Hoofdstuk 7

DE WOLVEN

IN EEN dag bouwden Pa en meneer Edwards de stal voor Pet en Patty. Ze legden zelfs het dak erop, en ze werkten zo laat door, dat Ma met het avondeten op ze moest wachten.

Er was geen staldeur, maar in het maanlicht sloeg Pa twee stevige palen diep in de grond, aan elke kant van het deurgat een. Hij bracht Pet en Patty in de stal, en daarna stapelde hij korte, gekloofde stammen bovenop elkaar voor het deurgat. Ze werden door de palen op hun plaats gehouden en vormden een stevige wand.

„Laat nu de wolven maar huilen!" zei Pa. „Ik kan vannacht slapen."

Toen hij de volgende morgen de gekloofde stammen achter de palen weghaalde, was Laura een en al verbazing. Naast Pet stond een wankelend veulentje met lange poten en lange oren.

Toen Laura er naartoe liep, legde Pet, die anders zo lief was, haar oren in haar nek en ze hapte met haar tanden naar Laura.

„Hier blijven, Laura!" zei Pa kortaf. Hij zei tegen Pet: „Nou, Pet, je weet toch dat we je veulentje niets zullen doen." Pet antwoordde met een zacht gehinnik. Ze vond het goed dat Pa haar veulen aaide, maar ze wilde niet dat Laura en Mary er dicht bij kwamen. Zelfs als ze ernaar gluurden door de spleten in de stalwand, rolde Pet met haar ogen en liet haar tanden zien. Ze hadden nog nooit een veulen met zulke lange oren gezien. Pa zei, dat het een muildiertje was, maar Laura zei dat het op een haas leek. Daarom noemden ze het veulentje Langoor.

Wanneer Pet aan haar lijn zat en Langoor om haar heen dartelde en zich over de grote wereld verbaasde, moest Laura goed op kleine Carrie passen. Als er een ander dan Pa bij Langoor kwam, brieste Pet woedend en schoot ze op dat kleine meisje af om het te bijten.

De volgende zondag vroeg in de middag reed Pa op Patty de prairie op, om eens rond te kijken. Er was meer dan genoeg vlees in huis, zodat hij zijn geweer niet mee nam.

Hij reed weg door het hoge gras, langs de rand van de kliffen. Er vlogen vogels voor hem op, cirkelden rond en daalden in het gras. Pa keek ondertussen omlaag, het lage rivierland in; misschien keek hij naar herten die daar graasden. Toen ging Patty over in een galop, en zij en Pa werden snel kleiner. Al gauw was er alleen maar golvend gras waar ze geweest waren.

Laat in de middag was Pa nog niet terug. Ma rakelde het vuur op, legde er spaanders op en begon het avondeten klaar te maken. Mary was in huis en paste op Carrie, en Laura vroeg aan Ma: „Wat is er met Jack?"

Jack liep heen en weer en keek ongerust. Hij stak zijn neus onderzoekend in de wind, en het haar op zijn rug kwam omhoog en ging weer liggen, en kwam toen weer omhoog. Plotseling klonk het dreunen van Pets hoeven. Ze draafde langs de cirkel van haar lijn, en bleef toen zacht hinnikend staan. Langoor kwam dicht bij haar staan.

„Wat is er, Jack?" vroeg Ma. Hij keek naar haar op, maar hij kon niets zeggen. Ma speurde de hele kring van aarde en hemel af. Ze kon niets ongewoons zien.

„Waarschijnlijk is het niets, Laura," zei ze. Ze rakelde gloeiend hout rond de koffiepot en de spinnekop en bovenop de bakoven. Het prairiehoen siste in de spinnekop en de maiskoeken begonnen lekker te ruiken. Maar intussen keek Ma voortdurend de hele prairie af. Jack liep rusteloos rond, en Pet graasde niet. Ze keek naar het noordwesten, de richting die Pa opgegaan was, en hield haar veulen vlak bij zich.

