10

Thomas werd wakker met lichte hoofdpijn. Hij had maar even nodig om te bedenken hoe dat kwam. De rode wijn die ze gisteravond op het politiebureau hadden gedronken, was behoorlijk jong. Volgens Georgi kon het heel goed zijn dat hij net een maand geleden gemaakt was.

Een paar koppen sterke koffie zouden wel met zijn hoofdpijn afrekenen. Hij dacht erover om erop uit te gaan om verse sinaasappelen en warme harde broodjes voor het ontbijt te halen. Misschien had Vonni ook wel een kater. Dan konden ze die samen te lijf.

Maar toen hij uit bed was, zag hij de deur van de logeerkamer openstaan. Het bed was keurig opgemaakt. Er lagen nergens kleren of andere persoonlijke bezittingen. Blijkbaar gebruikte ze de kamer alleen maar om te slapen. Hij vroeg zich af waar ze was. In het kippenhok? Of liep ze weer als de rattenvanger van Hamelen met een sliert kinderen achter zich aan, beneden in de haven?

Ze was een onafhankelijk type. Ze droeg haar haar in om haar hoofd gedrapeerde vlechten, en haar door de zon verweerde gezicht met allemaal lijnen en rimpels maakte het onmogelijk haar leeftijd te schatten. Veertig? Vijftig? Zestig? Het zou niet meevallen aan de weet te komen hoe lang ze al in Aghia Anna woonde. Ze liet nauwelijks iets los over zichzelf, dus je kon blijven raden.

Thomas gaapte en liep de keuken in. Ze was hem voor geweest. Er lagen vier grote sinaasappelen op tafel en wat verse broodjes, in een doek gerold om ze warm te houden. Thomas zuchtte van genoegen en zette zich aan zijn ontbijt.

Fiona sliep nog.

Elsa schreef een briefje voor haar:

Ben naar de haven. Wou je niet wakker maken. Zullen we rond het middaguur afspreken? Neem je zwempak mee als je zin hebt. We kunnen wat eten in die leuke taverna met de blauw-wit geblokte tafelkleedjes. Ik weet even niet meer hoe het daar heet. Ik zou het leuk vinden als je kwam.

 

Liefs, Elsa

Ze keek naar Fiona alsof het een jonger zusje van haar was dat geneigd was domme dingen uit te halen. Het was toch raar dat dit meisje een ervaren verpleegster was, maar toch zo dwaas te geloven dat Shane zich in Athene zorgen over haar maakte?

Elsa liep langzaam door de smalle straatjes, kijkend naar de bedrijvigheid om haar heen. Winkeliers veegden de stoep aan voor hun kleine nerinkjes en stalden hun waren uit. In cafés en restaurants waren obers druk bezig het dagmenu op een groot zwart bord te schrijven.

De sfeer was minder zorgeloos en vrolijk dan voor het ongeluk. Maar de mensen gingen tenminste gewoon door met hun leven. Of deden alsof. Net als Elsa zelf.

Ze vond dat ze heel aardig wist te verhullen hoe leeg en verdoofd ze zich voelde. Ze vond dat ze zich best goed redde, alles in aanmerking genomen. Ze had geanimeerd zitten praten met de anderen en ze was als een rots geweest voor Fiona, die uitgebreid op haar schouder had uitgehuild nadat ze thuis waren gekomen.

En ze liep nu gewoon weer te knikken en glimlachen naar mensen die ze passeerden en af en toe zei ze ‘Kalimera’.

Maar ze voelde zich heel licht in het hoofd en onwerkelijk.

Ze wou dat er ergens een plek voor haar was waar ze zich thuis kon voelen, dat er mensen waren die om haar gaven. Ze had zich nog nooit zo eenzaam gevoeld. Ze had geen familie, geen geliefde en geen werk meer, en sinds ze Duitsland had verlaten had ze ook geen thuis meer. Haar vader had haar in de steek gelaten, haar moeder had alleen maar grootse plannen met haar gehad, maar nooit echt van haar gehouden, haar minnaar had tegen haar gelogen en was er als het aan hem had gelegen ook zijn leven lang mee doorgegaan.

Vanuit een groezelig, gammel bestelbusje toeterde er iemand naar haar. Elsa legde haar hand boven haar ogen om ze tegen de zon te beschermen en om te kunnen zien wie het was.

Het was Vonni met een hele lading kinderen.

‘We gaan zwemmen op een fantastisch strandje dat je vast niet kent. Heb je zin om mee te gaan?’

‘Heel graag, maar ik heb om twaalf uur met Fiona afgesproken aan de haven. Zijn we dan weer terug?’ Elsa was blij dat ze haar badpak en strooien hoed in haar mand had zitten. Ze kon gaan waar ze wilde.

Vonni knikte. ‘Ja, hoor, dan zijn we allang weer terug. Ik kan de kinderen niet op het heetst van de dag in de volle zon laten rondlopen.’ Ze zei in het Grieks iets tegen de vijf- en zesjarigen die achter in het busje zaten, waarop ze allemaal naar haar lachten en in koor riepen: ‘Yasou, Elsa!’

Elsa voelde ineens een brok in haar keel, alsof zojuist een wens in vervulling was gegaan. Alsof ze een heel klein beetje deel uitmaakte van een gemeenschap. Al was het maar voor even.

