19 – DE DODELIJKE SPIRAAL
Memphis, Egypte
Peret – ‘Het zaaiseizoen’
(najaar, ongeveer 3100 v.Chr.)
‘Jij daar,’ bulderde een stem toen Luce over de drempel van de Verkondiger stapte. ‘Ik wil wijn. Op een dienblad. En breng mijn honden hierheen. Nee, mijn leeuwen. Nee, allebei.’
Ze was doorgestapt en terechtgekomen in een reusachtig wit vertrek met albasten wanden en dikke zuilen die een hoog plafond ondersteunden. Er hing een vage geur van geroosterd vlees.
De zaal was leeg, op een hoge verhoging na, helemaal aan de andere kant, die bekleed was met antilopenhuid. Daarop stond een kolossale troon, uit marmer gehouwen, met dikke smaragdgroene kussens erop en met een rugleuning die versierd was met een decoratief wapen van in elkaar grijpende ivoren slagtanden.
De man op de troon – met zijn met kohl omrande ogen, zijn ontblote gespierde borst, zijn gouden tanden, de ringen aan zijn vingers en een hoog kapsel van gitzwart haar – had het tegen haar. Hij had zich afgewend van de in een blauw gewaad geklede klerk met dunne lippen die een papyrusrol vasthield. Beide mannen staarden Luce nu aan.
Ze schraapte haar keel.
‘Ja, farao,’ fluisterde Bill haar op dringende toon in haar oor. ‘Zeg alleen maar “ja, farao”.’
‘Ja, farao!’ riep Luce de kamer in, waar geen einde aan leek te komen.
‘Mooi zo,’ zei Bill. ‘En nu maken dat je wegkomt!’
Luce dook achteruit in de schaduw van een deuropening en zag even later dat ze op een binnenplaats stond met in het midden een vijver. Het was er koel, maar de zon scheen fel en schroeide de rijen potten met lotusbloemen die langs het pad stonden. Het was een reusachtig grote binnenplaats, maar griezelig genoeg was er behalve Luce en Bill niemand te bekennen.
‘Er hangt hier een vreemde sfeer, vind je niet?’ Luce bleef dicht bij de muren lopen. ‘De farao schrok geloof ik niet eens toen hij mij zomaar uit het niets zag opduiken.’
‘Hij is er veel te belangrijk voor om daadwerkelijk op mensen te letten. Hij zag iets in zijn ooghoek bewegen en leidde eruit af dat er dus iemand was die hij in het rond kon commanderen. Meer niet. Dat verklaart ook waarom hij helemaal niet verbaasd was over het feit dat jij een Chinese krijgsuitrusting van tweeduizend jaar verder in de toekomst draagt,’ zei Bill, en hij knipte met zijn stenen vingers. Hij wees op een in de schaduw gelegen nis in de hoek van de binnenplaats. ‘Blijf hier even wachten, dan ben ik zo terug met wat kleding die iets meer in de mode is.’
Voor Luce het zware harnas van koning Shang kon uittrekken was Bill al terug met een eenvoudige witte Egyptische lange jurk. Hij hielp haar om haar leren gevechtskleding uit te trekken en liet de jurk over haar hoofd glijden. Op één schouder zat hij gedrapeerd, in de taille bijeengesnoerd en hij liep taps toe in een strakke rok die een paar centimeter boven haar enkels eindigde.
‘Vergeet je niet iets?’ vroeg Bill op een vreemde nadrukkelijke toon.
‘O.’ Luce draaide zich om om het sterrenschot met de stompe punt uit de wapenrusting van Shang te pakken. Toen ze dat eruit trok, vond ze het veel zwaarder wegen dan het in werkelijkheid kon zijn.
‘Niet de punt aanraken!’ zei Bill snel, en hij wikkelde een stukje stof om de punt en bond dat vast. ‘Nog niet althans.’
‘Ik dacht dat alleen engelen zich eraan konden verwonden.’ Ze hield haar hoofd schuin en moest weer denken aan de strijd tegen de Verschoppelingen, aan hoe de pijl zonder ook maar een krasje achter te laten van Callies arm was geschampt. Aan dat Daniël tegen haar had gezegd dat ze ver buiten het schootsveld van de pijl moest zien te blijven.
‘Ik weet niet wie je dat heeft verteld, maar dat is niet de volledige waarheid,’ zei Bill. ‘Het sterrenschot kan alleen onsterfelijken verwonden. Een deel van jou is onsterfelijk – het vervloekte deel, je ziel. Dat deel wil jij hier doden, weet je nog? Zodat je sterfelijke ik, Lucinda Price, verder een normaal leven kan leiden.’
‘Áls ik mijn ziel dood,’ zei Luce, terwijl ze het sterrenschot onder haar nieuwe jurk vastmaakte. Zelfs door de grove stof heen voelde het warm aan. ‘Ik heb nog steeds niet besloten…’
‘Ik dacht dat we het daar wel over eens waren.’ Bill slikte. ‘Sterrenschoten zijn heel waardevol. Ik zou je er niet een gegeven hebben als ik niet…’
‘Laten we Layla maar gaan zoeken.’
Niet alleen de griezelige stilte die in het paleis heerste was verontrustend, maar tussen Luce en Bill was er ook iets vreemds aan de hand. Sinds hij haar de zilveren pijl had gegeven gedroegen ze zich prikkelbaar tegen elkaar.
Bill haalde diep en raspend adem. ‘Oké. Het oude Egypte. Dit is de vroegdynastieke periode in de hoofdstad Memphis. We zijn nu behoorlijk ver terug in de tijd, ongeveer vijfduizend jaar voordat Luce Price de wereld met haar luisterrijke aanwezigheid verblijdt.’
Luce rolde met haar ogen. ‘Waar is mijn vorige ik?’
‘Waarom neem ik eigenlijk nog de moeite om haar over de geschiedenis bij te praten?’ zei Bill tegen een niet-bestaand publiek. ‘Ze wil altijd maar één ding weten, en dat is waar haar vorige ik is. Ze is zo egoïstisch, walgelijk gewoon.’
Luce sloeg haar armen over elkaar. ‘Als jij op het punt stond om jóúw eigen ziel te doden, denk ik dat je het snel achter de rug zou willen hebben, voordat je de kans kreeg om van gedachten te veranderen.’
‘O, dus je hebt de knoop doorgehakt?’ Bill klonk een beetje buiten adem. ‘Kom op zeg, Luce. Dit is onze laatste klus samen. Ik dacht dat je alle ins en outs wel zou willen horen, bij wijze van nostalgie. Het leven dat je hier hebt geleid was echt een van de meest romantische van allemaal.’ Hij ging op haar schouder zitten, helemaal klaar om van wal te steken. ‘Je bent een slavin, Layla genaamd. Layla leidt een beschut, eenzaam leven; ze is nog nooit buiten de paleismuren geweest. Tot op een dag de knappe nieuwe legeraanvoerder ten tonele verschijnt. Drie keer raden wie dat is.’
Luce legde de wapenrusting in de nis en liep langzaam langs de rand van de vijver. Bill vloog naast haar mee.
‘Jij en de adembenemend knappe Donkor – we noemen hem voor het gemak even Don – worden verliefd op elkaar en het is allemaal rozengeur en maneschijn, op één wreed aspect van de werkelijkheid na: Don is verloofd met de dochter van de farao, Auset, een kreng van een meid. Nou, is dat dramatisch of niet?’
