Proloog

De Zanger baande zich een weg door de nauwe, overvolle straten van Jeruzalem, op zoek naar een geschikte plaats en het juiste moment om zijn lied te zingen. De mensen dromden om hem heen en duwden hem opzij. Hij drukte zijn lier dicht tegen zich aan om hem te beschermen tegen het geduw van de vele mannen en vrouwen die op de been waren. Niets kon hem weerhouden. De noodzaak van zijn missie was als een brandend vuur in zijn hart.

Als je goed keek, zag je dat deze goedverzorgde, kleine man met zijn rossige baard en felblauwe ogen geen gewone reizende minstreel was. Hij zag er beschaafd en waardig uit en had een onmiskenbare Koninklijke uitstraling. Maar het was de derde dag van het Lentefeest en niemand in de overvolle stad besteedde aandacht aan de Zanger. Ze waren naar Jeruzalem gekomen om de wedergeboorte van de natuur te vieren en de belofte van gulle giften uit de ontwaakte aarde.

De Zanger stond even stil naast een drukke kraam waar een waarzegster rituelen uitvoerde met de ingewanden van een dier, in de hoop de mensen meer geld te ontlokken. Toen haar demonstratie was afgelopen, gingen de mensen snel in de rij staan om hun toekomst te laten voorspellen of te communiceren met overleden geliefden. De Zanger liep verder, samen met de mensen die niet wilden of konden betalen.

Vlakbij hoorde hij het geluid van een fluit en een lier, die een bekende melodie speelden. Een groep muzikanten stond met hun instrumenten op de hoek van een drukke straat om voor de menigte te spelen. Het zou een geschikte plaats zijn geweest voor zijn lied, maar de Zanger was te laat. Hij zou een ander plekje moeten zoeken. Hij liep in de richting van de markt.

‘Aan de kant!’ schreeuwde iemand achter hem. ‘Karavaan! Uit de weg!’

De Zanger maakte zich klein tegen de muur van een gebouw. De menigte week uiteen als het water van de Rode Zee. Ismaëlitische handelaars, stoffig en bezweet, dreven hun kamelen met veel geschreeuw door de nauwe, kronkelige straten. De goederen die ze uit verre landen meebrachten, waren ongetwijfeld erg kostbaar, maar ze namen het risico van de gevaarlijke reis naar Jeruzalem in de wetenschap dat in deze stad van welvaart en vrede kopers te vinden zouden zijn, die hun waren tegen elke prijs zouden afnemen. Toen de laatste kameel voorbij was, vulden de straten zich weer met mensen, en de Zanger hernam zijn zoektocht.

Op een plein bij de waterpoort trad een groep acrobaten en jongleurs op. Zwermen uitgelaten, lachende kinderen dromden met wijd open ogen om hen heen. De Zanger keek even toe en liep toen verder, terwijl hij zijn lier nog steeds tegen zich aan drukte. Toen hij de Straat van de Herbergen passeerde, waggelde een groep dronken boeren luid ruziënd voorbij. De wijn vloeide rijkelijk tijdens het feest en voor de nacht viel zouden velen dronken in donkere steegjes en stinkende goten liggen.

Eindelijk bereikte de Zanger het marktplein, waar vele verschillende geluiden zijn oren vulden en een misselijkmakend geurmengsel hem tegemoet walmde: rottende vis en scherpe kruiden, houtskool en gegrild vlees, natte wol en ongewassen mensen. Kooplieden in felgekleurde kramen onderhandelden op luide toon met hun schreeuwende klanten. Maar de meeste mensen stonden bij de kraam met beeldjes van Baäl en Astarte, want veel herders en boeren geloofden dat ze met de hulp van deze vruchtbaarheidsgoden de komende maanden verzekerd zouden zijn van een rijke oogst en veel jongen bij het vee.

Midden op het marktplein had zich een enorme menigte verzameld. De mensen aan de rand probeerden reikhalzend een glimp op te vangen van wat er gebeurde. De Zanger werkte zich langzaam en geduldig door de mensenmassa naar voren en zag toen wat alle aandacht trok. Tempelprostituees van Astarte stonden tentoongesteld en probeerden de mensen te verleiden mee te doen met hun aanbiddingsrituelen.

De Zanger wist dat hij niet verder hoefde te zoeken. Hij had een prima plaats gevonden om zijn lied ten gehore te brengen. Toen de onderhandelingen afgelopen waren en de prostituees met hun klanten vertrokken, sprong hij elegant op een lege ossenwagen en tokkelde de akkoorden van een populaire melodie op zijn lier. Hij had het perfecte tijdstip gekozen, want de mensen richtten onmiddellijk hun aandacht op hem. De Zanger speelde een bekende melodie, maar de woorden had hij zelf geschreven:

‘Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel; hij spitte hem om, zuiverde hem van stenen, beplantte hem met edele wijnstokken, bouwde daarin een toren en hieuw ook een perskuip daarin uit. En hij verwachtte, dat de wijngaard goede druiven zou voortbrengen, maar hij bracht wilde druiven voort.’

Hij had de onverdeelde aandacht van de menigte. Toen hij even pauzeerde, hing er een afwachtende spanning in de lucht.

