8
Thomas was erop uit geweest om versgebakken brood en vijgen te halen voor het ontbijt. Hij zette een grote pot koffie en rammelde met de koffiekopjes.
Fiona vertoonde zich met een bleek en vermoeid gezicht, maar uit haar glimlach sprak dankbaarheid. David had de dunne deken die Thomas hem gegeven had opgevouwen en de kussens van de bedbank opgeschud.
Hij kwam geestdriftig aan tafel zitten.
‘Hij verwent ons verschrikkelijk, hè, Fiona, we boffen maar met zo’n weldoener.’
‘Ja, nou!’ zei Fiona, al even enthousiast. ‘Ik voel me vandaag echt stukken beter. Ik ga van alles doen.’
‘Wat dan?’ vroeg Thomas met een glimlach.
‘Ik ga naar het politiebureau om met het hoofd van de politie te praten. Ik ben nu tenminste niet meer zo hysterisch. Ik ga hem vragen of hij me kan helpen Shane te vinden, misschien weet hij waar hij naartoe is gegaan. We zijn op weg hierheen maar een etmaal in Athene geweest, maar Shane was helemaal weg van het Syntagmaplein. Misschien kent Georgi een paar agenten die hem een boodschap kunnen overbrengen. Daarna ga ik terug naar het huis van Eleni om me om te kleden, want ik loop nu al dagen in deze jurk. Dan ga ik Vonni zoeken om te vragen of ze nog hulp nodig heeft met de kinderen.’ Haar ogen fonkelden van enthousiasme en de levenloze, verslagen indruk die ze eerst had gemaakt was geheel verdwenen.
Ook David leek over te lopen van energie.
‘Ik ga weer naar die taverna boven op de heuvel, naar Andreas. Ik vond hem zo’n gentleman, of is dat een raar woord voor hem?’
‘Helemaal niet, het past precies bij hem. Hij vindt het ongetwijfeld fijn je weer te zien. Doe hem maar de groeten van ons,’ zei Thomas.
‘Doe ik,’ beloofde David.
‘Ik heb ook het een en ander op het programma staan. Ik wil straks mijn zoon bellen, als ze in Californië wakker zijn. Maar eerst ga ik Vonni zoeken, want die heeft vannacht niet in haar kippenhok geslapen.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg David verbaasd.
‘Doordat ze daar anders altijd een tijdje in de weer is met haar zaklamp, maar gisteravond niet. En als ik haar vind, zal ik zeggen dat ik erop sta dat ze in haar eigen slaapkamer komt slapen, want dat ik er de kriebelitis van krijg dat ze steeds maar in dat kippenhok zit.’
‘De kriebelitis?’ vroeg Fiona.
‘Mooi woord, hè? Het betekent dat iets je zo irriteert dat je er de ziekte van krijgt.’
‘Shane vindt het vast een geweldig woord,’ zei Fiona blijmoedig.
De twee mannen wisten niet wat ze hierop moesten zeggen.
Elsa was in haar appartement. Ze wist dat ze geen oog dicht zou doen en zat daarom op haar balkonnetje te kijken naar de zonsopkomst in Aghia Anna.
Ze zag hoe het dorp tot leven kwam. En alsof ze uiteindelijk accepteerde dat de nacht met al zijn angsten en nachtmerries ten einde was, nam ze daarna een uitgebreide douche en waste haar haren. Ze trok een schone katoenen jurk aan, een gele, en ging met een kop koffie zitten kijken naar de veerboot die gereed werd gemaakt voor vertrek.
Dieter zou de boot van acht uur naar Athene nemen. Daar was ze heilig van overtuigd. Hij wist dat ze niet met hem mee zou gaan, dus waarom zou hij wachten op de boot van elf uur? Hij was niet het type dat doelloos zou blijven rondhangen. Hij had Claus en de anderen gisteren vooruitgestuurd met de gecharterde helikopter. Hij wist dat het geen zin had het dorp naar haar af te zoeken. Hij zou haar nooit op dit balkonnetje kunnen zien zitten, maar zij zou hém misschien zien en weten dat hij vertrokken was.
Ze zag hem nergens in de menigte die zich voor de helgekleurde loopplank had opgesteld. Maar ze wist dat hij er moest zijn. Ze kenden elkaar goed, ondanks alles.
Toen zag ze hem. Zijn haar zat warrig en hij droeg een overhemd waarvan de boord openstond. Aan zijn schouder hing de leren tas die ze al zo vaak gezien had.
Zijn ogen speurden rond alsof hij haar tussen de mensenmassa zou ontwaren. Hij zag haar niet, er was niemand die hij herkende, maar hij kende haar goed genoeg om ervan uit te gaan dat ze toekeek. Hij deed zijn tas af en stak zijn beide armen in de lucht.
‘Ik hou van je, Elsa,’ riep hij. ‘Ik zal altijd van je houden, waar je ook bent.’
Een paar jonge mannen die achter hem stonden gaven hem een goedkeurend klopje op zijn schouder. Luidkeels de liefde verklaren: dat konden ze waarderen.
