6

In de arrestantencel op het politiebureau zat Shane met zijn hoofd tussen zijn handen. Hij had een verschrikkelijke behoefte aan een koud biertje, maar het zat er niet in dat hij dat zou krijgen van die dwaas van een politieman, de broer van zanikpot Andreas uit de taverna.

Waar bleef Fiona toch? Hij had gedacht dat ze er allang zou zijn. Als ze kwam, kon hij haar naar die bar aan de haven sturen om drie koude biertjes te halen. Hij zou dan eerst de ‘sorry, sorry’-act moeten opvoeren, natuurlijk. Hij zou zeggen dat hij zo heftig had gereageerd omdat ze hem zo koud op zijn dak was gevallen.

Hij sloeg tegen de deur met het metalen bord waarop een stuk hard brood had gelegen.

Georgi deed het luikje in de deur open en keek naar binnen. ‘Wat is er?’

‘Mijn vriendin is hier allang langs geweest, dat kan niet anders. Hou je haar bij me weg, soms? Dat kun je niet maken, weet je, mensen die in hechtenis zitten hebben recht op bezoek van hun naasten.’

Georgi haalde zijn schouders op. ‘Er is niemand geweest.’

‘Ik geloof je niet.’

‘Er is niemand geweest.’ Georgi wilde al weer weglopen.

‘Hoor eens… sorry. Dat meende ik niet. Ik geloof je best wel, maar weet je, we zijn heel dik met elkaar en ik had toch gedacht dat ze…’ Zijn stem stierf weg.

‘Ik had gisteren anders niet de indruk dat jullie zo dik met elkaar zijn.’

‘Nee, je snapt het niet. Onze relatie is erg gepassioneerd, dus het is logisch dat het af en toe knalt.’

Endaxi,’ zei Georgi.

‘Wat betekent dat?’

‘Dat betekent “goed” of “oké”, of wat jullie ook zeggen.’ Georgi liep weg.

‘Waar is ze?’ riep Shane hem achterna.

‘Ik heb gehoord dat ze gisteren uit Aghia Anna is vertrokken,’ zei Georgi over zijn schouder.

‘Ik geloof je niet!’ schreeuwde Shane.

‘Dat moet je zelf weten, maar ik heb gehoord dat ze in een taxi is weggegaan.’

Shane was verbijsterd.

Het kon niet waar zijn. Fiona zou nooit zonder hem weggaan.

Kalimera sis, Georgi. Wat zie jij er zorgelijk uit.’Vonni bleef staan en leunde tegen de muur van het politiebureau.

‘Dat is ook niet zo gek. Er lopen een hoop lui van de televisie rond die iedereen belagen die ook maar iets met de begrafenis te maken heeft. Op het bureau stikt het van de deskundigen en verzekeringsmensen. Ik moet nog elf rapporten opstellen en dan heb ik ook nog een jong misbaksel in de cel zitten. Ik weet niet wat ik met hem aan moet.’

‘Die knaap die dat Ierse meisje heeft geslagen?’ vroeg Vonni. Er gebeurde niets in het dorp zonder dat het haar ter ore kwam.

‘Ja, ik wou dat hij mijlenver weg was.’

‘Dan exporteer je hem toch.’

‘Wat?’

‘Zo deden wij dat jaren geleden in Ierland. Als een herrieschopper te lastig werd, zei de rechter of zijn bewaker tegen hem dat ze hem verder met rust zouden laten als hij dezelfde avond nog met de postboot naar Engeland vertrok.’

Georgi lachte ongelovig.

‘Het is echt waar, hoor. Het was natuurlijk niet zo netjes tegenover de Engelsen dat we ze met ons uitschot opscheepten, maar ach, dachten wij: Engeland is veel groter, daar kunnen ze ons gespuis wel aan.’

‘Juist ja.’

‘Serieus, Georgi, als je hem nu eens op de boot van elf uur naar Athene zet, dan is hij weg voor het begin van de plechtigheid. Dat is voor iedereen het makkelijkste.’

‘En Athene is groot genoeg om hem aan te kunnen, natuurlijk.’ Georgi streek peinzend over zijn kaken.

Op Vonni’s bruinverweerde gezicht verscheen een stralende glimlach.

‘Je hebt helemaal gelijk, Georgi. Athene is groot genoeg,’ viel ze hem bij.

‘Je kunt me niet van het eiland zetten,’ zei Shane.

‘Graag of niet. We hebben geen tijd om ons nu met je bezig te houden. Je kunt hier tot volgende week in de cel blijven zitten en dan worden voorgeleid, waardoor je misschien in de gevangenis belandt. Of je kunt gratis en voor niks naar Athene. Kies maar. Ik geef je tien minuten de tijd.’

‘En hoe moet het dan met mijn spullen?’

‘Een van de agenten rijdt met je langs Eleni’s huis. Je kunt je spullen pakken en om halfelf op de boot zijn.’

‘Maar ik wil hier nog niet weg.’

‘Ook goed,’ zei Georgi, die zich omdraaide om de cel uit te gaan.

‘Nee… wacht, kom terug. Ik ga wel.’

