parelhoen of snip.’

‘Wat is snip?’

‘Het staat bij de wildgerechten. Ik denk dat het een vogel is.’

‘Vast niet. Ik heb er nog nooit van gehoord. Volgens mij is het een ziekte: krijg de snip.’

Nan lachte. ‘Het is “krijg de pip”, idioot.’

Op dat moment keek Simon Westward op. Nan kon hem vanuit haar ooghoeken zien. Ze had al geregistreerd dat hij met een stel aan tafel zat, een zeer landelijk uitziende oudere man en een jonge, paardachtige vrouw.

Nan wist dat ze was opgemerkt. Ze leunde achterover in haar stoel. Ze hoefde nu alleen nog maar af te wachten.

Benny worstelde met de vreemde namen die ze aan de gerechten hadden gegeven.

‘Ik zou scampi kunnen nemen. Dat ken ik niet.’

‘Dat ken je wel. Dat zijn grote garnalen.’

‘Ja, maar ik heb ze nog nooit geproefd, dus is het nieuw voor mij.’

In elk geval was ze dan verlost van de dreiging van hersentjes en zwezerik en andere verdacht klinkende gerechten.

‘Mejuffrouw Hogan. U komt werkelijk op de beste plaatsen.’ Simon Westward stond naast haar.

‘Ik ga bijna nooit naar zoiets duurs, maar als ik ga dan bent u er in elk geval ook.’ Ze lachte hem vriendelijk toe.

Hij hoefde niet eens vragend naar de overkant van de tafel te kijken om Benny aan te zetten hem voor te stellen. Heel simpel, heel correct.

Ze deed het helemaal volgens de regels van Nans etiquetteboek. Niet dat ze het ooit had gelezen.

‘Nan, dit is Simon Westward. Simon, dit is mijn vriendin Nan Mahon.’

‘Hallo Nan,’ zei Simon en greep haar uitgestoken hand.

‘Hallo Simon,’ zei Nan met een glimlach.

‘Je bent met een suikeroompje uit eten geweest, hoorde ik,’ beschuldigde Jack haar de volgende dag met een lach.

‘Nee, helemaal niet. Nan heeft me mee uit lunchen genomen in de Hibernian. Zij trakteerde. Een kerstcadeautje.’

‘Waarom deed ze dat?’

‘Dat zei ik toch. Als kerstcadeautje.’ Jack schudde zijn hoofd. Het klopte niet. Benny beet op haar lip. Was ze maar niet gegaan. Eigenlijk dacht ze dat al op het moment dat ze er was. Ze had aardappelen bij de scampi besteld. Ze wist niet dat er eigenlijk rijst bij hoorde tot ze het verbaasde gezicht van de ober zag. Van het kaasplateau had ze van alles een beetje gevraagd in plaats van er twee te kiezen, zoals andere mensen deden. En toen ze om een lekkere romige cappuccino had gevraagd, werd haar deftig gezegd dat die niet in de eetzaal werd geserveerd.

Er was ook iets tussen Nan en Simon geweest waardoor ze zich ongemakkelijk voelde. Het leek alsof ze een spel speelden, een spel dat alleen zij begrepen. Alle anderen waren buitenstaanders.

En nu insinueerde Jack dat Nan een bijbedoeling moest hebben gehad om haar mee uit lunchen te nemen.

‘Wat is er aan de hand?’ Hij zag haar verward kijken.

‘Niets.’ Ze zette haar vrolijke glimlach op.

Ze had iets heel kwetsbaars. Jack dacht soms dat hij kon zien hoe Benny als kleuter was geweest, een vier- of vijfjarig meisje dat vol kon houden dat alles in orde was, ook als dat niet zo was.

Hij sloeg zijn arm om haar heen terwijl ze een zebrapad overstaken.

In alle etalages hingen kerstversieringen. De straten waren met lichtjes versierd. Een koortje, dat stond te bibberen van de kou, zette een schrijnend lied in. De collectebussen rammelden. Haar gezicht zag er heel onschuldig uit. Hij voelde de behoefte om haar tegen van allerlei te beschermen. Tegen Bill Dunne, die had gezegd dat een meid met zulke grote borsten wel een grote flirt zou worden. Tegen verdwaasde zwervers met een woeste kop haar en een fles drank in de vuist. Hij wilde zorgen dat ze op de stoep bleef, zodat het drukke verkeer haar niet kon deren. Hij wilde haar beschermen tegen de kleine kinderen die lieve mensen als Benny hun laatste centen konden aftroggelen. Hij wilde niet dat ze ’s middags alweer met de bus naar Knockglen terug zou gaan en dat ze er de hele vakantie, die drie weken duurde, zou blijven.

‘Benny?’ zei hij.

Ze keerde haar gezicht naar hem toe om te zien wat hij wilde. Hij pakte haar hoofd met beide handen vast en kuste haar zacht op de lippen. Toen stapte hij iets naar achteren om de verrassing in haar ogen te zien. Hij omhelsde haar midden in de drukste straat van Dublin en drukte haar tegen zich aan. Hij voelde hoe ze haar armen om hem heen sloeg en ze drukten zich tegen elkaar aan alsof de wereld alleen om hen tweeën draaide.