Elsa zat star als een blok steen toe te kijken terwijl de kleine veerboot de haven uitvoer richting Piraeus, de haven van Athene. Tranen gleden langzaam over haar wangen, in haar koffie en op haar schoot.
‘David, beste vriend, wat fijn dat je er bent. Welkom, welkom.’ Andreas was erg ingenomen met zijn komst.
David wou dat hij zo’n vader had, een man wiens gezicht oplichtte als hij zijn enige zoon zag, in plaats van dat het de ontevreden, teleurgestelde uitdrukking kreeg die David al zo lang als hij zich herinnerde van zijn vader te zien kreeg. Ze praatten, volledig op hun gemak, over de treurige begrafenisplechtigheid van gisteren en over het feit dat Aghia Anna nooit meer hetzelfde zou zijn.
‘Kende je Manos goed?’ vroeg David.
‘Ja, iedereen kent elkaar hier, er bestaan hier geen geheimen, iedereen kent elkaar van haver tot gort. Toen hij nog klein was, kwam Manos hier vaak spelen met Adoni en een andere jongen, de kleine Stavros. Ze hadden een schommel daar aan die boom. Hij kwam hier om aan zijn broers en zussen te ontsnappen, want ze waren thuis met z’n achten. Adoni was enig kind en dus vonden we het erg fijn als er andere kinderen met hem kwamen spelen. Mijn vrouw, die nu gestorven is, zag ze altijd vanuit het raam als ze aan het koken was, en dan wist ze dat hij veilig was. Ze speelden met onze ouwe hond, ze schommelden. Ik vraag me af of mijn vrouw ons vanuit de hemel kan zien, David. Of ze Manos begraven heeft zien worden… Of ze Adoni in Chicago kan zien, helemaal afgesneden van alles hier. Als je in de hemel verdriet kunt hebben, dan moet dat arme hart van haar zo zwaar als lood zijn.’
David wenste uit de grond van zijn hart dat hij over het inlevingsvermogen van iemand als Thomas beschikte. Thomas had nu ongetwijfeld iets troostends gezegd waar Andreas iets aan had, misschien had hij zelfs wat toepasselijke dichtregels bij de hand gehad.
David kon met geen mogelijkheid iets bedenken wat ook maar enigszins bij de situatie aansloot.
‘Ik weet alleen iets van de joodse hemel, en niet veel,’ zei hij verontschuldigend.
‘Zien de mensen in de joodse hemel wat zich hier beneden afspeelt, denk je?’ vroeg Andreas.
‘Ja, ik geloof van wel, maar ik geloof dat ze het allemaal breder zien, dat ze als het ware een overzichtsbeeld hebben. Zo heb ik het althans gehoord.’
Vreemd genoeg leek Andreas hieruit enige troost te putten. Hij knikte een aantal malen achtereen.
‘Kom zitten, David, dan eten we samen. Vandaag zullen er wel niet veel mensen voor de lunch komen opdagen.’
David keek naar de schalen met eten die de oude man had klaarstaan en kreeg een brok in zijn keel. Al die gerechten die hij had klaargemaakt en dan kwam er niemand eten.
‘Die pastaschotel heb ik nog nooit geprobeerd,’ begon hij.
‘Als je het niet erg vindt, bewaar ik die om in te vriezen. Ik heb die pasta vanochtend pas gemaakt. Kan ik je overhalen de moussaka of de calamaris te nemen? Het is wel niet zo gastvrij om je te vragen iets te nemen wat vandaag op moet, maar ja.’Andreas lachte beschaamd.
‘Ik heb eigenlijk het liefst moussaka,’ zei David, ‘ik zei alleen maar pasta omdat er zo veel van is. Ik zou niet willen dat al het werk dat je eraan gehad hebt voor niets is geweest.’
‘Wat ben je toch een aardige vent,’ zei Andreas. ‘Blijf jij maar even lekker in de zon zitten, dan haal ik borden en glazen.’
En terwijl David daar zat, vroeg hij zich af wat die suffe zoon van Andreas in Chicago deed, terwijl hij ook hier kon zijn.
Eleni verwelkomde Fiona hartelijk. Het was een schok voor haar om te zien dat al Shanes spullen weg waren: zijn gekreukelde hemden en broeken, zijn rugzak, zijn blikje met tabak of wat er verder ook in zat, zijn sigarettenpapier. Ze had zo gehoopt dat hij een briefje bij de mensen hier had achtergelaten. Maar dat had hij niet gedaan.
Ze voelde zich ineens heel duizelig. Misschien kwam het doordat het zo benauwd was in de kamer of door de confrontatie met het feit dat Shane echt uit haar leven verdwenen was.
Het zou zo’n kleine moeite voor hem zijn geweest een paar woorden voor haar neer te krabbelen en die hier voor haar achter te laten, als hij dan geen boodschap op het politiebureau had willen schrijven.
Ze voelde zich licht in het hoofd, alsof ze flauw ging vallen. Maar ze verzette zich er uit alle macht tegen. De zachtaardige Eleni was bij haar en haar gezicht had een medelijdende uitdrukking.
Toen voelde Fiona iets warms en nats op haar dijen.
Het moest zweet zijn.
Het was ook zo’n hete dag.
