2

Andreas begreep dat niemand van het gezelschap weg wilde uit zijn restaurant. Hier op zijn terras, ver van de tragedie die zich diep beneden hen afspeelde, voelden ze zich veilig. En ze waren hier zelfs nog verder verwijderd van hun ongelukkige leven thuis.

Hij dacht weer na over familierelaties, een onderwerp waarover hij al ontelbare malen had gemijmerd. Was Adoni alleen vanwege de ruzie over de nachtclub weggegaan? Of kwam het ook door zijn behoefte aan vrijheid, wilde hij breken met de traditionele manier van leven? Als hij zelf alles over kon doen, zou hij zich dan toegevender en ruimhartiger opstellen? Zou hij zijn zoon dan misschien aanmoedigen eerst iets van de wereld te gaan zien en dan pas een eigen bestaan op te bouwen?

Maar zie, deze jonge mensen waren juist daarmee bezig, en toch hadden ook zij problemen aan het thuisfront. Hij had het aan hun telefoongesprekken kunnen horen.

Hij zette hun wijn op tafel en ging op een stoel een eindje bij hen vandaan zitten, terwijl ze verder praatten. Hij liet zijn friemelkettinkje van zijn ene in zijn andere hand glijden. De avond was gevallen, de wijn ingeschonken. Zijn gasten begonnen zich te ontspannen en leken veel meer zin te hebben om te praten. Ze deden niet geheimzinnig meer over het leven dat ze achter zich hadden gelaten.

De arme kleine Fiona was zelfs niet te houden.

‘Je had gelijk, Shane… Ik had niet moeten bellen, het gaf hun alleen maar weer de kans te zeggen dat ik er een zootje van maak en dat ze niet verder kunnen met de plannen voor hun zilveren bruiloft zolang ze niet weten waar ik dan ben. Die bruiloft is pas over vijf maanden en nu maakt mijn moeder zich al druk om dat feest! Mijn moeder, die eten van de Chinees al iets bijzonders vindt! Ik zei meteen dat ik nog geen idee heb waar ik dan uithang en toen begon ze te janken. Echt waar, ze begon te janken om zo’n stom feest, terwijl er hier beneden in de haven mensen zijn die echt redenen hebben om te huilen. Dat is toch om beroerd van te worden?’

‘Ik zei ’t toch,’ zei Shane, al inhalerend. Hij en Fiona zaten een joint te roken; de anderen wilden niet. Andreas was er eigenlijk op tegen, maar vond het niet het moment om streng te zijn.

Thomas nam het woord. ‘Ik had ook pech. Mijn zoontje Bill was op kamp en hij is de enige die zich misschien echt zorgen om mij maakt. En mijn ex, die maar al te blij zou zijn als ik op Manos’ boot was omgekomen, was allerminst blij dat ik belde. Maar ach, eigenlijk is het maar goed dat Bill op kamp is, dan kan hij niet eens naar het nieuws kijken. Dus hoeft hij ook niet over mij in te zitten.’ Hij bekeek het filosofisch.

‘Hoe zou hij moeten weten dat je hier zit?’ Shane vond al dat gebel naar huis blijkbaar maar grote onzin.

‘Ik heb een fax gestuurd met telefoonnummers waarop ik te bereiken ben. Shirley zou het lijstje ophangen op het memobord in de keuken.’

‘En heeft ze dat gedaan?’ vroeg Shane.

‘Ze zei van wel.’

‘Heeft je zoon je al gebeld dan?’

‘Nee.’

‘Dus heeft ze het niet gedaan.’ Voor Shane was het allemaal zo klaar als een klontje.

‘Ik denk van niet, nee. En ik vrees dat ze mijn moeder ook wel niet zal bellen.’ Thomas’ gezicht stond strak. ‘Ik wou dat ik mijn moeder gebeld had. Ik wilde alleen zo graag Bills stem horen, en toen maakte Shirley me zo driftig…’

Uiteindelijk deed David op zachte toon zijn verhaal. ‘Toen ik belde, had ik me er helemaal op ingesteld een keurig kalm bericht op het antwoordapparaat in te spreken… maar ze waren thuis en mijn vader nam op… En hij zei… Hij vroeg waarom ik belde als er toch niets met me aan de hand was…’

‘Dat meende hij niet echt, natuurlijk,’ zei Thomas troostend.