Luce zuchtte. Er was altijd wel een complicatie. Reden te meer om hier een eind aan te maken. Daniël moest niet aan een aards lichaam vastgeketend zijn en in een zinloos drama van stervelingen verwikkeld raken, louter en alleen om maar bij Luce te kunnen zijn. Dat was tegenover hem niet eerlijk. Daniël had al veel te lang geleden. Misschien zou ze er wel echt een eind aan maken. Ze zou Layla gaan zoeken en zich aan haar lichaam vasthechten. Dan zou Bill haar vertellen hoe ze haar vervloekte ziel moest doden en dan zou ze Daniël zijn vrijheid teruggeven.
Ze had peinzend over de rechthoekige binnenplaats op en neer gebeend. Toen ze over het deel van het pad liep dat het dichtst bij de vijver lag, sloten vingers zich om haar pols.
‘Hebbes!’ Het meisje dat Luce had vastgepakt was slank en gespierd, en had een sensueel, dramatisch gezicht onder een dikke laag make-up. Ze had minstens tien gouden hangers in haar oren en om haar hals hing een zware gouden ketting, versierd met een hele zwik edelstenen.
De dochter van de farao.
‘Ik…’ begon Luce.
‘Waag het niet een woord tegen mij te spreken!’ blafte Auset. ‘Het geluid van die zielige stem van je is als puimsteen op mijn trommelvliezen. Wachter!’
Er verscheen een reusachtige man. Hij had een lange zwarte paardenstaart en onderarmen die dikker waren dan Luce’ benen. Hij droeg een lange houten speer met bovenop een scherp koperen mes.
‘Arresteer haar,’ zei Auset.
‘Jawel, hoogheid,’ blafte de wachter. ‘Op beschuldiging waarvan, hoogheid?’
De vraag wakkerde een boos vuurtje in de dochter van de farao aan. ‘Diefstal. Van mijn persoonlijke eigendommen.’
‘Ik zal haar opsluiten tot de raad een uitspraak heeft gedaan.’
‘Dat hebben we al een keer eerder gedaan,’ zei Auset. ‘En toch is ze hier weer, als een adder, in staat om onder alle ketenen uit te glibberen. We moeten haar ergens opsluiten waaruit ze nooit ofte nimmer kan ontsnappen.’
‘Ik zal permanente bewaking instellen…’
‘Nee, dat is niet genoeg.’ Er trok een duistere blik over Ausets gezicht. ‘Ik wil dit meisje nooit meer zien. Gooi haar maar in het graf van mijn grootvader.’
‘Maar hoogheid, alleen de hogepriester mag…’
‘Precies, Kafele,’ zei Auset met een glimlach. ‘Gooi haar de trap van de ingang af en doe dan de grendel op de deur. Als de hogepriester vanavond het graf ceremonieel gaat verzegelen, ontdekt hij deze grafschenner en zal hij haar straffen zoals het hem goeddunkt.’ Ze kwam dicht bij Luce staan en lachte haar uit. ‘Dan merk je wel wat er gebeurt met mensen die de koninklijke familie proberen te bestelen.’
Don. Ze bedoelde dat Layla Don probeerde te stelen.
Het interesseerde Luce niet dat ze haar opsloten en de sleutel weggooiden, zolang ze eerst maar de kans kreeg om zich aan Layla aan te hechten. Hoe moest ze Daniël anders bevrijden? Bill ijsbeerde piekerend door de lucht heen en weer en tikte met zijn nagels tegen zijn stenen lip.
De wachter haalde een stel ketenen uit de tas die hij om zijn middel droeg en maakte die om Luce’ polsen vast.
‘Ik zal er persoonlijk voor zorgen,’ zei Kafele, en hij trok haar aan een stuk ketting achter zich aan.
‘Bill!’ fluisterde Luce. ‘Je moet me helpen!’
‘We bedenken wel iets,’ fluisterde Bill terug, terwijl Luce de binnenplaats over werd gesleurd. Ze sloegen een hoek om en kwamen in een donkere gang waar een meer dan levensgroot stenen beeld van Auset stond, dat van een wrede schoonheid was.
Toen Kafele zich omdraaide om met half toegeknepen ogen te kijken waarom Luce in zichzelf liep te praten, suisde zijn lange zwarte haar langs zijn gezicht. Dat bracht Luce op een idee.
Hij zag het niet aankomen. Ze wurmde haar geketende handen omhoog en trok hem hard aan zijn haar naar omlaag, waarbij ze haar nagels in zijn hoofd zette. Hij slaakte een gil en wankelde achteruit. Hij had een lange bloedende kras over zijn hoofdhuid. Toen gaf Luce hem een harde elleboogstoot in zijn maag.
Hij kreunde en sloeg dubbel. De speer gleed uit zijn handen.
‘Kun je deze ketenen eraf krijgen?’ fluisterde Luce tegen Bill.
De gargouille wiebelde met zijn wenkbrauwen. Er schoot een korte zwarte bliksemschicht in de ketenen, die vervolgens sissend in rook opgingen en verdwenen. Luce’ huid voelde warm aan waar ze gezeten hadden, maar ze was wel vrij.
‘Huh,’ zei ze, en ze keek even omlaag naar haar ontblote polsen. Ze pakte de speer van de grond op. Ze draaide zich om om met het mes naar Kafeles hals uit te halen.
‘Ik was je voor, Luce,’ riep Bill. Toen ze zich omdraaide, zag ze dat Kafele plat op zijn rug lag, met zijn polsen om de stenen enkels van het beeld van Auset geketend.
Bill veegde zijn handen af. ‘Teamwork.’ Hij keek even omlaag naar het witte gezicht van de wachter. ‘We moeten opschieten. Nog even en hij heeft zijn stem weer terug. Kom mee.’
Bill voerde Luce snel de donkere gang in, een korte zandstenen trap op en weer een gang door, die verlicht werd door blikken lampjes en waarlangs allemaal kleien beelden van haviken en nijlpaarden stonden. Er kwamen twee wachters de gang in gelopen, maar voor die Luce konden zien, duwde Bill haar al een deur door, met daarvoor een rieten gordijn.
Ze zag dat ze zich in een slaapkamer bevond. Het lage plafond werd ondersteund door stenen zuilen die zo waren bewerkt dat ze op bundels papyrusstengels leken. Bij een open raam stond een houten stoel die was ingelegd met ebbenhout en daartegenover stond een smal bed, gemaakt van houtsnijwerk en met zo veel bladgoud beschilderd dat het helemaal glom.
‘Wat moet ik nu doen?’ Luce drukte zich tegen de muur voor het geval iemand die langsliep naar binnen zou kijken. ‘Waar zijn we?’
‘Dit is de kamer van de legeraanvoerder.’
Voor Luce doorhad dat Bill daarmee Daniël bedoelde, werd het rieten gordijn opengeschoven en stapte er een vrouw de kamer binnen.
Luce huiverde.
Layla had een witte jurk aan van dezelfde slanke snit als de jurk die Luce droeg. Haar haar was dik, steil en glanzend. Achter haar oor had ze een witte pioenroos gestoken.
Met een zwaar gevoel van bedroefdheid keek Luce hoe Layla naar de houten kaptafel schreed en verse olie in de lamp goot uit een kannetje op een dienblad van zwarte hars. Dit was het laatste leven dat Luce zou aandoen, dit was het lichaam waarin zij afscheid zou nemen van haar ziel, opdat aan dit alles een einde zou komen.
Toen Layla zich omdraaide om de lampjes naast het bed te vullen, zag ze Luce staan.