Opeens kwam Patty er aandraven over de prairie. Met gestrekte hals liep ze zo hard ze kon, en Pa lag bijna plat voorover op haar rug.

Ze was de stal al voorbij voor Pa haar tot stilstand kon brengen. Dat ging met zo'n kracht, dat ze bijna kwam te zitten. Ze trilde helemaal en haar zwarte vel zat onder de strepen zweet en schuim. Pa sprong omlaag. Ook hij hijgde.

„Wat is er, Karel?" vroeg Ma.

Pa keek in de richting van de rivier, zodat Ma en Laura ook die kant uitkeken. Ze konden alleen maar de ruimte boven het lage rivierland zien, met een paar boomtoppen erin, en de verre toppen van de aarden kliffen onder het gras van de hoge prairie.

„Wat is er?" vroeg Ma weer. „Waarom heb je Patty zo afgereden?"

Pa haalde diep adem. „Ik was bang dat de wolven hier eerder zouden zijn dan ik. Maar ik zie dat alles in orde is."

„Wolven!" riep ze. „Welke wolven?"

„Alles is in orde, Caroline," zei Pa. „Laat iemand even op adem komen."

Toen hij een beetje op adem gekomen was, zei hij: „Ik heb Patty niet afgereden. Alleen zo kon ik haar de baas blijven. Vijftig wolven, Caroline, de grootste wolven die ik ooit gezien heb. Zoiets zou ik niet graag nog eens doormaken, voor geen goud."

Op dat ogenblik gleed er een schaduw over de prairie, want de zon was ondergegaan, en Pa zei: „Ik zal het je later vertellen."

„We zullen binnen eten," zei Ma.

„Dat is niet nodig," zei hij. „Jack zal ons vroeg genoeg waarschuwen."

Hij haalde Pet en haar veulen van de lijn. Hij bracht ze niet zoals anders met Patty naar de rivier om te drinken. Hij gaf hun het water uit Ma's wastobbe, die gevuld klaar stond voor de was van de volgende dag. Hij wreef Patty's bezwete flanken en benen en zette haar met Pet en Langoor op stal.

Het avondeten was klaar. Het vuur vormde een kring van licht in het donker. Laura en Mary bleven dicht bij het vuur, en hielden kleine Carrie bij zich. De duisternis stond voelbaar om hen heen en ze keken voortdurend achterom naar de plek waar de duisternis zich vermengde met de lichtrand van het vuur. Daar bewogen schaduwen, alsof ze leefden.

Jack zat rechtop naast Laura. De puntjes van zijn oren waren gespitst en hij luisterde naar de duisternis. Af en toe liep hij er een eindje in. Hij liep het hele kampvuur rond, en kwam weer naast Laura zitten. Het haar op zijn dikke nek lag plat en hij gromde niet. Zijn tanden waren een beetje te zien, maar dat kwam omdat hij een buldog was.

Laura en Mary aten hun maiskoeken en de boutjes van het prairiehoen, en ze luisterden naar Pa, die Ma van de wolven vertelde.

Hij had nog meer buren gevonden. Er kwamen voortdurend nieuwe bewoners het land binnen, die aan beide kanten van de rivier gingen wonen. Geen vijf kilometer weg, in een laagte van de hoge prairie, waren een man en een vrouw een huis aan het bouwen. Ze heetten Scott, en Pa zei dat het aardige mensen waren. Tien kilometer verder woonden twee ongetrouwde jongens in een huis. Ze hadden twee stukken land genomen, en het huis op de scheidingslijn gebouwd. De slaapbank van de een stond tegen de ene wand van het huis, en de slaapbank van de ander stond tegen de andere wand. Zo sliep ieder op zijn eigen land, ofschoon ze in hetzelfde huis woonden en het huis maar twee meter breed was. Ze kookten en aten samen middenin het huis.

Pa had nog niets over de wolven gezegd. Laura wou dat hij begon. Maar ze wist, dat ze niets mocht zeggen als Pa aan het praten was.