‘Nee,’ voegde Elsa eraan toe, ‘mensen zeggen vaak heel verkeerde dingen, gewoon uit opluchting.’

David schudde zijn hoofd. ‘Hij meende het wel, hij begreep echt niet waar het voor nodig was en ik hoorde mijn moeder vanuit de zitkamer roepen: “Vraag hem of hij er is bij de prijsuitreiking, Harold…”’

‘De prijsuitreiking?’ vroegen de anderen.

‘Een schouderklopje omdat hij zo’n smak geld heeft verdiend, een koninklijke onderscheiding of zoiets. Er komt een plechtigheid met een grote receptie. En daar moet ik naartoe. Voor hen bestaat er niets belangrijkers.’

‘Kan niet iemand anders in jouw plaats gaan?’ vroeg Elsa.

‘Dat kan ik niet maken. Alle mensen van vaders kantoor gaan erheen en al zijn vrienden van de Rotary Club en de golfclub, en de neven van mijn moeder…’

‘Ben je enig kind?’ vroeg Elsa.

‘Dat is het probleem, ja,’ zei David treurig. ‘Dat is het hele probleem.’

‘Het is jouw leven, toch? Je doet toch zeker gewoon wat jij wilt?’ Shane haalde zijn schouders op. Hij zag het probleem niet.

‘Ze willen de eer natuurlijk met jou delen,’ zei Thomas.

‘Ja, maar ik wilde hun vertellen van de ramp en van de doden, maar zij wilden het alleen maar hebben over die plechtigheid en of ik er wel op tijd voor terug zou zijn. Walgelijk, toch?’

‘Misschien is het gewoon een manier om “Kom alsjeblieft naar huis” te zeggen,’ opperde Elsa.

‘Alles is een manier om “Kom naar huis” te zeggen, en dat betekent dan “Kom naar huis, zorg dat je een goeie baan krijgt, kom bij je vader in de zaak”. Nou, dat is iets wat ik echt nooit zal doen, ik pieker er niet over.’ David haalde zijn bril van zijn neus om voor de zoveelste keer de glazen te poetsen.

Elsa had nog niets over zichzelf verteld. Ze zat in de verte te turen, tot voorbij de olijfbomen, naar de kustlijn van de eilandjes, naar de plek waar zoveel mensen gedacht hadden een heerlijk zonnig vakantiedagje te kunnen doorbrengen. Ze merkte dat iedereen naar haar keek, wachtend tot zij zou beginnen over haar telefoongesprek.

‘De reactie die ik kreeg? Nou, blijkbaar is er niemand thuis in Duitsland! Ik heb twee vrienden gebeld en kreeg het antwoordapparaat. Ze zullen allebei wel denken dat ik niet goed wijs ben, maar ach, wat maakt het uit?’ Elsa lachte even. Uit niets was op te maken dat ze één vage, opgewekte boodschap had achtergelaten en één die zeer overspannen klonk en waar de haat bijna af droop.

Vanuit de schaduwen keek Andreas naar haar. De mooie Elsa die haar baan bij de televisie had opgezegd om rust te vinden op de Griekse eilanden. Dat was beslist nog niet gelukt, zei Andreas bij zichzelf.

Op het terras was iedereen in zwijgen vervallen. Ze zaten allemaal over hun telefoontjes na te denken en vroegen zich af wat ze anders zouden hebben gedaan als ze het konden overdoen.

Fiona had tegen haar moeder kunnen zeggen dat er beneden in de haven heel wat angstige moeders en dochters waren die elkaar zochten en dat ze ineens de behoefte had gehad om met thuis te praten. Dat het haar speet dat ze zich thuis zoveel zorgen om haar maakten. Ze was een volwassen vrouw en ze wilde haar eigen leven leiden, maar dat betekende nog niet dat ze niet van haar vader en moeder hield. Ze zouden zich vast minder druk hebben gemaakt als ze dat had gezegd, als ze gewoon met haar moeder over haar plannen had kunnen praten en had benadrukt dat ze wel degelijk om hen gaf en dat ze haar best zou doen om met hun zilveren bruiloft thuis te zijn. Nu konden ze niets anders doen dan afwachten.