‘Hallo,’ zei ze met een zachte hese stem. ‘Zoek je iemand?’ De kohl rond haar ogen zag er veel natuurlijker uit dan hoe Auset opgemaakt was geweest.
‘Ja, dat klopt.’ Luce wond er geen doekjes om. Net op het moment dat ze haar hand uitstak om het meisje bij haar pols vast te pakken, keek Layla langs haar heen naar de deuropening en verstrakte haar gezicht van schrik. ‘Wie is dát?’
Luce draaide zich om en zag alleen Bill maar. Hij zette grote ogen op.
‘Kun jij’ – ze keek Layla met open mond aan – ‘hem zien?’
‘Nee!’ zei Bill. ‘Ze heeft het over de voetstappen die ze buiten door de gang hoort rennen. Schiet nou maar op, Luce.’
Luce draaide zich weer vlug om en pakte de warme hand van haar vorige ik, waarbij ze het kannetje olie omstootte en dat op de grond viel. Layla slaakte een kreetje en probeerde zich los te rukken, maar toen gebeurde het.
Luce kreeg het al bijna vertrouwde gevoel dat zich een zinkgat in haar maag opende. De kamer draaide rond en het enige wat nog scherp in beeld bleef, was het meisje dat voor haar stond. Haar gitzwarte haar en haar goudbespikkelde ogen, de blos van de liefde nog fris op haar wangen. Luce knipperde wazig met haar ogen, Layla knipperde met haar ogen, en aan de andere kant van die knippering…
De grond werd weer vast. Luce keek omlaag naar haar handen. Layla’s handen. Ze trilden.
Bill was verdwenen. Maar hij had gelijk gehad: er klonken voetstappen in de gang.
Ze bukte zich om het kannetje op te rapen en draaide zich van de deur af om olie in het lampje te gieten. Iemand die langsliep kon haar maar beter gewoon aan haar werk zien.
De voetstappen hielden achter haar halt. Een warme vlaag vingertoppen trok langs haar armen omhoog en een stevige borstkas drukte zich tegen haar rug. Daniël. Ze voelde zijn gloed zelfs zonder zich te hoeven omdraaien. Ze deed haar ogen dicht. Hij sloeg zijn armen om haar middel en zijn zachte lippen streken langs haar nek en stopten vlak onder haar oor.
‘Ik heb je gevonden,’ fluisterde hij.
Ze draaide zich langzaam om in zijn armen. Toen ze hem zag, stokte haar adem in haar keel. Hij was natuurlijk nog steeds haar Daniël, maar zijn huid had de volle kleur van warme chocolademelk en zijn golvende zwarte haar was kortgeknipt. Hij had alleen een korte linnen lendendoek om, leren sandalen aan en een zilveren ketting om zijn hals. Hij liet zijn diepliggende blauwpaarse ogen blij over haar heen gaan.
Layla en hij waren dolverliefd.
Ze legde haar wang tegen zijn borst en telde zijn hartslagen. Zou dit de laatste keer zijn dat ze dat deed, de laatste keer dat hij haar tegen zijn hart gedrukt hield? Ze stond op het punt om te doen wat goed was, wat goed was voor Daniël. Maar de gedachte daaraan deed haar toch verdriet. Ze hield van hem! Als deze reis haar iets had geleerd was het wel hoe ontzettend veel ze van Daniël Grigori hield. Ze vond het niet eerlijk dat ze genoodzaakt was deze beslissing te nemen.
Toch was ze hier.
In het oude Egypte.
Samen met Daniël. Voor de allerlaatste keer. Ze stond op het punt om hem te bevrijden.
Toen hij een kus op de scheiding in haar haar drukte, werd haar zicht wazig van de tranen.
‘Ik wist niet of we de kans zouden krijgen om afscheid te nemen,’ zei hij. ‘Ik vertrek vanmiddag naar de oorlog in Nubië.’
Toen Luce haar hoofd omhoogbracht, legde Daniël zijn handen om haar vochtige wangen. ‘Layla, ik kom voor de oogst weer terug. Niet huilen, alsjeblieft. Voor je het weet glip je in het holst van de nacht mijn slaapkamer weer binnen met een schaal granaatappels, zoals altijd. Dat beloof ik je.’
Luce haalde diep en huiverend adem. ‘Vaarwel.’
‘Voorlopig vaarwel.’ Hij keek ernstig. ‘Zeg dan: voorlopig vaarwel.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Vaarwel, liefste. Vaarwel.’
Het rietgordijn ging uiteen. Een groep wachters stormde met getrokken speren de kamer binnen en Layla en Don lieten elkaar los. Kafele ging voorop; zijn gezicht stond duister van woede. ‘Neem het meisje mee,’ zei hij, en hij wees naar Luce.
‘Wat is er aan de hand?’ schreeuwde Daniël toen de wachters om Luce heen gingen staan en haar handen weer ketenden. ‘Ik beveel u daarmee op te houden. Maak haar los.’
‘Het spijt me, commandant,’ zei Kafele. ‘Bevel van de farao. Dat zou u onderhand toch moeten weten: als de dochter van de farao niet blij is, is de farao zelf ook niet blij.’
Ze beenden met Luce weg, en Daniël riep haar na: ‘Ik kom je halen, Layla! Ik kom naar je toe!’
Luce wist dat hij dat zou doen. Zo verliep het toch altijd? Ze leerden elkaar kennen, zij raakte in de problemen en dan verscheen hij ten tonele en redde de zaak – jaar in, jaar uit, de hele eeuwigheid lang, dook de engel in de allerlaatste minuut toe om haar te redden. De gedachte alleen al vermoeide haar.
Maar als hij dit keer zou arriveren, zou zij haar sterrenschot gereed hebben. Die gedachte bezorgde haar een pijnscheut in haar buik. De tranen sprongen haar weer in de ogen, maar ze slikte ze weg. Ze had in elk geval de kans gekregen om afscheid te nemen.
De wachters loodsten haar een reeks gangen door waar geen einde aan leek te komen, en naar buiten de snikhete zon in. Ze liepen met haar door straten die geplaveid waren met ongelijke steenplaten, door een monumentale boogdoorgang en langs zandstenen huisjes en glinsterend zilt akkerland, de stad uit. Ze sleepten haar mee naar een reusachtige goudkleurige heuvel.
Pas toen ze dichterbij kwamen, realiseerde Luce zich dat het een door de mens gemaakt bouwwerk was. Op hetzelfde moment dat Layla overmand werd door angst, realiseerde ze zich dat dit de necropool was. Elke Egyptenaar wist dat dit het graf was van de laatste farao, Meni. Niemand durfde in de buurt te komen van de plaats waar de koninklijke lichamen werden begraven, op een paar heel heilige priesters – en de doden – na. Het graf was afgesloten met betoveringen en spreuken, waarvan sommige bedoeld waren om de doden te begeleiden op hun reis naar het volgende leven en andere om elk levend wezen dat in de buurt waagde te komen af te weren. Zelfs de wachters die haar erheen sleepten begonnen zenuwachtig te worden toen ze het graf naderden.
Even later betraden ze een piramidevormig graf, gemaakt van lemen bakstenen. Alle wachters, op de twee potigste na, bleven buiten staan. Kafele duwde Luce een duistere deur door en een nog donkerdere trap af. De andere wachter liep achter hen aan met een brandende fakkel om hen bij te lichten.
