Hoofdstuk 23
DE OORLOGSKREET
DE VOLGENDE morgen ging Pa fluitend ploegen. Hij kwam om twaalf uur thuis, zwart van het roet van de afgebrande prairie, maar hij was blij. Het lange gras bezorgde hem geen last meer.
Maar hij was ongerust over de Indianen. Er kwamen steeds meer Indianen in het lage rivierland. Overdag zagen Mary en Laura de rook van hun vuren, en 's avonds hoorden ze het woeste geschreeuw.
Pa kwam vroeg van het veld. Hij deed het stalwerk vroeg, en sloot Pet en Patty, Langoor en de koe en het kalf in de stal. Ze mochten niet buiten blijven op het erf om in het koele maanlicht te grazen.
Toen de duisternis begon te vallen op de prairie en de wind was gaan liggen, werd het lawaai uit de Indianenkampen luider en wilder. Pa haalde Jack in huis. De deur werd gesloten en het klinkriempje naar binnen getrokken. Niemand kon er voor de volgende morgen uit.
De nacht viel langzaam om het kleine huis, en de duisternis was beangstigend. De Indianen gilden, en op een avond begonnen de Indiaanse trommels te bonzen.
In haar slaap hoorde Laura aldoor het woeste
gegil en die wilde, bonzende trommels. Ze hoorde het getik van
Jacks poten, en zijn diepe grom. Soms ging Pa opzitten in bed om te
luisteren.
Op een avond haalde hij zijn kogelvorm uit de kist onder het bed. Hij zat heel lang voor de haard lood te smelten en kogels te maken. Hij hield niet op, voor hij het laatste stukje lood gebruikt had.
Laura en Mary lagen wakker en keken naar hem. Hij had nog nooit eerder zoveel kogels achter elkaar gemaakt. Mary vroeg: „Waarom doet u dat, Pa?"
„O, ik heb niets anders te doen," zei Pa, en hij begon vrolijk te fluiten. Maar hij had de hele dag geploegd. Hij was te moe om viool te spelen. Hij had naar bed kunnen gaan, inplaats van zo op te zitten en kogels te maken.
Er kwamen geen Indianen meer naar het huis. Dagenlang hadden Mary en Laura geen enkele Indiaan gezien. Mary wilde liever niet meer naar buiten. Laura moest alleen buiten spelen, en de prairie gaf haar een vreemd gevoel. Alsof het er niet veilig was. Hij scheen iets te verbergen. Soms had Laura het gevoel dat iets op haar loerde, dat iets haar van achteren besloop. Ze draaide zich vlug om, en er was niets.
Meneer Scott en meneer Edwards kwamen, met hun geweren bij zich, bij Pa op het veld praten. Ze praatten een hele tijd, daarna gingen ze samen weg. Laura was teleurgesteld, omdat meneer Edwards niet naar huis kwam.
Onder het eten zei Pa tegen Ma, dat er gepraat was over het maken van een versterking. Laura wist niet wat een versterking was. Pa had tegen meneer Scott en meneer Edwards gezegd, dat het een dwaas idee was. Hij zei tegen Ma: „Als we er een nodig hebben, dan is dat vóór we er een kunnen bouwen. En het laatste wat we moeten doen is doen of we bang zijn."
Mary en Laura keken elkaar aan. Ze wisten, dat ze niets hoefden vragen. Ze zouden alleen te horen krijgen, dat kinderen aan tafel hun mond moesten houden, behalve als er iets tegen hen gezegd werd. Of dat kinderen gezien, maar niet gehoord moesten worden.
Die middag vroeg Laura aan Ma wat een versterking was. Ma zei, dat het iets was om kinderen nieuwsgierig te maken. Dat betekende, dat grote mensen je niet wilden zeggen wat het was. En Mary wierp een blik op Laura die betekende: „Zie je wel".
Laura begreep niet waarom Pa zei, dat hij niet moest doen of hij bang was. Pa was nooit bang. Laura wilde niet doen of ze bang was, maar ze was het. Ze was bang voor de Indianen.
