1

1949

Er hing een heerlijke geur van vers gebak in de keuken. Benny zette haar schooltas neer en keek in de potten en pannen.

‘Er zit nog geen glazuur op de taart,’ zei Patsy. ‘Dat doet mevrouw zelf.’

‘Wat spuit ze erop?’ wilde Benny weten.

‘Ik denk “Hartelijk Gefeliciteerd Benny”.’ Patsy wist het ook niet.

‘Misschien zet ze er “Benny Hogan tien jaar” op.’

‘Dat heb ik nog nooit op een taart zien staan.’

‘Bij zo’n belangrijke verjaardag past het wel, vind ik.’

‘Misschien.’ Patsy betwijfelde het.

‘Zijn de puddinkjes al klaar?’

‘Die staan in de bijkeuken. Ga er niet van zitten snoepen, want dat laat vingers achter. En dan zwaait er wat voor ons.’

‘Ik kan niet geloven dat ik tien word,’ zei Benny opgetogen.

‘Een grote dag is het zeker,’ zei Patsy afwezig, terwijl ze de bakvormen voor de krentencakes invette met een stukje boter.

‘Wat deed jij toen je tien werd?’

‘Weet je dan niet dat voor mij vroeger elke dag hetzelfde was,’ zei Patsy opgewekt. ‘In het weeshuis was geen enkele dag anders tot ik er weg kon en hier kwam.’

Benny hield van de verhalen over het weeshuis. Ze vond ze beter dan wat je er in boeken over kon lezen. Zo had je de slaapzaal met de twaalf ijzeren bedden, de aardige meisjes, de rotmeiden... En op een keer hadden ze allemaal neten in hun haar en moesten ze worden kaalgeschoren.

‘Ze moeten daar toch ook verjaardagen hebben gevierd...’

‘Ik kan het me niet herinneren,’ zuchtte Patsy. ‘Er was een lieve zuster die me vertelde dat ik geen zondagskind was, maar geboren voor het ongeluk.’

‘Dat was niet aardig.’

‘Nou, ze wist tenminste dat ik op een doordeweekse dag ben geboren... Daar komt je moeder, nu moet ik weer aan de slag.’

Annabel Hogan kwam binnen met drie tassen. Ze was verbaasd haar dochter in de keuken te zien rondhangen.

‘Wat ben je lekker vroeg thuis. Ik breng dit even boven.’

Benny rende op Patsy af toen ze haar moeders zware stappen op de trap hoorde.

‘Denk je dat ze het heeft gekocht?’

‘Dat moet je mij niet vragen, Benny, ik weet van niets.’

‘Dat zeg je omdat je het wel weet.’

‘Niet waar. Echt niet.’

‘Is ze in Dublin geweest? Met de bus?’ ‘Nee, helemaal niet.’

‘Maar dat moet.’ Benny leek erg teleurgesteld.

‘Ze is helemaal niet lang weggeweest... Ze was alleen even hier in de buurt.’

Benny likte bedachtzaam een lepel af. ‘Het beslag vind ik het lekkerst,’ zei ze.

‘Dat vond je altijd al.’ Patsy keek haar vertederd aan.

‘Als ik achttien ben en kan doen waar ik zin in heb, ga ik alleen maar taartbeslag eten,’ verklaarde Benny.

‘Nee hoor, vast niet. Op je achttiende ben je zo in de weer met afslanken dat je helemaal geen taart meer eet.’

‘Ik zal altijd taart blijven eten.’

‘Dat zeg je nu. Wacht maar tot een of andere jongen je leuk gaat vinden.’

‘Zou jij willen dat een jongen je leuk vindt?’

‘Natuurlijk wil ik dat. Wat zou ik anders willen?’

‘Welke jongen dan? Ik wil niet dat je weggaat.’

‘Ik zal nooit een jongen krijgen. Ik ben een wees, een nette vent kan met mij niet voor de dag komen. Ik heb geen achtergrond, geen verleden, zie je.’

‘Maar je hebt toch heel wat meegemaakt,’ riep Benny uit. ‘Ze zouden je allemaal heel interessant vinden.’

Er was geen tijd om erop door te gaan. Benny’s moeder kwam de keuken weer in, had haar jas uitgetrokken en begon de taart te glazuren.

‘Bent u eigenlijk nog in Dublin geweest, moeder?’

‘Nee kind, ik had het druk genoeg met de voorbereidingen van je partijtje.’

‘Ik vroeg het me gewoon af...’

‘Partijtjes komen er niet vanzelf, dat weet je.’ Ze zei het luid, maar de toon was vriendelijk. Benny wist dat haar moeder er ook naar uitkeek. ‘En is vader op tijd thuis om taart te eten?’

‘Ja hoor. We hebben de mensen om half vier uitgenodigd. Rond vier uur zullen ze er allemaal wel zijn, dus we hoeven niet voor half zes aan het lekkers te beginnen. Voordat je vader terug is van zijn werk zijn we vast nog niet aan de taart toegekomen.’

Benny’s vader was eigenaar van Hogan’s Herenmode, de grote kledingzaak in het centrum van Knockglen. Op zaterdag was het altijd het drukst in de winkel. Dan kwamen de boeren naar het dorp, of werden de mannen op hun vrije middag door hun vrouw meegetroond om in het nieuw gestoken te worden door meneer Hogan of door de oude Mike, de kleermaker die hier sinds mensenheugenis werkte. Hij was er al toen de jonge meneer Hogan de zaak kocht.

Benny was blij dat haar vader thuis zou zijn voordat de taart werd aangesneden, want dan zou ze haar cadeau krijgen. Vader had gezegd dat het een geweldige verrassing zou worden. Benny wist zeker dat ze een fluwelen jurk met een kanten kraag en bijpassende schoenen zou krijgen. Toen ze afgelopen kerst in Dublin naar een pantomimevoorstelling waren geweest en de meisjes op het toneel hadden zien dansen in roze fluwelen jurken, had ze ook zo’n jurk gewild.

Ze had gehoord dat de winkel van Clery ze verkocht en dat was maar een paar minuten van de plaats waar de bus naar Dublin stopte.

Benny was groot en stevig, maar zo zou ze er in de jurk van roze fluweel niet uitzien. Ze zou eruitzien als de sprookjesachtige danseressen die ze op het toneel had gezien en haar voeten zouden in de schoenen niet groot en plomp lijken, want ze hadden prachtige puntige neusjes met leuke balletjes erop.

De uitnodigingen voor het partijtje waren tien dagen geleden de deur uit gegaan. Er zouden zeven vriendinnetjes van school komen, voornamelijk boerendochters van buiten Knockglen, en Maire Carroll, wier ouders een kruidenierswinkel hadden. De Kennedy’s van de drogisterij waren allemaal jongens, dus die kwamen niet, en de kinderen van dokter Johnson waren allemaal te klein, dus die zouden er ook niet zijn. Peggy Pine die een damesmodezaak had, had misschien een nichtje te logeren. Benny had gezegd dat ze niemand op haar feestje wilde die ze niet kende en met een zekere opluchting hoorde ze dat nichtje Clodagh zelf ook niet graag bij vreemden kwam.

Haar moeder had erop gestaan om Eve Malone uit te nodigen en dat was erg genoeg. Eve was een meisje dat in het klooster woonde en alle geheimen van de zusters kende. Sommigen op school zeiden: ‘Moederoverste Francis wordt nooit kwaad op Eve, ze is echt haar lievelingetje.’ Anderen beweerden echter dat de nonnen haar verzorgden uit liefdadigheid en dat ze haar niet zo graag mochten als de andere meisjes, wier families allemaal iets bijdroegen aan St. Mary.