Het licht van de fakkel flakkerde op de stenen muren. Die waren beschilderd met hiërogliefen, en zo nu en dan zag Layla flarden van gebeden aan Tait staan, de godin van de weefkunst, waarin zij werd gevraagd ervoor te zorgen dat de ziel van de farao ongeschonden zijn reis naar het hiernamaals kon maken.
Om de paar stappen kwamen ze langs nepdeuren – diepe stenen nissen in de muren. Sommige waren ooit deuren geweest die naar de laatste rustplaats van leden van de koninklijke familie leidden, besefte Luce. Nu waren die afgedekt met steen en grind, zodat er geen sterveling meer door kon.
Het werd kouder; het werd donkerder. Het begon sterk naar de vage geur van de dood te ruiken. Toen ze aan het eind van de gang een open deur naderden, wilde de wachter met de fakkel niet meer verder – ‘Ik wil niet door de goden vervloekt worden dankzij de brutaliteit van dit meisje’ – dus deed Kafele het zelf maar. Hij schoof met moeite de stenen schuif opzij waarmee de deur vastzat, en er stroomde een scherpe azijnachtige geur naar buiten die vreselijk stonk.
‘Heb je nog hoop om hieruit te kunnen ontsnappen?’ vroeg hij, terwijl hij haar polsen uit de ketenen losmaakte en haar naar binnen duwde.
‘Ja,’ fluisterde Luce tegen zichzelf toen de zware stenen deur achter haar dichtviel en de schuif weer op zijn plaats werd gedaan. ‘Ja, nog één hoop.’
Ze was alleen in het pikkedonker, en de kou beet in haar huid.
Toen hoorde ze iets tikken – steen tegen steen, heel herkenbaar – en er verscheen een goudkleurig lichtje midden in het vertrek. Dat zat tussen de twee stenen handjes van Bill.
‘Hallo, hallo.’ Hij zweefde naar de zijkant van de ruimte en liet de vuurbal uit zijn handen stromen, zo in een rijk beschilderde paars-met-groene stenen lamp. ‘Daar zijn we weer.’
Toen Luce aan het donker gewend raakte, was het eerste wat ze zag de tekens die op de muren geschreven waren: het waren dezelfde hiërogliefen als in de gang, alleen waren het dit keer gebeden die aan de farao gericht waren – ‘Raak niet in ontbinding. Rot niet weg. Schrijd naar de Onvergankelijke Sterren.’ Er stonden kisten die niet dicht konden doordat ze boordevol gouden munten en fonkelende oranje edelstenen lagen. Voor haar bevond zich een reusachtige verzameling obelisken. Ze werd in de gaten gehouden door wel tien gebalsemde honden en katten.
Het was echt een enorm groot vertrek. Ze liep om een slaapkamerameublement heen, compleet met een kaptafel vol cosmetica. Er lag een votiefplaat waarop een tweekoppige slang was uitgesneden. De in elkaar grijpende nekken lagen wat dieper in het zwarte steen, en daarin zat een rondje felblauwe oogschaduw.
Bill keek hoe Luce het oppakte. ‘Je moet er in het hiernamaals zo goed mogelijk uitzien.’
Hij zat boven op het hoofd van een griezelig goed gelijkend beeld van de voormalige farao. Layla fluisterde Luce in dat dit beeld de ka, de ziel, van de farao voorstelde, en dat die over het graf zou waken. De echte farao lag er gemummificeerd en wel achter. In de kalkstenen sarcofaag bevonden zich houten lijkkisten. In de kleinste daarvan lag de gebalsemde farao.
‘Pas op,’ zei Bill. Luce had niet eens gemerkt dat ze haar handen op een houten kistje had gelegd. ‘Daarin zitten de ingewanden van de farao.’
Luce deinsde geschrokken achteruit en trok het sterrenschot uit haar jurk. Toen ze dat omhooghaalde, voelde de schacht warm aan in haar vingers. ‘Gaat dit echt lukken, denk je?’
‘Als je goed oplet en precies doet wat ik zeg, dan wel, ja,’ zei Bill. ‘Goed, de ziel bevindt zich precies in het midden van je wezen. Om daarbij te komen, moet je de punt precies over het midden van je borst trekken, op het kritieke moment, precies wanneer Daniël je kust en je voelt dat je gaat koken. Dan word jij, Lucinda Price, uit je vorige ik geslingerd, zoals altijd, maar blijft je verdoemde ziel achter in Layla’s lichaam, waar hij zal verbranden en verdwijnen.
‘Ik… ik ben bang.’
‘Nergens voor nodig. Het is net alsof je blindedarm eruit wordt gehaald. Zonder dat ding ben je een stuk beter af.’ Bill keek naar zijn lege grijze pols. ‘Volgens mijn horloge kan Don hier elk moment zijn.’
Luce hield de zilveren pijl zo vast dat de punt op haar borst wees. De kronkelende tekeningen tintelden onder haar vingers. Haar handen beefden van de zenuwen.
‘Rustig nou maar.’ Bills ernstige stem klonk van ver.
Luce probeerde goed op te letten, maar haar hart hamerde in haar oren. Ze móést dit doen. Echt. Voor Daniël. Om hem te bevrijden van de straf die hij louter en alleen omwille van haar op zich had genomen.
‘Je zult het in het echt een stuk sneller moeten doen, anders houdt Daniël je vast tegen. Eén snelle steek in je ziel. Je voelt dan dat er iets losraakt, een vlaag kou, en dan… bam!’
‘Layla!’ Don verscheen met een sprong in beeld. De deur achter haar was nog steeds vergrendeld. Waar was hij vandaan gekomen?
Het sterrenschot viel uit haar handen en kletterde op de grond. Ze pakte het snel op en stak het weer in haar jurk. Bill was nergens te bekennen. Maar Don stond… Daniël stond precies daar waar ze hem hebben wilde.
‘Wat doe jij hier?’ Haar stem brak doordat ze net moest doen alsof ze verbaasd was hem te zien.
Hij leek haar niet te horen. Hij stormde naar haar toe en sloeg zijn armen om haar heen. ‘Ik kom je redden.’
‘Maar hoe ben je hier binnengekomen?’
‘Laat dat maar aan mij over. Geen sterveling, geen steenplaat kan een liefde die zo diep gaat als de onze ook maar een strobreed in de weg leggen. Ik zal je altijd en overal vinden.’
Normaal gesproken voelde Luce zich in zijn blote gebruinde armen altijd meteen op haar gemak. Nu lukte dat niet. Haar hart voelde gehavend en koud. Dit gemakkelijke geluk, deze gevoelens van opperst vertrouwen, al die heerlijke emoties die Daniël haar in elk leven weer had leren voelen – die waren nu een marteling voor haar.
‘Wees niet bang,’ fluisterde hij. ‘Ik zal je vertellen wat er na dit leven gebeurt, lieveling. Je komt terug, je staat weer op. Je wedergeboorte is mooi en echt. Je komt bij me terug, telkens weer…’
Het licht van de lamp flakkerde, waardoor zijn paarsblauwe ogen begonnen te fonkelen. Zijn lichaam voelde heerlijk warm tegen het hare.
‘Maar ik ga wel elke keer weer dood.’
‘Wat zeg je nou?’ Hij hield zijn hoofd schuin. Zelfs nu zijn lichamelijke verschijning in haar ogen heel exotisch was, kende ze zijn gezichtsuitdrukkingen maar al te goed – die mijmerende aanbidding als ze iets zei waarvan hij niet had gedacht dat ze dat zou begrijpen. ‘Hoe weet jij… Laat maar zitten. Het doet er niet toe. Wat er wel toe doet is dat wij weer bij elkaar zullen zijn. We zullen elkaar altijd vinden, we zullen altijd van elkaar houden, wat er ook gebeurt. Ik zal je nooit in de steek laten.’