Hij zei, dat die twee vrijgezellen niet wisten dat er nog anderen in het land waren. Ze hadden alleen maar Indianen gezien. Daarom waren ze blij toen ze Pa zagen, en hij was er langer gebleven dan hij van plan was.

Daarna reed hij verder, en vanaf een hoogtetje in de prairie zag hij een witte stip in het lage rivierland. Hij dacht, dat het een huifkar was, en dat was zo. Er waren een man en vrouw en vijf kinderen bij. Ze hadden in het lage rivierland gekampeerd omdat een van hun paarden ziek was. Het paard was nu beter, maar van de ongezonde nachtlucht vlakbij de rivier hadden ze moeraskoorts gekregen. De man en zijn vrouw en de drie oudste kinderen waren te ziek om op te staan. Een jongetje en een meisje, niet groter dan Mary en Laura, zorgden voor hen.

Pa deed daarom voor hen wat hij kon, en toen reed hij terug om het aan de vrijgezellen te vertellen. Een van hen reed dadelijk weg om het gezin op de hoge prairie te brengen, waar ze in de gezonde lucht gauw beter zouden worden.

Van het een was het ander gekomen, waardoor Pa later naar huis ging dan zijn bedoeling was. Hij nam een korte weg over de prairie, en terwijl hij voortdraafde op Patty, kwam er plotseling uit een dalletje een troep wolven te voorschijn. In een oogwenk was Pa er door omringd.

„Het was een grote troep," zei Pa. „Wel vijftig wolven, en de grootste wolven die ik ooit van mijn leven gezien heb. Hun aanvoerder is een groot grijs beest, van wel een meter hoog. Wil je wel geloven, dat mijn haar recht overeind stond."

„En je had je geweer niet," zei Ma.

„Dat bedacht ik ook. Maar mijn geweer zou me weinig geholpen hebben als ik het gehad had. Je kunt niet met één geweer tegen vijftig wolven op. En Patty kon niet harder lopen dan zij."

„Wat deed je?" vroeg Ma.

„Niets," zei Pa. „Patty probeerde weg te hollen. Ik heb nooit iets vuriger gewenst, dan daar weg te komen. Maar ik wist, dat als Patty het maar even probeerde, die wolven ons meteen zouden bespringen en neertrekken. Ik dwong Patty dus om stapvoets te blijven lopen."

„Grote goedheid, Karel!" zei Ma zachtjes.

„Ja, zoiets zou ik voor geen goud nog eens doormaken. Ik heb nog nooit zulke wolven gezien, Caroline. Een grote knaap draafde vlak bij mijn stijgbeugel mee. Ik had hem een schop in zijn ribben kunnen geven. Ze trokken zich niets van mij aan. Ze hadden zeker net gejaagd en zich vol gegeten.

„Heus waar, Caroline, die wolven sloten Patty en mij gewoon in en draafden met ons mee. Op klaarlichte dag. Precies als een koppel honden, dat met een paard meeloopt. Ze waren overal om ons heen, en draafden met ons mee, en sprongen en speelden en beten naar elkaar, net als honden."

„Grote goedheid, Karel!" zei Ma weer. Laura's hart bonsde, en met wijdopen mond en ogen staarde ze Pa aan.

„Patty beefde over haar hele lijf, en vocht met het bit," zei Pa. „Ze droop van het zweet, zo bang was ze. Ik zweette ook. Maar ik dwong haar om stapvoets te lopen, en zo liepen we tussen die wolven mee. Ze gingen wel een halve kilometer gewoon met ons mee. Die grote knaap draafde naast mijn stijgbeugel alsof hij er blijven wilde.

„Toen kwamen we bij de ingang van een dalletje, dat omlaag liep naar het rivierland. De grote grijze aanvoerder sloeg het dalletje in en de hele troep draafde achter hem aan naar beneden. Zodra de laatste in het dalletje was, liet ik Patty gaan.