Eve was klein en donker. Soms zag ze eruit als een elfje, met ogen die heen en weer schoten, altijd alert. Benny gaf niets om Eve, maar had ook geen hekel aan haar. Ze benijdde haar omdat ze zo vlug en lenig was en over muren kon klimmen. Ze wist dat Eve in het klooster haar eigen kamer had, achter het gordijn waarachter geen enkel ander meisje mocht komen. De meisjes zeiden dat het de kamer was met het ronde raam dat uitkeek op het dorp en dat Eve soms aan dat raam zat en iedereen in de gaten hield, waar ze heen gingen en met wie. In de vakantie ging Eve nooit ergens heen, ze bleef altijd bij de nonnen. Soms namen moederoverste Francis en mevrouw Pine van de damesmodezaak haar een dagje mee naar Dublin, maar ’s avonds was ze altijd weer terug.

Op een keer, toen ze in de omgeving waren gaan wandelen, had Eve een huisje aangewezen en gezegd dat het háár huis was. Er stonden daar een paar dezelfde huisjes, met de tuintjes omheind door een lage stenen muur. Ze keken uit op een verlaten steengroeve. Als ze groter was, zou ze hier in haar eentje gaan wonen en er zou nooit melk in huis mogen komen en ook geen kleerhangers. Ze zou al haar spullen op de vloer laten rondslingeren, want ze kon doen en laten waar ze zin in had.

Sommige meisjes waren een beetje bang voor Eve, dus niemand sprak het verhaal tegen, al was er ook niemand die het echt geloofde. Eve was een vreemd kind, ze kon soms dingen verzinnen en dan, als iedereen nieuwsgierig was geworden, zei ze plotseling: ‘Maar niet heus.’

Benny wilde haar eigenlijk niet uitnodigen op het feestje, maar ditmaal was moeder onverbiddelijk geweest.

‘Dat kind heeft geen thuis. Daarom moet ze worden uitgenodigd als er iets te vieren is.’

‘Ze hééft een thuis, moeder, ze heeft het hele klooster voor haarzelf.’

‘Dat is niet hetzelfde. Ze komt, Benny. Punt uit.’

Eve had een keurige brief geschreven waarin ze zei dat ze de uitnodiging graag aannam.

‘Ze hebben haar goed leren schrijven,’ had Benny’s vader goedkeurend gezegd.

‘Ze zijn vastbesloten om een dame van haar te maken,’ zei moeder. Geen van beiden legde uit waarom dat nou zo belangrijk was.

‘Als ze jarig is, krijgt ze alleen bidprentjes en wijwaterbakjes,’ vertelde Benny. ‘Dat is namelijk het enige dat de zusters hebben.’

‘Mijn god, op het kerkhof zullen er zich nu wel een paar omdraaien in hun graf,’ zei Benny’s vader, maar alweer legde hij niet uit waarom dat zo was.

‘Arme Eve, wat een vreselijk begin van haar leven,’ zuchtte Benny’s moeder.

‘Ik vraag me af of ze op een doordeweekse dag is geboren, net als Patsy.’ Benny ging opeens een licht op.

‘Wat maakt dat uit?’

‘Dan is ze er ellendig aan toe. Een doordeweeks kind is geboren voor het ongeluk,’ praatte ze Patsy na.

‘Onzin,’ knorde haar vader.

‘Op wat voor dag ben ik geboren?’

‘Op een zondag, zondag 17 september 1939,’ zei haar moeder. ‘Om zes uur ’s avonds.’

Haar ouders keken elkaar aan met een blik vol herinneringen aan het lange wachten op hun eerste en, naar later bleek, enige kind.

‘Een zondagskind is het zonnetje in huis,’ zei Benny grijnzend.

‘Dat is zeker waar!’ zei haar moeder.

‘Er is geen stralender koppie dan dat van Mary Bernadette Hogan, het zonnetje van onze parochie, bijna tien jaar oud,’ zei haar vader.

‘Dat klopt toch niet. Ik bedoel, ik heb donker haar en lijk niet op een zonnetje.’ Benny begreep de uitdrukking niet helemaal.

‘Jij hebt het mooiste haar dat ik ooit heb gezien.’ Haar moeder aaide Benny’s lange kastanjebruine lokken.

‘Zie ik er echt leuk uit?’ vroeg ze.

Toen ze haar verzekerden dat ze een heel mooi meisje was, wist ze dat ze de jurk voor haar hadden gekocht. Ze had er een beetje over ingezeten, maar nu wist ze het zeker.

De volgende dag op school feliciteerden zelfs de meisjes die ze niet had uitgenodigd haar met haar verjaardag.

‘Wat krijg je?’

‘Ik weet het niet, het is een verrassing.’

‘Is het een jurk?’

‘Ja, ik denk van wel.’

‘Kom, vertel op.’

‘Ik weet het nog niet, echt niet. Ik krijg hem pas op mijn verjaardagsfeestje.

‘Is het een jurk uit Dublin?’

‘Ik denk het.’

Plotseling zei Eve: ‘Hij kan ook hier gekocht zijn. In de winkel van mevrouw Pine heb je ook mooie kleren.’

‘Vind ik niet.’ Benny schudde haar hoofd.

Eve haalde haar schouders op. ‘Ook goed.’ De anderen waren weggegaan.

Benny draaide zich om naar Eve. ‘Waarom zei je dat de jurk bij mevrouw Pine is gekocht? Dat weet jij helemaal niet, jij weet nergens wat van.’

‘Ik zei toch: “Ook goed”.’

‘Heb jij een jurk?’

‘Ja, moeder Francis heeft er voor mij een bij mevrouw Pine gekocht. Ik geloof niet dat-ie nieuw is. Ik denk dat iemand hem teruggegeven heeft omdat er iets aan mankeerde.’

Eve hield er niet van om onverwacht aangevallen te worden. Haar ogen fonkelden, ze had haar weerwoord al klaar voordat iemand iets onaardigs had kunnen bedenken.

‘Dat weet je helemaal niet.’

‘Nee, maar dat denk ik. Moeder Francis heeft geen geld om een nieuwe jurk voor mij te kopen.’

Benny keek haar met bewondering aan en bond een beetje in.

‘Ach, ik weet het ook niet. Ik denk dat ze voor mij zo’n mooie van fluweel hebben gekocht. Maar dat weet ik niet zeker.’

‘Jij krijgt in ieder geval iets nieuws.’

‘Ja, en ik zal er fantastisch uitzien,’ zei Benny. ‘Iedereen zou er in die jurk geweldig uitzien.’

‘Misschien krijg je toch nog iets anders,’ waarschuwde Eve.

‘Misschien heb je gelijk.’

‘Het is lief dat je me gevraagd hebt. Ik dacht dat je me niet aardig vond,’ zei Eve.

‘Jawel hoor.’ Die arme Benny raakte in de war.

‘Goed. Als het maar niet is omdat het moest of zo.’

‘Nee! Natuurlijk niet!’ zei Benny veel te heftig.

Eve keek haar onderzoekend aan. ‘Dan is het goed,’ zei ze. ‘Tot vanmiddag.’

Op zaterdagochtend moesten ze naar school. Om half een ging de schoolbel en stroomden ze allemaal het gebouw uit. Allemaal behalve Eve, die naar de kloosterkeuken ging.

‘Voordat je gaat, zullen we je een goede maaltijd voorzetten,’ zei zuster Margaret.

‘We willen niet dat een meisje van St. Mary hongerig op het lekkers afvliegt als ze ergens op bezoek is,’ zei zuster Jerome.

Ze wilden er tegenover Eve niet te veel drukte over maken, maar het was een grote gebeurtenis dat het kind dat zij hadden opgevoed voor een partijtje werd uitgenodigd. Het hele klooster vond het heerlijk voor haar.

Benny liep door het dorp en meneer Kennedy wenkte haar zijn drogisterij binnen.

‘Een kaboutertje heeft me verteld dat je jarig bent,’ zei hij.

‘Ik ben tien geworden,’ zei Benny.

‘Dat weet ik. Ik weet nog dat je geboren werd. Het was tijdens de noodtoestand. Je vader en moeder waren zo blij. Ze vonden het helemaal niet erg dat je geen jongetje was.’

‘Denkt u dat ze liever een jongen hadden gehad?’