David had een fiets gehuurd, waarop hij de acht kilometer aflegde naar een prachtig strandje waarover de mensen bij wie hij in huis zat hem hadden verteld. Hij zou heel graag iets met de anderen van gisteravond hebben afgesproken om te kunnen napraten over de maaltijd en over het dansen waarmee de mensen hun respect aan de overledenen hadden betuigd. Maar niemand was met een voorstel gekomen en David wilde zich beslist niet opdringen.

Puffend trapte hij hellingen op om er aan de andere kant af te zoeven. Het was hier zo prachtig. Waarom wilden mensen toch in een drukke stad wonen? Zaten ze uren vast in het verkeer, midden in de uitlaatgassen, terwijl ze ook hier konden zijn.

Hij kwam aan bij de plek waar het strand moest beginnen en zag tot zijn teleurstelling dat er een busje geparkeerd stond. En toen zag hij Elsa en die eigenaardige oudere vrouw, Vonni, die met een stuk of acht kinderen op het strand waren.

Hij zag hoe Vonni de kinderen aan de rand van het water op een rijtje opstelde. Ze gebaarde hevig met haar armen. De kinderen knikten braaf. Blijkbaar stond ze uit te leggen dat zij en Elsa als eersten het water in gingen en dat niemand verder mocht dan waar de volwassenen waren.

David ging op een heuveltop naar hen liggen kijken. Elsa zag er ontzettend mooi uit in haar elegante turkooizen zwempak en met haar blonde haar dat glansde in de zon; ze was licht gebruind en terwijl ze met de kinderen aan het spelen was, rende ze gracieus door het water en over het strand.

De kleine, tanige Vonni had haar haar in vlechten opgestoken en droeg een functioneel zwart badpak dat zelfs twintig jaar geleden niet modieus genoemd zou zijn. Ook zij draafde de golven in en uit. Ze moedigde de kinderen aan om zich voorover te laten vallen en hielp bange kleintjes hun hoofd boven water te houden door haar hand onder hun kin te leggen.

David had ontzettende zin om ook het water in te gaan, maar voelde zich een indringer. Maar toen zag Elsa hem.

Ela, ela, David, kom er ook in, het is geweldig!’

Verlegen liep hij naar hen toe. Hij had zijn zwembroek al aan onder zijn korte broek. Hij trok zijn kleren uit, vouwde ze keurig netjes op, en legde zijn bril erbovenop.

Hij zei de kinderen gedag: ‘Yasou, ime Anglos.’

‘Goed dat je het zegt, ze zouden anders geen idee hebben dat je Engels bent,’ zei Vonni plagend.

David voelde zich erg opgelaten.

‘Ik pest je maar een beetje, David. Jij bent heel wat beter dan de meeste toeristen, jij neemt tenminste de moeite een paar woordjes Grieks te leren. Dat vinden de mensen hier zo fantastisch, dat geloof je gewoon niet.’

‘Echt waar?’ Hij was als een kind zo blij.

Een van de kleuters spetterde hem onder. ‘Very good,’ zei hij. ‘Poli kala.’

‘Ik hoop dat jij een hoop kinderen krijgt, David,’ zei Vonni volkomen onverwacht. ‘Volgens mij zou jij een geweldige vader zijn.’

Thomas liep naar de haven. Alles om hem heen was weer bijna zoals voorheen. Veel vissers waren al de zee op, andere waren hun netten aan het repareren.

De mensen knikten naar hem als hij langsliep. Hij was hier nu al een behoorlijk tijdje, hij was geen gewone toerist, geen passant meer voor hen.

Een van de vissers zei iets wat Thomas niet kon verstaan. Hij zou nu willen dat hij net als David wat Griekse woorden uit een taalgidsje bijeen had gesprokkeld, dan zou hij nu misschien enig idee hebben waar de man het over had.

‘Het spijt me,’ zei hij, ‘signomi.’

Een man die onder de tatoeages zat en eruitzag als een echte zeebonk zei: ‘Mijn vriend zegt dat u en uw vrienden goede mensen zijn, dat u meeleeft met ons verdriet.’

Thomas keek hem aan, wist even niets te zeggen. Maar toen zei hij: ‘We vinden het allemaal heel erg wat hier is gebeurd en het dansen van gisteravond heeft ons erg aangegrepen. We zullen het nooit vergeten.’

‘Vertellen jullie het aan jullie vrienden thuis als jullie terug zijn in je land?’ De zeebonk wist blijkbaar wie ze waren en nam het op zich om als tolk voor de anderen op te treden.

Thomas sprak langzaam. ‘Wij komen uit vier verschillende landen: Duitsland, Engeland, Ierland en de Verenigde Staten. Maar als we weer naar huis gaan, dragen we deze herinnering met ons mee.’

‘Wij dachten dat jullie altijd al vrienden waren,’ zei de man met de tatoeages.

Fiona zag het briefje toen ze wakker werd. Wat een eigenaardig toeval toch dat het leven haar in contact had gebracht met zo’n verschrikkelijk aardige meid. Elsa was bijna net zo’n lieve vriendin als Barbara was geweest. Ze bofte toch wel enorm! Wat zou Shane blij zijn als ze hem dit vertelde.

Hij zou beslist binnenkort contact met haar opnemen, wat de anderen ook mochten denken. Fiona waste haar haar en gebruikte Elsa’s föhn om het te drogen. Ze zag er niet al te slecht uit. Haar gezicht was bleek, dat wel, en ze voelde zich een beetje wankel, maar ze zag er niet uit als een vogelverschrikker, zoals haar vader altijd zei van mensen die lelijk waren.