Jack legde nooit meer zijn oren in zijn nek en lachte niet meer tegen Laura. Zelfs als ze hem aaide, waren zijn oren gespitst, stonden zijn nekharen overeind, en trokken zijn lippen weg van zijn tanden. Zijn ogen waren boos. Iedere avond gromde hij woester, en iedere avond sloegen de trommels van de Indianen vlugger, vlugger, en het wilde gehuil klonk hoger en hoger, vlugger, wilder.
Middenin de nacht ging Laura rechtop zitten en gilde. Het koude zweet was haar overal uitgebroken door een of ander verschrikkelijk geluid.
Ma kwam vlug naar haar toe en zei op haar kalme manier: „Stil zijn, Laura. Je moet Carrie niet bang maken."
Laura klemde zich aan Ma vast, en Ma had haar jurk aan. Het vuur was bedekt met as, en het huis was donker, maar Ma was niet naar bed gegaan. Door het raam viel maanlicht. Het luik was open, en Pa stond in het donker bij het raam uit te kijken. Hij had zijn geweer bij zich.
Buiten in het donker sloegen de trommels en de Indianen gilden woest.
Toen kwam dat verschrikkelijke geluid weer. Laura dacht dat ze wegzonk, ze kon zich nergens aan vastklampen; er was nergens houvast. Het leek heel lang te duren, voor ze kon zien of denken of praten.
Ze gilde: „Wat is dat? Wat is dat? O, Pa, wat is dat?"
Ze rilde van top tot teen, en ze had een misselijk gevoel in haar maag. Ze hoorde de trommels roffelen en het wilde huilende gegil, en ze voelde dat Ma haar veilig vasthield. Pa zei: „Dat is de Indiaanse oorlogskreet, Laura."
Ma zei zachtjes iets, en hij antwoordde: „Ze kunnen het net zo goed weten, Caroline."
Hij legde Laura uit, dat dat de Indiaanse manier was om over oorlog te spreken. De Indianen spraken er alleen maar over, en ze dansten om hun vuren. Mary en Laura hoefden niet bang te zijn, want Pa was er, en Jack was er, en er waren soldaten in de forten. „Niet bang zijn dus, Mary en Laura," zei hij nog eens.
Laura zuchtte en zei: „Nee Pa." Maar ze was
ontzettend bang. Mary kon niets zeggen; ze lag te rillen onder de
dekens.
Toen begon Carrie te huilen, en Ma droeg haar naar de schommelstoel en wiegde haar zachtjes. Laura kroop uit bed en nestelde zich tegen Ma's knie. En Mary, alleen gelaten, sloop haar achterna en kroop er ook bij. Pa bleef bij het raam staan uitkijken.
Het leek alsof de trommels in Laura's hoofd roffelden. Het leek alsof ze diep in haar roffelden. Het woeste, razende gegil was erger dan wolven. Er kwam iets nog ergers, dat wist Laura. Toen kwam het - de Indiaanse oorlogskreet.
Een nachtmerrie is niet zo verschrikkelijk als
die nacht was. Een nachtmerrie is maar een droom, en op het ergste
ogenblik word je wakker. Maar dit was werkelijkheid en Laura kon
niet wakker worden. Ze kon het niet ontlopen.
Toen de oorlogskreet weggestorven was, besefte Laura dat hij haar nog niet gepakt had. Ze was nog altijd in het donkere huis, en ze zat dicht tegen Ma aangedrukt. Ma beefde helemaal. Jacks gehuil eindigde in een jammerende grom. Carrie begon weer te schreien, en Pa veegde zijn voorhoofd af en zei: „Ffff!"
„Ik heb nog nooit zoiets gehoord," zei Pa. „Hoe denk je dat ze dat hebben leren doen?" vroeg hij, maar niemand gaf er antwoord op.
„Ze hebben geen geweren nodig. Die gil is voldoende om iedereen een doodschrik te bezorgen," zei hij. „Mijn mond is zo droog, dat ik geen liedje zou kunnen fluiten, al zou mijn leven er van afhangen. Breng mij een beetje water, Laura."