‘Iedere winkelier wil een zoon. Maar je weet het nooit, ik heb er drie en ik denk niet dat een van hen later in de zaak wil komen.’ Hij zuchtte diep.

‘Eh, ik moet weer...’

‘Nee, nee. Ik riep je omdat ik je iets wil geven. Hier, een lolly voor je.’

‘O, meneer Kennedy...’ Benny was overrompeld.

‘Niets te danken. Je bent een prachtmeid. Ik zeg altijd bij mezelf, daar heb je dat gezellige dikkerdje Benny Hogan weer.’

Het zonlicht glinsterde op de lolly. Kregelig scheurde Benny het papiertje van de lolly en begon te likken.

Dessie Burns, van de ijzerwinkel naast Kennedy, knikte instemmend.

‘Heel goed, Benny, ik doe ook altijd net of mijn neus bloedt. Hoe gaat het de laatste tijd met je?’

‘Ik ben vandaag tien geworden, meneer Burns.’

‘Jemig, wat een grote meid. Als je zes jaar ouder was geweest, had ik je meegenomen naar Shea’s kroeg, je op mijn knie laten zitten en een paar borrels voor je besteld.’

‘Dank u wel, meneer Burns.’ Ze keek angstig naar hem op.

‘Wat is je vader daarginds aan het doen? Vertel me niet dat hij op zoek is naar nieuw personeel. Het halve land emigreert en Eddie Hogan besluit uit te breiden.’

Dessie Burns had kleine varkensoogjes. Hij keek met onverholen belangstelling naar Hogan’s Herenmode aan de overkant van de straat. Haar vader schudde een man de hand – of een jongen, dat was moeilijk te zien. Benny schatte hem op een jaar of zeventien. Hij was mager en bleek en had een koffer in zijn hand. Hij keek naar het uithangbord boven de deur.

‘Ik weet er niets van, meneer Burns,’ zei ze.

‘Beste meid, ga nooit in zaken, het is slecht voor je hart – vertel mij wat. Als ik een vrouw was, zou ik er trouwens niet de minste belangstelling voor hebben. Ik zou een sukkel van een man aan de haak slaan die me de hele dag lolly’s zou voeren.’

Benny liep verder de straat in, voorbij de lege winkel waarvan de mensen zeiden dat er zich een echte Italiaan uit Italië zou gaan vestigen. Ze liep langs de schoenmakerij, waar Paccy Moore en zijn zuster Bee naar haar zwaaiden. Paccy had zijn enkel verstuikt. Hij ging niet naar de kerk, maar er werd verteld dat een priester hem een keer per maand thuis de biecht kwam afnemen en hem ter communie liet gaan. Benny had gehoord dat ze voor hem in Dublin en misschien zelfs in Rome dispensatie hadden gevraagd, zodat hij helemaal geen zondaar was of een heiden of wat dan ook.

Toen kwam ze bij haar eigen huis. De nieuwe hond, half collie, half schapendoes, lag lui op de stoep van het septemberzonnetje te genieten. Door het raam kon ze de tafel zien, die gedekt was voor het partijtje. Patsy had voor de gelegenheid het koper gepoetst en moeder had de voortuin aangeharkt. Benny slikte het laatste stukje lolly liever in één keer door dan dat ze ervan beschuldigd werd in het openbaar te snoepen, en ging door de achterdeur naar binnen.

‘Die hond is ook niet erg waaks,’ zei haar moeder nors.

‘Hij hoort ook niet tegen ons te blaffen, wij zijn familie,’ verdedigde Benny hem.

‘Je ziet eerder een witte merel dan dat Shep voor iets anders blaft dan zijn eigen plezier. Vertel eens, was het leuk op school, hebben ze je nog gefeliciteerd?’

‘Ja allemaal, moeder.’

‘Zo hoort het ook. Ze zullen je niet meer terug kennen als ze je vanmiddag zien.’

Benny’s hart sprong op. ‘Mag ik mijn nieuwe kleren aan voordat het partijtje begint?’

‘Ik denk het wel. Je moet er op je paasbest uitzien als ze binnenkomen.’

‘Zal ik ze nu al aantrekken?’

‘Waarom niet.’ Benny’s moeder leek zelf ook nieuwsgierig naar de nieuwe kleren. ‘Ik zal ze boven voor je klaarleggen. Kom mee, we knappen je een beetje op en dan ga je je verkleden.’

Benny wachtte geduldig in de grote badkamer terwijl haar nek werd gewassen. Het zou nu niet lang meer duren.

Daarna gingen ze naar haar kamer.

‘Ogen dicht,’ zei moeder.

Toen Benny weer mocht kijken, zag ze op het bed een grof geweven matrozenpakje. In een doos lag een paar stevige stappers, met witte sokjes er netjes opgevouwen naast. Ze zag ook nog een half ingepakte rode schoudertas liggen.

‘Zo ben je helemaal in het nieuw,’ riep moeder uit. ‘Van top tot teen gekleed door Peggy Pine...’

Moeder deed een paar stappen terug om te zien welke uitwerking de cadeaus op Benny hadden. Benny was sprakeloos. Geen fluwelen jurk, geen heerlijk zacht fluweel dat je streelde, geen prachtige kanten kraag. Alleen een degelijk matrozenpak, ruw als paardenhaar. En helemaal geen zachtroze, maar gewone frisse kleuren. En die schuiten! Waar waren de schoentjes met de elegante neusjes?

Benny beet op haar lip en probeerde haar tranen in te houden.

‘Nou, wat vind je ervan?’ Haar moeder glom van trots. ‘Je vader vond dat je er een schoudertas en schoenen bij moest krijgen, dan heb je alles compleet. Hij zei dat het best wat mocht kosten.’

‘Het is prachtig,’ mompelde Benny.

‘Is dat jasje niet prachtig? Ik zeur Peggy al tijden aan haar hoofd om iets dergelijks. Ik wou niet iets flodderigs... maar iets degelijks dat tegen een stootje kan.’

‘Het is geweldig,’ zei Benny.

‘Voel eens,’ drong haar moeder aan.

Ze wilde niet. Niet zolang ze de fluwelen jurk nog in haar hoofd had. ‘Ik trek het zelf wel aan, moeder, dan laat ik het straks wel zien,’ zei ze.

Ze kon zich bijna niet meer groothouden. Gelukkig moest Annabel Hogan weer naar beneden om de boel in de gaten te houden. Ze was nog maar halverwege de trap toen de telefoon ging. ‘Dat zal je vader zijn.’ Haar stem klonk blij en ze liep snel naar beneden.

Door haar gesmoorde snikken heen hoorde Benny flarden van het telefoongesprek.

‘Ze vond het prachtig, Eddie. Ik geloof zelfs dat het haar bijna te machtig werd. Het leek of ze het niet helemaal begreep, zoveel dingen, een tas en schoenen en ook nog sokken. Een kind van die leeftijd weet nog niet wat het is om zoveel te krijgen... Nee, nog niet, ze is zich aan het aankleden. Het zal haar leuk staan...’

Benny kwam langzaam overeind van haar bed en liep naar de spiegel op de commode om te kijken of haar gezicht net zo rood en betraand was als ze vreesde. Ze zag de gedrongen gestalte van een kind in schooltenue, met een rode nek van het schrobben, met rode ogen van het huilen. Ze was het type niet om een roze fluwelen jurk en elegante schoenen te dragen. Plotseling moest ze zomaar aan Eve Malone denken, die met haar kleine ernstige gezicht had gewaarschuwd dat ze misschien toch iets anders zou krijgen dan de jurk uit Dublin.

Misschien had Eve het al die tijd al geweten, misschien was ze in de winkel toen moeder dit kocht... al deze afschuwelijke spullen. Wat vreselijk dat Eve het eerder had geweten dan zijzelf. Al had Eve zelf nooit iets nieuws gehad, ze wist dat zij vandaag iets lelijks zou krijgen. Ze dacht aan de manier waarop Eve had gezegd: ‘Je krijgt in ieder geval iets nieuws.’ Ze zou nooit aan iemand laten merken hoe teleurgesteld ze was. Nooit.

