Hoofdstuk 6

HET HUIS IN

„DE WANDEN staan overeind," zei Pa de volgende morgen tegen Ma. „We kunnen er beter intrekken en ons zo goed mogelijk redden zonder een vloer en de rest. Ik moet zo vlug mogelijk de stal bouwen, dat Pet en Patty ook binnen kunnen zijn. Vannacht hoorde ik aan alle kanten wolven huilen, leek het wel, en dichtbij ook."

„Nou, je hebt je geweer, en ik maak me dus niet ongerust," zei Ma.

„Ja, en Jack is er. Maar ik zal me geruster voelen als jij en de meisjes flinke stevige wanden om je heen hebt."

„Hoe komt het, denk je, dat we geen Indianen gezien hebben?" vroeg Ma.

„Och, dat weet ik niet," antwoordde Pa onverschillig. „Ik heb hun kampeerplaatsen tussen de kliffen gevonden. Ze zijn nu op jacht, denk ik."

Toen riep Ma: „Meisjes! De zon is op!" en Laura en Mary kropen uit bed en in hun kleren.

„Gauw je eten opeten," zei Ma en ze legde de rest van het vlees van gisteren op hun tinnen borden. „We gaan vandaag het huis in, en alle spaanders moeten eruit."

Daarom aten ze vlug en gingen toen vlug alle spaanders uit het huis halen. Ze liepen zo hard als ze konden heen en weer, vulden hun rokken met spaanders en gooiden ze op een hoop naast het vuur. Maar toch lagen er nog spaanders in het huis, toen Ma met haar takkenbezem de grond begon te vegen.

Ma hinkte, ofschoon haar gekneusde enkel beter begon te worden. Toch had ze de aarden vloer gauw schoon, en toen gingen Mary en Laura haar helpen om alles in het huis te dragen.

Pa zat bovenop een wand en spande het zeil van de wagen over het dakgeraamte van dunne stammetjes. Het zeil zwol in de wind, Pa's baard waaide wild door elkaar en zijn haar stond recht overeind op zijn hoofd alsof het weg wilde vliegen. Hij hield het zeil stevig vast en leverde er een waar gevecht mee. Een keer rukte het zo hard, dat Laura dacht dat hij los moest laten of anders als een vogel de lucht in zeilen. Maar hij hield zich stevig met zijn benen vast aan de wand en stevig met zijn handen aan het zeildoek, en hij bond het vast.

„Ziezo!" zei hij tegen het zeil. „Blijf waar je bent, verrr..."

„Karel!" zei Ma. Ze had haar armen vol dekens en keek verwijtend naar hem omhoog.

„.. .verrr.. .draaid!" zei Pa tegen het zeildoek. „Zeg, Caroline, wat dacht je dat ik had willen zeggen?"

„O Karel, wat ben jij een schobbejak!" zei Ma.

Langs een hoek van het huis kwam Pa naar beneden. De einden van de stammen staken uit, en hij gebruikte ze als ladder. Hij haalde zijn hand door zijn haar zodat het nog wilder overeind stond, en Ma begon te lachen. Toen omarmde hij haar met dekens en al.

Toen keken ze naar het huis en Pa zei: „Lijkt het een prettig huis of niet!"

„Ik zal blij zijn als ik erin ben," zei Ma.

Er was geen deur en er waren geen ramen. Er was geen andere vloer dan de grond en geen ander dak dan het zeildoek. Maar het huis had flinke, stevige wanden, en het zou blijven staan waar het stond. Het was niet als de wagen, die elke morgen ergens anders heentrok.

„Het zal ons hier goed gaan, Caroline," zei Pa. „Het is hier een prachtig land. Het is een land waar ik graag mijn verdere leven zal blijven."

„Zelfs als het helemaal bewoond is?" vroeg Ma.

„Zelfs als het helemaal bewoond is. Het hindert niet hoeveel mensen hier komen wonen; hoe dicht ze ook op elkaar zitten, dit land zal nooit vol lijken. Kijk die hemel eens!"

Laura begreep wat hij bedoelde. Ze hield ook van deze plek. Ze hield van de reusachtige hemel en van de wind, en van het onafzienbare land. Alles was zo fris en schoon en groot en mooi.

