Hoofdstuk 2
DE RIVIER OVER
PET en Patty gingen over in een korte draf, alsof ze ook blij waren. Laura hield zich stevig vast aan de wagenboog en stond recht overeind in de schokkende wagen. Over Pa's schouder en ver achter de golven groen gras kon ze de bomen zien, en ze leken niet op bomen die ze al kende. Ze waren niet hoger dan struiken.
„Ho!" zei Pa plotseling. „Welke weg zou het zijn?" mompelde hij bij zichzelf.
De weg splitste zich hier en je kon niet zien welke het meest gebruikt was. Beide waren flauwe wielsporen in het gras. Een liep naar het westen, de ander liep een beetje omlaag, naar het zuiden. Beide verdwenen al gauw in het hoge, golvende gras.
„De heuvel af is het beste, denk ik," besloot Pa. „De rivier ligt in de diepte. Dit moet de weg naar de oversteekplaats zijn." Hij stuurde Pet en Patty naar het zuiden.
De weg ging omlaag en omhoog en omlaag en weer omhoog, over zacht golvend land. De bomen waren nu dichterbij, maar ze waren niet hoger. Toen hield Laura haar adem in en ze greep de wagenboog stevig vast, want bijna vlak onder de neuzen van Pet en Patty was geen waaiend gras meer, er was helemaal geen grond. Ze keek over de rand van het land en over de boomtoppen heen.
De weg maakte hier een bocht. Hij liep even langs de bovenrand van het klif, daarna liep hij steil omlaag. Pa zette de remmen aan; Pet en Patty zetten hun achterpoten schrap en kwamen bijna te zitten. De wagenwielen gleden nu verder, en stukje voor stukje ging de wagen de steile helling af naar het lagere land. Aan weerszijden van de wagen verrezen kantige kliffen van naakte rode aarde. Op hun toppen golfde gras, maar er groeide niets op hun gelaagde loodrechte kanten. Ze waren heet en hun hitte sloeg Laura in het gezicht. Boven haar woei nog altijd de wind, maar hij blies niet in deze diepe spleet in de grond. De stilte leek vreemd en leeg.
Toen was de wagen weer op vlak terrein. De smalle spleet waardoor hij omlaag gereden was, opende zich naar de vlakte. Hier groeiden de hoge bomen waarvan Laura de toppen van bovenaf de prairie had gezien. Schaduwrijke bosjes lagen hier en daar op het golvende grasland, en in de bosjes, nauwelijks zichtbaar tussen de schaduwen, lagen herten. De herten keerden hun koppen naar de wagen en nieuwsgierige jonge hertjes kwamen overeind om hem beter te kunnen zien.
Laura was verbaasd omdat ze geen rivier zag. Maar de vlakte was breed. Hier in de diepte, lager dan de prairie, waren kleine heuvels en open zonnige plekken. De lucht was stil en warm. Onder de wagenwielen was de grond zacht. Op de zonnige open plekken groeide weinig gras, en herten hadden het kort afgegraasd.
Een tijdlang verhieven zich de hoge, kale kliffen van rode aarde achter de wagen. Maar ze waren bijna achter heuvels en bomen verborgen toen Pet en Patty bleven staan om uit de rivier te drinken.
Het stromende geluid van het water vulde de stille lucht. Overal langs beide oevers stonden overhangende bomen, die het water donker en vol schaduwen maakten. In het midden glinsterde het zilverig en blauw en stroomde het snel.
„Die rivier staat nogal hoog," zei Pa. „Maar ik geloof dat we er wel door kunnen. Je kunt aan die oude wielsporen zien, dat er hier een oversteekplaats is. Wat zeg jij er van, Caroline?"
„Wat jij zegt, Karel," antwoordde Ma.
Pet en Patty hieven hun natte neuzen op. Ze spitsten hun oren naar voren en keken naar de rivier; daarna spitsten ze ze naar achteren om te horen wat Pa zou zeggen. Ze zuchtten en legden hun zachte neuzen tegen elkaar om samen te fluisteren. Even verder stroomopwaarts stak Jack zijn rode tong in het water en dronk.
