17

Koning Achaz hing lusteloos op zijn troon en bladerde afwezig een stapel documenten door. Uria’s ingewikkelde, officiële taalgebruik bracht hem in verwarring en de boekrollen waren zo stijf opgerold, dat ze steeds terugsprongen en hem zo het lezen bemoeilijkten. Zijn toch al beperkte geduld werd danig op de proef gesteld. Hij hoefde er alleen zijn zegel nog maar op te zetten om de belastingen te verhogen en zo tegemoet te kunnen komen aan de eisen van de Assyriërs.

Achaz verveelde zich gruwelijk tijdens het saaie ochtendritueel – documenten ondertekenen en luisteren naar petities. Hij staarde afwezig naar de boekrollen en nam nog een slok wijn. Zijn gedachten waren bij de prettigere activiteiten die hij voor die middag had laten regelen.

Er ontstond opschudding voor de deur van zijn troonzaal, wat hem deed opschrikken uit zijn dagdroom. Hij keek op en zag Uria verhit discussiëren met een van de kamerheren. Achaz dacht dat een fijne ruzie wel een interessante afleiding zou vormen en gebaarde naar zijn bediende.

‘Stuur Uria en de kamerheer hierheen.’ Hij gooide de documenten op het tafeltje naast zijn troon neer, terwijl de ruziënde mannen hem al buigend naderden.

‘Wat is er aan de hand, Uria?’ vroeg Achaz vriendelijk, terwijl hij zijn wijnbeker tussen zijn vingers ronddraaide.

‘Er is niets aan de hand, majesteit. Ik heb de kamerheer mijn besluit kenbaar gemaakt, maar hij heeft ervoor gekozen het te negeren.’ De kamerheer snoof uit protest, maar Uria besteedde er geen aandacht aan. ‘Ik stond op het punt een andere kamerheer te laten halen. Het spijt me als we u hebben gestoord. We zullen onze discussie buiten voortzetten.’

Uria leek erop gebrand zo snel mogelijk weg te komen. Hij boog en liep langzaam achteruit, alsof hij iets te verbergen had. Achaz werd nieuwsgierig.

‘Wacht eens even. Waarom heb je het besluit van mijn paleisbeheerder genegeerd?’ vroeg hij aan de kamerheer.

De man keek onzeker naar Uria en toen weer naar de koning. ‘Ik probeerde u een boodschap over te brengen, majesteit, maar dat mocht niet van Uria.’

Uria reageerde met de snelheid van een bijtende adder. ‘De kamerheer weet best dat alle boodschappen en petities eerst door mij moeten worden behandeld.’

Hij keek woedend op de kamerheer neer, waardoor de koning nog nieuwsgieriger werd. Uria had iets te verbergen – dat wist hij zeker. Achaz ging rechtop zitten. ‘Wat voor boodschap? Vertel me wat er aan de hand is,’ eiste hij.

‘Majesteit, er zijn vertegenwoordigers in Jeruzalem gearriveerd uit het noordelijke koninkrijk Israël,’ legde de kamerheer uit. ‘Ze verzoeken om audiëntie om u een petitie van koning Hosea voor te leggen.’

‘De koning geeft geen audiënties voordat de petitie aan mij is voorgelegd,’ antwoordde Uria kwaad. ‘Dat is de standaard procedure.’

Achaz raakte steeds meer geïnteresseerd. Hij had al jaren geen buitenlandse afgezanten meer ontvangen, behalve dan uit Assyrië – en die kwamen alleen maar om het jaarlijkse eerbetoon te innen. Hij schoof rusteloos op zijn troon heen en weer en leunde toen voorover om zijn beslissing kenbaar te maken.

‘Laat hen hier brengen. Zeg dat ik hun petitie zal aanhoren.’

‘Nee! Majesteit, wacht even,’ smeekte Uria. ‘We moeten de tijd nemen om goed na te denken over alle bijkomstigheden. Ik stel voor hun petitie tot morgen uit te stellen. Laten we de tijd nemen om -’

‘Nee. Ik wil nu weten waarom ze zijn gekomen.’