Fiona bleef een poosje aan hem denken. Hij was altijd een geweldig lieve vader voor haar geweest, totdat ze met Shane was komen aanzetten. Ze zou maar wat graag bij het zilveren bruilofstfeest van haar ouders aanwezig zijn.

Maar het lag niet aan haar dat dat niet kon, het was de schuld van haar vader.

Hij had zo lelijk gedaan over Shane. Maar daar moest ze nu niet bij stil blijven staan. Ze moest gewoon doorgaan met haar leven tot Shane haar liet komen. Ze zou zich zo leuk mogelijk aankleden en dan langzaam naar de haven lopen. Ze wilde Elsa niet het idee geven dat ze zielig bij de pakken neerzat.

Ze zou zich van haar beste kant laten zien.

Ze lieten David op het strand achter met zijn taalgidsje, waar hij zijn dagelijkse dosis van tien Griekse zinnetjes in zijn hoofd kon stampen. Vonni zette de kinderen even na elven af op het plein en reed toen met Elsa door naar de haven.

‘Bedankt voor je gezelschap,’ zei Vonni ten afscheid.

‘Hoe komt het dat de mensen in Aghia Anna hun kinderen aan jou toevertrouwen?’ vroeg Elsa.

‘Ik weet het niet, ik ben hier nu al zo lang. Volgens mij weten ze onderhand wel dat ik te vertrouwen ben,’ zei Vonni. Ze klonk niet helemaal zeker van haar zaak.

‘Hoe lang ben je hier dan al, Vonni?’

‘Al meer dan dertig jaar.’

‘Wat!’ zei Elsa, helemaal gechoqueerd.

‘Je vroeg ernaar,’ zei Vonni onbewogen.

‘Ja. Sorry. Ik weet dat je er niet van houdt als mensen zich met je leven bemoeien,’ zei Elsa verontschuldigend.

‘Ach, ik vind het helemaal niet erg als mensen heel gewone vragen stellen. Ik ben op mijn vierentwintigste naar Aghia Anna gekomen om bij mijn geliefde te kunnen zijn.’

‘En was je ook met hem samen?’ vroeg Elsa.

‘Ja en nee. Dat vertel ik je wel een andere keer.’ Vonni gaf gas en reed weg.

‘Thomas!’

Hij keek op. Hij zat op een oud houten krat uit te kijken over de havenmonding en de zee erachter, waar de wind de golven opzweepte.

‘Leuk je te zien, Elsa. Wil je ook zo’n lekkere stoel?’ Hij zette een andere krat neer naast de zijne.

Ze nam er overdreven elegant op plaats, alsof ze in een deftige salon was.

Hij realiseerde zich op hetzelfde moment dat ze een geweldige presentatrice moest zijn. Of was geweest. Ze slaagde erin er altijd netjes en op haar voordeligst uit te zien en ze had zichzelf altijd onder controle.

‘Je haar is nat, heb je gezwommen?’

‘Ja, er is een prachtig strandje hier een kilometer of vijf vandaan, aan een kleine lagune. Daar…’ Ze wees langs de kust.

‘Je gaat me toch niet vertellen dat je vandaag al tien kilometer gelopen hebt?’ Hij was in verwarring.

‘Nee, tot mijn schande moet ik bekennen dat Vonni me gereden heeft. We kwamen David daar tegen. Híj is de sportieveling. Hij had een fiets gehuurd. Ligt het aan mij, Thomas, of is de zee hier echt mooier dan waar dan ook?’

‘In elk geval mooier dan waar ik woon in Californië. Bij ons is de zee niet zo onstuimig. Je hebt er mooie zonsondergangen, dat wel, maar er is bijna geen branding en het licht is ook niet zo afwisselend als hier.’

‘Om het maar niet te hebben over de zee bij ons in de buurt. Brrr… ijskoud, van Nederland tot Denemarken en nog verder. Heel anders dan hier. Geen wonder dat deze plek mensen zo aanspreekt. Moet je kijken, dat blauw. Ik weet wel dat het de weerspiegeling van de lucht is, maar heb je ooit zo’n blauwe zee gezien?’

Roll on thou deep and dark blue Ocean roll…’ declameerde Thomas.

Tot zijn verbazing nam Elsa het van hem over.

Ten thousand fleets sweep over thee in vain;

Man marks the earth with ruin – his control

Stops with the shore…

Hij zat haar met open mond aan te kijken.

‘Jij kent een Engels gedicht uit je hoofd! Hoe waag je het om zo onderlegd te zijn!’

Elsa lachte vergenoegd om zijn loftuiting.

‘We hadden een lerares Engels op school die dweepte met Byron. Volgens mij was ze helemaal verliefd op hem. Als je een andere dichter had uitgekozen, had ik er niks van gebakken.’

‘Maar ik zou nog niet één Duitse dichtregel kunnen citeren. Wat heet! Ik spreek zelfs geen woord Duits!’

‘Jawel, ik heb je pas nog wunderbar en prosit horen zeggen,’ zei ze troostend.

‘Ik geloof zelfs dat ik gisteravond wat al te vaak prosit heb gezegd… O, en ik weet opeens nog een ander woord. Reisefieber.’