Georgi begeleidde hem naar het politiebusje. Chagrijnig stapte Shane in. ‘Wat een achterlijke manier om de wet te handhaven,’ zei hij.

In Eleni’s huis ontdekte hij dat Fiona’s spullen er nog waren. ‘Ik dacht dat jullie gezegd hadden dat ze weg was.’

Eleni legde in het Grieks uit dat het meisje die dag weer zou terugkomen. Maar de jonge politieagent die Shane ver gezelde, waakte er wel voor te vertalen wat ze zei. Zijn chef wilde deze agressieve knaap om elf uur op de boot naar Athene hebben zitten, zodat hij niet meer onder zijn jurisdictie zou vallen. Het was geen goed idee de boel op te houden door te vertellen dat dat domme meisje weer terug zou komen. De knaap had trouwens ook niet naar haar gevraagd.

De agent keek toe hoe Shane zijn kleren in zijn rugzak propte. De Ier nam niet de moeite Eleni voor de kamer te betalen. Hij zei haar niet eens gedag toen hij weer in het politiebusje stapte.

De bus uit Kalatriada reed langzaam richting Aghia Anna over de kronkelweggetjes, stoppend in elk gehucht in de heuvels.

Oude in het zwart geklede vrouwen zeiden iedereen gedag tijdens het in- of uitstappen; sommigen hadden groente bij zich, waarschijnlijk om ergens op een markt te verkopen, en er was een vrouw met twee kippen. Een jonge man tokkelde op een bouzouki, de Griekse mandoline.

Onderweg stopten ze ook ergens bij een kapelletje langs de weg waarin een beeld van de Maagd Maria stond. Bij haar voeten lagen bosjes bloemen.

‘Verbazend,’ zei Thomas. ‘Het lijkt wel of ze dit speciaal voor ons geënsceneerd hebben.’

‘Het Griekse verkeersbureau zeker,’ lachte Elsa.

Verder zeiden ze maar weinig tegen elkaar. Iedereen was met zijn eigen sores bezig of dacht aan de gebeurtenissen van de komende uren.

Elsa zat zich af te vragen hoe groot de kans was dat Dieter zich met zijn cameraploeg ophield in het gehucht waarheen zij de benen had genomen.

Fiona hoopte dat Shane een beetje was afgekoeld. Misschien kon ze de oude Andreas vragen een goed woordje voor hem te doen en lieten ze hem dan nog voor de uitvaartplechtigheid gaan.

Thomas zat erover te dubben hoe hij Vonni zover kon krijgen dat ze in de logeerkamer van haar eigen appartement ging slapen in plaats van in dat vreselijke kippenhok. Hij wilde haar niets opdringen, maar haar er toch van overtuigen dat ze net zo goed in haar eigen huis kon slapen.

David keek naar de kinderen die naar de passerende bus zwaaiden. Hij wenste dat hij broers en zussen had gehad en niet alles op hem neerkwam. Stel je toch voor dat hij een oudere broer had gehad die het accountantsvak had geleerd, en een oudere zus die rechten had gestudeerd, en dan nog een andere broer die niet had gestudeerd maar die op zijn zestiende bij zijn vader in de zaak was gekomen om diens voetsporen te treden. Dan zou hij, David, zich vrij kunnen voelen om ergens in een gat als Kalatriada het vak van pottenbakker te leren.

Zuchtend richtte hij zijn blik op de met olijfbomen bezaaide heuvels. Nee hoor, hier zat hij, verteerd door schuldgevoel. Gisteravond was Fiona begonnen over het katholieke schuldgevoel. Ze had geen flauw idee wat joods schuldgevoel inhield!

Vonni gaf kinderen Engelse les in de grote kamer achter haar winkel. Vandaag had ze het plan om hun een strofe van een Engels kerkelijk lied te leren om op de begrafenis te zingen. Het zou een klein beetje troost kunnen bieden aan de Engelssprekende familieleden van de slachtoffers, die de afgelopen zesendertig uur met verschillende boten naar de plaats van de ramp waren gekomen. Misschien kon ze de kinderen ook iets in het Duits leren.

Iedereen vond het een goed idee.

Het betekende ook afleiding voor de kinderen, want ze zouden eventjes weg zijn uit hun in rouw gedompelde familiekring. De mensen van het dorp waren Vonni dankbaar, zoals ze haar altijd al dankbaar waren geweest, vanaf het moment dat ze als jong meisje in Aghia Anna was gekomen. Ze was samen met hen ouder geworden, ze sprak hun taal, ze gaf hun kinderen les en ze leefde met hen mee, in goede en in slechte tijden. Veel van de dorpelingen wisten zich niet eens meer te herinneren waarom ze eigenlijk naar hun dorp was gekomen. Toen Thomas de gewitte trap naar het appartement boven de winkel op liep, hield hij opeens in en bleef ongelovig staan luisteren.

Hij hoorde kinderen zingen: ‘The Lord is my Shepherd, I’ll not want…

Het was al heel lang geleden dat hij in een kerk was geweest. Waarschijnlijk bij de uitvaart van zijn vader. Dat was de laatste keer dat hij dit lied had gehoord. Hij bleef staan, gevangen in het zonlicht. Deze begrafenis zou nog droeviger worden dan hij gedacht had.