David bedacht dat hij had kunnen zeggen dat hij heel veel levenservaring opdeed doordat hij zoveel nieuwe plaatsen bezocht. Hij had tegen zijn vader kunnen zeggen dat zich vandaag op dit schitterende Griekse eiland een vreselijke tragedie had afgespeeld en dat dit hem er met zijn neus op had gedrukt hoe kort het leven is, en hoe onverwachts het kan eindigen. Zijn vader was dol op spreekwoorden en gezegden. ‘Wie van zijn kind houdt laat het vrij,’ had David tegen hem kunnen zeggen. En ook dat hij nog geen vastomlijnde plannen had, maar elke dag nieuwe dingen leerde die een beter mens van hem zouden maken. Misschien was hij er iets mee opgeschoten: niets was erger dan de geweldige kloof die hij nu weer had gecreëerd.

Thomas besefte dat hij zijn moeder had moeten bellen in plaats van Shirley. Hij had er zo op gehoopt met Bill te kunnen praten, de verleiding was te groot geweest. Maar hij had zijn moeder moeten bellen. Hij zou gezegd hebben dat met hem alles in orde was en dat ze dat ook aan Bill moest vertellen. Ook had hij haar kunnen zeggen dat hij aan mensen die hij nog nooit had gezien verteld had wat voor fantastische moeder zij was en hoe dankbaar hij was dat ze voor zijn studie had betaald door ’s nachts te werken. Zijn moeder zou het prachtig gevonden hebben.

Alleen Elsa vond dat er niks mis was met haar telefoontjes. De twee personen die ze gebeld had wisten allebei dat ze in Griekenland was, zij het niet precies waar, en zeker niet hoe ze haar konden bereiken. Ze had precies gezegd wat ze kwijt wilde. Tegen de een was ze nogal vaag maar lief geweest, tegen de ander kortaf en koud. Ze zou geen lettergreep willen veranderen aan wat ze gezegd had.

De telefoon ging en Andreas schrok op. Misschien was het zijn broer Georgi die belde vanaf het politiebureau met nieuws over de doden en gewonden.

Maar het was Georgi niet, het was een man die Duits sprak. Hij zei dat hij Dieter heette en naar Elsa op zoek was.

‘Die is hier niet,’ zei Andreas. ‘Het hele groepje is een tijdje geleden weer naar het dorp gegaan. Waarom denkt u dat ze hier is?’

‘Ze kan toch niet al weg zijn?’ zei de man. ‘Ze belde me een minuut of tien geleden. Ik heb het nummer waar ze vandaan belde laten traceren. In welk hotel zit ze? Kunt u me dat zeggen? Alstublieft? Neem me niet kwalijk dat ik zo aandring, maar ik moet echt weten waar ze is.’

‘Ik heb geen idee, Herr Dieter, echt niet.’

‘Maar met wie was ze dan?’

‘Ze was met een groepje. Volgens mij gaan ze morgen uit het dorp weg.’

‘Maar ik moet haar vinden.’

‘Het spijt me heel erg dat ik u niet kan helpen, Herr Dieter.’ Hij hing op en toen hij zich omdraaide, zag hij dat Elsa naar hem stond te kijken. Ze was naar binnen gekomen toen ze hem Duits hoorde praten.

‘Waarom deed je dat, Andreas?’ vroeg ze met vaste stem.

‘Ik dacht dat jij dat wilde. Maar als ik het mis heb kun je hem natuurlijk meteen terugbellen. Ga je gang.’

‘Je hebt het niet mis. Je hebt helemaal gelijk. Hartstikke bedankt. Hartstikke goed dat je Dieter hebt afgepoeierd. Meestal heb ik mezelf heel goed in bedwang, maar vanavond had ik echt niet met hem kunnen praten.’

‘Ik begrijp het best,’ zei hij vriendelijk. ‘Er zijn van die momenten dat je ofwel te veel ofwel te weinig zegt. Dan is het maar beter als je niet hoeft te praten.’