De rest van de dag was Benny er niet helemaal bij, vanwege de teleurstelling die als een donkere wolk boven de gebeurtenissen hing. Voor haar tenminste. Ze wist nog dat ze de juiste geluiden had gemaakt en als een marionet had bewogen toen het feestje begon. Maire Carroll verscheen in een echte feestjurk. Ze had een onderjurk die zachtjes ruiste. Die was in een pakketje uit Amerika gekomen.

Ze deden spelletjes met een prijs voor iedereen. Benny’s moeder had zakken snoep gekocht bij Birdie Mac, elke zak met een andere kleur. Ze maakten steeds meer lawaai, maar op de taart moesten ze wachten tot meneer Hogan thuiskwam.

Ze hoorden de kerkklokken. De zware klank van de klokken dreunde twee keer per dag door Knockglen, om twaalf uur ’s middags en om zes uur ’s avonds. Ze wezen zowel op de tijd als op de plicht om te bidden. Maar van Benny’s vader nog geen teken. ‘Ik hoop niet dat hij uitgerekend vandaag te laat komt door een of andere treuzelende klant,’ hoorde Benny haar moeder tegen Patsy zeggen.

‘Tuurlijk niet, mevrouw. Hij moet onderweg zijn. Shep is al opgestaan en heeft zich uitgerekt. Dat is altijd een teken dat de baas op weg is naar huis.’

En dat was hij ook. Een halve minuut later kwam Benny’s vader haastig binnen.

‘Ik heb gelukkig niks gemist, net op tijd.’

Hij werd in zijn stoel geduwd en kreeg een kop thee en een broodje met worst om bij te komen. De kinderen werden bij elkaar geroepen en de gordijnen dichtgetrokken in afwachting van de taart met de kaarsjes. Benny probeerde de grove wol van het nieuwe pakje in haar nek niet te voelen. Ze probeerde een echte glimlach op te zetten tegen haar vader, die moeite had gedaan om op tijd thuis te komen voor het grote moment.

‘Vind je je pakje leuk, je eerste echte pak?’ vroeg hij.

‘Enig, vader, enig. Ziet u dan niet dat ik het al aan heb?’

De andere kinderen in Knockglen moesten altijd giechelen als Benny’s ‘vader’ zei. Zij noemden hun vaders ‘papa’ of ‘paps’. Maar langzaam raakten ze er aan gewend. Het hoorde er gewoon bij. Benny was de enige die zij kenden die geen broertjes en zusjes had. De meesten moesten hun papa’s en mama’s met vijf of zes anderen delen. Een enig kind was een zeldzaamheid. Op Benny na wisten ze er trouwens niet een. Ja, Eve Malone natuurlijk. Maar dat lag anders. Die had helemaal geen familie.

Eve stond naast Benny toen de taart werd binnengebracht. ‘Stel je voor, helemaal voor jou,’ fluisterde ze vol ontzag.

Eve droeg een jurk die enkele maten te groot voor haar was. Zuster Imelda, de enige non in het klooster die met naald en draad overweg kon, lag ziek in bed, zodat de jurk nogal klungelig was ingenomen en als een zak om haar heen hing.

Het beste wat je ervan kon zeggen was dat-ie rood was en duidelijk nieuw. Op geen enkele wijze kon je hem mooi vinden of er iets aardigs van zeggen, maar Eve Malone leek daar boven te staan. Iets in de manier waarop ze de lompe kleding droeg, gaf Benny moed. Haar eigen vreselijke pakje paste tenminste en hoewel het niets van een feestjurk had, laat staan van haar droomjurk, kon de hare er mee door, vergeleken met die van Eve. Ze rechtte haar rug en glimlachte opeens naar het meisje.

‘Ik zal je straks een stuk van de taart meegeven als er iets overblijft,’ zei ze.

‘Bedankt. Moeder Francis is gek op taart,’ zei Eve.

Toen begon het. Het flakkerende licht van de kaarsen en het zingen van ‘Er is er een jarig’, het uitblazen van de kaarsjes... en het applaus. Toen de gordijnen weer opengingen, zag Benny de magere jongeman met wie haar vader eerder die middag bij de winkel had gestaan. Hij was veel te oud voor het partijtje. Ze zouden hem wel hebben uitgenodigd voor de borrel met de volwassenen, die later zouden komen. Hij was erg mager en bleek, en hij had een kille, starre blik.

‘Wie was dat?’ vroeg Eve ’s maandags aan Benny.

‘Dat is de nieuwe hulp bij mijn vader in de winkel.’

‘Wat een engerd, vind je niet?’

Ze waren nu vriendinnen, ze zaten in de pauze samen op het muurtje rond het schoolplein.

‘Ja, dat is-ie. Er is geloof ik iets mis met zijn ogen.’

‘Hoe heet hij?’ vroeg Eve.

‘Sean. Sean Walsh. Hij gaat in de winkel wonen.’

‘Jakkes!’ zei Eve. ‘Komt hij dan bij jullie eten?’

‘Nee, dat is het leuke. Dat doet-ie niet. Moeder nodigde hem uit voor zondag en hij hield een of andere akelige preek over niets voornemen, of zoiets.’

‘Niets aannemen.’

‘Nou ja, wat het ook is, hij doet het in ieder geval niet en dat slaat blijkbaar ook op later. Hij zorgt voor zichzelf, zei hij.’

‘Mooi.’ Eve kon ermee instemmen.

Benny begon aarzelend: ‘Moeder zei...’

‘Ja?’

‘Wanneer je eens wil langskomen... dan is dat... dan mag dat.’

Benny praatte kortaf alsof ze bang was dat de uitnodiging zou worden afgeslagen.

‘O, dat zou ik heel leuk vinden,’ zei Eve.

‘Bijvoorbeeld na school op een doordeweekse dag, of misschien tussen de middag op zaterdag of zondag.’

‘Zondag zou ik leuk vinden. Op zondag is het hier nogal saai, veel bidden en zo.’

‘Fijn, ik ga het meteen zeggen.’ Benny was opgetogen. ‘O ja, er is wel iets...’

‘Wat dan?’ De serieuze uitdrukking op Eves gezicht maakte haar ongerust.

‘Ik kan je niet terugvragen. Waar zij eten en ik ook, dat is achter het gordijn, zie je.’

‘Dat geeft helemaal niet.’ Benny was opgelucht dat dit het enige obstakel was.

‘Als ik groot ben en op mezelf woon, je weet wel, in mijn huisje, dan kan ik je daar natuurlijk uitnodigen,’ zei Eve oprecht.

‘Is dat echt jouw huisje?’

‘Dat heb ik toch al tegen iedereen gezegd,’ zei Eve fel.

‘Ik dacht dat je deed alsof,’ zei Benny verontschuldigend.

‘Hoe zou ik nou kunnen doen alsof? Het is van mij. Ik ben daar geboren. Het was van mijn moeder en mijn vader. Die zijn allebei dood, het is van mij.’

‘Waarom kun je er nu niet heen?’

‘Dat weet ik niet. Ze vinden dat ik te jong ben om op mezelf te wonen.’

‘Natuurlijk ben je te jong om op jezelf te wonen,’ zei Benny. ‘Maar om er gewoon een kijkje te nemen?’

‘Moeder Francis zegt dat het nogal een serieuze zaak is, mijn eigen huis, mijn erfenis noemt ze het. Ze zegt dat ik het niet moet zien als een poppenhuis of een plek om te spelen zolang ik nog jong ben.’

Ze dachten er een tijdje over na.

‘Misschien heeft ze gelijk,’ zei Benny met tegenzin. ‘Misschien wel.’

‘Heb je door de ramen naar binnen gekeken?’

‘Ja.’

‘Is er niemand binnen geweest die er een rotzooi van heeft gemaakt?’

‘Nee, er komt helemaal niemand.’

‘Waarom niet? Je hebt er een prachtig uitzicht over de oude steengroeve.’