Andreas en zijn broer Georgi stonden bij de veerboot.

Shane vermeed hun blik.

‘Is er nog iets wat je zou willen doen voordat je vertrekt?’ vroeg Andreas.

‘Zoals? Moet ik jullie soms complimenteren met jullie legendarische Griekse gastvrijheid?’ snauwde Shane. ‘Zoals een briefje schrijven voor je vriendin?’ zei Andreas kortaf.

‘Ik heb geen papier en pen.’

‘Ik wel.’Andreas reikte ze hem aan.

‘Wat moet ik schrijven dan? Dat jij en die broer van je, die Gestapo-figuur, me eruit gegooid hebben? Daar wordt ze heus niet vrolijker van, denk je wel?’ Shane zag er oorlogszuchtig uit.

‘Ze wil misschien graag weten dat je het goed maakt en dat je vrij bent. En dat je contact met haar opneemt als je in Athene bent.’

‘Dat weet ze zo ook wel.’ Hij had het papier en de pen nog steeds niet aangepakt.

‘Al schrijf je maar een paar regeltjes,’ drong de oude man aan.

‘Schiet toch op.’ Shane keerde zich van hem af.

De fluit ging om aan te kondigen dat de boot ging vertrekken. De jonge agent begeleidde Shane tot aan het dek en voegde zich toen weer bij Andreas en Georgi.

‘Het is eigenlijk maar goed dat hij haar niet schrijft,’ zei hij tegen de oudere mannen.

‘Misschien,’ beaamde Andreas. ‘Op de lange termijn zeker, maar in het begin zal ze er wel kapot van zijn, de arme meid.’

David en Fiona liepen met Elsa mee naar haar appartement.

‘Kijk, niemand te zien,’ zei David. Het was waar. Op straat, waar tot voor kort heel veel persmensen en overheidsfunctionarissen hadden rondgelopen, was het heel rustig.

‘Ik wou dat ik langer kon blijven, maar ik moet nu echt naar het politiebureau om te kijken hoe het met Shane gaat,’ verontschuldigde Fiona zich. Ze ging op weg, heuvelopwaarts. Vanuit de haven hoorde ze het getoeter van de boot van elf uur die naar Athene vertrok. Om twaalf uur zou er een volgen de boot aankomen, met nog meer mensen die de begrafenis kwamen bijwonen.

‘Vind je het prettiger als ik bij jou blijf, Elsa?’ vroeg David.

‘Vijf minuutjes, om te zorgen dat ik niet weer op de vlucht sla.’ Ze lachte.

‘Dat doe je niet.’ Hij gaf haar een klopje op haar hand.

‘Ik hoop ook van niet, David. Vertel eens, heb jij ooit wel eens op een obsessieve manier van iemand gehouden? Zo erg dat je er gek van werd?’

‘Nee, ik ben zelfs nog nooit verliefd geweest,’ zei hij.

‘Daar geloof ik niks van.’

‘Ik ben bang van wel. Het is niet iets om trots op te zijn als je al achtentwintig bent.’ Het klonk defensief.

‘Hé, je bent dus net zo oud als ik!’ riep ze verwonderd uit.

‘Jij hebt jouw jaren heel wat beter gebruikt dan ik,’ zei hij.

‘Nee, als je wist hoe het zat, zou je dat echt niet zeggen. Ik wou maar dat ik nooit verliefd was geworden. Misschien kan ik weer terug naar waar ik was voordat al dit gedoe begon. Dat zou ik het allerliefste willen.’ Haar ogen stonden afwezig.

David wou dat hij wist wat hij moest zeggen. Wat zou het heerlijk zijn als hij iets zei wat precies in de roos was en wat dit trieste meisje aan het lachen zou maken. Kon hij maar een goeie mop of een leuke anekdote bedenken om haar op te beuren. Hij pijnigde zijn hersens af. Het enige wat hem te binnen schoot waren de golfgrappen die zijn pa vertelde.

‘Speel je wel eens golf, Elsa?’ vroeg hij opeens.

Ze keek verbaasd. ‘Ik heb het wel eens gedaan,’ zei ze. ‘Hoezo, wou je gaan golfen?’

‘Nee, nee, ik heb nog nooit gegolfd, maar ik dacht aan een mop over golf, misschien kan ik je er een beetje mee opvrolijken.’

Ze was zichtbaar geroerd. ‘Vertel hem dan maar.’

David wist de grap min of meer op te diepen. Hij ging over een man wiens vrouw op de golfbaan gestorven was. Zijn vrienden betuigden hem hun medeleven, en toen zei hij dat het niet zo erg was, het was alleen wel lastig dat hij haar lijk steeds moest meeslepen naar de volgende hole.

Elsa keek hem verwachtingsvol aan.

‘Dat was de mop, vrees ik.’ David zou het liefst door de grond zakken. ‘Zie je, ze zeggen van golfers dat ze zo fanatiek zijn… Dus zeulde hij het lijk nog liever mee dan dat hij zijn spelletje…’ Hij hield op, een en al afkeer van zichzelf. ‘Sorry, Elsa, wat een stomme mop om op een dag als vandaag te vertellen… Ik ben ook zo’n ontzettende oen….’