De telefoon ging alweer.

‘Je weet nog steeds niet waar ik ben, hoor,’ waarschuwde ze.

‘Natuurlijk niet,’ zei hij, en maakte een buiginkje.

Ditmaal was het zijn broer Georgi.

Vierentwintig mensen waren omgekomen. Twintig buitenlanders en vier inwoners van Aghia Anna: behalve Manos diens achtjarige neefje, dat die ochtend met zijn oom was meegegaan, verschrikkelijk trots dat hij mocht helpen, en twee jongens uit het dorp die op de boot werkten. Allemaal veel te jong om te sterven.

‘Wat een vreselijk bericht moet dit voor je zijn, Andreas,’ zei Elsa met een stem vervuld van medelijden.

‘Jij hebt het blijkbaar ook niet gemakkelijk op dit moment,’ antwoordde hij.

Ze zaten tegenover elkaar, ieder in gedachten verzonken. Het was alsof ze elkaar al eeuwen kenden. Ze zouden weer praten als er iets te zeggen viel.

Het was Elsa die uiteindelijk het woord nam. ‘Andreas?’ vroeg ze. Ze keek naar buiten: de anderen zaten nog bij elkaar op het terras, ze konden niet horen wat er binnen gezegd werd.

‘Ja?’

‘Wil je nog iets voor me doen?’

‘Ja, natuurlijk, als het kan.’

‘Schrijf Adoni een brief. Vraag hem of hij weer terugkomt naar Aghia Anna. Doe het meteen. Schrijf dat het dorp drie jonge mannen en een kind heeft verloren en dat jullie er allemaal behoefte aan hebben iemand terug te zien die is weggegaan, iemand die terug kan komen.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, Elsa, mijn vriendin, dat gaat niet.’

‘Waarom niet? Bedoel je dat je het niet eens wilt proberen? Wat is het ergste dat er kan gebeuren? Dat hij terugschrijft met de mededeling: nee, bedankt? Dat valt in het niet bij wat er hier vandaag gebeurd is.’

‘Waarom wil je het leven veranderen van mensen die je niet eens kent?’

Ze gooide haar hoofd naar achteren en lachte. ‘O, Andreas, als je me eens zou kennen zoals ik normaal ben. Ik doe niet anders dan dat. Ik ben een journalistieke kruisvaarder; dat zegt de televisiemaatschappij althans. Mijn vrienden vinden me een doodgewone bemoeial. Ik probeer gebroken gezinnen te lijmen en kinderen van de drugs af te krijgen, verzin straatschoonmaakacties, praat met voetbalvandalen, noem maar op. Het ligt in mijn aard om het leven te veranderen van mensen die ik niet ken.’

‘En lukt dat wel eens?’

‘Soms. Vaak genoeg om ermee door te willen gaan.’

‘Maar toch ben je ermee gekapt.’

‘Niet vanwege het werk.’

Hij keek naar de telefoon.

Ze knikte. ‘Ja, je hebt gelijk, het heeft met Dieter te maken.

Het is een lang verhaal. Ik kom een andere keer terug en dan vertel ik je alles.’

‘Dat hoef je niet te doen.’

‘Ik vind van wel, raar genoeg. En als je Adoni in Chicago geschreven hebt, wil ik dat ook heel graag weten. Beloof me dat je dat gaat doen.’

‘Ik ben nooit zo’n brievenschrijver geweest.’

‘Ik wil je er best mee helpen.’

‘Heus?’ vroeg hij.

‘Ik zou kunnen proberen te schrijven alsof ik jou ben, maar ik weet niet of dat gaat lukken.’

‘Mij lukt het misschien niet eens.’ Andreas zag er triest uit. ‘Soms kom ik vanzelf op de woorden en dan stel ik me voor dat ik mijn armen om hem heen sla en dat hij “papa” tegen me zegt. Maar op andere momenten ziet hij er in mijn verbeelding heel afwerend en kil uit en dan zegt hij dat wat gezegd is nooit teruggedraaid kan worden.’

‘Als we hem een brief schrijven moet het er een zijn die hem “papa” doet zeggen,’ zei ze.