Hierdoor voelde Laura zich beter. Ze droeg een schep water naar Pa bij het raam. Hij nam het aan en glimlachte tegen haar, en daardoor voelde ze zich nog veel beter. Hij dronk een beetje en glimlachte nog eens en zei: „Ziezo! Nu kan ik fluiten!"
Hij floot een paar noten om haar te tonen dat hij het kon.
Toen luisterde hij. En ook Laura hoorde ver weg het zachte kloppe-klop, klop-klop, kloppe-klop klop, van een galopperende pony. Het kwam dichterbij.
Aan de ene kant van het huis klonk het tromgeroffel en het snelle, schrille gegil, en aan de andere kant klonk het eenzame geluid van de galopperende ruiter.
Dichter- en dichterbij kwam het. Toen klepperden de hoeven luid, en plotseling gingen ze langs. De hoefslag ging voorbij, het rivierpad af, en werd zwakker.
In het maanlicht zag Laura de achterkant van een kleine zwarte Indiaanse pony, met een Indiaan op zijn rug. Ze zag de onduidelijke vorm van een deken en een bloot hoofd en een gewuif van veren erboven, en het maanlicht op een geweerloop, en toen was alles verdwenen. Er was alleen maar de lege prairie.
Pa zei, dat hij verdraaid niet wist wat dat te betekenen had. Hij zei, dat het de Osage-Indiaan was, die geprobeerd had Frans met hem te praten. 190
Hij vroeg: „Wat doet hij hier op dit uur, en waarom rijdt hij, alsof de duivel hem achterna zit?"
Niemand antwoordde, omdat niemand het wist.
De trommels roffelden en de Indianen gilden. De verschrikkelijke oorlogskreet klonk nog eens en nog eens.
Langzamerhand, na een lange tijd, werden de kreten zwakker en minder. Tenslotte schreide Carrie zich in slaap. Ma stuurde Mary en Laura weer naar bed.
De volgende dag mochten ze het huis niet uit. Pa bleef in de buurt. Er kwam geen enkel geluid uit de Indianenkampen. De hele wijde prairie was stil. Alleen de wind blies over de geblakerde aarde, waar geen ritselend gras meer stond. De wind blies met een ruisend geluid, als van stromend water, langs het huis.
Die nacht was het lawaai in de Indianenkampen erger dan de voorgaande nacht. Weer waren de oorlogskreten verschrikkelijker dan de afschuwelijkste nachtmerrie. Laura en Mary kropen dicht tegen Ma aan, arme kleine Carrie schreide, Pa stond met zijn geweer op wacht bij het raam. En de hele nacht liep Jack grommend heen en weer, en hij huilde als de oorlogskreten kwamen.
De volgende nacht, en de volgende nacht, en de volgende nacht, waren erger en erger. Mary en Laura waren zo moe, dat ze in slaap vielen als de trommels roffelden en de Indianen gilden. Maar van een oorlogskreet schrokken ze steeds weer klaar wakker.
En de stille dagen waren nog erger dan de nachten. Pa stond voortdurend te kijken en te luisteren. De ploeg stond op het veld waar hij hem achtergelaten had; Pet en Patty en het veulen en de koe en het kalf bleven in de schuur. Mary en Laura mochten het huis niet uit. En Pa hield voortdurend de hele prairie in het oog, en hij draaide zijn hoofd snel om naar het geringste geluid. Hij at 's middags nauwelijks; hij stond aldoor op en ging naar buiten om de hele prairie af te kijken.
Op een dag zakte zijn hoofd omlaag op de tafel, en zo sliep hij in. Ma en Mary en Laura hielden zich stil om hem te laten slapen. Hij was zo moe. Maar na een ogenblik werd hij met een schok wakker, en hij zei kortaf tegen Ma: „Laat me dat niet weer gebeuren!"
„Jack lette op," zei Ma zacht.
Die nacht was de ergste van alle. De trommels gingen sneller en het gegil was luider en woester. Langs de hele rivier antwoordden oorlogskreten op oorlogskreten, en de kliffen weerklonken ervan. Rust was onmogelijk. Laura had overal pijn, en precies in haar maagstreek had ze een vreselijke pijn.