‘Een afgezantschap uit het buitenland ontvangen is een belangrijke beslissing, majesteit. Als Assyrië hoort dat we vertegenwoordigers ontvangen, leggen ze dat misschien uit als het begin van een opstand. Misschien denken ze dat we een bondgenootschap met Israël willen vormen.’ Uria’s dringende smeekbede drong niet tot Achaz door.

‘Dat is belachelijk. Ik wil weten waarom ze hier zijn, en wel nu meteen.’ Hij gebaarde ongeduldig dat Uria kon vertrekken en knikte naar de kamerheer. ‘Laat hen hier brengen.’

‘Wacht!’ Uria greep de kamerheer bij de arm, zodat hij niet kon vertrekken. ‘Majesteit, ik moet u dringend adviseren dat de Assyriërs -’

‘Ik heb je advies gehoord. Ik ben niet doof. Het is onzin.’ Achaz glimlachte. ‘Keizer Tiglatpileser vormt trouwens geen bedreiging meer voor ons, want hij is dood.’

Het nieuws van de dood van de Assyrische vorst was Achaz recent ter ore gekomen en hij voelde zich buitengewoon moedig nu de man waar hij nachtmerries over had gehad, niet meer leefde.

‘Ja, hij is dood, majesteit, maar daarom moeten we juist nog voorzichtiger zijn. Tiglatpileser was maar een vertegenwoordiger van het uitgestrekte Assyrische rijk. Zijn dood maakt geen einde aan hun overheersing. Zijn opvolger zal beginnende opstanden waarschijnlijk snel en genadeloos neerslaan, om zijn gezag aan het hele volk kenbaar te maken.’

Achaz wilde niet luisteren. ‘Ik heb een beslissing genomen,’ antwoordde hij. ‘Ik zal het afgezantschap nu meteen ontvangen.’

‘Zoals u wenst, majesteit.’ Uria liet verslagen zijn schouders hangen. Hij liet de kamerheer los en ging naast Achaz zitten. Hij mompelde: ‘Ik hoop dat dit goed afloopt.’

De kamerheer kwam even later terug, gevolgd door de vertegenwoordigers van koning Hosea en een rij slaven met geschenken voor Achaz. Ze paradeerden door de lange troonzaal en bogen eerbiedig voor hem. Achaz voelde zich sinds lange tijd weer de machtige koning, maar het herinnerde hem ook aan de manier waarop hij vernederd was toen hij voor de Assyrische vorst had moeten buigen.

‘Majesteit, Achaz Ben Jotam, grote en machtige koning van Juda, uw nederige dienstknechten.’ Ze knielden en bogen diep, tot hun voorhoofden de stenen vloer raakten. Achaz liet hen even in die houding zitten voor hij zijn scepter uitstrekte ten teken dat hij hun eerbetoon accepteerde.

‘Majesteit, we brengen geschenken en een boodschap van koning Hosea van Israël.’

‘De laatste keer dat er hier vertegenwoordigers uit Israël kwamen, werd mijn stad door hen belegerd,’ snoof Achaz kwaad. ‘Het verheugt mij te zien dat uw nieuwe koning heeft besloten me met wat meer respect te benaderen. Wat is uw petitie?’

‘Majesteit, onze heer, koning Hosea, wil uw vertegenwoordigers graag ontmoeten op een conferentie in Samaria. Hij wil bespreken hoe we misschien samen kunnen werken in ons contact met de nieuwe Assyrische vorst, Salmanassar.’

Uria sprong op van zijn stoel. ‘Realiseert u zich niet wat dat betekent? Is uw koning gek geworden?’ Hij wendde zich tot Achaz en smeekte: ‘Majesteit, u moet hen onmiddellijk wegsturen, zodat iedereen ziet dat Juda een dergelijke samenzwering nooit zal overwegen. De Assyriërs hebben overal spionnen!’