Maar toen ze naar haar sandalen keek, wist ze maar al te goed wat het was.
En Eleni wist het ook meteen toen ze het bloed zag.
De Griekse vrouw hielp haar in een stoel.
‘Ela, ela, ela,’ zei ze en ging op een holletje handdoeken halen.
‘Eleni, zou jij Vonni voor me willen halen? Vonni, weet je wel?’ Fiona bracht haar hand naar haar gezicht om er vouwen en rimpels in te maken zoals Vonni die had.
‘Xero Vonni, ja, ik ken Vonni wel,’ zei Eleni en riep iets naar de kinderen beneden.
Fiona sloot haar ogen.
Straks zou Vonni komen. Die wist vast wel wat ze moest doen.
Vonni zat tegenover Thomas in het appartement boven de cadeauwinkel.
‘Ik heb het je nu al zo vaak gezegd: je betaalt me een berg euro’s en daarom is dit appartement een paar weken van jou. Door jou ben ik een rijke vrouw. Ik wil niet dat je medelijden met me hebt en ik kom niet in je huis slapen.’
‘Weet je niet wat vriendschap inhoudt, Vonni?’ vroeg hij.
‘O, jawel, maar dat zijn van die ideeën die we allemaal hebben.’
‘Zie het dan zo. Ik vraag je als vriend, niet als huurder, of je niet alsjeblieft in het kleine kamertje wilt komen slapen dat je zo mooi hebt ingericht. Dan heb je tenminste geen last van kippen die over je heen schijten.’
Vonni schaterde het uit.
‘O, Thomas, je bent een echte Californiër met je strenge ideeën over hygiëne. Ik word helemaal niet door kippen ondergescheten. Er zitten er een paar in een ander deel van het schuurtje…’
‘Kom nu hier in dat kamertje slapen, Vonni, alsjeblieft. Ik heb meer dan genoeg van mijn eigen gezelschap. Ik ben hier eenzaam, ik heb behoefte aan iemand om me heen.’
‘Ach, schiet toch op, Thomas. Jij houdt van rust en jij weet je in je eentje heel goed te vermaken. Je bent een man met verstand, dus alsjeblieft, kom niet met liefdadigheid bij me aanzetten.’
‘En jij bent een verstandige vrouw. Ik bied je mijn vriendschap aan, dus alsjeblieft, trek daar niet meteen je neus voor op.’
Juist op dat moment hoorden ze kinderen dringend naar boven roepen van onder aan de trap.
‘Ik moet weg,’ zei ze en stond op.
Hij pakte haar bij haar pols.
‘Vonni, jij gaat helemaal nergens heen voordat je akkoord gaat met wat ik je aanbied. Heb je me gehoord?’
‘Ik heb je gehoord en ik ga akkoord,’ zei ze tot zijn verbazing.
‘Mooi zo. Oké dan, je mag gaan.’
‘Ga mee als je wilt, je kunt me helpen, ga een taxi voor ons halen op het plein.’ Tot zijn nog grotere verbazing greep ze wat handdoeken uit zijn badkamer en rende de trap af om met twee Griekse jongetjes te praten.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij terwijl hij achter haar aan vloog.
‘Wat er aan de hand is, is dat Fiona met een beetje geluk haar baby verliest, het kind van die smeerlap die haar geslagen heeft. Al zullen we het een beetje anders moeten formuleren als we daar zijn.’
Thomas rende weg om een taxi te gaan halen. Toen die er was, zette ze de twee jongetjes op de achterbank en gaf hun een compliment dat ze haar hadden weten te vinden. Een taxiritje was echt een feestje voor de jongens en ze zaten te stralen. Thomas had op het punt gestaan te vragen of het echt wel nodig was dat hij meeging, maar bedacht toen dat Vonni hem niet meegevraagd zou hebben als zij vond van niet. Dus glimlachte hij en stapte na haar in.
‘Met mijn nieuwe kamergenoot heb ik over sleur niet te klagen, merk ik al meteen,’ zei hij.
‘Zo is dat, Thomas,’ zei ze met een grijns van oor tot oor.
Ze vroegen de taxichauffeur even te wachten voor het geval er een ritje naar een dokter gemaakt moest worden. Thomas bleef beneden staan kijken naar de twee jongetjes die weer gingen spelen en tussendoor steeds even naar de auto toe liepen waar ze in hadden gezeten om er met hun handen over te strijken.
Ze waren niet zo heel veel jonger dan zijn zoontje Bill, die zijn hele leven al in auto’s had gezeten. Wat kon het leven van mensen toch verschillend zijn.
Vonni was al naar boven gegaan en hij kon de vrouwen in het Engels en Grieks horen praten. Wat hij eruit kon opmaken, was dat het met Fiona wel goed zou komen.
Toen kwam Vonni weer naar beneden om hem gerust te stellen.
‘Het komt dik in orde met haar, ze heeft wat bloed verloren maar ze is zelf verpleegster en ze is heel verstandig, behalve wat die vent van haar betreft dan. Ze denkt dat hij er ondersteboven van zal zijn als hij het hoort. Here, sta ons bij! Ik wil de dokter trouwens wel even vragen of hij haar nakijkt, misschien kan hij haar iets rustgevends voorschrijven.’