„Ze holde regelrecht naar huis, dwars over de prairie. En ze zou niet harder hebben kunnen lopen, als ik haar met een leren zweep geranseld had. Ik was de hele weg bang. Ik dacht dat de wolven misschien deze kant op gingen en dat ze er misschien vlugger zouden zijn dan ik. Ik was blij dat jij het geweer had, Caroline. En blij dat het huis klaar was. Ik wist dat je de wolven met het geweer uit het huis kon houden. Maar Pet en het veulen waren buiten."

„Je had je niet ongerust hoeven maken, Karel," zei Ma. „Ik denk dat ik onze paarden best had kunnen redden."

„Ik kon op dat ogenblik niet goed meer denken," zei Pa. „Ik weet, dat je de paarden gered zou hebben, Caroline. Die wolven zouden je trouwens geen last bezorgd hebben. Als ze honger gehad hadden, zou ik hier niet geweest zijn om..."

„Kleine potjes hebben grote oren," zei Ma. Ze bedoelde dat hij Mary en Laura niet bang moest maken.

„Nou, eind goed, al goed," antwoordde Pa. „En die wolven zijn nu kilometers ver weg."

„Waarom deden ze zo?" vroeg Laura.

„Ik weet het niet, Laura," zei hij. „Ik denk dat ze zich net vol gegeten hadden, en dat ze op weg waren naar de rivier om te drinken. Of misschien waren ze een beetje aan het spelen op de prairie en hadden ze alleen maar oog voor hun spel, net zoals kleine meisjes soms. Misschien zagen ze dat ik mijn geweer niet had en dat ik hen niets kon doen. Of misschien hadden ze nog nooit eerder een mens gezien en wisten ze niet dat mensen hun kwaad kunnen doen. Daarom letten ze helemaal niet op mij."

Pet en Patty liepen rusteloos in de schuur rond. Jack liep om het kampvuur heen. Wanneer hij stil stond om de lucht op te snuiven en te luisteren, gingen zijn nekharen overeind staan.

„Kleine-kinderen-bedtijd!" zei Ma opgewekt. Zelfs kleine Carrie had nog geen slaap, maar Ma nam hen alledrie mee naar binnen. Ze zei Mary en Laura, dat ze naar bed moesten gaan, en ze trok kleine Carrie haar nachtpon aan en legde haar in het grote bed. Daarna ging ze naar buiten om de borden te wassen. Laura wilde dat Pa en Ma in huis waren. Ze leken zo ver weg buiten.

Mary en Laura waren zoet en lagen stil, maar Carrie ging overeind zitten en in haar eentje spelen in het donker. In het donker kwam Pa's arm te voorschijn van achter de deken voor de deuropening, en pakte stil zijn geweer weg. Buiten bij het kampvuur rinkelden de tinnen borden. Toen schraapte een mes de spinnekop schoon. Ma en Pa praatten met elkaar en Laura rook de geur van tabak.

Het huis was veilig, maar het voelde niet veilig omdat Pa's geweer niet boven de deur hing en omdat er geen deur was; er was alleen maar de deken.

Na een lange tijd lichtte Ma de deken op. Kleine Carrie sliep toen al. Ma en Pa kwamen heel stil naar binnen en gingen heel stil naar bed. Jack lag dwars voor de deuropening, maar zijn kop lag niet op zijn poten. Hij luisterde, met zijn kop omhoog. Ma ademde zachtjes, Pa ademde zwaar, en Mary sliep ook. Maar Laura spande haar ogen in het donker in om naar Jack te kijken. Ze kon niet zien of zijn nekhaar overeind stond.

Plotseling zat ze rechtop in bed. Ze had geslapen. De duisternis was verdwenen. Er stroomde maanlicht door het venstergat en er vielen strepen maanlicht door iedere spleet in de wand. Pa stond zwart in het maanlicht bij het raam. Met zijn geweer.

Vlak in Laura's oor huilde een wolf.