‘O, ga toch zitten,’ zei Achaz en hij wuifde met zijn hand alsof hij een hinderlijk insect wegjoeg. ‘Als ik je advies wil, zal ik er wel om vragen. Gaat u maar verder,’ zei hij tegen de boodschapper.

De Israëliet keek triomfantelijk naar Uria. ‘Zoals u weet, hebben de Assyriërs zich onze noordelijke provincies veertien jaar geleden toegeëigend. Maar de afgelopen maanden hebben ze deze gebieden gebruikt als legerplaatsen voor soldaten. Ze overvallen en plunderen de grenssteden en verkrachten onze vrouwen. Nu Tiglatpileser dood is, vindt koning Hosea dat de tijd gekomen is om onze onderwerping aan Assyrië te herzien. Hij heeft ook een boodschapper naar de Egyptische farao gezonden met de vraag of hij zich bij ons aan wil sluiten. Als we onze krachten bundelen, kunnen we misschien een eind maken aan de Assyrische overheersing.’

Uria sprong weer overeind en schreeuwde tegen de vertegenwoordiger van Israël: ‘Is uw koning vergeten wat er de laatste keer gebeurde toen uw land een bondgenootschap tegen Assyrië probeerde te sluiten?’ Hij wendde zich tot Achaz. ‘Majesteit, u hebt toch gezien wat er met Damascus is gebeurd? Wilt u hetzelfde lot over Jeruzalem afroepen?’ Achaz zag plotseling het gemartelde en gegeselde lichaam van koning Resin weer voor zich en de kille, genadeloze blik in de ogen van Tiglatpileser. Hij huiverde onwillekeurig. Maar zijn euforie keerde weer terug toen hij bedacht dat zijn aartsvijand dood was. Er was geen reden meer om bang te zijn.

‘Uw petitie klinkt erg interessant,’ zei hij tegen de boodschapper. ‘Maar ik heb tijd nodig om erover na te denken.’

Uria werd bleek. ‘Er is niets om over na te denken! Hun voorstel komt neer op verraad en zelfmoord! Maakt u alstublieft een eind aan deze discussie voor het te laat is en -’ Achaz schreeuwde: ‘Nee! Ik doe precies wat ik wil!’ Achaz speelde nu de rol van de overleden tiran die hij jarenlang gevreesd had. Hij liet zich door niemand tegenhouden. Het vooruitzicht op het gezelschap van buitenlandse koningen trok hem aan. De gevolgen interesseerden hem niet.

‘Zoals ik al zei,’ ging Achaz kalm verder, ‘kunt u als koninklijke gasten van mijn gastvrijheid gebruikmaken en morgenavond met me dineren. Dan zal ik u mijn antwoord voor koning Hosea geven. U kunt gaan.’

Achaz legde zijn scepter neer. ‘Uria, ik wil dat je de mannen verzamelt die een halfjaar geleden deel uitmaakten van mijn handelsdelegatie naar Fenicië. Ik wil vanavond samen met hen dineren. We zullen hen met de vertegenwoordigers van Israël naar Samaria laten gaan. Zorg dat mijn zoon Hizkia er ook bij is. Hij zal mijn persoonlijke vertegenwoordiger zijn. Nu ga ik terug naar mijn kamers.’

Uria’s gezicht, waar gewoonlijk niets van af te lezen viel, was vertrokken door zorgen en wanhoop. Hij volgde Achaz en zijn bedienden over de binnenhof naar de vertrekken van de koning.

Achaz las de wanhoop op Uria’s gezicht en voelde zich eindelijk verheven boven de intimiderende hogepriester. Hij genoot van het gevoel en hoopte dat Uria door zou gaan met smeken, zodat hij zijn adviezen nogmaals in de wind kon slaan.