‘Is het wel goed dat ze hier blijft?’
‘Ik denk van niet, de mensen hier in huis spreken nauwelijks Engels… Ik zat te denken…’ begon Vonni.
‘…dat ze misschien maar het beste met ons mee kan gaan,’ onderbrak Thomas haar.
‘Nee, nee, dat dacht ik helemaal niet. Ik wilde voorstellen dat ze een paar dagen bij Elsa, dat Duitse meisje, in huis gaat.’
Thomas schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij is er op het moment iemand die al Elsa’s aandacht opeist. Dus is het beter als ze bij ons komt,’ zei Thomas.
‘Maar volgens mij is die iemand over wie jij het hebt er niet meer,’ zei Vonni.
‘Maar…’
‘Ik heb gehoord dat haar Duitse vriend met de veerboot van acht uur vanochtend is vertrokken,’ zei Vonni.
‘Dan zal ze wel erg in de put zitten.’Thomas zag het somber in.
‘Nou, ik geloof anders dat ze er zelf de hand in had. Maar we hoeven toch niet zo nodig te laten merken wat we allemaal weten?’ zei Vonni vragend.
‘Ik neem aan dat jij wel weet waar ze woont,’ zei Thomas lachend.
‘Ik weet waar het appartementencomplex is, maar misschien kun jij er met de taxi naartoe om haar te vragen wat zij ervan vindt.’
‘Ben ik daarvoor wel de juiste persoon?’ vroeg hij aarzelend.
‘Een betere is er niet,’ zei ze. ‘Ik wacht wel hier tot je terug bent.’
Toen de taxi reed, draaide hij zich om en keek naar het huis. Hij zag Vonni naar buiten komen met een lading lakens en handdoeken – ze ging ze spoorslags wassen. Wat een buitengewone vrouw! Hij zou graag meer over haar aan de weet komen, maar wist dat ze maar heel weinig over zichzelf zou loslaten. En dan alleen nog als ze het zelf wilde.
‘Vonni?’
‘Hoe gaat het nu?’
Fiona stak haar hand naar Vonni uit. ‘Ik wilde mijn excuus maken voor al het gedoe, voor al dat bloed en zo.’
‘Dat maakt toch helemaal niets uit, dat weet jij toch ook wel? Jij als verpleegster weet toch dat het opruimen van een beetje rommel helemaal niet van belang is. Waar het op aankomt is dat het goed met je gaat, dat je je beter en sterker gaat voelen…’
‘Mij maakt dat helemaal niets uit.’
‘Mooi is dat.’
‘Wat?’
‘Mooi is dat. Eleni en ik maken ons de grootst mogelijke zorgen om je, Eleni heeft haar zoontjes gestuurd om mij te halen, Thomas heeft ons hier allemaal heen gebracht in een taxi, we hebben dokter Leros laten halen, die zo bij je komt kijken… Iedereen die jou kent en zelfs mensen die jou niet kennen, zitten over je in, maar jou maakt het allemaal niets uit. Fraai, hoor.’
‘Maar zo bedoel ik het niet. Ik bedoel alleen maar dat het mij niet uitmaakt wat er verder gebeurt. Alles is voorbij, ik ben alles kwijt, dat is wat ik bedoel…’
Ze zag er ellendig uit.
Vonni trok een stoel bij.
‘Dokter Leros komt zo. Het is een heel aardige man, zo’n echte vaderlijke huisarts. Maar je krijgt hem niet op zijn best te zien, Fiona, hij is nog helemaal kapot van de begrafenis. Hij heeft de overlijdensakte moeten tekenen van jonge mannen die hij zelf ooit ter wereld heeft helpen brengen. Uren achtereen is hij hakkelend en wel bezig geweest om familieleden van buitenlandse slachtoffers in gebrekkig Engels en Duits te vertellen dat hun geliefden niet lang geleden hebben. Hij wil van een kerngezonde jonge meid die een miskraam in een heel vroeg stadium heeft gehad niet horen dat het haar niet uitmaakt of ze doodgaat of blijft leven. Geloof me, Fiona, dit is niet het moment om zoiets tegen hem te zeggen. Natuurlijk is het triest wat je overkomen is, natuurlijk ben je van streek, maar denk aan andere mensen, zoals je als verpleegster ook altijd gedaan hebt, zoals je denkt aan die man die je zegt lief te hebben. Ik ben er voor je. Tegen mij mag je best zeggen dat je misschien wel liever dood zou zijn, maar zeg dat niet tegen dokter Leros, niet vandaag. Hij heeft veel moeten doormaken de afgelopen uren, net als jij.’
Fiona lag te snikken. ‘Het spijt me. Maar het komt ook doordat iedereen maar steeds zegt dat Shane een afschuwelijke vent is en dat het maar beter is zo. Het is helemaal niet beter zo, Vonni, echt niet. Ik zou heel gelukkig zijn geweest met een kind van hem, ik zou heel graag een zoon of dochter van hem hebben gekregen, maar nu kan dat allemaal niet meer.’
Vonni streelde haar hand.