Ze stak haar hand uit en streek hem over zijn wang. ‘Helemaal niet, je bent een ontzettende lieverd en ik ben geweldig blij dat je hier bent. Zullen we iets te eten maken voor onszelf?’

‘Ik kan je ook trakteren op een omeletta tria avga… Ze vinden het fantastisch als je dat in het Grieks zegt… dat je drie eieren wilt…’ Hij werd helemaal enthousiast bij het idee.

‘Ik ga liever niet naar buiten, David, als je het niet erg vindt. Hier binnen voel ik me veiliger. We kunnen op het balkon eten, dan kunnen we iedereen zien zonder zelf gezien te worden. Vind je dat niet vervelend?’

‘Welnee, integendeel,’ zei David.

En hij liep opgelucht naar Elsa’s koelkast om fèta en tomaten te pakken.

‘Dag. Zou ik het hoofd van politie misschien kunnen spreken?’

Georgi kwam traag uit zijn stoel overeind.

Daar stond ze in een blauw, katoenen jurkje en met een schoudertas van witte wol. Haar haar viel over haar gezicht, maar verhulde de blauwe plek niet helemaal. Ze zag er tenger en verloren uit, alsof ze het leven op dat moment niet goed aankon.

‘Kom binnen, Kyrie, ga zitten,’ zei hij, terwijl hij een stoel voor haar bijschoof.

‘Weet u, mijn vriend heeft hier bij jullie de nacht doorgebracht,’ begon ze, alsof Georgi een luxe pension runde in plaats van de gevangenis van Aghia Anna.

Georgi spreidde zijn handen voor zich op zijn bureau.

Ze zag er smachtend uit, ze verlangde heftig naar die jongen, ondanks wat hij had gedaan. Ze zou het hem zo vergeven. Hoe kreeg zo’n jonge smeerlap het toch voor elkaar dat zo’n lief, aardig kind van hem hield? Nu moest Georgi haar vertellen dat diezelfde smeerlap een uur geleden met de veerboot vertrokken was zonder ook maar een blik achterom te werpen. Hij vond het moeilijk om de juiste woorden te vinden.

‘Het spijt Shane heel erg, misschien komt het anders op u over, maar het is echt zo,’ begon ze. ‘En eigenlijk was het voor een groot deel mijn eigen schuld. Ik had hem iets te vertellen en dat heb ik op een heel verkeerde manier gedaan. Ik had het heel anders moeten brengen, dan…’

‘Hij is naar Athene,’ zei Georgi plompverloren.

‘Maar dat kan toch niet? Hij gaat toch niet zonder mij weg? Zonder iets tegen me te zeggen? Nee, nee, dat kan gewoon niet.’ Ze keek hem radeloos aan.

‘Hij is met de boot van elf uur vertrokken.’

‘Heeft hij dan geen briefje voor me achtergelaten? Om me te vertellen waar hij heen is? Waar ik hem kan bereiken? Hij kan toch niet zomaar zijn weggegaan?’

‘Als hij is aangekomen, zal hij heus wel contact opnemen.’

‘Maar hoe dan? Waar moet hij een brief voor mij naartoe sturen?’

‘Naar hier, bijvoorbeeld,’ zei Georgi weifelend.

‘U weet best dat hij dat nooit zou doen.’

‘Of naar het huis waar jullie samen logeerden.’

‘Nee, hij weet Eleni’s adres vast niet. Nee, nee, ik moet met de volgende boot mee. Ik ga hem zoeken.’

‘Nee, meisje, dat zou ik niet doen. Athene is zo’n grote stad. Je kunt beter hier blijven. Je hebt hier goeie vrienden. Blijf hier tot het weer wat beter met je gaat.’

Ze zat nu te huilen. ‘Maar ik moet naar hem toe…’

‘Vandaag gaan er geen boten meer, vanwege de begrafenis. Stil nu maar. Alsjeblieft. Het is beter dat hij weg is.’

‘Nee, nee, dat is helemaal niet waar.’

‘Jawel, want anders zou hij nu in de gevangenis zitten. Hij is nu tenminste vrij.’

‘Heeft hij helemaal geen boodschap voor me achtergelaten?’

‘Het ging allemaal zo snel,’ zei Georgi.

‘Heeft hij helemaal niks gezegd?’

‘Hij heeft wel naar je gevraagd, hoor. Hij vroeg zich af waar je heen was.’

‘Ach, waarom ben ik ook weggegaan? Ik zal het mezelf nooit vergeven.’

Georgi klopte onhandig op haar schouder terwijl ze luid zat te snikken. Door het raam achter haar zag hij Vonni die met een schare kinderen achter zich aan langsliep. Hij kreeg een idee.

‘Andreas zei dat je verpleegster bent.’

‘Dat was ik. Ja.’

‘Nee, nee, zoiets verleer je niet. Zou jij misschien iets willen doen? Zie je Vonni daar? Tijdens de uitvaartplechtigheid past zij op de kinderen. Ze vindt het vast erg fijn als je haar een handje helpt.’