Luce viel op de stenen trap neer op haar knieën. Ze verborg haar gezicht in haar handen. ‘Ik begrijp niet dat jij ertegen kunt. Keer op keer op keer, telkens weer dat verdriet…’
Hij tilde haar op. ‘Diezelfde extase…’
‘Hetzelfde vuur dat alles doodt…’
‘Dezelfde passie die alles weer doet ontvlammen. Je hebt geen idee. Jij herinnert je niet hoe heerlijk…’
‘Ik heb het zelf gezien. Ik weet het wel.’
Nu was hij een en al aandacht. Het was net of hij niet goed wist of hij haar moest geloven of niet, maar in elk geval luisterde hij.
‘En als er nu eens geen hoop is dat het ooit zal veranderen?’ vroeg ze.
‘Er is alleen maar hoop. Op een dag zul je het er levend van afbrengen. Die allesoverheersende waarheid is het enige wat mij op de been houdt. Ik geef het nooit op. Ook al duurt het een eeuwigheid.’ Hij veegde met zijn duim haar tranen weg. ‘Ik zal met heel mijn hart van je houden, in elk leven, over elke dood heen. Ik laat me alleen binden door mijn liefde voor jou, en verder nergens door.’
‘Maar het is zo zwaar. Is het voor jou niet zwaar? Heb je nooit gedacht: stel dat…’
‘Op een dag zal onze liefde deze duistere cyclus overwinnen. Dat is mij alles waard.’
Luce keek op en zag de liefde in zijn ogen stralen. Hij geloofde wat hij zei. Het maakte hem niet uit dat hij keer op keer door een hel ging; hij ploeterde gewoon verder, raakte haar keer op keer weer kwijt, voortgedreven door de hoop dat ze op een dag niet op deze manier zouden eindigen. Hij wist dat er een vloek op rustte, maar hij bleef het gewoon toch telkens weer proberen, en dat zou hij altijd blijven doen ook.
Zijn toewijding aan haar, aan hen samen, raakte bij haar iets waarvan ze gedacht had dat ze er allang niet meer in geloofde.
Toch wilde ze nog tegen hem ingaan: deze Daniël wist niet wat voor uitdagingen hun nog allemaal te wachten stonden, hoeveel tranen ze in de loop der eeuwen zouden vergieten. Hij wist niet dat ze hem in de momenten van zijn grootste wanhoop had gezien. Hij wist niet wat het verdriet over haar dood met hem zou doen.
Maar aan de andere kant…
Luce wist het. En dat maakte alle verschil.
Ze was vreselijk bang geworden van de momenten waarop Daniël er het slechtst aan toe was, maar er was veel veranderd. Ze had zich al die tijd met hun liefde verbonden gevoeld, maar nu wist ze hoe ze die kon beschermen. Ze had hun liefde nu uit heel veel verschillende invalshoeken gezien. Ze begreep er meer van dan ze ooit voor mogelijk had gehouden. Als Daniël ooit aan het wankelen werd gebracht, kon zíj hem weer op de been helpen.
Ze had dat geleerd van degene die haar dat het best kon vertellen: van Daniël zelf. En nu stond zij hier op het punt om haar ziel te doden, op het punt om hun liefde voor altijd de das om te doen, en ze was nog geen vijf minuten met hem alleen geweest of ze was alweer bij haar positieven.
Sommige mensen waren hun hele leven lang op zoek naar zo’n liefde als zij nu hadden.
Luce had die liefde haar hele leven al.
De toekomst had geen sterrenschot voor haar in petto. Alleen Daniël. Haar Daniël, die ze in de achtertuin van haar ouders in Thunderbolt had achtergelaten. Ze moest gaan.
‘Kus me,’ fluisterde ze.
Hij zat op de trap, met zijn knieën net zo ver uit elkaar dat ze haar lichaam ertussen kon laten glijden. Ze zeeg neer op haar knieën en keek hem aan. Hun voorhoofden raakten elkaar. De punt van hun neuzen ook.
Daniël pakte haar handen vast. Het was net alsof hij haar iets wilde vertellen, maar er de woorden niet voor kon vinden.
‘Alsjeblieft,’ smeekte ze, terwijl ze met haar lippen dicht naar de zijne toe ging. ‘Kus me en bevrijd me.’
Daniël boog zich razendsnel voorover, tilde haar op en legde haar schrijlings over zijn schoot, zodat hij haar in zijn armen kon houden. Zijn lippen vonden de hare. Ze waren zo zoet als nectar. Een diepe vreugde stroomde door haar heen, door elke vezel van haar lichaam, en ze kreunde. Layla’s dood was nabij, dat wist ze, maar ze had zich nog nooit zo veilig of levend gevoeld als op dat moment, toen Daniël haar vasthield.
Haar handen sloten zich om zijn nek, ze voelde de stevige pezen van zijn schouders, de minuscule, iets verdikte littekentjes die zijn vleugels beschermden. Zijn handen gingen over haar rug, door haar lange dikke haar. Elke aanraking was verrukkelijk, elke kus zo heerlijk en puur dat ze er duizelig van werd.
‘Blijf bij me,’ smeekte hij. De spieren in zijn gezicht stonden gespannen en zijn kussen waren hongeriger en wanhopiger geworden.
Hij moest gevoeld hebben dat Luce’ lichaam warmer werd. De hitte die diep in haar binnenste omhoogkwam verspreidde zich door haar borst en bezorgde haar een rode kleur op de wangen. De tranen sprongen haar in de ogen. Ze kuste hem nog hartstochtelijker. Ze had dit al heel vaak meegemaakt, maar om de een of andere reden voelde het dit keer anders.
Met een luide zoef spreidde hij zijn vleugels uit en sloeg ze toen behendig strak om haar heen, als een zachte witte wieg die hen allebei stevig vasthield.
‘Geloof je het echt?’ fluisterde ze. ‘Dat ik het er op een dag levend van afbreng?’
‘Met heel mijn hart en ziel,’ zei hij, en hij nam haar gezicht in zijn handen en trok zijn vleugels nog strakker om hen allebei heen. ‘Ik wacht net zo lang op je als nodig is. Ik hou van je, door alle tijden heen.’
Luce was inmiddels kokendheet. Ze schreeuwde het uit van de pijn en toen de hitte haar overmande, kronkelde ze wild in Daniëls armen. Ze brandde zijn huid, maar hij liet haar niet los.
Het moment was gekomen. Het sterrenschot zat in haar jurk verstopt, en dit was het moment – precies nu – waarop ze het had moeten gebruiken. Maar ze zou het niet opgeven. Ze zou Daniël niet opgeven. Niet nu ze wist dat hij, hoe zwaar het ook werd, haar nooit zou opgeven.
Haar huid begon al blaren te vertonen. De hitte was zo venijnig dat ze alleen nog maar kon rillen.
En het volgende moment kon ze alleen nog krijsen.
Layla ging in vlammen op, en toen die haar lichaam omsloten, voelde Luce hoe haar eigen lichaam zich losdraaide van de ziel die ze met elkaar deelden en de snelste uitweg zocht uit de onverbiddelijke hitte. De zuil van vlammen werd hoger en breder, tot hij de hele kamer en de wereld vulde, tot er niets anders meer over was en Layla helemaal was verzwolgen.