‘De wijngaard van de HERE der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft; Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het was bloedbestuur; rechtsbetrachting, maar zie, het was rechtsverkrachting.’

Passie en woede klonken door in de woorden van de Zanger en de Geest van Jahweh vervulde hem. ‘Hoe is de getrouwe veste tot een ontuchtige geworden!’ riep hij. ‘Wee Vuurhaard, Vuurhaard, veste waar David zich legerde! Voegt jaar bij jaar, laat de feesten hun kringloop volbrengen; maar Ik zal Mij rondom tegen u legeren en u met wachtposten insluiten en schansen tegen u opwerpen…

Wee hun die reeds des morgens vroeg bedwelmende drank zoeken; die laat in de nacht opblijven, terwijl de wijn hen verhit. Dan bestaat hun feest in citer en harp, tamboerijn, fluit en wijn, maar op het doen des HEREN letten zij niet en het werk Zijner handen zien zij niet. Daarom gaat mijn volk in ballingschap wegens gemis aan begrip…’

De passie in de woorden van de Zanger veroorzaakte opschudding onder de mensen. Ze stonden zwijgend en verbaasd naar hem te luisteren. Maar toen hij even stopte om op adem te komen, herstelden ze zich en verachting en lusteloosheid verscheen weer op hun gezichten. Ze realiseerden zich dat de Zanger een bedrieger was, een profeet van Jahweh, vermomd als troubadour om hun aandacht te trekken. Velen draaiden zich vol walging om en gingen op zoek naar een andere bron van vermaak. Anderen besloten om zelf voor hun vermaak te zorgen en begonnen de profeet uit te schelden. Maar de Zanger haalde diep adem en ging onverschrokken verder met profeteren.

‘Maar gij, nadert herwaarts, kinderen van een tovenares, nakroost van echtbreker en overspeelster. Over wie maakt gij u vrolijk, tegen wie spert gij de mond open, steekt gij de tong uit? Zijt gij geen kinderen der zonde, leugengebroed? Gij, die in wellust ontbrandt bij de terebinten, onder elke groene boom; die de kinderen slacht in de dalen, in de rotsspleten; bij de gladde stenen in het dal is uw deel… Wanneer gij schreeuwt, mag uw godenvergadering u redden.’

Een man van middelbare leeftijd, die de Zanger herkende als een priester uit de tempel van Salomo, riep vanuit de menigte: ‘We dienen Jahweh nog steeds! We houden heilige samenkomsten in de tempel!’

‘Nee!’ riep de profeet. ‘De Here zeide: dit volk nadert Mij slechts met woorden en eert Mij met zijn lippen, terwijl het zijn hart verre van Mij houdt. Hun ontzag voor Mij is een aangeleerd gebod van mensen.’

‘Valse profeet!’ riep iemand en de menigte nam de kreet spottend over om zijn woorden te overstemmen. ‘Valse profeet! Valse profeet!’ Iemand gooide een rijpe granaatappel, die uiteenspatte tegen de schouder van de profeet. Overal op zijn kleren en sandalen zaten spetters van het rode vruchtvlees en slijmerige zaadjes. Maar hij bleef roepen, hoewel maar weinigen hem konden horen boven het gejoel en gelach uit.

‘De ganse dag breidde Ik mijn armen uit naar een opstandig volk dat Mij bestendig openlijk krenkt… Ik zal hun de vergelding in de schoot werpen voor uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden uwer vaderen tezamen, zegt de HERE.’

De mensen kregen er uiteindelijk genoeg van om hem steeds te onderbreken en ze verspreidden zich langzaam over het plein, terwijl ze de woorden van de profeet langs zich heen lieten glijden als een van de vele vormen van vermaak op het feest. Maar de Zanger bleef op de ossenwagen staan, publiek of geen publiek. Hij staarde voor zich uit naar een visioen, en beschreef voor de weinigen die nog stonden te luisteren een scène die alleen hij kon zien.

‘Ze hebben de wet van de HERE der heerscharen verworpen en het woord van de Heilige Israëls versmaad. Daarom is de toorn des HEREN tegen Zijn volk ontbrand en heeft Hij Zijn hand daartegen uitgestrekt en slaat Hij het, zodat de bergen beven en de lijken midden op de straten liggen als vuilnis.’

De geluiden van het marktplein verdwenen in het hoofd van de Zanger naar de achtergrond en hij hoorde het gerommel van strijdwagens, het gedonder van paardenhoeven, het gekletter van zwaarden en schilden en geschreeuw om genade, tevergeefs.

‘Daarom heft Hij een banier op voor het volk in de verte en Hij fluit het tot Zich van het einde der aarde; zie, haastig, ijlings komt het. Zijn pijlen zijn gescherpt en zijn bogen zijn gespannen; de hoeven zijner paarden zijn als keisteen en zijn raderen als een wervelwind.’

De Zanger sloot zijn ogen. Hij kon niet langer aanzien wat er spoedig met zijn land en zijn volk zou gebeuren. Hij liet zijn schouders hangen, terwijl het vuur in zijn hart uitdoofde, en sprak de laatste woorden van zijn profetie fluisterend uit:

‘Aanschouwt men de aarde, zie, er is benauwende duisternis.’