‘Ze durven er niet heen te gaan. Er zijn daar mensen doodgegaan.’

‘Overal gaan mensen dood.’ Benny haalde haar schouders op.

Dit beviel Eve wel. ‘Dat is waar. Daar had ik niet aan gedacht.’

‘Maar wie is er dan in dat huisje doodgegaan?’

‘Mijn moeder. En niet veel later ook mijn vader.’

‘O.’

Benny wist niets te zeggen. Dit was de eerste keer dat Eve iets over haar verleden vertelde. Meestal antwoordde ze bits ‘Bemoei je met je eigen zaken’ als iemand ernaar vroeg.

‘Maar ze zijn toch niet meer in het huisje, ze zijn nu in de hemel,’ zei Benny na een tijdje.

‘Ja, natuurlijk.’

Er viel opnieuw een stilte.

‘Ik wil er graag eens heen om met jou door de ramen naar binnen te kijken,’ stelde Benny voor.

Eve stond op het punt antwoord te geven toen Maire Carroll eraan kwam.

‘Dat was een leuke verjaardag, Benny,’ zei ze. ‘Bedankt.’

‘Moest dat een feestjurk voorstellen?’

‘Waar heb je het over?’ vroeg Benny. ‘Nou, Eve had toch een feestjurk aan, nietwaar Eve? Ik bedoel, dat grote rode ding, dat was toch niet als gewone kleding bedoeld, of wel?’

Eves gezicht verstrakte en in haar ogen verscheen de harde blik die ze ook vroeger had gehad. Benny vond het vervelend haar weer zo te zien.

‘Ik vond het nogal grappig,’ zei Maire met een fijn lachje. ‘Dat vond iedereen, toen we naar huis liepen.’

Benny loerde naar het schoolplein. Moederoverste Francis keek de andere kant op.

Met alle kracht die ze in zich had, wierp Benny Hogan zich van het muurtje op Maire Carroll. Het meisje viel om.

‘Alles goed, Maire?’ vroeg Benny op zogenaamd meelevende toon. Moeder Francis kwam aanrennen, met wapperend habijt.

‘Wat is er gebeurd, kind?’ Ze hielp Maire overeind.

‘Benny heeft me omvergeduwd,’ kreunde Maire.

‘Moeder, het spijt me, ik ben ook zo onhandig. Ik wou alleen van het muurtje af springen.’

‘Al goed, al goed, niks gebroken. Haal even een krukje voor haar.’ Moeder Francis boog zich over de hijgende Maire.

‘Ze heeft het expres gedaan.’

‘Kom, kom, Maire. Hier heb je een krukje, ga maar even zitten.’

Maire huilde. ‘Moeder, ze liet zich van het muurtje bovenop mij vallen, als een zandzak... Ik zei alleen maar...’

‘Maire had net gezegd hoe leuk ze het feestje vond, moeder. Het spijt me zo,’ zei Benny.

‘Goed, Benny, probeer voortaan voorzichtiger te zijn. Kijk uit wat je doet. En Maire, genoeg gejammerd. Dat is helemaal niet aardig. Benny heeft al gezegd dat het haar speet. Je weet dat het een ongelukje was. Kop op en wees een grote meid.’

‘Ik zou nooit zo’n grote meid als Benny Hogan willen zijn. Dat zou niemand willen.’

Moeder Francis werd nu streng. ‘Zo is het wel genoeg, Maire Carroll. Meer dan genoeg. Pak dat krukje, ga naar de gang en blijf daar net zolang staan tot ik je roep.’

Moeder Francis stoof weg. Even later klonk de bel voor het einde van het speelkwartier.

Eve keek Benny aan. Een tijdje lang zei ze niets. Ze slikte alleen maar, alsof er een brok in haar keel zat.

Benny was eveneens van slag. Ze haalde alleen haar schouders op en spreidde hulpeloos haar armen uit.

Plotseling pakte Eve haar hand vast. ‘Ooit, als ik groot en sterk ben, zal ik iemand voor jou neerslaan,’ zei ze. ‘Dat meen ik, ik doe het echt.’

‘Vertel me eens over de vader en moeder van Eve,’ vroeg Benny diezelfde avond.

‘Ach, dat is al zo lang geleden,’ zei haar vader. ‘Maar ik weet er niks van. Ik was er niet bij.’

‘Het heeft geen zin om dat allemaal weer op te rakelen.’

‘Ze is mijn vriendin. Ik wil haar beter leren kennen.’

‘Een tijdje geleden was ze je vriendin nog niet. Ik heb je moeten smeken om haar uit te nodigen voor je feestje,’ zei moeder.

‘Nee, zo is het niet gegaan.’ Benny kon niet geloven dat het zo was gegaan.

‘Ik ben blij dat ze hier zondag komt eten,’ zei Eddie Hogan. ‘Ik hoop dat we die jonge bonenstaak die boven de winkel woont ook kunnen overhalen om te komen, maar hij is vastbesloten ons huis niet te “overtreden”, zoals hij dat noemt.’

Benny was blij om het te horen.

‘Doet hij zijn werk goed, Eddie?’

‘Beter kan niet, schat. Hij is een zegen voor ons, wat ik je zeg. Hij is zo leergierig dat hij er bijna net zo van bibbert als Shep hier. Hij herhaalt alles tien keer alsof hij het uit zijn hoofd wil leren.’

‘Vindt Mike hem aardig?’ wilde Benny’s moeder weten.

‘Ach, je kent Mike, die vindt niemand aardig.’

‘Wat is zijn bezwaar dan?’

‘De manier waarop Sean de boekhouding doet. Niet dat het zo ingewikkeld is, een kind kan de was doen, maar die oude Mike moet iets hebben om moeilijk over te doen. Mike zegt dat hij van iedereen de maten uit het hoofd kent, weet wat ze hebben betaald en wat er nog uitstaat. Hij beschouwt het als een soort belediging van zijn verstandelijke vermogens om die dingen op te schrijven.’

‘Zou u de boekhouding niet kunnen doen, moeder?’ stelde Benny plotseling voor.

‘Nee, nee, dat zou ik niet kunnen.’

‘Maar als het zo simpel is als vader zegt...’

‘Ze zou het best kunnen, maar je moeder hoort hier, bij ons thuis. Zij regelt hier de boel, Benny.’

‘Dat zou Patsy ook kunnen doen. Dan zou je Sean niet hoeven te betalen.’

‘Onzin, Benny,’ zei haar vader.

Maar ze was niet meer te stuiten. ‘Waarom niet? Mike zou het leuk vinden met moeder. Mike is dol op moeder en het zou echt iets voor haar zijn.’

Ze schoten allebei in de lach.

‘Is het niet geweldig om kind te zijn,’ zei vader.

‘Alsof ik het al niet druk genoeg heb,’ vulde haar moeder aan.

Benny wist heel goed dat haar moeder het allesbehalve druk had. Ze dacht dat het voor moeder leuk zou zijn om bij de winkel te worden betrokken, maar ze waren duidelijk niet van plan naar haar te luisteren.

‘Hoe zijn Eves ouders doodgegaan?’ vroeg ze.

‘Daar kunnen we het beter niet over hebben.’

‘Waarom niet? Zijn ze vermoord?’

‘Natuurlijk niet,’ zei haar moeder ongeduldig.

‘Wat dan?’

‘Mijn god. Vragen, vragen, vragen,’ zuchtte haar vader.

‘Op school leren ze ons juist om vragen te stellen. Moeder Francis zegt dat je door veel vragen alle antwoorden leert kennen,’ zei Benny triomfantelijk.

‘Eves moeder is gestorven toen zij geboren is. En niet veel later ging haar arme vader, God hebbe zijn ziel, helemaal over zijn toeren de deur uit en stortte zich in de steengroeve.’

‘Wat vreselijk!’ Benny’s ogen waren groot van schrik.

‘Het is een droevig verhaal, lang geleden gebeurd. Bijna tien jaar geleden nu. Maar laten we het er verder niet over hebben.’