‘Ik weet niet of ik nu wel in staat ben om iemand te helpen…’ begon Fiona.

‘Vaak is dat juist het beste in zo’n situatie,’ zei Georgi. Hij riep iets in het Grieks naar buiten. Vonni riep iets terug. Fiona keek heel treurig.

‘Weet u, als we hier konden blijven en ons kind zou hier geboren worden, dan zouden we Grieks kunnen leren en konden we ons hier misschien net zo thuis gaan voelen als Vonni.’ Ze mompelde het half in zichzelf, maar Georgi hoorde het toch en kreeg een brok in zijn keel.

Thomas was rusteloos, hij zou willen dat de begrafenis snel begon en voorbij was. Er hing zo’n sfeer van gespannen verwachting in het dorp. Hij zou zich pas weer een beetje op zijn gemak kunnen voelen als alle doden naar hun laatste rustplaats waren gebracht. Hij verlangde nog het meest naar het vertrek van al die lui van de media. Dan werd alles weer als eerst.

Nou ja, niet helemaal, natuurlijk.

Voor de familie van Manos en zijn neefjes zou het leven nooit meer hetzelfde zijn. Een aantal van de buitenlandse slachtoffers werd ook hier begraven, de andere zouden in kisten worden overgebracht naar Engeland en Duitsland.

Maar het zou voor iedereen beter zijn als deze dag ten einde was.

Hij had beloofd Elsa op te halen om samen met haar naar de kleine kerk te lopen. Hij hoopte maar dat ze de man niet zouden tegenkomen voor wie ze kennelijk zo bang was en die ze probeerde te ontvluchten. Ze zag er zó verdrietig uit als ze het over hem had.

Het zou wel ontzettend druk zijn op de begrafenis. Misschien zou de man in kwestie Elsa wel helemaal niet zien.

‘Ik heet Fiona,’ zei ze tegen de gebruinde vrouw met het rimpelige gezicht.

‘Kom je uit Dublin?’ vroeg de vrouw.

‘Ja. En u? Ik heb gehoord dat u ook uit Ierland komt.’

‘Uit het westen,’ zei Vonni. ‘Maar dat is al erg lang geleden.’

‘Wat wilde u met de kinderen gaan doen?’

‘Hun ouders zijn allemaal in het huis van Manos.’ Vonni sprak Engels met een Iers accent, maar op een beetje een rare manier, alsof het niet haar moedertaal was. Onderhand was het waarschijnlijk ook eerder een tweede taal voor haar geworden. ‘Ik wilde bloemen met ze gaan plukken, op de helling buiten het dorp. Wil je met me meegaan?’

‘Ja, natuurlijk, maar aan mij hebt u niet veel… ik kan niet eens met ze praten…’

‘Ze krijgen Engelse les van mij. Zeg maar vaak “Very good” en “Thank you” tegen ze. Zo ver zijn ze al wel.’ Op Vonni’s verweerde gezicht verscheen een stralende glimlach die zeer aanstekelijk was.

‘Oké,’ zei Fiona. Haar gezicht lichtte op. Ze nam twee vijfjarigen bij de hand. Met z’n allen liepen ze in kleine groepjes de stoffige weg af die uit het dorp voerde, om bloemen te gaan plukken voor in de kerk.

Thomas zag de priesters voorbijkomen. Ze liepen twee aan twee, grote mannen in lange gewaden. Hun grijze haar zat in knotjes onder hun zwarte hoofdbedekking weggestopt. Ze zagen er bleek en plechtig uit en Thomas vroeg zich af wat een jonge Griekse man van dit zonnige eiland ertoe kon brengen voor een leven als geestelijke te kiezen. Toen bedacht hij dat er ook in het zonnige Californië waar hij vandaan kwam mensen waren die voor de Kerk hadden gekozen. Zelfs aan de faculteit kende hij er een paar – een jonge priester die mystieke poëzie doceerde en een methodistische predikant die colleges Engelse letterkunde gaf. Die mensen putten kracht uit hun geloof. Waarschijnlijk gold dat evenzeer voor deze Grieks-orthodoxe geestelijken.

Thomas wist dat het tijd werd om naar de kerk te gaan. Hij liep volgens afspraak naar Elsa’s appartement en was verbaasd toen hij binnen stemmen hoorde. Misschien was ze haar vriend toch tegen het lijf gelopen.

Hij was teleurgesteld, maar monterde weer op bij de gedachte dat die vent onmogelijk bij Elsa kon zijn, omdat hij de begrafenis moest filmen.

Hij klopte aan en tot zijn verbazing deed David de deur open.

‘Het is Thomas maar,’ riep David naar binnen. Geen al te hartelijk welkom.

‘Ik heb met Elsa afgesproken dat ik met haar naar de kerk zou gaan,’ zei Thomas gekrenkt.

‘Oei, sorry, Thomas. Ik weet niet wat me mankeert, maar ik zeg alleen maar verkeerde dingen vandaag… Het komt omdat we dachten dat… we waren bang dat…’

Elsa kwam erbij staan. Ze droeg een mooie linnen jurk met een donkerblauw jasje erover. Ze had zich stemmig gekleed voor de plechtigheid.