„Ik zal het wagenzeil vastbinden," zei Pa. Hij klom van de bok, rolde de kanten van het zeil omlaag en bond ze stevig vast aan de wagenbak. Daarna trok hij het touw aan de achterkant aan, waardoor het zeil zich in het midden samenplooide en er maar een rond gaatje overbleef, te klein om er door te kijken.
Mary maakte zich klein op het bed. Ze hield niet van oversteekplaatsen, ze was bang voor het stromende water. Maar Laura was verrukt; ze vond het gespat heerlijk. Pa klom op de bok en zei: „Misschien moeten ze middenin zwemmen. Maar het zal best lukken, Caroline."
Laura dacht aan Jack en zei: „Ik wou dat Jack in de wagen meemocht, Pa."
Pa antwoordde niet. Hij greep de teugels stevig vast. Ma zei: „Jack kan zwemmen, Laura. Hij komt er best."
Zacht reed de wagen door modder. Water begon tegen de wielen te klotsen. Het geklots werd luider. De wagen schudde toen het wilde water ertegen sloeg. Toen werd de wagen opeens opgetild en hij schommelde en zwaaide. Het was een heerlijk gevoel.
Het lawaai hield op en Ma zei scherp: „Liggen gaan, meisjes!"
Vliegensvlug lieten Mary en Laura zich plat op het bed vallen. Wanneer Ma zo sprak, deden ze wat hun gezegd werd. Ma's arm trok een dikke deken over hun hoofden en alles heen.
„Stil zo blijven liggen. Verroer je niet!" zei ze.
Mary verroerde zich niet; ze beefde en was stil. Maar Laura kon het niet laten om een beetje te woelen. Ze wilde zo graag zien wat er gebeurde. Ze voelde de wagen zwaaien en draaien; het luide geklots was er weer, en weer stierf het weg. Toen schrok Laura van Pa's stem. Hij zei: „Neem jij ze, Caroline!"
De wagen helde over; er klonk opeens een zware plons. Laura ging rechtop zitten en rukte de deken van haar hoofd.
Pa was weg. Ma zat alleen en hield de teugels met beide handen stijf vast. Mary verborg haar gezicht weer in de deken, maar Laura kwam verder overeind. Ze kon de rivieroever niet zien. Voor de wagen kon ze alleen maar water zien dat er op af stroomde. En in het water drie hoofden: het hoofd van Pet en het hoofd van Patty en het kleine, natte hoofd van Pa. Pa's vuist hield in het water Pet stevig bij het bit vast.
Onduidelijk kon Laura Pa's stem door het geruis van het water heen horen. De stem klonk rustig en bemoedigend, maar ze kon niet horen wat hij zei. Hij praatte tegen de paarden. Ma's gezicht was wit en angstig.
„Ga liggen, Laura," zei Ma.
Laura ging liggen. Ze voelde zich koud en ziek. Haar ogen had ze stijf dicht, maar ze bleef het verschrikkelijke water zien en Pa's bruine baard, die erin verdween.
Heel, heel lang zwaaide en slingerde de wagen heen en weer, en Mary huilde zonder geluid te maken en Laura's maag werd zieker en zieker. Toen raakten de voorwielen grond en schuurden eroverheen, en Pa riep. De hele wagen schudde en schokte, en helde achterover, maar de wielen draaiden op de grond. Laura kwam weer overeind en hield zich aan de bok vast; ze zag de zwoegende natte ruggen van Pet en Patty een steile oever opklimmen, en Pa holde naast ze en riep: „Hei, Patty! Hei, Pet! Trekken! Trekken! Hupsakee! Braaf zo!"
Bovenop de oever stonden ze hijgend en druipend stil. En de wagen stond stil, veilig en wel uit de rivier. Pa stond ook te hijgen en te druipen, en Ma zei: „O, Karel!"
„Kom, kom, Caroline," zei Pa. „We zijn allemaal veilig, dank zij een goede, waterdichte wagenbak, die goed aan het onderstel zit. Ik heb nog nooit een rivier zo snel zien stijgen. Pet en Patty kunnen goed zwemmen, maar ik geloof niet dat ze het gehaald zouden hebben als ik ze niet geholpen had."