Elsa barstte in lachen uit. ‘Dat je nou zo’n raar woord kent… Hoe kom je daar nu aan?’

‘Het betekent toch “reiskoorts”? Paniek op een vliegveld of op een station. Zoiets.’

‘Zoiets, ja, Thomas. Dat je dat weet…’ Ze was onder de indruk.

‘Op de faculteit hadden we een vent die steeds met dit soort woorden aan kwam zetten en die namen we allemaal over.’

Zo bleven ze met elkaar kletsen, alsof ze elkaar al jaren kenden. Geen wonder dat die vissers dachten dat ze oude vrienden van elkaar waren.

Vonni reed in de bestelbus terug naar Maria’s huis.

Maria zat aan tafel met een leeg koffiekopje voor zich.

‘Het wordt alleen maar moeilijker in plaats van gemakkelijker,’ zei ze. ‘Ik dacht even dat het Manos was die kwam aanrijden.’

‘Natuurlijk wordt het moeilijker. Het begint echt tot je door te dringen en dat doet ontzettend pijn.’ Vonni hing de sleutels aan een haakje aan de muur. Toen kwam ze naar de tafel met een pot verse koffie en een stuk baklava dat ze in de taverna aan de overkant van de straat had gekocht.

Maria hief haar betraande gezicht naar haar op.

‘Jij weet altijd waar mensen behoefte aan hebben,’ zei ze dankbaar.

‘Ik? Helemaal niet. Ik stapel de ene vergissing op de andere, ik maak meer fouten dan alle mensen van Aghia Anna bij elkaar,’ ging Vonni tegen haar in.

‘Ik kan me er anders geen herinneren,’ zei Maria.

‘Daar ben je ook te jong voor. Mijn spectaculairste misstappen heb ik begaan voordat jij zelfs maar geboren was.’

Vonni bracht bijna ongemerkt de keuken op orde. Ze ruimde hier en daar wat op en spoelde de kopjes om.

Toen kwam ze aan tafel zitten.

‘Dat dansen was prachtig gisteravond. Hij zou het geweldig gevonden hebben,’ zei ze.

‘Ja,’ zei Maria. Ze zat te huilen. ‘Gisteravond voelde ik me ook heel sterk, alsof zijn geest hier ergens aanwezig was. Maar vandaag is dat gevoel weer helemaal weg.’

‘Misschien komt het weer terug als ik je mijn plannetje heb verteld,’ zei Vonni terwijl ze Maria een stuk keukenpapier aanreikte om haar tranen mee te drogen.

‘Wat voor plannetje?’

‘Ik ga je leren autorijden.’

Nu verscheen er zowaar een beverige glimlach op Maria’s lippen. ‘Autorijden? Ik? Vonni, je maakt zeker een grapje? Van Manos mocht ik nog niet eens aan de sleutels van zijn busje komen.’

‘Maar nu zou hij wel willen dat je ging autorijden. Dat weet ik zeker.’

‘Nee, Vonni, ik weet zeker van niet. Hij zou denken dat ik mezelf en ieder ander in Aghia Anna doodrij.’

‘Nou, dan zullen we hem moeten laten zien dat hij het mis heeft,’ zei Vonni. ‘Want voor je nieuwe baan zul je moeten rijden.’

‘Mijn nieuwe baan?’

‘Ja, je komt me toch helpen met de winkel? Dan zul je ook vaak naar dorpjes als Kalatriada moeten om spullen te halen. Dat bespaart mij dan een hoop heen-en-weergereis met de bus.’

‘Maar jij kunt toch met het busje rijden, Vonni, dat staat hier nu toch maar te staan…’

‘Nee, nee, dat kan niet. Manos zou dat vreselijk vinden. Hij heeft heel hard moeten sparen voor die auto en hij zou niet willen dat je hem zomaar door anderen liet gebruiken. Nee, hij zou heel trots zijn als je hem voor je werk gebruikte.’

En als bij toverslag glimlachte Maria. Het was een heuse glimlach dit keer. Het was inderdaad alsof ze de geest van haar man weer in huis bespeurde en ze zich weer tegen hem kon verzetten zoals ze zo vaak had gedaan toen hij nog leefde.

‘Goed, Manos, ik zal je eens wat laten zien,’ zei ze.

David kwam hen tegen terwijl ze met hun eerste rijles bezig waren op een groot braakliggend terrein boven het dorp.

Het busje steigerde en slingerde alle kanten op. ‘Siga! Siga!’ schreeuwde Vonni.

‘Wat betekent dat, “siga”?’ vroeg David geïnteresseerd. ‘Ik heb het al vaker gehoord.’

‘Maar je hebt het vast nog niet horen krijsen, zoals net,’ zei Vonni. Ze was uit het busje gestapt en depte het zweet van haar voorhoofd. Ze haalde een paar keer diep adem. Maria zat intussen nog met haar handen om het stuur geklemd, als zaten ze eraan vastgeplakt.

‘Het betekent “langzamer”, maar ik geloof dat deze dame daar geen benul van heeft.’

‘Dat is toch de vrouw van Manos?’ David staarde naar de vrouw achter het stuur.

‘Tjemig, ik heb mezelf nooit gezien als erg gecoördineerd, maar vergeleken met haar ben ik een Formule 1-coureur,’ zei Vonni. Ze sloot een moment haar ogen.

‘Moet ze wel rijden dan?’ vroeg David.