Luce dacht in de duisternis terecht te zullen komen, maar het was licht.
Waar was de Verkondiger? Kon het zijn dat ze zich nog steeds in Layla bevond?
Het vuur laaide maar door. Het doofde niet. Het verspreidde zich. De vlammen brandden steeds meer van het duister weg en reikten omhoog de lucht in, alsof de diepe nacht zelf ook ontvlambaar was. Op een gegeven moment zag Luce niets anders meer dan de vuurzee van rood en goud.
Alle andere keren dat een van haar vorige ikken was doodgegaan, was Luce op precies hetzelfde moment uit de vlammen bevrijd en in de Verkondiger terechtgekomen. Dit keer was er iets anders, was er iets waardoor ze dingen zag die met geen mogelijkheid waar konden zijn.
Brandende vleugels.
‘Daniël!’ riep ze. Door de vlammenzee vloog iets wat eruitzag als de vleugels van Daniël. Ze vatten wel vlam, maar smolten niet, alsof ze zelf van vuur waren gemaakt. Ze zag alleen maar de witte vleugels en de paarsblauwe ogen, verder niets. ‘Daniël?’
Het vuur rolde als een reusachtige golf over een oceaan door de duisternis. Hij brak tegen een onzichtbare kust en spoelde op volle kracht over Luce heen, over haar lichaam, over haar hoofd en tot ver achter haar.
Toen klonk er een kort gesis, alsof iemand een kaars uitkneep, en werd alles plotseling zwart.
Achter haar stak een koude wind op. Ze kreeg kippenvel. Ze sloeg haar armen om zichzelf heen, trok haar knieën omhoog en realiseerde zich met een schok dat ze geen grond meer onder haar voeten had. Ze vloog niet echt, nee, ze zweefde meer een beetje stuurloos in het rond. De duisternis was geen Verkondiger. Ze had het sterrenschot niet gebruikt, maar was ze dan op de een of andere manier toch… doodgegaan?
Ze was bang. Ze wist niet waar ze was, alleen dat ze alleen was.
Nee. Er was nog iemand. Ze hoorde een schrapend geluid. Ze zag een vaag grijs licht.
‘Bill!’ riep Luce uit toen ze hem zag. Ze was zo opgelucht dat ze begon te lachen. ‘O, godzijdank. Ik dacht dat ik verdwaald was… Ik dacht… O, laat ook maar.’ Ze haalde diep adem. ‘Ik kon het niet. Ik kon mijn ziel niet doden. Ik vind wel een andere manier om de vloek te verbreken. Daniël en ik… we zullen elkaar nooit opgeven.’
Bill was nog ver weg, maar zweefde naar haar toe en zwenkte daarbij door de lucht. Hoe dichterbij hij kwam, hoe groter hij eruitzag; hij zwol op tot hij wel twee, drie en toen tien keer zo groot was als de kleine stenen gargouille die met haar mee had gereisd. Toen begon de echte metamorfose pas.
Achter zijn schouders kwamen twee dikkere, vollere, gitzwarte vleugels naar buiten, die zijn vertrouwde stenen vleugeltjes aan scherven sloegen. De rimpels in zijn voorhoofd werden dieper en verspreidden zich over zijn hele lichaam, totdat hij er gruwelijk verfrommeld en oud uitzag. De nagels aan zijn voeten en handen werden langer, scherper en geler.
Ze glinsterden vlijmscherp in het donker op. Zijn borst zwol op en er kwamen dikke zwarte krulharen uit. Ondertussen groeide hij verder en werd oneindig veel groter dan hij was geweest.
Luce deed haar best om de kermende kreet die in haar keel omhoogkwam te onderdrukken. En daar slaagde ze in – tot aan het moment waarop Bills stenen grijze ogen, waarvan de irissen onder vele lagen staar helemaal dof geworden waren, vuurrood oplichtten.
Toen gilde ze het uit.
‘Je hebt inderdaad altijd de verkeerde keuze gemaakt.’ Bills stem was die van een monster geworden, laag, vol slijm en raspend – niet alleen voor Luce’ oren, maar zelfs voor haar ziel. Zijn adem trof haar vol in het gezicht en stonk naar de dood.
‘Je bent…’ Luce kon haar zin niet afmaken. Er was maar één woord voor het slechte wezen dat voor haar stond, en ze schrok ervoor terug om dat hardop uit te spreken.
‘Het Kwaad?’ lachte Bill. ‘Verrassing!’ Hij hield de a-klank van het woord zo lang aan dat Luce zeker wist dat hij dubbel zou slaan en zou moeten hoesten, maar dat gebeurde niet.
‘Maar… je hebt me zoveel geleerd. Je hebt me geleerd om erachter te komen… Waarom zou je… Hoe… Al die tijd?’
‘Ik heb je om de tuin geleid. Dat is mijn werk, Lucinda.’
Ze was op Bill gesteld geraakt, al was hij nog zo kwajongensachtig en weerzinwekkend. Ze had hem in vertrouwen genomen, naar hem geluisterd; ze had bijna haar ziel gedood omdat hij gezegd had dat ze dat moest doen. Die gedachte liet haar niet los. Ze was Daniël bijna door toedoen van Bill kwijtgeraakt. Ze kon Daniël nog steeds door toedoen van Bill kwijtraken. Maar hij was Bill niet…
Hij was niet zomaar een demon, niet zoals Steven en zelfs niet zoals Cam, als die op hun slechtst waren.
Hij was de verpersoonlijking van het Kwaad.
En hij was al die tijd dicht bij Luce in de buurt geweest, zo dicht dat ze zijn adem in haar nek had gevoeld.
Ze probeerde zich van hem weg te draaien, maar zijn duisternis was overal. Het leek alsof ze bij nacht in de lucht zweefde, maar alle sterren bevonden zich onwaarschijnlijk ver weg; de Aarde was nergens te zien. Vlakbij zag ze stukken duisternis die nog zwarter waren, en kolkende afgronden. Zo nu en dan verscheen er een lichtbundel, een baken van hoop en verlichting. Maar dan verdween het licht weer.
‘Waar zijn we?’ vroeg ze.
Satan lachte schamper om zo’n zinloze vraag. ‘Nergens,’ zei hij. Zijn stem had niet meer de vertrouwde klank van haar reisgenoot. ‘Het duistere hart van het niets in het centrum van alles. Niet de Hemel, niet de Aarde, niet de Hel. Een oord waar de duisterste overgangen plaatsvinden. Niets waar jouw geest zich in dit stadium ook maar iets bij kan voorstellen, dus ziet het er in jouw ogen waarschijnlijk gewoon’ – zijn rode ogen puilden uit – ‘heel eng uit.’
‘En die lichtflitsen, wat zijn dat?’ vroeg Luce, terwijl ze probeerde vooral niet te laten merken hoe angstaanjagend ze het hier vond. Ze had al minstens vier lichtflitsen gezien – helle branden die uit het niets oplaaiden en pijlsnel in de donkerdere regionen van de lucht weer verdwenen.
‘O, die.’ Bill keek hoe er een oplichtte en boven Luce’ schouder verdween. ‘Engelen reizen. Demonen reizen. Druk vannacht, hè? Het lijkt wel alsof iedereen ergens heen moet.’