Pa zei bij het raam: „Ze hebben ruzie onder elkaar, Caroline. Misschien gaan ze met elkaar vechten."
„O, Karel, als dat eens waar was!" zei Ma.
De hele nacht was er geen ogenblik rust. Vlak voor het ochtend werd stierf de laatste oorlogskreet weg, en Laura sliep tegen Ma's knie.
Ze werd wakker in bed. Mary sliep naast haar. De deur stond open, en aan het zonlicht op de vloer zag Laura, dat het bijna middag was. Ma was eten aan het koken. Pa zat op de drempel.
Hij zei tegen Ma: „Daar gaat weer een hele troep naar het zuiden."
Laura liep in haar nachtpon naar de deur, en ze zag in de verte een lange rij Indianen. De rij kwam uit de zwarte prairie te voorschijn en verwijderde 192 zich naar het zuiden. De Indianen op hun pony's waren in de verte zo klein, dat ze niet veel groter dan mieren leken.
Pa zei, dat twee grote groepen Indianen die morgen naar het westen waren gegaan. Nu ging deze naar het zuiden. Dat betekende dat de Indianen ruzie met elkaar hadden gehad. Ze verlieten hun kampen in het lage rivierland. Ze zouden niet samen op de grote buffeljacht gaan.
Die avond kwam de duisternis rustig. Er was geen ander geluid dan het ruisen van de wind.
„Vannacht slapen we!" zei Pa, en dat deden ze. Ze droomden die hele nacht zelfs niet. En 's morgens lag Jack nog slap en uitgeput op dezelfde plek, waar hij had liggen slapen toen Laura naar bed ging.
De volgende nacht was het weer stil, en weer sliepen ze allemaal vast. Die morgen zei Pa, dat hij zich zo fris als een hoentje voelde, en dat hij een kleine verkenningstocht langs de rivier ging maken.
Hij legde Jack aan de ketting aan het huis, en hij nam zijn geweer en verdween uit het gezicht langs het rivierpad.
Laura en Mary en Ma moesten geduldig wachten tot hij terugkwam. Ze bleven in huis en verlangden naar zijn komst. Het zonlicht was nog nooit zo langzaam over de vloer gekropen als die dag.
Maar hij kwam terug. Achter in de middag kwam hij. En alles was in orde. Hij was de rivier naar beide kanten ver afgelopen, en hij had veel verlaten Indianenkampen gezien. Alle Indianen waren weggegaan, behalve de Osage-stam.
In de bossen had Pa een Osage-Indiaan ontmoet, die met hem kon praten. Die Indiaan vertelde, dat alle Indianen, behalve de Osage-Indianen, van plan waren geweest om de blanken, die het Indiaanse gebied binnen gekomen waren, te doden. En ze maakten zich juist gereed om het te gaan doen, toen middenin hun rumoerige bijeenkomst de eenzame Indiaanse ruiter aankwam.
Die Indiaan was van zo ver en zo hard aan komen rijden, omdat hij niet wilde dat ze de blanken zouden doden. Hij was een Osage-Indiaan en een groot krijger.
„Soldat du Chêne," zei Pa dat hij heette.
„Hij redeneerde dag en nacht," zei Pa, „tot alle andere Osage-Indianen het met hem eens waren. Toen stond hij op en deelde de andere stammen mee, dat als ze ons iets zouden doen, de Osage-Indianen dat zouden beletten."
Dat was de reden geweest van al dat lawaai op die laatste verschrikkelijke nacht. De andere stammen huilden tegen de Osage-Indianen, en de Osage-Indianen huilden terug. De andere stammen durfden Soldat du Chêne en al zijn Osage-Indianen niet aan te vallen, en daarom waren ze de volgende dag weggetrokken.
„Dat is tenminste één goede Indiaan!" zei Pa. Wat meneer Scott ook zei, Pa geloofde niet dat .de enige goede Indiaan een dode Indiaan was.