‘Maar dat is niet alles, toch... Er is een soort geheim.’

‘Niet echt.’ Haar vader leek oprecht. ‘Haar moeder had veel geld en haar vader was een soort klusjesman die wel eens in het klooster hielp en die in de Westlands een beetje bijkluste. Dat zorgde destijds voor de nodige roddels.’

‘Maar er is geen geheim of schandaal of zoiets.’ Annabel Hogans gezicht stond ernstig. ‘Ze zijn voor de kerk getrouwd met alles er op en er aan.’

Benny zag de bui al hangen. Ze wist wanneer ze op moest houden. Later vroeg ze er Patsy naar.

‘Ga me geen dingen vragen achter de rug van je ouders om.’

‘Dat doe ik niet. Ik heb het ze gevraagd en dit hebben ze me verteld. Ik wil alleen weten of jij er toevallig nog iets meer van weet. Dat is alles.’

‘Het is gebeurd voordat ik hier kwam, maar ik heb het een en ander gehoord van Bee Moore, de zuster van Paccy, die werkt op het landgoed in de Westlands.’

‘Wat heeft ze verteld?’

‘Dat Eves vader zich tijdens de begrafenis vreselijk heeft misdragen. Hij vloekte en schreeuwde...’

‘Vloeken en schreeuwen in de kerk...’

‘Niet in ónze kerk, niet in de echte kerk. In de protestantse... Maar dat was al erg genoeg. Eves moeder kwam namelijk van de Westlands – uit dat grote huis. Die arme Jack, dat was de vader, dacht dat de familie haar slecht behandeld had.’

‘Ga door.’

‘Dat is alles wat ik weet,’ zei Patsy. ‘Maar ga dat arme kind daar alsjeblieft niet mee lastig vallen en in de war brengen. Mensen zonder ouders houden niet van doorvragen.’

Benny beschouwde dit als een goed advies. Niet alleen wat Eve, maar ook wat Patsy betrof.

Het verheugde moeder Francis om de nieuwe vriendschap te zien opbloeien, maar ze wist genoeg van kinderen om zoiets niet hardop te zeggen.

‘Je gaat weer naar de Hogans, hoorde ik,’ zei ze met enige aarzeling.

‘Hebt u daar bezwaar tegen?’ vroeg Eve.

‘Nee, dat niet. Dat zou ik niet kunnen zeggen.’ De non had moeite om haar enthousiasme te verbergen.

‘Het is niet dat ik hier zonodig weg wil,’ zei Eve gemeend.

Moeder Francis voelde de neiging het kind in haar armen te nemen, zoals ze vroeger deed, toen Eve als baby, na haar ongelukkige geboorte, aan haar zorgen was toevertrouwd.

‘Nee, nee, natuurlijk niet, kind. Hoe vreemd deze plek ook is, het is je thuis.’

‘Ik heb het hier altijd naar mijn zin gehad.’

De ogen van de non schoten vol tranen. ‘Ieder klooster zou een kind moeten hebben. Maar ik weet niet hoe je dat voor elkaar zou moeten krijgen,’ zei ze zachtjes.

‘Was het niet lastig dat ik hier kwam?’

‘Je was een zegen, dat weet je best. Het zijn de tien gelukkigste jaren van St. Mary geweest, die tien jaar met jou...’

Moeder Francis stond voor het raam en keek naar Eve die de lange laan van het klooster afliep op weg naar haar zondagse visite bij de Hogans. Ze bad dat ze haar vriendelijk zouden behandelen en dat Benny niet van gedachten zou veranderen en een ander vriendinnetje zou uitzoeken.

Ze dacht eraan terug hoeveel moeite ze had moeten doen om Eve te houden, toen er nog zoveel andere mogelijkheden waren. Zo was er een neef uit Engeland die voor haar wilde zorgen, iemand die haar één keer per week naar catechisatie zou sturen. En verder waren er de Healy’s, die een hotel waren begonnen en die kennelijk moeite hadden om een gezin te stichten. Ze hadden Eve graag in hun huis opgenomen, zelfs al zouden ze later zelf kinderen krijgen. Maar moeder Francis had als een tijgerin gevochten voor het kindje dat ze uit het huisje had gered op de dag van haar geboorte, het kind waarover zij zich hadden ontfermd zolang er geen definitieve oplossing voor haar was gevonden. Maar niemand kon vermoeden dat Jack Malone zich in een donkere nacht in de steengroeve zou storten. Toen dat gebeurd was, was er niemand die méér recht op Eve had dan de nonnen die zich haar lot hadden aangetrokken.

Het was Eves eerste van vele zondagse visites bij de Hogans. Ze kwam er graag. Iedere week nam ze bloemen mee, die ze dan zelf in een vaas zette. Moeder Francis had haar gewezen hoe je langs het kronkelige paadje achter het klooster bladeren en wilde bloemen kon plukken. Eerst oefende ze samen met de non in het schikken van een boeket, zodat ze het goed zou doen als ze bij de Hogans kwam. Na een paar weken begon haar zelfvertrouwen te groeien. Ze kwam met armen vol herfstkleuren aan en versierde de tafel in de hal met de prachtigste boeketten. Patsy stond al klaar met de vazen, nieuwsgierig naar wat Eve deze keer zou meebrengen.

‘Wat hebt u toch een mooi huis!’ zei ze soms ontroerd en Annabel Hogan moest dan glimlachen en feliciteerde zichzelf omdat ze die twee bij elkaar had gebracht.

‘Hoe hebt u mevrouw Hogan leren kennen?’ vroeg ze aan Benny’s vader. En: ‘Wilde u altijd al een winkel hebben?’ Het waren vragen die Benny nooit zou stellen, maar toch was ook zij altijd benieuwd naar de antwoorden.

Ze had nooit geweten dat haar ouders elkaar op de tennisbaan hadden ontmoet, ergens op het platteland. En ze had nooit gehoord dat vader in Ballylee bij een andere winkel in de leer was geweest. Of dat moeder na haar schooltijd een jaar in België was geweest om in een klooster Engelse les te geven.

‘Jij laat mijn ouders heel interessante dingen zeggen,’ zei ze op een middag tegen Eve toen ze op Benny’s kamer zaten en Eve zich erover verbaasde dat ze een elektrisch kacheltje helemaal voor hen alleen hadden.

‘Nou, die hebben mooie verhalen over vroeger.’

‘Tja...’ Benny was daar niet zo zeker van.

‘Dat kun je van de zusters niet zeggen,’ zei Eve.

‘Dat moet toch wel. Natuurlijk wel. Ze kunnen hun verleden toch niet zomaar vergeten?’ zei Benny.

‘Ze mogen niet over vroeger nadenken, over het leven voor ze intraden in het klooster. Hun herinneringen beginnen pas vanaf het moment waarop ze de bruid van Christus worden. Zij hebben geen verhalen over vroeger zoals jouw vader en moeder.’

‘Willen ze dat jij ook zuster wordt?’ vroeg Benny.

‘Nee, moeder Francis heeft gezegd dat ze me niet aannemen voor ik eenentwintig ben, zelfs al zou ik willen.’

‘Hoezo niet?’

‘Ze zegt dat dit het enige leven is dat ik ken en dat ik alleen daarom zou willen blijven. Ze vindt dat ik na school uit het klooster weg moet en minstens drie jaar ergens een baantje moet hebben gehad voor ik zelfs maar mag dénken aan intreden.’

‘Wat een geluk dat je bij hen terecht bent gekomen,’ zei Benny.

‘Ja. Ja, dat is zo.’

‘Ik bedoel niet dat het een geluk is dat je vader en moeder zijn gestorven, maar omdat dat nu eenmaal gebeurd is, is het geweldig dat je niet op een of andere afschuwelijke plek terecht bent gekomen.’

‘Zoals in verhalen met boze stiefmoeders,’ lachte Eve.

‘Ik vraag me af waarom ze jou gekregen hebben. Meestal krijgen zusters geen kinderen, behalve als het om een weeshuis gaat.’