Thomas had een stropdas in zijn zak gestoken, voor het geval hij hem nodig mocht hebben.

‘Thomas, ik had David gevraagd om voor mij open te doen omdat ik zo paranoïde ben. Ik denk elk moment dat Dieter op de stoep staat. Neem me niet kwalijk.’

‘Er valt je niets kwalijk te nemen.’Thomas begon zijn das te strikken voor de kleine spiegel in de hal.

‘Ik had ook naar huis gemoeten voor een das,’ zei David ongerust.

‘Welnee, wat je aanhebt is prima,’ zei Thomas. Ze gingen gezamenlijk op weg en bevonden zich weldra te midden van een menigte mensen die allemaal naar de kleine kerk gingen. Langs de straat die van de haven naar boven liep stonden aan beide kanten rijen mensen. Ze praatten zachtjes, met het hoofd gebogen.

‘Waar zou Fiona zijn?’ fluisterde David.

‘Die is vast nog op het politiebureau. Waarschijnlijk voert ze haar schattebout koekjes tussen de tralies door,’ zei Thomas.

‘Ze houdt van hem,’ zei Elsa. Het klonk verontschuldigend.

‘Je had hem moeten zien toen hij haar sloeg,’ zei Thomas.

‘Als zij op het bureau is, dan zit ze daar denk ik in haar eentje, want iedereen van de politie is natuurlijk hier,’ merkte David op.

Er daalde ineens een diepe stilte neer. Iedereen wachtte zwijgend op de naderende begrafenisstoet. Achter de kisten liep een rij dorpsbewoners in processie. Hun betraande gezichten en zwarte kleren leken totaal niet in overeenstemming met de stralende zonneschijn, de blauwe zee en de gewitte huizen.

Achter hen liepen de Engelse en Duitse familieleden van de slachtoffers. Ze hadden volslagen onverwacht naar dit Griekse dorp moeten reizen om hun dierbaren te begraven. Aangeslagen en verward keken ze om zich heen, alsof ze een rol speelden in een toneelstuk dat ze niet geoefend hadden.

Alle winkels, taverna’s en bedrijfjes in Aghia Anna waren op deze dag gesloten. De vissersboten deinden werkeloos in de haven, alle met een vlag halfstok. De klokken van het klooster in het dal verderop luidden. Televisieploegen uit een vijftal landen filmden de lijkstoet. De kleine kerk bood plaats aan nog geen tiende van alle mensen die waren toegestroomd om hun medeleven te tonen.

Tussen de Griekse gebeden en muziek door klonken onverwacht kinderstemmen op die ‘The Lord is my Shepherd’ zongen. Het gesnik van Engelse rouwenden in de kerk was buiten te horen. Thomas veegde een traan van zijn gezicht.

Vervolgens zongen de kinderen een strofe uit het Duitse lied ‘Tannenbaum’, waarop ook Elsa in huilen uitbarstte.

‘Mijn vriendin Vonni heeft het hun geleerd,’ fluisterde Thomas.

‘Zeg haar maar dat het haar aardig is gelukt ons allemaal tot tranen toe te roeren,’ fluisterde David terug.

Toen de mensen weer uit de kerk kwamen om het korte stukje naar het kerkhof te lopen, zag Elsa Fiona. Ze liep bij Vonni en de kinderen, die allemaal grote bossen wilde bloemen in hun armen hadden. Fiona hield de knuistjes van twee kleine jongens stevig vast.

‘Nee maar,’ zei Thomas, ‘wie had dat kunnen denken? Ze heeft zichzelf weer bij elkaar geraapt.’

‘Ze doet het waarschijnlijk ter afleiding,’ opperde Elsa.

Georgi had een mededeling. De naasten van de gestorvenen wilden de plechtigheid op het kerkhof in afzondering houden. Ze bedankten alle mensen die gekomen waren om hun medeleven te tonen, maar nu wilden ze alleen zijn. Ze hadden de café- en restauranteigenaars gevraagd hun zaak weer te openen. Het leven ging door. Ze waren ervan overtuigd dat iedereen hun wens zou begrijpen en respecteren.

De televisieploegen legden zich er met tegenzin bij neer. Ze konden in deze situatie moeilijk stennis gaan maken. De kinderen liepen met Vonni en Fiona naar het kerkhof. Tussen de oude grafstenen en de afbrokkelende muren wachtten open graven.

‘Wat een onwerkelijke dag,’ zei Thomas. ‘En wij hebben niet eens een dierbare verloren.’

‘Ik wil liever niet alleen zijn op dit moment,’ zei Elsa met iets smekends in haar stem.

‘Als je wilt, trakteer ik je op een glas retsina met inktvis en olijven erbij,’ zei Thomas. ‘Kijk, aan de haven zetten ze de stoelen al weer buiten.’

‘Ik denk dat Elsa liever ergens heen wil waar geen andere mensen zijn,’ ging David tegen hem in.

‘Ach, natuurlijk. Ik dacht er even niet aan. Dan komen jullie toch bij mij. Ik heb een lekkere fles retsina koud staan. Je weet toch waar ik woon, boven de cadeauwinkel?’

De andere twee voelden er ook niets voor om al afscheid te nemen en vonden het een goed plan.