‘Vanmorgen dacht ik nog van wel, maar nu ben ik er niet meer zo zeker van. Ik kon mijn grote mond weer eens niet houden en heb het haar zelf voorgesteld, dus nu kan ik er moeilijk de brui aan geven.’ Vonni zuchtte diep.

‘Ik heb mijn moeder leren rijden. Dat was nog niemand gelukt; ze had al drie rij-instructeurs tot wanhoop gedreven,’ zei David peinzend. ‘Zal ik het eens proberen?’

‘Hoe is het jou dan gelukt?’ vroeg Vonni. In haar ogen gloorde iets van hoop.

‘O, met eindeloos geduld. Ik heb niet één keer mijn stem verheven en we hebben uren en uren aan het schakelen besteed,’ zei hij.

‘Zou je dat willen doen, David? O, engel die je bent, als je dat zou willen doen…’

‘Ja, hoor, als het iets uitmaakt. Dan moet je me wel even de woorden voor rem, versnelling, koppeling en zo leren.’

Hij schreef alles op in zijn notitieboekje en liep naar de bestelbus. Maria keek hem weifelend aan toen hij naast haar kwam zitten.

Kalimera,’ zei hij en schudde haar formeel de hand.

‘Hoe zeg je “gaan”?’ vroeg hij aan Vonni.

‘“Pa-mai”, maar zeg dat nog maar even niet, want ze rijdt je zo aan puin tegen die muur.’

Pa-mai, Maria,’ zei David zachtjes en ze schoten vooruit.

Vonni keek vol verbazing toe. Ze zag hoe hij Maria leerde de auto stop te zetten. Hij had er het aangeboren talent voor. De angstige blik verdween van Maria’s gezicht.

‘Rij maar met haar naar huis als jullie klaar zijn,’ zei Vonni.

‘Maar mijn fiets dan?’

‘Ik fiets er wel mee naar Maria’s huis.’

Voordat hij iets terug kon zeggen had ze haar been al over de stang van de herenfiets geslingerd en reed ze de helling af naar het dorp.

David richtte zich weer tot zijn leerlinge. ‘Pa-mai, Maria,’ zei hij vriendelijk en dit keer startte ze de auto en reed keurig weg.

Fiona zat aan een tafeltje voor het kleine café en keek verbaasd naar Vonni die op een fiets voorbijracete. Vonni had haar ook gezien. Amechtig hijgend maakte ze een draai en fietste op Fiona af.

‘Zit je daar in je eentje?’ vroeg ze.

‘Ik heb hier een afspraak met Elsa om twaalf uur.’

‘O ja, dat zei Elsa. Ze heeft me geholpen met de kinderen. We zijn verderop wezen zwemmen.’

‘O ja?’ Het klonk afgunstig.

‘Ja, en David kwam daarlangs met zijn fiets, hij heeft hem me geleend, ik ga hem nu neerzetten bij Maria’s huis, dan kan hij hem daar weer ophalen. David is zijn leven aan het wagen. Hij geeft Maria autorijles.’

‘Jee, iedereen is hier zo’n beetje thuis onderhand.’ Ze zei het op weemoedige toon.

Vonni zette Davids fiets tegen een van de tafeltjes. ‘Ik kom bij je zitten tot Elsa komt,’ zei ze.

Fiona reageerde verheugd. ‘Zal ik een ouzo voor je bestellen?’ vroeg ze.

‘Nee, doe maar een metrios,’ zei Vonni, ‘een kleintje koffie.’

Ze zaten getweeën in vredige stilte naar de bedrijvigheid in en rond de haven te kijken. Dat was zo interessant aan Vonni, bedacht Fiona. Ze had zoiets rustigs over zich. En ze wist dat je heus niet altijd hoefde te praten. Dat was erg plezierig.

‘Vonni?’

‘Ja, Fiona?’

‘Ik vroeg me af of ik hier geen baantje zou kunnen vinden, in Aghia Anna. Ik kan Grieks leren. Ik zou dokter Leros bijvoorbeeld kunnen helpen. Wat vind jij daarvan?’

‘Waarom zou je hier willen blijven?’Vonni vroeg het heel vriendelijk.

‘Het is hier prachtig en ik zou hier graag al een beetje ingeburgerd zijn als Shane terugkomt.’

Vonni zei niets.

‘Jij denkt dat hij misschien niet terugkomt, hè?’ zei Fiona heftig. ‘Net als iedereen kijk je alleen maar naar de buitenkant. Maar je kent hem niet zoals ik hem ken.’

‘Dat is zo.’

‘Hij heeft zijn leven lang niemand gehad die hem begreep tot hij mij leerde kennen, Vonni, echt waar.’

Vonni boog zich naar Fiona toe en veegde haar haar voorzichtig weg van haar gezicht, zodat de blauwe plek zichtbaar werd.

‘Hij heeft je op een fraaie manier zijn dankbaarheid bewezen voor het feit dat jij hem wel begreep,’ zei ze.

Fiona schoof kwaad achteruit.

‘Zo zit het helemaal niet, hij is er helemaal kapot van dat hij me geslagen heeft, dat weet ik zeker.’

‘Tuurlijk.’

‘Doe alsjeblieft niet zo uit de hoogte en arrogant, ik heb er meer dan genoeg van dat iedereen doet alsof ik gek ben, iedereen thuis en iedereen hier ook al.’

‘Iedereen die van je houdt, lijkt mij.’