‘Ik weet het, ik weet het,’ zei ze. Ze bleef de doelloze woorden maar herhalen.
‘Vind jij ook dat het zo maar beter is?’
‘Natuurlijk niet! Het is vreselijk om iets te verliezen wat tot een mens had kunnen uitgroeien. Ik vind het heel erg voor je. Maar als je kind was blijven leven, had je erg stevig in je schoenen moeten staan. Nu dat niet zo is, moet je ook sterk zijn. Je hebt vrienden hier, je staat er niet alleen voor. Straks komt Elsa hier om je op te halen.’
‘Ach nee, waarom zou Elsa me in huis willen hebben? Die heeft haar eigen leven en haar eigen vriend. Ze vindt het slap van me dat ik ondanks alles van Shane blijf houden. Ze wil vast niets met me te maken hebben.’
‘Wedden van wel?’ zei Vonni. ‘Ik hoor dokter Leros aankomen.’
‘Ik zal denken aan wat je gezegd hebt,’ zei Fiona.
‘Mooi zo.’ Vonni knikte goedkeurend.
Eleni’s zoontjes hadden nog nooit zo’n dag meegemaakt.
Een ritje in een taxi, mensen die in en uit liepen, lakens en handdoeken die in groten getale in de zon aan de lijn hingen te wapperen. De grote Amerikaan met de rare broek had een grote watermeloen voor hen meegebracht toen hij voor de tweede keer naar hun huis kwam.
‘Karpouzi!’ had hij trots gezegd, blijkbaar opgetogen dat hij de Griekse naam wist van iets zo banaals als een watermeloen. Ze liepen ermee naar achter het huis en aten hem helemaal op, waarna ze de zaden in de grond stopten.
De Amerikaan, die bij de taxi bleef wachten tot de vrouwen naar beneden kwamen, stond naar hen te kijken met een vergenoegde uitdrukking op zijn gezicht. Toen kwam de vrouw die ziek was naar beneden, met Vonni, hun moeder en de knappe vrouw in de gele jurk die wel een filmster leek. Dokter Leros was bij hen; hij bleef maar zeggen dat het helemaal goed kwam met de zieke vrouw, maar dat ze wel rust moest houden.
De tas van de zieke vrouw was voor haar ingepakt en dus kwam ze blijkbaar niet meer terug.
Ze bleef maar zeggen dat ze wilde betalen, maar hun moeder schudde aldoor haar hoofd. Uiteindelijk haalde de Amerikaan met de gekke broek hun moeder over wat bankbiljetten aan te nemen. Die man was vast miljonair, hij reed de hele dag in een taxi rond.
En toen waren ze allemaal weg.
Behalve Vonni, die met hun moeder aan de keukentafel koffie ging zitten drinken. Iets in hun gezicht maakte duidelijk dat ze geen kleine jongens in hun buurt konden gebruiken.
‘Ik blijf maar een paar dagen, hoor, tot ik weer een beetje ben opgeknapt,’ beloofde Fiona toen ze het prachtige appartement van Elsa zag.
‘Ik ben blij met je gezelschap,’ stelde Elsa haar gerust. Ze haalde Fiona’s kleren uit de canvas tas, schudde ze uit en hing ze in de kast. ‘Er is hier ergens een strijkijzer, dus we kunnen huisvrouwtje spelen als we willen.’
Fiona keek naar de crèmekleurige linnen jurk en het blauwe jasje die op het balkonnetje te drogen hingen.
‘Wat ben jij netjes, Elsa. Die kleren had je gisteren aan bij de begrafenis en nu heb je ze alweer gewassen.’
‘Ik wil ze nooit meer aan. Ik wil ze weggeven aan iemand, maar eerst wilde ik ze wassen.’ Elsa zei dit zeer beheerst.
‘Maar, Elsa… zijn het dan niet je beste kleren? Ze zien er zo duur uit! Je kunt ze toch niet zomaar weggeven!’ Fiona was onthutst.
‘Jij moet ze maar eens passen, Fiona. Als ze je staan, mag jij ze hebben. Ik trek ze in elk geval nooit meer aan.’
Fiona leunde achterover tegen het kussen en deed haar ogen dicht. Ze kon het allemaal niet bevatten.
‘Ik ga een boek lezen. Buiten is het te heet, dus ik blijf hier bij jou in de kamer zitten. Probeer wat te slapen, maar als je wilt praten dan vind ik dat ook best.’
‘Ik heb niet zoveel meer om over te praten. Wat denk jij?’ vroeg Fiona met een dun stemmetje.
‘Misschien heb je er straks meer behoefte aan.’ Elsa glimlachte haar hartelijk toe. Ze trok een gordijn dicht om het wat donkerder te maken.
‘Kun je zo wel lezen?’ vroeg Fiona.
‘Ja, hoor, op deze plek is het licht genoeg.’ Elsa ging op een stoel vlak bij het raam zitten.
‘Heb je hem ontmoet, Elsa?’ vroeg Fiona.
‘Ja, ik heb hem gezien.’
‘En ben je daar blij om?’