Toen ze bij Achaz’ vertrekken waren gekomen, deed Uria wat Achaz gehoopt had. ‘Majesteit, luistert u alstublieft naar me – ik smeek het u. U zet de veiligheid van ons land op het spel. Ik vraag u dringend de boodschappers onmiddellijk te laten geselen en hen zonder kleren terug te sturen naar koning Hosea. Dan zullen de Assyriërs gerustgesteld zijn.’

Achaz schudde zijn hoofd. ‘De Assyriërs interesseren me niet. Ik heb besloten me aan te sluiten bij Israël en Egypte en het juk van Assyrië af te schudden.’

‘Maar we kunnen ons onmogelijk van hen verlossen, zelfs niet met de hulp van Egypte. Begrijpt u het dan niet? Jeruzalem zal ten val komen, net als Damascus.’

Hoe langer Uria smeekte, des te meer het Achaz amuseerde, maar algauw verveelde het spelletje hem. Hij was moe.

‘Uria, ik ben het beu om naar je te luisteren. Als je niet achter mijn beleid kunt staan, kan ik misschien beter op zoek gaan naar een nieuwe paleisbeheerder.’ Met een tevreden glimlach gooide hij de deur voor Uria’s neus dicht.

Uria ging naar zijn eigen vertrekken. Een misselijkmakend gevoel van angst had hem in zijn greep en hij zat de rest van de ochtend te piekeren over de verontrustende situatie. In een paar seconden had Achaz het doodvonnis over zijn land uitgesproken. Het koninklijke diner morgenavond zou de knoop zijn in de strop die Achaz rond de nek van Juda had gelegd.

Hij vroeg zich af waarom een koning, die jarenlang een gehoorzame marionet was geweest, plotseling besloot zijn verstand aan de kant te zetten en politiek zelfmoord te plegen. Hij vroeg zich af hoe hij de macht over Achaz, die hem zo plotseling ontglipt was, weer terug zou kunnen krijgen. Achaz had Uria jarenlang het land laten regeren, zonder zich er zelf mee te bemoeien. Het leven onder het juk van Assyrië was veilig en voorspelbaar geweest, hoewel ze financieel werden uitgebuit. Waarom had de koning dit moment uitgekozen om plotseling zelf de touwtjes weer in handen te nemen?

Achaz weigerde zijn verstand te gebruiken en Uria wist dat, als hij doorging met smeken en discussiëren, hij zijn positie aan het hof vrijwel zeker kwijt zou raken. Hij ijsbeerde door zijn kamer als een leeuw die gevangenzit in een diepe put. Hij verwenste koning Achaz en zijn impulsieve beslissingen. Maar Uria besefte dat hij degene was die het land van de ondergang zou moeten redden.

Hij overwoog alle mogelijke oplossingen voor zijn dilemma en ging alle gevolgen na. Toen besloot hij dat er maar één ding overbleef: hij moest zorgen dat er een nieuwe koning op de troon van Juda kwam te zitten, een koning die een samenzwering met Israël zou weigeren en zich met Assyrië zou verzoenen, voor het te laat was. Achaz moest verdreven worden – voorgoed.

Zijn opvolger, prins Hizkia, was niet veel ouder dan Achaz geweest was toen die koning werd, en had geen enkele ervaring. Uria vertrouwde erop dat de prins, als hij plotseling de troon zou moeten bestijgen, hem zijn functie als paleisbeheerder zou laten behouden. Dan kon hij Hizkia beïnvloeden en zorgen dat hij het bondgenootschap met Israël zou weigeren. Maar eerst moest hij Achaz kwijt zien te raken.

Uria’s beslissing klonk logisch, maar een stemmetje in zijn hart protesteerde vol afschuw. Meer dan een uur lang ijsbeerde hij door zijn kamer. Hij balde zijn vuisten, haalde zijn handen door zijn dikke haar en klemde zijn kaken gefrustreerd op elkaar. Er was een strijd gaande tussen zijn verstand en zijn geweten – tussen de machtige paleisbeheerder en de bijna vergeten hogepriester van Jahweh.