‘Ik noem dat geen echte liefde, ze willen me gewoon verstikken, ik word er claustrofobisch van. Iedereen wil maar dat ik netjes ga trouwen met een ambtenaar of bankbediende en dat we dan in een huis gaan wonen met een fikse hypotheek en twee kindertjes krijgen en…’

‘Ik weet wat je bedoelt,’ zei Vonni meelevend.

‘Als je dat dan weet, waarom geloof je dan niet dat Shane terugkomt?’

‘Geloof jij dat dan echt?’

‘Natuurlijk geloof ik dat. We houden van elkaar, we zijn samen uit Ierland weggegaan om voor altijd samen te zijn. Waarom zou hij niet terugkomen?’

Vonni slikte en wendde haar blik af.

‘Nee, alsjeblieft, vertel het me. Het spijt me dat ik tegen je begon uit te varen, Vonni, maar ik word zo kwaad als mensen naar doen over Shane. Dan vraag ik me af of daar ooit een einde aan komt, of dit zo doorgaat tot we een stokoud stel zijn. Misschien weet jij iets wat ik niet weet.’

Ze keek erg angstig, ze had haar hand op Vonni’s verweerde arm gelegd en haar ogen hadden een smekende uitdrukking.

Vonni zat even te peinzen.

Uiteindelijk was zij er verantwoordelijk voor dat Shane naar Athene was gegaan. Zij had tegen Georgi, het hoofd van de politie, gezegd dat hij de knaap maar per veerboot van Aghia Anna moest wegsturen. Dus was ze Fiona wel enige uitleg verschuldigd. Maar wat voor goeds had ze haar nu te melden?

Georgi had Shane een kaartje gegeven met het adres en het telefoonnummer van het politiebureau.

Eleni had gezegd dat ze Shane, toen die zijn spullen kwam ophalen, pen en papier had aangeboden om een briefje te kunnen schrijven, maar dat hij die geweigerd had. Fiona zou van deze feiten niet blijer worden.

‘Nee, ik geloof niet dat ik iets weet wat jij zou moeten weten,’ zei ze uiteindelijk. ‘Maar ik wou eigenlijk gaan zeggen dat Shane misschien wel niet verwacht dat jij hier blijft, zonder hem. Als hij contact met je opneemt…’

‘Natuurlijk gaat hij dat doen.’

‘Goed, wanneer hij contact met je opneemt, dan probeert hij dat misschien wel in Dublin. Is dat geen mogelijkheid?’

‘Nee, hij weet dat ik nooit terug zou gaan. Ik zou nooit met hangende pootjes bij mijn ouders aankomen om hun te vertellen dat ze gelijk hadden. Shane kent me veel te goed, hij zou er niet over piekeren me daar te bellen. Nee, op een dag komt hij gewoon weer met de veerboot hierheen. En als hij komt, wil ik hier een beetje vaste voet aan de grond hebben.’

‘Maar dat is toch niet reëel, Fiona. Dit is een vakantieoord, dit is toch geen plek om te gaan wonen?’

‘Jij hebt het ook gedaan,’ zei Fiona eenvoudig.

‘Maar toen was het anders hier.’

‘Waarom was het toen anders?’

‘Dat was gewoon zo. En ik was hier niet in mijn eentje, zoals jij, ik kwam hier samenwonen met een man uit Aghia Anna.’

‘O ja?’

‘Ja. Dat is al heel veel jaren geleden, er kwamen hier toen nog bijna geen toeristen. De mensen hier vonden me natuurlijk maar raar, en ze vonden me een hoer. In die tijd was het zo dat iedereen zich keurig eerst verloofde en dan pas trouwde, zowel hier als thuis.’

Vonni keek peinzend uit over zee, ineens overlopend van herinneringen aan die tijd die zo anders was.

‘Dus dan weet jij toch dat het mogelijk is om uit Ierland weg te gaan en op een prachtige plek als deze gelukkig te zijn?’ Fiona deed wanhopig haar best om overeenkomsten tussen hen beiden te vinden.

‘In zekere zin wel,’ zei Vonni.

‘Ga me alsjeblieft niet vertellen dat je er spijt van hebt,’ zei Fiona. ‘Jij bent hier helemaal op je plek, dus moet je wel de juiste beslissing hebben genomen.’

‘Nee, ik ga je niet vertellen dat ik er spijt van heb,’ zei Vonni, ‘hemel, nee, als je iets niet moet doen dan is het met spijt achteromkijken. Met spijt schiet je helemaal niets op.’ Toen verviel ze weer in stilzwijgen.

‘En wat is er gebeurd met die… eh… man… uit Aghia Anna?’

Vonni keek haar recht in het gezicht.

‘Stavros? Dat weet ik eigenlijk niet,’ zei ze en sloot daarmee het gesprek af.

Vonni zei dat ze nog duizend en één dingen moest doen, maar dat ze God in de hemel dankte dat het geven van rijles aan Maria daar niet toe behoorde.

‘Hou je het hier nog wel even uit in je eentje?’ vroeg ze aan Fiona.

‘Ik zit hier best, hoor, bedankt dat je zo aardig voor me was,’ zei Fiona beleefd.

Ze was blij dat de oudere vrouw wegging. Ze had Vonni niet moeten vragen wat er met haar man was gebeurd. Ze zag Elsa naar zich toe komen en wuifde.