‘Ja.’ Luce zat te wachten tot er nog een lichtflits aan de hemel verscheen. Toen die zich aandiende, wierp die een schaduw over haar heen. Ze klauwde ernaar, want ze wilde maar één ding, en dat was een Verkondiger uit deze schaduw schudden voordat het licht weer verdween. ‘En ik ook.’
De Verkondiger zwol in haar handen snel op en werd zo zwaar, dringend en soepel dat ze heel even dacht dat het haar zou lukken.
Maar nee, ze voelde hoe ze in een ruwe greep werd genomen. Bill hield haar hele lichaam in zijn gore klauw. ‘Ik ben er nog niet aan toe om al afscheid van je te nemen,’ fluisterde hij op een toon die haar de rillingen over haar lijf deed lopen. ‘Kijk, ik ben erg gesteld op je geraakt. Nee, wacht, dat is niet waar. Ik ben altijd gesteld op je geweest.’
Luce liet de schaduw die ze tussen haar vingers hield in het niets wegkringelen.
‘En net als alle dierbaren wil ik dat je bij me bent. Vooral nu, zodat je mijn plannen niet kunt dwarsbomen. Voor de zoveelste keer.’
‘Je hebt me nu in elk geval een doel gegeven,’ zei Luce, terwijl ze zich probeerde los te wurmen. Vergeefs. Hij hield haar nog steviger beet en kneep haar botten bijna fijn.
‘Je hebt altijd een innerlijk vuur gehad. Dat vond ik juist zo leuk aan je.’ Hij glimlachte, en dat was afschuwelijk. ‘Bleef jouw vonkje maar bínnen, hè? Sommige mensen hebben gewoon geen geluk in de liefde.’
‘Ik ga het met jou niet over liefde hebben,’ zei Luce vinnig. ‘Ik kan gewoonweg niet geloven dat ik ooit ook maar naar één woord uit jouw mond geluisterd heb. Jij weet helemaal niets over liefde.’
‘Dat heb ik al eens eerder gehoord. Maar ik weet toevallig iets heel belangrijks over liefde: jij denkt dat die van jou groter is dan de Hemel en de Hel en het lot van iedereen die zich daartussen bevindt. Maar daar vergis je je in. Je liefde voor Daniël Grigori is volkomen betekenisloos. Die stelt niets voor!’
Zijn geschreeuw was net een schokgolf die Luce’ haar naar achteren deed waaien. Ze slaakte een kreet en hapte naar adem. ‘Je zegt maar waar je zin in hebt. Ik hou van Daniël. Dat zal ik altijd blijven doen. En daar heb jij niets mee te maken.’
Satan hield haar omhoog tot voor zijn rode ogen en prikte met zijn scherpste nagel in haar huid. ‘Ik weet dat je van hem houdt. Je bent je verstand verloren. Vertel me alleen waarom.’
‘Waarom?’
‘Waarom. Waarom híj. Breng dat eens onder woorden. Zorg dat ik het echt voel. Ik wil ontroerd worden.’
‘Om ontelbare redenen. Het is gewoon zo.’
Zijn glimlach met de vooruitstekende tanden werd breder en van diep binnen uit hem klonk een geluid dat leek alsof er wel duizend honden gromden. ‘Dat was een test. Daar ben je niet voor geslaagd, maar daar kun jij niets aan doen. Niet echt althans. Dat is een vervelende bijwerking van de vloek die op jou rust. Je kunt geen keuzes meer maken.’
‘Dat is niet waar. Ik weet niet of je het je herinnert, maar ik heb net een heel belangrijke keuze gemaakt door mijn ziel níét te doden.’
Dit maakte hem kwaad. Ze zag het aan de manier waarop hij zijn neusvleugels sperde, aan hoe hij zijn klauw omhoogstak, tot een vuist balde en ervoor zorgde dat een stuk sterrenhemel doofde alsof er ergens een knop werd omgezet. Maar hij zei een hele tijd geen woord. Hij staarde alleen maar voor zich uit.
Er kwam een afschuwelijke gedachte in Luce op. ‘Heb je me eigenlijk wel de waarheid verteld? Over wat er echt zou zijn gebeurd als ik dat sterrenschot had gebruikt om…’ De rillingen liepen haar over de rug bij de gedachte dat ze er zo dicht bij in de buurt was geweest. ‘Wat valt er voor jou in deze hele situatie te winnen? Wil je me buiten beeld hebben zodat jij bij Daniël kunt komen, is het zoiets? Is dat de reden waarom je je nooit hebt laten zien waar hij bij was? Omdat hij anders achter je aan was gegaan en hij je…’
Satan grinnikte. Door zijn lach doofden de sterren. ‘Dacht je dat ík bang was voor Daniël Grigori? Dan heb je hem wel heel hoog zitten. Vertel eens, wat voor soort wilde leugens heeft hij je voorgeschoteld over zijn voorname positie in de Hemel?’
‘Jij bent hier de leugenaar,’ zei Luce. ‘Jij hebt alleen maar gelogen, vanaf het moment dat ik je leerde kennen. Geen wonder dat het hele universum een hekel aan je heeft.’
‘Ze zijn bang voor me. Ze hebben geen hekel aan me. Dat is een verschil. Angst heeft een element van afgunst. Je gelooft het misschien niet, maar heel veel mensen zouden graag over de macht beschikken waarover ik beschik. Heel veel mensen… aanbidden me.’
‘Je hebt gelijk. Ik geloof je niet.’
‘Je weet er gewoon niet genoeg van. Nergens van. Ik heb je meegenomen op een rondreis langs je verleden. Ik heb je de nutteloosheid van dit bestaan laten zien in de hoop dat jou de ogen zouden worden geopend voor de waarheid, en alles wat ik van jou te horen krijg is: “Daniël! Ik wil Daniël!”’
Hij duwde haar om en ze viel omlaag in het zwarte duister. Pas toen hij haar boos aankeek, kwam ze tot stilstand, alsof hij haar op een bepaalde plek kon vastzetten. Hij liep in een krap kringetje om haar heen, met zijn handen op zijn rug, zijn vleugels strak tegen zijn lichaam en zijn hoofd schuin omhoog naar de lucht. ‘Alles wat je hier ziet is alles wat er valt te zien. Van veraf, ja, maar het is er allemaal – alle levens, alle werelden en nog veel meer wat het zwakke voorstellingsvermogen van stervelingen te boven gaat. Kijk er maar naar.’
Dat deed ze, en het zag er anders uit dan voorheen. Er kwam geen einde aan de vlakte vol sterren, aan de duisternis van de nacht die zich steeds over zo veel felverlichte plekken heen vouwde dat de lucht eerder licht dan donker was. ‘Prachtig.’
‘Het wordt tijd voor een tabula rasa.’ Hij krulde zijn lippen tot een verwrongen glimlach. ‘Ik heb schoon genoeg van dit spel.’
‘Dus het is voor jou maar een spel?’
‘Voor hem is het een spel.’ Hij maakte een weids handgebaar langs de hemel en liet een donkere streep nachtlucht achter. ‘En ik weiger het aan die Ander over te dragen, louter en alleen vanwege een kosmische weegschaal. Louter en alleen omdat onze kanten in evenwicht zijn.’
‘Evenwicht. Bedoel je de weegschaal met aan de ene kant de gevallen engelen die met jou een verbond zijn aangegaan en met aan de andere kant degenen die een verbond zijn aangegaan met…’
‘Niet zeggen. Maar ja, die ander bedoel ik. Op dit moment is er sprake van een evenwicht, en…’
‘En er moet nog één engel partij kiezen,’ zei Luce, die zich het lange gesprek herinnerde met Arriane in de cafetaria in Las Vegas.