Hij overwoog een moord te plegen, maar zijn geweten deinsde ervoor terug. Hoe kon hij zover gezonken zijn? vroeg hij zichzelf af. Wanneer was dat proces begonnen? Toen hij ervoor koos Achaz’ afgoderij te negeren? Of toen hij meehielp die kinderen aan de Moloch te offeren? Had het feit dat hij al eerder een moord had voorbereid nu zijn keuze vergemakkelijkt?

Maar toen had hij geen keus gehad. Achaz had besloten zijn eigen zonen te vermoorden en Uria had alleen maar meegewerkt om zijn vertrouwen te winnen. Het was de juiste beslissing geweest, want sinds die tijd had hij veel goede dingen voor het volk kunnen doen. Nu had hij eigenlijk weer geen keus. Een bondgenootschap zou hun alleen maar problemen brengen. Assyrië zou vrijwel zeker wraak nemen. Uria wilde niet gemarteld worden of toekijken hoe zijn land werd verwoest. Achaz speelde met vuur en Uria moest ingrijpen, voor het bondgenootschap definitief was. Hij was de enige die zijn land kon redden.

Maar hoe zat het dan met Jahweh? Hield Hij het lot van het volk niet in Zijn hand? Of geloofde hij daar niet meer in?

Hij wist niet wat hij nog geloofde. Zijn geloof was trouwens niet belangrijk. Koning Achaz zou na al die jaren niet opeens van gedachten veranderen en zijn vertrouwen op Jahweh stellen. Hij vertrouwde op een bondgenootschap met Israël en Egypte, zoals hij eens op Assyrië vertrouwd had.

Misschien had Zekarja jaren geleden gelijk gehad. Hij Had gezegd dat Uria zou veranderen als hij concessies deed aan zijn geloof. In zijn hart wist Uria dat hij inderdaad veranderd was. Hij had de koning willen veranderen, maar in plaats daarvan had Achaz hem veranderd.

Nee. Hij zette die gedachte geërgerd uit zijn hoofd. Zekarja was een verbitterde, verslagen oude man die niet wist waar hij het over had. De koning was een idioot. Zonder Uria zou Achaz dit land allang in de afgrond gestort hebben. Hij moest Achaz onmiddellijk tegenhouden.

Maar was moord de enige manier om dat te bereiken? In de Thora stond geschreven: ‘Gij zult niet doodslaan.’

Ja, dat was zo, maar stond er ook niet ergens dat het toegestaan was om een leven te nemen, als daar een ander leven mee gered kon worden? In dat geval zou Uria miljoenen levens redden – het hele volk Juda. Daar zou de Thora toch zeker wel mee instemmen?

Langzaam werd Uria weer kalm. Zijn stappen werden zelfverzekerd, zijn zorgelijke gezicht stond nu vastberaden. De zwakke overblijfselen van zijn geweten konden het duel niet winnen. De stem van zijn verstand overwon. Koning Achaz moest sterven.

Uria besteedde nu al zijn energie aan het uitdenken van een plan. Achaz moest vermoord worden op een manier waardoor hij zelf niet verdacht zou worden, want het was van het grootste belang dat hij aan de macht bleef. Het moest onmiddellijk gebeuren, want het diner met de vertegenwoordigers van Israël morgenavond mocht niet doorgaan.

Uiterst nauwkeurig en behoedzaam ging Uria Achaz’ dagelijkse routine na, op zoek naar de precieze tijd en plaats waar Achaz het kwetsbaarst was. Er liep één duidelijke rode draad door het leven van de koning: zijn afhankelijkheid van wijn en de Assyrische bedwelmende kruiden. Er stond bijna altijd een glas wijn binnen handbereik. Als hogepriester had Uria toegang tot de bedwelmende middelen. Hij wist ook wat er zou gebeuren als Achaz er te veel van innam.

Uria was ervan overtuigd dat hij een held was die op het punt stond een moedige slag te slaan en liet de koninklijke schenker halen.