Tegen het middageten was het huis op orde. De bedden waren netjes opgemaakt op de grond. De bok van de wagen en twee stukken stam dienden als stoelen. Pa's geweer lag op zijn houten pennen boven de deuropening. Dozen en pakken stonden netjes tegen de wanden. Het was een prettig huis. Een zacht licht scheen door het zeildoeken dak, wind en zonneschijn stroomden door de venstergaten, en alle spleten in de vier wanden stonden een beetje in gloed, want de zon stond op zijn hoogst.

Alleen het kampvuur bleef waar het was. Pa zei dat hij, zodra hij gelegenheid had, in het huis een haard zou bouwen. Hij zou ook van planken een stevig dak maken, voor de winter kwam. Hij zou een vloer van halve stammen leggen, en bedden en tafels en stoelen maken. Maar al dat werk moest wachten tot hij meneer Edwards geholpen had en hij een stal voor Pet en Patty had gebouwd.

„Wanneer dat allemaal klaar is," zei Ma, „wil ik een waslijn hebben."

Pa lachte. „Ja, en ik wil een put hebben."

Na het eten spande hij Pet en Patty voor de wagen en hij haalde een tobbevol water uit de rivier, zodat Ma de was kon doen. „Je zou in de rivier kunnen wassen," zei hij. „Zoals de Indianen-vrouwen."

„Als we als Indianen wilden leven, zou je een gat in het dak kunnen maken voor de rook, en dan konden we een vuur maken op de vloer in het huis," zei Ma. „Zoals de Indianen."

Die middag waste ze de kleren in de tobbe en ze spreidde ze over het gras uit om te drogen.

Na het avondeten gingen ze een poosje bij het kampvuur zitten. Die nacht zouden ze in het huis slapen; ze zouden nooit meer naast een kampvuur slapen. Pa en Ma praatten over de familie in Wisconsin, en Ma wou dat ze hun een brief kon sturen. Maar Independence was zeventig kilometer ver weg, en er kon alleen een brief verzonden worden als Pa de lange tocht naar het postkantoor daar maakte.

In de grote verre bossen wisten grootvader en grootmoeder en de tantes en ooms en neefjes en nichtjes niet waar Pa en Ma en Laura en Mary en kleine Carrie waren. En zoals ze daar bij het kampvuur zaten, wist geen van hen wat er wel in de grote bossen was gebeurd. Het was niet mogelijk daar achter te komen.

„Zo, het is bedtijd," zei Ma. Kleine Carrie sliep al. Ma droeg haar naar binnen en kleedde haar uit, terwijl Mary Laura's jurk en onderjurk van achteren losknoopte, en Pa een deken voor het deurgat hing. De deken zou beter zijn dan helemaal geen deur. Toen ging Pa naar buiten om Pet en Patty dicht bij huis te halen.

Hij riep zachtjes naar binnen: „Kom buiten Caroline, en kijk naar de maan."

Mary en Laura lagen in hun kleine bed op de grond in het nieuwe huis, en keken naar de hemel door het venstergat aan de oostkant. De glanzende rand van de grote, heldere maan stond onderin de vensterruimte, en Laura ging rechtop zitten. Ze keek naar de grote maan, die stil langs de heldere hemel klom.

Zijn licht maakte zilveren lijnen van alle spleten aan die kant van het huis. Het licht stroomde door het venstergat en wierp een zacht glanzend vierkant op de vloer. Het was zo licht, dat Laura Ma duidelijk zag toen ze de deken voor de deur optilde en binnen kwam.

Toen ging Laura heel vlug weer liggen, voor Ma haar ongehoorzame opzitten in bed zag.

Ze hoorde Pet en Patty zachtjes tegen Pa hinniken. Toen klonk langs de grond hun zachte hoefslag in haar oor.

Pet, Patty en Pa kwamen naar het huis toe, en Laura hoorde Pa zingen:

„Zeil voort, zil'vren maan!

Langs de hemel straalt uw licht..."

Zijn stem leek een deel van de nacht en het maanlicht en de stilte van de prairie. Hij kwam zingend bij de deuropening:

Bij het zilveren licht van de maan..."

Zachtjes zei Ma: „Sssst, Karel. Je maakt de kinderen wakker."

Toen kwam Pa stil binnen. Jack volgde hem op zijn hielen en ging dwars voor de deuropening liggen. Nu waren ze allemaal binnen de dikke wanden van hun nieuwe thuis, en ze waren veilig en geborgen. Half in slaap hoorde Laura een langgerekt gehuil van een wolf opstijgen, verweg op de prairie, maar er gleed alleen een lichte huivering over haar rug en ze viel in slaap.