‘Ach, het was eigenlijk alleen om afscheid te nemen. Er moesten dingen gezegd worden die niet gemakkelijk waren, maar dat is nu gebeurd. Voorwaarts mars… of hoe zeggen jullie dat?’
‘Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan.’ Fiona’s stem klonk slaperig. Het slaapmiddel dat ze had gekregen begon te werken. Weldra lag ze rustig te slapen. Elsa keek naar haar. Ze moest een jaar of drie-, vierentwintig zijn, maar ze zag er jonger uit. Maar goed dat het zo was afgelopen. Elsa had Vonni’s gefluisterde raadgeving echter ter harte genomen: ze zou er wel voor waken om tegen Fiona zelf ook maar iets in deze richting te zeggen.
Thomas had voor zichzelf uitgemaakt wat de beste tijd was om zijn zoon Bill te bellen: als de jongen aan het ontbijt zat. Hij toetste het nummer in en vroeg zich onderwijl af hoe groot de kans was dat hij zijn zoon direct aan de lijn zou krijgen. Drie op één waarschijnlijk, of misschien nog ongunstiger voor hem. Hij kon immers niet echt verwachten dat een kind de telefoon opnam als er ook twee volwassenen in huis waren.
Het was Andy die opnam.
‘Hé, die Thomas, goed dat je laatst belde, wat een verdomd akelige toestand moet dat daar bij jou zijn geweest.’
‘Ja, erg tragisch.’Thomas merkte dat zijn stem afgemeten en kortaf klonk. Er viel een stilte.
‘Maar is verder alles oké?’ vroeg Andy.
Wat een onuitstaanbare kerel. Een catastrofe die het hart uit een dorp had weggeslagen noemde hij ‘een verdomd akelige toestand’.
‘Alles kits,’ zei Thomas bijtend. ‘Is Bill in de buurt?’
‘Hij helpt zijn moeder met de afwas,’ zei Andy, alsof daarmee alles gezegd was.
‘Oké, maar zou je dan zo goed willen zijn hem te zeggen dat hij zijn handen afdroogt en naar de telefoon komt, want dat zijn vader van de andere kant van de wereld opbelt?’
‘Ik zal kijken of hij klaar is.’Andy klonk nog even joviaal.
‘Misschien kan zijn moeder het riskeren om hem te laten gaan, ook al is hij nog niet helemaal klaar.’ Thomas merkte dat hij zijn vuisten van woede had gebald. Hij was zich er vaag van bewust dat Vonni vanuit de keukendeur naar hem keek. Het maakte zijn stemming er niet beter op.
‘Hoi, papa.’ Bill klonk altijd blij als hij hem aan de telefoon kreeg.
‘Hoe gaat het met je, jongen? Is alles in orde?’
‘Ja, hoor. Hoort jouw eiland bij de Dodekanesos, papa?’
‘Nee, maar als je een atlas bij de hand hebt, vertel ik je waar het wel ligt…’
‘Nee, papa, de atlas ligt niet hier, alle boeken staan nu boven op de overloop,’ legde Bill uit.
‘Maar de atlas toch niet, zeker? En het woordenboek? Die heb je nodig als je naar de televisie kijkt, Bill, je moet niet goedvinden dat hij alles wat maar een beetje cultureel is opruimt om plaats te maken voor nog een roeimachine of zo’n ander stom fitnessapparaat.’ Zijn stem klonk oprecht gepijnigd.
Aan de andere kant van de lijn bleef het stil. Het kind deed zijn best te bedenken wat hij kon zeggen.
‘Haal je moeder, Bill, ik wil Shirley spreken.’
‘Nee, papa, dan gaan jullie weer ruziemaken, dat doen jullie altijd. Alsjeblieft, papa, het geeft helemaal niet waar de atlas is, als je even wacht ren ik naar boven om hem te halen.’
‘Nee, je hebt gelijk, het maakt niet uit waar de atlas is. Ik stuur je wel een e-mail met een tekening, dan kun je het zien. Tenminste, als de computer ook niet ergens is weggestopt waar niemand erbij kan.’
‘Nee, papa, natuurlijk niet.’ Het klonk verwijtend.
‘Vertel eens, wat ga je vandaag doen? Het is nog vroeg bij jullie, hè?’
‘Ja. Nou, eh, we gaan eerst naar het winkelcentrum. Ik krijg nieuwe gympen, en dan mag ik met Andy mee hardlopen om ze uit te proberen…’
‘Klinkt goed…’ zei Thomas met een grafstem over de lijn die hen over duizenden kilometers met elkaar verbond.
‘Ik mis je erg, jongen,’ zei hij uiteindelijk. Bill had al een tijdje niets meer gezegd.
‘Ja, papa, en ik mis jou ook heel erg, maar jij bent degene die is weggegaan,’ antwoordde de jongen.
‘Wie heeft dat tegen je gezegd? Je moeder? Andy? Hoor eens, Bill, we hebben het er eindeloos over gehad. Het was beter dat ik wegging, zodat jullie als gezin wat meer lucht kregen…’
‘Nee, papa, dat zegt mama helemaal niet,’ onderbrak zijn zoon hem. ‘En Andy ook niet. Ik zei alleen maar dat ik je mis en dat ik nog hier ben en jij degene bent die is weggegaan.’