‘Nou, ik zie dat je in goede handen bent,’ zei Vonni en fietste naar Maria’s huis.

Elsa kwam bij Fiona zitten en vertelde haar over de ochtendlijke zwempartij. Ze bestelden een salade en praatten genoeglijk over het leven op het eiland. Toen ze bijna klaar waren met eten, kwam er een oude sputterende bestelbus langs. Hij werd nogal weifelend bestuurd door Maria en op de stoel naast haar zat David.

Ze keken hoe hij uitstapte, het portier voor Maria opende, haar een bemoedigend schouderklopje gaf en zich als klap op de vuurpijl naar haar hand boog en er een kus op gaf.

‘God, de vrouw die hem krijgt mag in haar handen knijpen,’ zei Elsa vol bewondering.

‘Ja, maar wat tragisch toch dat wij vrouwen in geen honderd jaar voor zulke types vallen,’ zei Fiona met een diepe zucht. Om de een of andere reden vonden ze dit allebei ontzettend grappig en ze waren nog niet uitgelachen toen David aan kwam fietsen. Hij schoof bij hen aan.

‘Was ze echt zo erg? Vonni zei dat ze er niets van bakte.’

‘Vonni overdrijft. Ze doet het best goed, ze is alleen nerveus en ze is natuurlijk ook nog helemaal van slag. Vonni geeft haar een baan als ze kan rijden. Die vrouw is echt een mirakel.’

Fiona had hun bijna verteld over de man van zoveel jaren geleden, Stavros. Maar ze zag er toch maar van af. Vonni was immers zelf erg terughoudend.

De zon ging onder en de haven was in een roodkoperen gloed gedompeld. Thomas zag dat Vonni nog aan het werk was in haar cadeauwinkel. Hij dacht erover haar te vragen iets bij hem te komen drinken. Maar toen bedacht hij dat ze het liefst alleen gelaten wilde worden.

Ze had er pas in toegestemd in haar eigen logeerkamer te slapen nadat hij haar ettelijke malen verzekerd had dat ze zich verder niet met elkaar zouden bemoeien. Maar hij wilde op dit moment liever niet in zijn eentje in het appartement zitten.

Hij wilde Bill nog een keer bellen. De laatste keer was het gesprek zo akelig geëindigd. Het zat hem nog steeds erg dwars dat Vonni hem had horen praten en gezegd had dat hij er een zootje van had gemaakt. Ditmaal zou hij alleen maar goeie dingen zeggen.

Thomas ging een cafeetje in een zijstraat binnen en begon een lijst te maken van de dingen waarover hij wilde praten. Hij kon vertellen dat hij gegeten had op een politiebureau, vlak bij de arrestantencellen. En hij kon vertellen over de mannen die op de avond na de begrafenis buiten hadden gedanst. Of over Duitsers die Engelse gedichten konden opzeggen, terwijl Amerikanen totaal niet bekend waren met Duitse poëzie.

Hij bekeek wat hij opgeschreven had. Wat een duffe dingen had hij uitgezocht als gespreksonderwerp. Dat soort dingen interesseerde een kind toch zeker niet? Misschien zou Bill het alleen maar raar vinden dat zijn vader op het politiebureau gegeten had. En zou hij het nog raarder vinden dat mannen samen dansten, en nog wel na een begrafenis ook. En wat konden Engelse of Duitse gedichten Bill nu schelen?

Thomas bleef met zijn hoofd in zijn handen zitten. Hij vond het dieptreurig dat hij niets wist te verzinnen om tegen de jongen te zeggen van wie hij zielsveel hield.

‘Vonni?’

‘Kom erin, Georgi, ga zitten.’

‘Je hebt mooie spullen staan.’ De politieman keek om zich heen.

‘Sommige dingen zijn mooi, ja. Ik wou je nogmaals bedanken voor je gastvrijheid van gisteren. Iedereen vond het geweldig.’

‘Het is nu geen goeie tijd om alleen te zijn. Ik hoorde trouwens dat je het hebt opgegeven de weduwe rijles te geven.’

‘Ik heb haar overgedaan aan die aardige Engelse knul, maar het was eigenlijk de bedoeling dat dat geheim bleef!’Vonni lachte.

‘In dit dorp zeker?’

‘Ja, ja, ik weet het.’Vonni deed er verder het zwijgen toe. Georgi zou uiteindelijk wel voor de draad komen met wat hem naar haar winkel had gevoerd.

‘We kregen een telefoontje uit Athene. Je weet wel, die knaap die we geëxporteerd hebben, die Ier…’

‘Ja?’

Dus hij had tóch gebeld. Fiona had gelijk gehad. Vonni wist niet of ze blij verrast of teleurgesteld moest zijn.

‘Wat zei hij?’ vroeg ze.

‘Hij zei niets. We werden gebeld door de politie van Athene. Hij is opgepakt omdat hij in een bar drugs dealde. Ze hadden mijn kaartje in zijn zak gevonden en vroegen zich af of ik iets over hem kon vertellen.’

‘En wat heb je verteld, Georgi?’ vroeg ze.

‘Nog niets. Ik was er niet toen het telefoontje kwam. Ik wilde het er met jou over hebben. Zijn vriendin is zo’n lief kind.’

‘Ik weet het. Ze is zo lief dat ze als ze dit hoort waarschijnlijk de eerstvolgende veerboot neemt om haar schat van een man bij te staan.’