‘Maar hij zou weten dat zo’n brief niet van mij kan zijn, hij weet dat zijn ouwe vader moeite heeft met taal.’

‘Vaak is het moment het belangrijkst. Ook al zit hij in Chicago, hij leest vast in de krant over de ramp die zijn geboorteplaats Aghia Anna heeft getroffen. En dan wil hij ongetwijfeld weten hoe het met jou is. Sommige dingen zijn zo belangrijk dat kleine ruzies erbij in het niet vallen.’

‘Zou dat ook zo kunnen zijn voor jou en Herr Dieter?’ vroeg hij.

‘Nee.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, dat ligt anders. Op een dag zal ik het je vertellen, dat beloof ik.’

‘Je hoeft mij helemaal niets te vertellen, Elsa.’

‘Je bent mijn vriend, ik wil het graag.’

Ze hoorden de anderen aankomen.

Thomas deed het woord. ‘Jij hebt je slaap hard nodig, Andreas. Morgen wordt vast een lange dag voor je.’

‘We vinden dat we nu beter terug kunnen gaan naar het dorp,’ vervolgde David.

‘Mijn broer Georgi stuurt een busje van de politie naar boven om jullie op te halen. Ik zei dat er vrienden bij me waren die een lift nodig hadden. Het is een heel eind naar het dorp.’

‘Kunnen we dan nu betalen voor ons eten en voor deze lange avond bij jou?’ vroeg Thomas.

‘Jullie zijn vrienden, zoals ik ook al tegen Georgi zei. Vrienden betalen niet voor hun eten,’ zei hij waardig.

Ze keken naar hem: een oude man met een kromme rug, die arm was en hard moest werken in een etablissement waarvan zij vandaag de enige klanten waren geweest. Ze moesten hem wel betalen, maar ze wilden hem niet voor het hoofd stoten.

‘Weet je, Andreas, we zouden hier met een slecht gevoel weggaan als we de kosten voor onze gezamenlijke maaltijd niet samen zouden delen, zoals echte vrienden doen,’ zei Fiona.

Shane zag het heel anders. ‘Horen jullie niet wat die man zegt. Hij wil geen geld.’ Hij keek de kring rond. Wilden die lui zich nu echt gratis eten en drinken door de neus laten boren?

Elsa begon langzaam te spreken. Op de een of andere manier wist ze hun aandacht steeds te vangen. Iedereen luisterde meteen naar haar. Het leek of er tranen in haar ogen stonden. ‘Wat vinden jullie ervan om geld bij elkaar te leggen voor Manos, zijn neefje en de andere mensen die vandaag voor onze ogen zijn omgekomen? Er wordt ongetwijfeld een in zameling gehouden. Als we nu eens bedenken wat we in een andere taverna voor ons eten en drinken hadden moeten betalen en dat geld in een envelop stoppen? Dan zetten we er “Van de vrienden van Andreas” op.’

Fiona had een envelop in haar schoudertas. Ze haalde hem eruit en zwijgend legden ze hun euro’s op een bord neer. Ze hoorden een bestelbus de heuvel op komen.

‘Schrijf jij de boodschap voor de mensen maar, Elsa.’ Het was Fiona die dit voorstelde.

Elsa kweet zich met vaste hand van deze taak.

‘Ik wou dat ik in het Grieks kon schrijven,’ zei ze tegen Andreas en keek hem aan alsof ze samen een geheimpje hadden.

‘Het maakt niet uit. Jullie gulheid is goed in elke taal,’ zei hij. Zijn stem klonk verstikt. ‘Ik ben nooit goed geweest in het schrijven van brieven.’

‘Ach, de eerste paar woorden zijn altijd het moeilijkst, Andreas,’ moedigde ze hem aan.

‘Ik zou mijn brief beginnen met “Adoni mou”,’ zei hij aarzelend.

‘Kijk eens aan, je bent al op de helft,’ zei Elsa. Ze omhelsde hem vluchtig voordat ze allemaal in het busje stapten om terug te rijden naar het plaatsje dat zo drastisch veranderd was sinds de vorige nacht, ook al zagen de sterren er nog net zo uit.