‘Mijn vader heeft voor ze gewerkt. Ze stuurden hem naar de Westlands om wat bij te verdienen, want zij konden hem niet veel betalen. Zo heeft hij mijn moeder leren kennen. Ik denk dat ze zich verantwoordelijk voelden voor mij.’

Benny wilde heel graag nog meer te weten komen. Maar ze dacht ineens aan de raad van Patsy.

‘Nou, het is allemaal goed afgelopen, ze zijn hier dol op je.’

‘Jouw ouders zijn ook dol op jou.’

‘Soms is dat lastig, vooral als je er eens in je eentje op uit wilt.’

‘Dat geldt voor mij ook,’ zei Eve. ‘Daarboven in het klooster valt er weinig op uit te gaan in je eentje.’

‘Als we ouder zijn, zal dat wel veranderen.’

‘Zo lang hoeft dat niet te duren,’ zei Eve wijs.

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik bedoel dat wij ze moeten laten merken dat we te vertrouwen zijn, of zoiets, en dat we op tijd terug zullen zijn als we alleen weg mogen.’

‘Hoe kunnen we ze dat duidelijk maken?’ vroeg Benny.

‘Ik weet niet, iets eenvoudigs om mee te beginnen. Kun je me niet vragen om te blijven logeren?’

‘Natuurlijk kan ik dat.’

‘Dan zou ik moeder Francis kunnen laten zien dat ik op tijd in het klooster terug ben voor de mis in de kapel en dan zou zij weten dat ik te vertrouwen ben.’

‘Een mis op een doordeweekse dag?’

‘Elke dag. Om zeven uur ’s morgens.’

‘Nee!’

‘Het is best leuk. De zusters zingen mooi en rustig. Ik vind het echt niet erg. Pater Ross komt er speciaal voor over en hij krijgt in de salon een heerlijk ontbijt voorgezet. Volgens hem zijn de andere priesters jaloers op hem.

‘Dat wist ik niet... elke dag.’

‘Je vertelt het toch niet verder?’

‘Nee. Is het een geheim?’

‘Helemaal niet, ik wil er gewoon niks over zeggen, begrijp je, en de zusters vinden dat wel prettig. Zo voelen ze dat ik een van hen ben. Ik heb nooit eerder een vriendin gehad. Er was niemand om dingen tegen te vertellen.’

Benny lachte breeduit. ‘Wanneer blijf je slapen? Woensdag?’

‘Ik weet het niet, Eve. Je hebt helemaal geen mooie pyjama of zoiets om uit logeren te gaan. En je hebt ook geen goede toilettas, dingen die mensen toch nodig hebben als ze ergens een nacht blijven.’

‘Met mijn pyjama is niks mis, moeder.’

‘Je zou hem natuurlijk kunnen strijken en een kamerjas heb je ook.’ Ze leek te aarzelen. ‘Maar een toilettas?’

‘Zou zuster Imelda er een voor me kunnen maken? Dan help ik haar wel een keertje extra in het huishouden.’

‘En hoe laat kom je terug?’

‘Ik ben op tijd terug voor de ochtendmis, moeder.’

‘Als je uit logeren bent, zul je denk ik niet zo vroeg op willen staan.’ Moeder Francis had een milde uitdrukking op haar gezicht.

‘Dat wil ik wel, moeder.’

Het was een geweldige avond. Ze hadden een hele tijd met Patsy in de keuken zitten kaarten, omdat vader en moeder aan de overkant op bezoek waren bij dokter Johnson en zijn vrouw. Daar was een dineetje om de doop van hun kind te vieren.

Eve hoorde Patsy uit over het weeshuis en Patsy vertelde meer bijzonderheden dan ze ooit aan Benny had verteld. Ze legde uit hoe ze gewend waren eten te stelen en hoe moeilijk het was toen ze voor het eerst bij de Hogans kwam, haar eerste betrekking, om geen koekjes en suikerklontjes in haar schort te laten glijden.

In bed vroeg Benny zich verbaasd af: ‘Ik weet niet waarom Patsy ons dat allemaal verteld heeft. Gisteren zei ze nog dat mensen zonder ouders niet graag uitgehoord willen worden over vroeger.’

‘Ach, tegenover mij ligt dat anders,’ zei Eve, ‘omdat ik in hetzelfde schuitje zit.’

‘Nee, dat is niet waar!’ Benny stoof op. ‘Patsy had helemaal niets. Ze moest in dat afschuwelijke weeshuis werken en kreeg neten en stal en ze werd geslagen omdat ze in bed plaste. Op haar vijftiende moest ze er weg en toen is ze hier gekomen. Dat is allemaal heel anders gegaan dan bij jou.’

‘Nee. We zijn allebei wees: zij heeft geen familie en ik ook niet. Wij hadden geen thuis zoals jij.’

‘Heb je haar daarom meer verteld dan mij?’ Benny was nog het meest verbaasd geweest over de vragen die Patsy had kunnen stellen. Nam Eve het haar verwanten in het grote huis kwalijk dat ze haar, zo rijk als ze waren, niet in huis hadden genomen? Nee, legde Eve uit, ze konden haar niet opnemen, omdat ze protestant waren. En ze vertelde nog veel meer dat Benny nooit had durven vragen.

‘Zulke dingen vraag je nu eenmaal niet,’ zei Eve eenvoudig.

‘Ik was bang dat je van streek zou raken,’ zei Benny.

‘Een vriendin kun je niet van streek maken,’ zei Eve.

Benny en Eve, die hun hele leven in hetzelfde dorp hadden gewoond, waren allebei verbaasd dat ze een heleboel dingen niet wisten over Knockglen.

Zo wist Benny niet dat de drie priesters die in de pastorie woonden iedere avond verwoed scrabble speelden en dat ze soms het klooster belden om moeder Francis te vragen hoe je bijvoorbeeld ‘donquichotterie’ spelde, omdat vader O’Brien daarvoor dan driemaal de woordwaarde zou krijgen.

Eve had nooit geweten dat meneer Burns van de ijzerwinkel aan de drank was, of dat dokter Johnson een opvliegend karakter had en er ophef over maakte dat God toch niemand op aarde kon zetten zonder hem te voeden – dokter Johnson was van mening dat God vele monden vergat, vooral in grote gezinnen.

Benny wist weer niet dat Peggy Pine een oude vriendin was van moeder Francis, dat ze samen waren opgegroeid en dat moeder Francis voor ze naar het klooster ging Bunty heette.

Eve had nooit geweten dat Birdie Mac, van de snoepwinkel, een man uit Ballylee kende die al vijftien jaar achter haar aanliep, maar dat ze haar oude moeder niet alleen wilde laten en dat de man uit Ballylee niet naar Knockglen wilde komen.

Zulke wetenswaardigheden maakten het dorp voor hen beiden een stuk interessanter. Vooral omdat ze wisten dat het geheimen waren die niemand mocht weten. Ze vertelden elkaar wat ze wisten over waar kinderen vandaan komen, maar hadden elkaar niet veel nieuws te vertellen. Ze wisten allebei dat ze uit de buik van hun moeder waren gekomen, als jonge katjes, maar ze wisten niet hoe ze er in waren gekomen.

‘Het heeft iets te maken met op elkaar liggen als je getrouwd bent,’ zei Eve.

‘Het kan niet gebeuren als je niet getrouwd bent. Stel je voor dat je tegen iemand als Dessie Burns aan valt,’ zei Benny bezorgd.

‘Nee, je moet getrouwd zijn.’ Dat wist Eve zeker.

‘Maar hoe komen ze erin?’ Het was een raadsel.

‘Het zou door je ventieltje kunnen,’ zei Benny peinzend.

‘Wat is je ventieltje?’

‘Het kuiltje in het midden van je buik.’

‘O, dat noemt moeder Francis het knoopje in je buik.’

‘Dat moet het zijn,’ riep Benny triomfantelijk. ‘Als iedereen er verschillende namen voor heeft, dan moet dat het geheim zijn.’