Ze schrok weg van de wand. De wolf was aan de andere kant. Laura was te bang om een kik te geven. De kou zat niet alleen in haar rug, hij zat in haar hele lichaam. Mary trok de deken over haar hoofd. Jack gromde en liet zijn tanden zien tegen de deken in de deuropening.

„Stil, Jack," zei Pa.

Een afschuwelijk gehuil doordrong het hele huis, en Laura stapte uit bed. Ze wilde naar Pa toe, maar ze wist dat ze hem nu niet lastig mocht vallen. Hij keerde zijn hoofd om en zag haar in haar nachtpon staan.

„Wil je ze zien, Laura?" vroeg hij zachtjes. Laura kon niets zeggen, maar ze knikte en stapte over de grond naar hem toe. Hij zette zijn geweer tegen  de wand en tilde haar omhoog naar het venstergat.

Daar in het maanlicht zaten de wolven in een halve cirkel. Ze zaten rechtop en keken naar Laura in het raam, en zij keek naar hen. Ze had nog nooit zulke grote wolven gezien. De grootste was groter dan Laura. Hij was zelfs groter dan Mary. Hij zat in het midden, precies tegenover Laura. Alles aan hem was groot - zijn puntoren, en zijn spitse bek waar zijn tong uithing, en zijn sterke schouders, en zijn twee voorpoten, en zijn staart die om zijn achterpoten geslagen was. Zijn pels was ruig en grijs en zijn ogen glinsterden groen.

Laura klemde zich met haar tenen in een spleet van de wand en ze vouwde haar armen op de vensterbank, en ze keek en keek naar die wolf. Maar ze stak haar hoofd niet door de open vensterruimte naar buiten waar al die wolven zo vlakbij met hun poten zaten te schuifelen en hun bekken af te likken. Pa stond dicht tegen haar rug en hield zijn arm stevig om haar middel.

„Hij is verschrikkelijk groot," fluisterde Laura.

„Ja, en kijk eens hoe zijn pels glanst," fluisterde Pa in haar haar. Het maanlicht wierp schitterlichtjes over al langs de randen van de ruige vacht van de wolf.

„Ze zitten in een kring om het hele huis," fluisterde Pa. Laura trippelde met hem naar het andere raam.

Hij zette zijn geweer tegen die wand en tilde haar weer op. En ja, daar was de andere halve cirkel wolven. Al hun ogen glinsterden groen in de schaduw van het huis. Laura kon hun adem horen. Toen ze Pa en Laura naar buiten zagen kijken, week het midden van de cirkel een eindje achteruit.

Pet en Patty liepen jammerend in de schuur rond. Hun hoeven sloegen tegen de grond en dreunden tegen de wanden.

Even later ging Pa weer naar het andere venster, en Laura ging mee. Ze kwamen net op tijd om te zien hoe de grote wolf zijn neus omhoog stak tot hij recht naar de hemel wees. Zijn bek ging open en een langgerekt gehuil steeg op naar de maan.

Toen hief de hele kring wolven om het huis hun neuzen in de lucht en gaf antwoord. Hun gehuil doortrilde het huis en vulde het maanlicht en stierf weg in de grote stilte van de prairie.

„Nou naar bed, halfmaatje," zei Pa. „Ga slapen. Jack en ik passen op jullie allemaal."

En Laura ging weer naar bed. Maar het duurde lang voor ze sliep. Ze lag te luisteren naar de adem van de wolven aan de andere kant van de houten wand. Ze hoorde het gekrab van hun klauwen op de grond, en het gesnuffel van een neus bij een spleet. Ze hoorde de grote grijze aanvoerder weer huilen, en alle anderen antwoord geven.

Maar Pa liep rustig van het ene venstergat naar het andere en Jack bleef heen en weer lopen voor de deken die in de deuropening hing. Al huilden de wolven nog zo, ze konden niet binnen komen zolang Pa en Jack er waren. Eindelijk viel Laura in slaap.