‘Dat is precies wat ik dacht,’ zei Georgi.

‘Ken je die uitdrukking: iemand opsluiten en de sleutel weggooien?’ vroeg ze.

‘Ja, die ken ik, en ik ben meer dan eens in de verleiding gekomen het te doen. Ik denk dat ik hun daar in Athene alleen maar ga zeggen dat het hier bij ons ging om het slaan van een vrouw en openbare dronkenschap. Ik zal maar niets over Fiona zelf zeggen, vind je ook niet?’

‘Ik vind dat je gelijk hebt en ik vind ook dat we misschien maar beter niets tegen Fiona moeten zeggen. Ben je het daarmee eens?’

‘Spelen we dan niet een beetje voor God?’ vroeg Georgi zich af.

‘Dat moet dan maar. God heeft geen vinger uitgestoken toen die ploert Fiona tot moes sloeg. Misschien moet de Almachtige af en toe een handje geholpen worden,’ zei Vonni met grimmige voldoening.

Toen Vonni veel later op de avond in het appartement boven kwam, stuitte ze daar op Thomas die in het donker op een stoel zat.

‘Heilige Maria en Jozef, wat laat je me schrikken,’ zei ze.

‘Hallo, Vonni.’ Hij klonk erg terneergeslagen.

‘Heb je je zoon soms weer lastiggevallen via de telefoon?’ vroeg ze.

‘Nee, ik heb me urenlang zitten afvragen wat ik tegen hem moest zeggen, maar ik kon helemaal niks bedenken en dus heb ik uiteindelijk maar niet gebeld,’ bekende hij.

‘Dat was dan waarschijnlijk het verstandigste ook,’ zei Vonni goedkeurend.

‘Vind je me geen ongelofelijke zielenpoot dat ik niet eens iets kan verzinnen om tegen een kind van negen te zeggen?’

‘Ik zou zeggen dat je niet anders bent dan andere vaders, ze kunnen gewoon niet met hun zoon communiceren.’ Ze bedoelde het niet zo wreed als het misschien klonk.

‘Hij is mijn zoon niet,’ zei Thomas plompverloren.

‘Wat zeg je?’

‘Bijna tien jaar geleden, toen Shirley en ik een kind probeerden te maken, heb ik me medisch laten onderzoeken. Ik bleek onvruchtbaar te zijn, waarschijnlijk doordat ik als kind de bof heb gehad. Ik heb een hele dag lopen nadenken hoe ik het aan Shirley zou vertellen. Maar toen ik thuiskwam had zij me iets te vertellen. Was het niet geweldig? Ze was zwanger.’

‘En heb je haar jouw nieuws toen verteld?’

‘Nee, ik had tijd nodig om na te denken. Ik had er geen idee van gehad dat ze ontrouw was. Er was niets wat in die richting wees. Maar omdat ik het haar niet meteen verteld had, kon ik het later ook niet meer doen.’

‘Dus je hebt het haar helemaal nooit verteld?’

‘Ik hou van hem alsof hij mijn eigen zoon is.’

‘En welbeschouwd is hij dat ook,’ zei Vonni.

‘Ja, dat is zo, ik voedde hem samen met haar op, ik gaf hem ’s nachts de fles, ik leerde hem lezen, ik leerde hem zwemmen. Als hij van iemand is, dan is hij van mij. Zijn biologische vader is kennelijk van de aardbodem verdwenen. Andy was het niet, die verscheen pas veel later op het toneel. Andy denkt dat Bill mijn zoon is.’

‘Heb je er tijdens je scheiding ook niet over gesproken?’

‘Dan had ik alle recht op omgang met Bill verspeeld.’

‘Natuurlijk,’ zei ze en ze knikte instemmend.

‘Hij is een geweldige knul, Vonni.’

‘Dat geloof ik meteen. Natuurlijk is hij dat.’

Er viel een lange stilte.

‘Ga naar hem terug, Thomas. Het maakt je doodongelukkig om zo ver bij hem vandaan te zijn.’

‘Maar ik kan niet terug. We hebben met z’n allen afgesproken dat het zo het beste is.’

‘Afspraken kun je wijzigen, net als plannen,’ zei Vonni.

‘Ik zou daar nog altijd slechter af zijn dan hier. Stel je voor, dan moet ik elke dag die idioot zien die als zijn vader optreedt, die doet alsof hij zijn vader is.’

‘Jij bent zijn echte vader, in alle opzichten die van belang zijn.’ Terwijl ze het zei hield Vonni haar ogen op de vloer gericht.

‘Ik wou dat ik het kon geloven,’ zei hij.

‘Je moet het geloven, Thomas.’ Ze zei het heel bedaard en zelfverzekerd, alsof ze wist waarover ze het had. Zijn ogen ontmoetten de hare en als bij toverslag was het voor Thomas meer dan duidelijk dat Vonni inderdaad wist waarover ze het had.

Toen ze tegen hem gezegd had dat hij een zootje had gemaakt van zijn gesprek met Bill, had ze hem ook verteld dat ze zelf een kind had. Een zoon die ze was kwijtgeraakt omdat ze verkeerde beslissingen had genomen.

Thomas sloot zijn ogen. Hij had al heel lang niet meer gebeden, maar vanavond bad hij uit de grond van zijn hart. Hij bad dat hij geen verkeerd besluit zou nemen. Hij had er alles voor over om zijn zoon niet te verliezen.