‘Moeten we Fiona niet op de een of andere manier laten weten waar we zijn?’ vroeg Elsa.

‘Maar dat kan betekenen dat haar “schattebout”, zoals Thomas hem noemt, ook meekomt,’ zei David weifelend.

‘Welnee, die zit nog achter slot en grendel,’ zei Thomas. ‘Is dat afgesproken dan?’

‘Ik vind het een prima idee,’ zei Elsa glimlachend. ‘Ik ga eerst even naar huis om een shawl te halen voor vanavond en onderweg naar jou haal ik bij Yanni wat olijven. Tot straks.’ Ze was zichtbaar blij met de afspraak.

Thomas was weldra bezig met het opruimen van zijn zitkamer en het klaarzetten van glazen. David bekeek intussen de boekenverzameling.

‘Heb je al die boeken meegenomen uit Californië?’ vroeg hij verbaasd.

‘Nee, ze zijn bijna allemaal van Vonni. Ik wou maar dat ze hier in huis kwam slapen.’

‘Hoezo?’

‘Ze slaapt in dat schuurtje achter in de tuin. Er zitten kippen en wie weet wat nog meer.’

‘Ik geloof je niet.’ David keek vol verbazing naar het vervallen bouwsel. Ze zetten borden op tafel met papieren servetten ernaast en kletsten nog een tijdje genoeglijk samen. Uiteindelijk zei David wat ze allebei al dachten.

‘Het duurt wel lang voordat Elsa met die olijven komt, hè?’ Een hele poos zeiden ze niets.

‘Ze zal hem wel zijn tegengekomen,’ zei Thomas.

‘En met hem zijn meegegaan,’ vulde David aan.

Elsa zag Dieter zodra ze uit het delicatessenwinkeltje van Yanni kwam. Hij stond te praten met Claus, de eerste cameraman, en keek op zijn horloge. Elsa wist dat ze een helikopter gehuurd moesten hebben. Ze konden niet wachten op een trage veerboot om hen naar Athene terug te brengen.

Het beeldmateriaal en het commentaar waren ongetwijfeld al per modem naar Duitsland verstuurd.

Ze stapte Yanni’s winkel weer binnen, maar niet snel genoeg.

Dieter had haar gezien.

Ze zag hem komen aanrennen.

‘Elsa! Elsa!’ riep hij. Hij wrong zich langs de mensen in het nauwe straatje. Er was een blos op zijn gezicht verschenen en zijn ogen straalden. Ze was bijna vergeten hoe knap hij was, hij leek op Robert Redford in diens beste jaren.

Er was geen ontsnappen aan. Hij stond al voor haar.

‘Dieter?’ zei ze onzeker.

‘Elsa, lieverd, wat doe je hier? Waarom ben je ervandoor gegaan?’ Hij had zijn handen op haar schouders gelegd en nam haar bewonderend op.

Hij deed geen enkele poging om discreet te zijn. Maar Claus wist waarschijnlijk toch allang van hun verhouding. De helft van hun collega’s waarschijnlijk eveneens.

Ze zei niets, keek alleen maar in zijn blauwer dan blauwe ogen.

‘Claus hoorde dat je hier was en iemand van een andere tvploeg had je gisteren hier gezien, maar ik geloofde hen geen van tweeën. O, lieve, lieve Elsa, wat ben ik blij dat ik je gevonden heb.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Je hebt me niet gevonden, je bent me per ongeluk tegen het lijf gelopen. En nu moet ik gaan.’

Ze zag dat Claus zich discreet verwijderde: hij wilde niets te maken hebben met het gekibbel van geliefden.

‘Elsa, doe niet zo raar… je laat je baan in de steek, je laat mij in de steek zonder ook maar iets uit te leggen… Vind je ook niet dat we het een en ander te bepraten hebben?’

Zijn gezicht was verwrongen van emotie. Ze had hem nog nooit zo van streek gezien. Hij riep naar de cameraman: ‘Claus, ik blijf vannacht hier. Ga jij maar samen met de anderen terug naar Athene, dan bel ik je morgen wel.’

‘Je hoeft voor mij niet te blijven, Dieter, alsjeblieft niet. En als je me wilt dwingen of me bedreigt, dan haal ik de politie erbij, ik zweer het. Ze hebben hier gisteren al iemand opgesloten die een vrouw geslagen heeft, ze hebben ongetwijfeld ruimte voor nog iemand.’

‘Alsof ik jou zou bedreigen, Elsa.’ Het idee verbijsterde hem. ‘Hoe kom je erbij! Ik hou van je. Is het soms raar, is het soms te veel gevraagd dat ik wil weten waarom je bent weggegaan? Zonder ook maar iets uit te leggen?’

‘Ik heb je geschreven,’ zei ze.

‘Twaalf regeltjes,’ zei hij, terwijl hij in de binnenzak van zijn jasje tastte. ‘Ik heb dat briefje overal bij me, ik ken het uit mijn hoofd. Ik hoop dat ik ooit een keer zal snappen wat erin staat.’ Hij was zo confuus dat haar hart bijna smolt.

‘Het staat er allemaal in,’ zei ze.