Als Pa niet geweten had wat hij moest doen, of als Ma te bang was geweest om te mennen, of als Laura en Mary stout geweest waren en haar last bezorgd hadden, dan zouden ze verloren zijn geweest. De rivier zou hen dan omgegooid en meegesleept en overspoeld hebben, en niemand zou ooit hebben geweten wat er van hen geworden was. Het zou misschien weken duren, voor er iemand langs deze weg kwam.
„Nou," zei Pa, „eind goed, al goed." En Ma zei: „Karel, je bent drijfnat."
Voor Pa kon antwoorden, riep Laura: „O, waar is Jack?"
Ze hadden Jack vergeten. Ze hadden hem aan de andere kant van dat verschrikkelijke water achtergelaten, en nu zagen ze hem nergens. Hij had beslist geprobeerd hen achterna te zwemmen, maar nu zagen ze hem nergens in het water worstelen.
Laura slikte en slikte, om niet te gaan huilen. Ze wist dat ze niet hoorde te huilen, maar van binnen huilde ze. De hele lange weg vanaf Wisconsin had Jack hen zo geduldig en trouw gevolgd, en nu hadden ze hem laten verdrinken. Hij was zo moe, en ze hadden hem in de wagen mee kunnen nemen. Hij had op de kant gestaan en de wagen weg zien gaan, alsof ze helemaal niets om hem gaven. En hij zou nooit weten hoe erg ze hem misten.
Pa zei, dat hij Jack nog voor geen miljoen zoiets had willen aandoen. Als hij geweten had hoe die rivier zou rijzen toen ze er middenin waren, had hij Jack nooit laten proberen erover te zwemmen. „Maar dat helpt nu niet meer," zei hij.
Hij liep ver naar beide kanten de rivieroever af om Jack te zoeken, en hij riep en floot hem.
Vergeefs. Jack was weg.
Tenslotte konden ze niets anders doen dan verder gaan. Pet en Patty waren uitgerust. Pa's kleren waren opgedroogd bij het zoeken naar Jack. Hij nam de teugels weer, en reed omhoog het lage rivierland uit.
Laura keek voortdurend achterom. Ze wist, dat ze Jack niet terug zou zien, maar ze wilde het zo graag. Ze zag alleen maar hoe lage heuvelrijen zich tussen de wagen en de rivier schoven, en aan de overkant van de rivier rezen die vreemde kliffen van rode aarde weer omhoog.
Toen rezen er net zulke kliffen voor de wagen op. Onduidelijke wielsporen liepen naar een spleet tussen die aarden wallen. Pet en Patty klommen omhoog 22 tot de spleet een smalle grazige vallei werd. En de vallei verwijdde zich weer tot de hoge prairie.
Er was nergens een weg te zien, zelfs niet het zwakste spoor van wielen of van een ruiter. Die prairie zag eruit alsof geen mensenoog hem ooit eerder gezien had. Alleen het hoge, wilde gras bedekte het eindeloze, lege land, en een grote, lege hemel stond er als een klok overheen. In de verte raakte de zon net de rand van de aarde. De zon was heel groot en hij trilde en golfde van licht. Langs de hele hemelrand liep een zachtrose gloed, en boven het rose was geel, en daarboven blauw. Boven het blauw had de hemel helemaal geen kleur. Boven het land verzamelden zich purperen schaduwen en de wind klaagde.
Pa hield de mustangs in. Hij en Ma gingen de wagen uit, om het kamp klaar te maken, en Mary en Laura klommen ook omlaag.
„O, Ma," smeekte Laura, „Jack is toch naar de hemel gegaan, hè. Hij was zo'n goeie hond, kan hij niet naar de hemel gaan?"
Ma wist niet wat ze moest antwoorden, maar Pa zei: „Ja, Laura, dat kan. God, die de mussen niet vergeet, zal een brave hond als Jack niet buiten laten."
Laura voelde zich maar een beetje beter. Ze was niet blij. Pa floot niet onder het werk zoals anders, en na een poosje zei hij: „En wat we in een wild land zonder een goede waakhond moeten beginnen, weet ik niet."