‘Het spijt me, Bill. We zijn hier allemaal erg van slag. Er zijn zoveel mensen omgekomen. Vergeef me alsjeblieft. Ik bel heel gauw weer op.’ Hij verbrak de verbinding. Hij voelde zich ellendiger dan hij zich in jaren gevoeld had.
Vonni kwam hem een glas cognac brengen.
‘Nou, je hebt er een mooi zootje van gemaakt,’ zei ze.
‘Jij weet niet hoe het is om een zoon te hebben,’ zei hij. Hij vocht tegen zijn tranen.
‘Waarom ga je er zomaar van uit dat ik geen zoon heb?’ vroeg ze. Haar ogen keken hem furieus aan.
‘Heb je die dan?’ Hij was verbijsterd.
‘Ja, dus je hebt niet het monopolie op het ouderschap.’
‘Waar is hij? Waarom is hij niet bij jou?’
‘Omdat ik er net zo’n zootje van heb gemaakt als jij.’
Hij wist dat ze verder niets zou zeggen. Maar hoe kritisch ze zich ook opstelde, hij vond het toch een soort troost dat ze in de buurt was. Het was beter dan vier muren om tegenaan te janken en tegen tekeer te gaan om wat er met zijn innig geliefde zoon Bill gebeurde.
Georgi reed naar de taverna van zijn broer.
Hij had van iemand een grote schapenbout gekregen. Misschien kon Andreas die voor zijn gasten klaarmaken. Maar Andreas vertelde hem met een treurig gezicht dat vandaag alleen David naar zijn restaurant was gekomen en dat het er ook niet naar uitzag dat er die avond gasten zouden komen. Toen kreeg Andreas een idee. Ze konden de schapenbout ook op het politiebureau klaarmaken en alle jonge kerels die zich na de ramp en gedurende de begrafenisplechtigheid zo hadden ingezet een heerlijke maaltijd aanbieden.
Ze konden David en zijn vrienden er ook bij vragen, en Vonni natuurlijk. Andreas deed alle salade die hij had staan in een grote schaal. Hij was blij en opgetogen bij de gedachte voor een hele groep mensen te kunnen koken in plaats van in zijn eentje in zijn lege taverna te moeten zitten.
‘Het politiebureau heeft niet veel comfort te bieden,’ zei Georgi weifelend. ‘Het is niet zo’n gastvrije omgeving.’
‘We nemen de lange rode kussens mee voor op de banken.’ Andreas wilde zijn idee niet de grond in laten boren. ‘David, ren even naar Adoni’s kamer om ze te halen. Als je wilt, tenminste.’
David keek hem verbaasd aan. Adoni zat al jaren in Chicago, maar toch had hij hier blijkbaar nog steeds zijn eigen kamer.
‘Op de overloop links,’ zei Georgi, en David haastte zich de smalle trap op.
In de kamer hingen foto’s van de Atheense voetbalclub Panathinaikos en posters van een Grieks dansgezelschap; en er hingen afbeeldingen van Panagia, de Maagd Maria. De man die vertrokken was, Adoni, had blijkbaar gevarieerde interesses.
Zijn bed was opgemaakt alsof hij die avond weer zou terugkomen. Op het voeteneind lag een felrode opgevouwen sprei. Op de zitjes voor de ramen lagen lange, smalle rode kussens.
David keek uit het raam. De middagzon bescheen de heuvels met hun olijfgaarden en de blauwe baai van Aghia Anna. Wat zou die Adoni in Chicago voor uitzicht hebben? Het kon in de verste verte niet zo fraai zijn als dit. Hij pakte de kussens en ging naar beneden om het busje van Georgi te helpen inladen.
‘Dit zal ons allemaal een beetje opmonteren, Georgi, broer van me,’ zei Andreas met een gelukkige glimlach.
David keek naar hem met iets van verlangen.
Hij stelde zich voor dat hijzelf een vader had die zo blij kon zijn met simpele dingen.
Ze gingen eerst bij Thomas langs en lieten David bij hem achter. Thomas had wel oren naar een feestje. Hij zei dat hij wijn zou halen. Vonni zei dat ze het er met Elsa en Fiona over zou hebben. Ze legde David in een bewonderenswaardig tempo uit wat er gebeurd was en dat Fiona waarschijnlijk niet zo in de stemming was om ook te komen.
‘Wat vreselijk,’ zei David. En toen: ‘Maar welbeschouwd is het misschien maar…’
‘Stop, David… Als er iets is wat je niet tegen haar moet zeggen, is het dat wel. Misschien vind jij dat het zo is, en misschien ik ook wel, maar Fiona in elk geval niet. Ik zeg het je maar even.’
‘Heel verstandig,’ reageerde David. ‘Het is maar goed dat je me waarschuwt, want ik zeg altijd de verkeerde dingen. Maar hoe zit het met Elsa? Ik dacht dat ze met haar Duitse vriend was meegegaan?’
‘Daar zou ik ook maar met geen woord over reppen,’ zei Vonni. ‘Ook dit wil ik je maar even zeggen, op gevaar af dat je me voor een echte sfinx gaat verslijten.’