‘Er staat niets in, Elsa. Ik zal weggaan, ik zal je met rust laten, ik zweer het, als je me alleen maar vertelt hoe het zit. Vertel me waarom je twee jaar zomaar weggooit. Jij weet waarom… ik niet. We zijn toch altijd eerlijk tegen elkaar geweest? Wees dan nu ook eerlijk. Dat ben je me wel verschuldigd.’

Ze zweeg. Misschien was ze hem inderdaad wel meer verschuldigd dan een kattebelletje.

‘Waar logeer je? Laten we naar jou toe gaan,’ zei hij snel. Hij zag dat ze weifelde.

‘Nee, we gaan niet naar mij. Waar logeer jij? Het Anna Beach Hotel?’

Het was het enige toeristische hotel dat veel comfort te bieden had. Ze verwachtte niet anders dan dat hij daar verbleef.

‘Exact,’ zei hij.

‘Goed, ik ga daar met je naartoe, dan kunnen we in een hoekje van de bar praten, op die veranda die op zee uitkijkt.’

Hij slaakte een zucht van verlichting, leek het wel.

‘Bedankt,’ zei hij.

‘Maar ik moet eerst voor iemand een boodschap achterlaten.’

Hij haalde zijn mobieltje tevoorschijn.

‘Nee, ik weet het nummer niet.’ Ze liep naar de toonbank en gaf de olijven terug aan Yanni. Ze praatten even en kwamen tot een vergelijk. Yanni’s kleine broertje zou de olijven met een briefje erbij naar het appartement boven Vonni’s winkel brengen. Ze krabbelde iets op een kartonnetje.

‘Je hebt die vent nog niet eens twaalf regeltjes geschreven,’ zei Dieter. ‘Ik voel me haast gevleid.’

Ze glimlachte. ‘Het is niet één vent, het zijn er twee.’

‘Ik hou van je, Elsa,’ zei hij uit de grond van zijn hart.

‘Je hebt zo goed geholpen vandaag, Fiona, ik moest je namens alle ouders heel hartelijk bedanken.’

‘Graag gedaan. Ik ben dol op kinderen.’ Fiona’s stem klonk triest.

‘Op een dag heb je ze zelf ook.’

‘Ik weet het niet, Vonni. Echt niet. Heb jij kinderen?’

‘Eén,’ zei Vonni. ‘Ik heb een zoon, maar het is nogal een gecompliceerde toestand.’ De manier waarop ze het zei maakte duidelijk dat het onderwerp daarmee was afgehandeld, maar ook dat het niet haar bedoeling was Fiona buiten te sluiten. Ze wilde best met Fiona praten, maar niet over haar zoon.

‘Ik meende wat ik zei, je kunt heel goed met kinderen omgaan,’ zei Vonni lovend. ‘Het maakt helemaal niet uit of je hun taal spreekt of niet.’

‘Vonni, misschien ben ik wel zwanger,’ gooide Fiona er in eens uit. ‘Ik weet het eigenlijk wel zeker en… nou, het is ook een gecompliceerde toestand.’

‘En die jongeman die naar Athene is vertrokken… weet die ervan?’

‘Zo’n beetje. Ik heb het hem op een heel verkeerde manier verteld.’

‘Het is niet goed voor je om alleen te zijn in deze situatie,’ zei Vonni. ‘Ik zou je wel bij mij willen uitnodigen, maar op het moment woon ik in wat Thomas “het kippenhok” noemt.’

‘Ik ga wel naar Elsa,’ zei Fiona.

Daar werd echter niet opengedaan.

De mensen van het huis waar David logeerde, zeiden dat hij er niet was.

Vonni liep met haar mee naar de cadeauwinkel. ‘Ik wacht hier tot ik weet dat er iemand is,’ zei ze en bleef op straat staan terwijl Fiona de trap naar het appartement op liep.

Vonni zag Thomas opendoen en Fiona binnenlaten. Toen ging ze weer terug naar de haven. Ze zou gaan helpen in de keuken van de familie van Manos, waar eten in overvloed was, maar niemand om het te serveren of om na afloop af te wassen. Vonni zou er blijven zo lang als nodig was.

‘Ze hebben hem naar Athene gestuurd voordat ik hem heb kunnen zien.’ Fiona zat te huilen.

‘Misschien is dat maar het beste,’ zei David. Toen zag hij de uitdrukking op Fiona’s gezicht. ‘Ik bedoel dat iedereen nu een beetje kan afkoelen en dan komt hij weer terug of zo…’ vervolgde hij hulpeloos.

‘Of hij schrijft,’ voegde Thomas er weifelend aan toe.

‘Waar is Elsa?’ vroeg Fiona ineens. Misschien dat Elsa iets zou zeggen waar ze wat aan had, anders dan deze twee mannen, al bedoelden ze het nog zo goed.

Er viel een stilte.

Toen zei Thomas: ‘Ze zou hierheen komen, maar ze is iemand tegengekomen en…’

‘Die Duitse vent,’ zei David.

‘Is ze met hem meegegaan?’ In Fiona’s stem klonk onverholen afgunst door.

‘Blijkbaar,’ zeiden Thomas en David in koor.