Ze deden erg hun best om ieders vertrouwen te winnen. Als een van de twee zei dat ze om zes uur thuis zou zijn, dan zorgde ze ervoor dat ze vijf minuten voor de kerkklok sloeg terug was. Zoals Eve had verwacht, leverde dit veel meer vrijheid op. Men vond dat ze een goede invloed op elkaar hadden. De slappe lach, die ze vaak hadden, wisten ze goed te verbergen.

Ze drukten hun neuzen tegen de ruit van Healy’s Hotel. Ze mochten mevrouw Healy niet. Mevrouw Healy was erg uit de hoogte. Ze liep alsof ze een koningin was. Ze leek altijd op kinderen neer te kijken.

Benny had van Patsy gehoord dat de Healy’s naar Dublin waren geweest voor een adoptiekind, maar dat ze er geen hadden gekregen omdat meneer Healy een zwakke gezondheid had.

‘Net goed,’ zei Eve weinig meelevend. ‘Ze zouden voor iedereen een verschrikkelijke vader en moeder zijn.’ Ze wist niet dat Knockglen ooit had gedacht dat zij het ideale kind voor de Healy’s geweest zou zijn.

Meneer Healy was veel ouder dan zijn vrouw. Er werd gefluisterd, zei Patsy, dat hij niet wist waar Abraham de mosterd haalde. Eve en Benny zaten er urenlang over te piekeren wat dat kon betekenen. Mosterd kwam uit een potje dat je in de winkel kocht. Wat had Abraham daarmee te maken? En waarom zou hij mosterd moeten halen?

Mevrouw Healy zag eruit als honderd, maar naar het scheen was ze zevenentwintig. Ze was op haar zeventiende getrouwd en stopte al haar energie in het hotel, aangezien ze geen kinderen had.

Samen gingen ze op onderzoek uit op plaatsen waar ze alleen nooit waren geweest. Naar Flood, de slager, in de hoop dat ze te zien kregen hoe de dieren werden doodgemaakt.

‘We willen toch niet echt zien dat ze doodgemaakt worden, of wel?’ vroeg Benny angstig.

‘Nee, maar we zouden er aan het begin bij kunnen zijn, zodat we altijd nog op tijd weg kunnen rennen,’ vond Eve. Maar meneer Flood liet ze niet op zijn terrein komen, dus dat probleem was opgelost.

Ze stonden te kijken hoe de Italiaan uit Italië zijn cafetaria opende.

‘Jullie elke dag komen en patate fritti kopen?’ vroeg hij hoopvol aan de twee ernstige kinderen, de een groot, de andere klein, die iedere beweging van hem in de gaten hielden.

‘Nee, ik denk niet dat we dat mogen,’ zei Eve triest.

‘Waarom niet?’

‘Dat is zonde van het geld,’ zei Benny.

‘En praten met buitenlanders mogen we ook niet,’ verklaarde Eve tot besluit.

‘Mijn zuster getrouwd zijn met man uit Dublin,’ voerde Mario aan.

‘We zullen het doorgeven,’ beloofde Eve plechtig.

Af en toe gingen ze naar de zadelmaker. Op een dag was daar een heel knappe man te paard. Hij informeerde naar een hoofdstel dat klaar had moeten liggen, maar nog niet af was.

Dekko Moore was een neef van Paccy Moore, de schoenmaker. Hij putte zich uit in verontschuldigingen en zag eruit alsof hij dacht dat hij vanwege de vertraging opgeknoopt zou worden.

De man keerde meteen zijn paard. ‘Het is al goed. Wil je het dan morgen bij me thuis bezorgen,’ riep hij.

‘Vanzelfsprekend, meneer, dank u, meneer. Mijn excuses, meneer. Zeker, meneer.’ Dekko Moore klonk als de ontmaskerde schurk in een slecht toneelstuk.

‘Mijn hemel, wie was dat?’ Benny stond perplex. Dekko slaakte een zucht van verlichting omdat hij er zo gemakkelijk vanaf was gekomen.

‘Dat was meneer Simon Westward,’ zei Dekko fronsend.

‘Dat dacht ik al,’ zei Eve.

Soms gingen ze naar Hogan’s Herenmode. Vader maakte er altijd een hele toestand van. En oude Mike ook en alle anderen die toevallig in de winkel waren.

‘Ga jij hier werken als je groot bent?’ fluisterde Eve.

‘Ik denk het niet. Dat is iets voor een jongen.’

‘Dat hoeft toch niet,’ antwoordde Eve.

‘Nou, de maat opnemen bij mannen, een centimeter om hun middel doen en zo.’

Ze moesten giechelen.

‘Maar als je de dochter van de baas bent, dan hoef je dat niet te doen. Dan hoef je alleen maar mensen af te snauwen, zoals mevrouw Healy doet in het hotel.’

‘Hm.’ Benny had zo haar twijfels. ‘Zou ik dan niet eerst moeten weten wat ik moet snauwen?’

‘Dat kun je leren. Anders neemt Bonenstaak de zaak over.’

Zo noemden zij Sean Walsh, die sinds zijn aankomst steeds bleker, magerder en norser was geworden.

‘Dat zal toch niet gebeuren?’

‘Je zou met hem kunnen trouwen.’

‘Gadver...!’

‘En dan veel kinderen krijgen door het knoopje in je buik tegen hem aan te leggen.’

‘O, Eve, afschuwelijk. Dan word ik liever zuster.’

‘Ik ook. Dat lijkt me een stuk makkelijker. Jij kunt dat worden wanneer je maar wilt, bofkont. Ik moet wachten tot mijn eenentwintigste.’ Eve was ontroostbaar.

‘Misschien mag je samen met mij intreden als ze zouden weten dat het een ware roeping is,’ zei Benny opbeurend.

Haar vader was de winkel uitgerend en nu kwam hij terug met twee ijslolly’s, die hij met een trots gebaar overhandigde.

‘We zijn zeer vereerd de beide dames in ons nederig stulpje te mogen verwelkomen,’ zei hij zo hard dat iedereen het kon horen.

Weldra zag iedereen in Knockglen de twee als onafscheidelijk. De grote, forse Benny Hogan met haar stevige stappers en hooggesloten, nette jas, en de elfachtige Eve, in kleren die altijd te lang en te wijd waren. Samen zagen ze de eerste cafetaria in het dorp verschijnen, samen volgden ze de ondergang van meneer Healy in het hotel en ze stonden zij aan zij op de dag dat hij naar het sanatorium werd gebracht. Samen waren ze onoverwinnelijk. Ze duldden niet dat er over een van hen een kwaad woord werd gezegd.

Toen Birdie Mac in de snoepwinkel zo onverstandig was om tegen Benny te zeggen dat ze te dik werd van die toffees, schoten Eves ogen vuur.

‘Als u zich daar zo druk over maakt, juffrouw Mac, waarom verkoopt u ze dan?’ vroeg ze op een toon die geen tegenspraak duldde.

Toen de moeder van Maire Carroll peinzend tegen Eve zei: ‘Weet je dat ik mij altijd afvraag waarom een verstandige vrouw als moeder Francis jou altijd in de kleren van een arme wees de straat op laat gaan,’ werd Benny boos.

‘Ik zal aan moeder Francis doorgeven dat u dat hebt gevraagd,’ zei Benny snel. ‘Moeder Francis zegt dat we onderzoekend van geest moeten zijn en dat vragen vrij staat.’

Voordat mevrouw Carroll haar kon tegenhouden, was Benny de winkel uitgerend op weg naar het klooster.

‘O, mam, nu ben je erbij,’ kreunde Maire Carroll. ‘Nu krijg je moeder Francis op je dak.’

En dat gebeurde ook. De felle woede van de non was iets waar mevrouw Carroll niet op gerekend had en waar ze ook liever nooit meer aan herinnerd wilde worden.

Niets hiervan kon de levens van Eve en Benny verstoren. Je kon je in Knockglen prima staande houden als je een vriendin had.