De jonge politieagenten genoten van de geur van het vlees dat bedekt met een mengsel van knoflook en rozemarijn op de grill lag. Ze hadden een vermoeiende, emotionele tijd achter de rug. Het was fijn om het er even van te nemen in het gezelschap van hun chef, diens broer, Vonni en de vier toeristen. Een van de jonge vrouwen leek wel een schoonheidskoningin, terwijl de andere er erg verzwakt uitzag, alsof ze net ziek was geweest.
De twee buitenlandse mannen waren erg verschillend: de ene was lang en slungelig en had een bespottelijk bermudashort met grote zakken aan, terwijl de andere klein was en er met zijn bril heel serieus uitzag.
De buitenlanders deden allemaal hun best een paar woorden Grieks te spreken. Ze wisten al dat crassi wijn betekende en de jonge agenten leerden hun wat wit en rood was: aspro en kokkino. Ze leerden hun ook de juiste uitspraak van yasou.
En op hun beurt leerden de toeristen de Grieken cheers, prosit, le chaim en santé zeggen.
Andreas sneed vol trots plakken van het vlees, terwijl het tussen de jagende wolken door schijnende maanlicht wisselende patronen op de golven van de baai legde.
‘Het lijkt al een eeuw geleden dat we in Kalatriada waren,’ zei Fiona.
‘Toen kletterde de regen ’s avonds op het dak en tegen de muren,’ zei Elsa. ‘Er is sindsdien ook zoveel gebeurd!’ Ze reikte naar Fiona’s hand en hield hem vast, een gebaar van solidariteit.
Fiona’s ogen vulden zich met tranen en David wierp een snelle blik op Vonni. Hoe wijs van haar dat ze hem had gewaarschuwd.
Beneden hen, vlak bij de haven, zagen ze dat een groepje jonge mannen zich voor het huis van Maria en Manos verzamelde. En niet veel later zagen ze andere mensen uit cafés en restaurants komen, die zich bij hen voegden.
‘Wat gebeurt daar?’ vroeg Thomas. Hij was bang dat er iets akeligs aan de hand was.
Georgi keek omlaag. ‘Ik kan het niet zien,’ zei hij. Hij wees een van de agenten aan. ‘Ga jij eens kijken of alles daar in orde is.’ Het was niet onmogelijk, zij het onwaarschijnlijk, dat er mensen waren die Manos de schuld van de tragedie gaven. Ze konden maar beter op alles voorbereid zijn.
Vonni zei zachtjes: ‘Er is niets aan de hand. Een paar jongens hebben gezegd dat ze vanavond graag ter ere van Manos en zijn vrienden voor zijn huis willen dansen, ter herinnering aan hem. Manos was een groot liefhebber van de sirtaki en andere dansen.’
‘Het is anders niet gebruikelijk dat hier na een begrafenis gedanst wordt,’ zei Georgi.
‘Maar dit was ook geen gewone begrafenis,’ zei Vonni rustig.
Terwijl ze toekeken vormden twaalf mannen in zwarte broeken en witte hemden een rij. Ze hielden elkaar bij de schouders vast. De bouzoukispelers sloegen een paar akkoorden aan en toen begonnen ze. Ze bogen, draaiden en sprongen in het maanlicht, zoals Manos en zijn vrienden tot een paar dagen terug ook zo vaak hadden gedaan.
Maria en haar kinderen zaten op stoelen voor hun kleine huis. Ooit, als dit alles ver achter hen lag, zouden de kinderen zich misschien nog de avond herinneren dat Aghia Anna voor hun vader danste. Er kwamen steeds meer mensen toegestroomd en zelfs vanaf het hooggelegen politiebureau was te zien dat mensen zich de tranen van het gezicht wisten.
De mensen begonnen op de maat van de muziek en de dans mee te klappen, iedereen deed mee.
Het groepje op de veranda van het politiebureau bleef staan kijken. Niemand zei iets. De toeristen hadden een dergelijk tafereel nog nooit aanschouwd.
Toen begon ook Elsa met de muziek mee te klappen en Thomas volgde meteen haar voorbeeld. David en Fiona wisselden een blik met elkaar en deden toen ook mee. Vervolgens vielen Vonni, de jonge agenten, Andreas en Georgi in. Ook zij hadden tranen in hun ogen terwijl ze de jonge mannen aanmoedigden die de eredans uitvoerden.
Elsa reikte Fiona, die hardop huilde, een papieren servetje aan.
‘Wat is dat mooi,’ zei Fiona toen ze weer kon spreken. ‘Ik vergeet deze nacht mijn hele leven niet.’
‘Ik ook niet,’ zei Thomas. ‘We mogen ons gelukkig prijzen dat we dit hebben mogen meemaken.’
De anderen konden geen woord uitbrengen. Toen zei Fiona, en haar stem klonk veel helderder dan je zou verwachten: ‘Dezelfde sterren stralen boven Athene en boven het huis van ieder van ons. Ik vraag me af wat onze familie en vrienden nu aan het doen zijn. Ze kunnen geen enkel idee hebben van wat wij hier nu op dit moment meemaken.’