‘Mm-mm. Alleen laat ik het deze keer niet aan het toeval over. Dat was een kortzichtig doel van me, dat hele gedoe met dat sterrenschot, maar ik weet nu wat ik fout heb gedaan. Ik heb nagedacht, ik heb plannen gesmeed. Vaak als jij en een of andere oude herhaling van Grigori bezig waren met zo’n tweederangs vrijpartij. Niemand krijgt de kans om datgene wat ik voor hierna in petto heb te saboteren.
Ik ga met een schone lei beginnen. Ik kan de millennia die naar jou en dat zich herhalende leven van je hebben geleid, gewoon overslaan, Lucinda Price,’ zei hij snuivend, ‘en opnieuw beginnen. En dit keer zal ik het beter aanpakken. Dit keer zal ik winnen.’
‘En wat bedoel je met die schone lei?’
‘De tijd is net een heel grote lei, Lucinda. Er staat niets op geschreven wat een slim persoon niet ook kan uitvegen. Toegegeven, het is een drastische maatregel, en het betekent dat ik duizenden jaren weggooi. Dat is voor alle betrokkenen een grote tegenslag, maar kom op zeg, wat stelt een handjevol verloren millennia nu voor, vergeleken met het peilloze idee van de eeuwigheid?’
‘Hoe kun je dat doen?’ vroeg ze, wetend dat hij haar in zijn handen voelde beven. ‘Wat betekent het?’
‘Het betekent dat ik helemaal terugga naar het begin. Naar de Val. Naar het moment waarop wij allemaal de Hemel uit zijn gezet omdat we het waagden om onze vrije wil uit te oefenen. En dan heb ik het over de eerste grote onrechtvaardige gebeurtenis.’
‘Je gaat je grootste succesnummers overdoen?’ vroeg ze, maar hij luisterde niet, want hij werd helemaal in beslag genomen door alle details van zijn plan.
‘Jij en die vervelende Daniël Grigori gaan deze reis samen met mij maken. Je zielsverwant is zelfs al onderweg hiernaartoe.’
‘Waarom zou Daniël…’
‘Ik heb hem natuurlijk de weg gewezen. Het enige wat ik nu nog hoef te doen is zorgen dat ik er op tijd ben om te zien hoe de engelen uit de Hemel worden gezet en aan hun val naar de Aarde beginnen. Wat zal dat een prachtig moment zijn.’
‘Als ze aan hun val beginnen? Hoe lang duurde die dan?’
‘Volgens sommigen negen dagen,’ mompelde hij, ‘maar voor degenen die uit de Hemel waren gezet leek het wel een eeuwigheid te duren. Heb je je vrienden daar nooit naar gevraagd? Cam. Roland. Arriane. Je geliefde Daniël? We waren er allemaal bij.’
‘Nou, dan zie je dat nog een keer gebeuren. Wat zou dat?’
‘Dan doe ik iets wat niemand van me verwacht. En weet je wat dat is?’ Hij gniffelde en zijn rode ogen glommen.
‘Geen idee,’ zei ze zacht. ‘Je doodt Daniël?’
‘Nee, ik dood hem niet. Ik vang hem. Ik ga ons allemaal vangen, tot de laatste engel aan toe. Ik open een Verkondiger, als een soort groot net, en dat werp ik vooruit naar de rand van de tijd. Dan hecht ik me aan mijn oude ik aan en loods ik de hele engelenschare met me mee het heden in. Zelfs de lelijke engelen.’
‘En wat dan nog?’
‘Wat dan nog? Dan beginnen we opnieuw bij het begin. Omdat de Val het begin ís. Die is geen onderdeel van de geschiedenis, nee, die vormt het begin van de geschiedenis. En alles wat daarvoor heeft plaatsgevonden? Dat is dan gewoon niet gebeurd.’
‘Gewoon niet gebeu… Zoals dat leven in Egypte, bedoel je?’
‘Nooit gebeurd.’
‘China? Versailles? Las Vegas?’
‘Nooit, nooit, nooit. Maar het gaat niet alleen om jou en je vriendje, egoïst die je bent. Het gaat om het Romeinse Rijk en om de zogenaamde Zoon van die Ander. Het gaat om dat langdurige, ellendige geëtter van de mensheid die uit de oersoep van de aarde omhoogkomt en de wereld in een beerput verandert. Het gaat erom dat ik alles wat er ooit heeft plaatsgevonden met een klein sprongetje door de tijd verwijder, alsof je een steentje over het water gooit.’
‘Maar je kunt toch niet zomaar… het hele verleden uitwissen!’
‘Tuurlijk wel. Net alsof je de tailleband van een rok wat inneemt. Je neemt gewoon het teveel aan stof weg en trekt de twee delen dan naar elkaar toe. Dan is het net alsof dat middendeel nooit heeft bestaan. We beginnen opnieuw. De hele cyclus zal zichzelf herhalen en ik krijg opnieuw een kans om de belangrijke zielen naar mijn kant over te halen. Zielen als…’
‘Hem krijg je nooit te pakken. Hij zal zich nooit ofte nimmer bij jou aansluiten.’
Daniël had zich in de vijfduizend jaar waar zij getuige van was geweest geen één keer gewonnen gegeven. Hoe vaak ze haar ook gedood hadden en hem zijn enige ware liefde hadden ontnomen, hij had het nooit opgegeven en een kant gekozen. Zelfs als hij op de een of andere manier aan het wankelen zou worden gebracht, zou zij er altijd zijn om hem te steunen. Ze wist nu dat ze sterk genoeg was om Daniël te dragen als hij wankelde. Net zoals hij haar gedragen had.
‘Hoe vaak je de lei ook schoonveegt,’ zei ze, ‘er zal niets veranderen.’
‘O!’ Hij lachte alsof hij zich voor Luce geneerde – een vette, angstaanjagende bulderlach. ‘Natuurlijk wel. Alles zal veranderen. Zal ik even voor je opsommen hoe allemaal?’ Hij stak een scherpe, vergeelde klauw omhoog. ‘Om te beginnen zullen Daniël en Cam weer broers zijn, net zoals in de eerste dagen na de Val. Lijkt je dat niet leuk? Erger nog: geen Nephilijnen. De engelen hebben nog geen tijd gehad om over de Aarde uit te waaieren en met de stervelingen te paren, dus zeg maar dag met je handje tegen je vriendjes van school.’
‘Nee…’
Hij knipte met zijn vingers. ‘O, en ik vergeet nog iets: jouw verleden met Daniël? Dat wordt uitgewist. Dus alles wat je op je kleine queeste hebt ontdekt, al die dingen die je tussen onze uitstapjes naar het verleden zo ernstig aan me hebt verteld en waar je zoveel van had geleerd? Zeg maar dag met je handje.’
‘Nee! Dat kun je niet maken!’
Hij pakte haar nog een keer stevig in een kille greep vast. ‘O, liefje… het is al bijna gebeurd.’ Hij schaterde het uit, en zijn lach klonk dit keer als een lawine. Ondertussen vouwden tijd en ruimte zich om hen heen. Luce huiverde, kromp ineen en probeerde zich van hem los te worstelen, maar hij had haar te stevig beet, te diep onder zijn smerige vleugel gestoken. Ze zag geen hand voor ogen en voelde alleen een windvlaag, toen een hittegolf en toen daalde er een onwrikbare kilte neer over haar ziel.