9 – EN WE PLOETEREN VOORT

 

 

Tahiti, Frans Polynesië

11 december 1775

 

Luce zag dat ze op een splinterende houten balk zat.

Die kraakte toen hij iets naar links helde, en kraakte weer toen hij heel langzaam naar rechts bewoog. Het heen en weer wiegen ging gestaag door, alsof de balk aan een heel korte slinger vastzat.

Een warme bries blies haar haar in haar gezicht en het dienstmeisjeskapje van haar hoofd. Onder haar zwaaide de balk opnieuw heen en weer, en haar voeten glipten weg. Ze viel om en slaagde er maar net in om haar armen om de balk heen te slaan. Toen viel ze eraf…

Waar was ze? Voor zich zag ze het uitgestrekte blauw van de lucht. En boven de horizon zag ze een donkerdere kleur blauw. Ze keek omlaag.

Ze bevond zich echt op heel grote hoogte.

Onder haar strekte een van water doordrenkte paal zich wel dertig meter uit en eindigde in een houten vlonder. O. Het was een mast. Luce zat helemaal in de top van een heel grote zeilboot.

Een heel grote zeilboot die schipbreuk geleden had, vlak voor de zwarte kust van een eiland.

De boeg was keihard tegen een groepje vlijmscherpe lavarotsen geslagen, waardoor er niet meer dan wat verpulverde resten van over waren. Het grootzeil was aan flarden gescheurd: gehavende stukken geelbruin zeildoek flapperden los in de wind. Het rook als op de ochtend na een zware storm, maar dit schip was zo verweerd dat het leek alsof het hier al jaren lag.

Telkens wanneer de golven de kust van zwart zand op stroomden, sproeide het water vanuit de spleten in de rotsen meters omhoog. Door de golven slingerde het wrak – en de balk waar Luce zich aan vastklampte – zo hevig heen en weer dat ze bang was dat ze moest overgeven.

Hoe moest ze in hemelsnaam beneden komen? Hoe moest ze aan wal komen?

‘Aha! Kijk nou eens wie er als een vogel op een tak geland is!’ Bills stem klonk boven de beukende golven uit. Daar was hij, helemaal aan de punt van de rottende ra van het schip, en hij liep met zijn armen naar opzij uitgestoken, alsof hij op de evenwichtsbalk liep.

‘Waar zijn we?’ Luce was zo zenuwachtig dat ze geen plotselinge bewegingen durfde te maken.

Bill zoog zijn longen vol lucht. ‘Proef je dat dan niet? We zijn aan de noordkant van Tahiti!’ Hij liet zich naast Luce neervallen, schopte zijn dikke beentjes naar voren, strekte zijn korte grijze armen omhoog en sloeg zijn handen achter zijn hoofd in elkaar. ‘Dit is toch paradijselijk?’

‘Ik geloof dat ik moet overgeven.’

‘Onzin. Je moet gewoon je zeebenen zoeken.’

‘Hoe zijn we…’ Luce keek weer om zich heen of ze ergens een Verkondiger zag. Ze zag geen enkele schaduw, alleen het eindeloze blauw van de lege hemel.

‘Ik heb de logistiek voor je geregeld. Beschouw me maar als je reisgids, en beschouw dit maar als een vakantie!’

‘Dit is geen vakantie, Bill.’

‘O nee? Ik dacht dat we de Grand Tour van de liefde deden.’ Hij wreef over zijn voorhoofd, en er liet een hele wolk schilfertjes van zijn hoofdhuid los. ‘Heb ik het dan verkeerd begrepen?’

‘Waar zijn Lucinda en Daniël?’

‘Wacht even.’ Hij ging voor Luce’ neus in de lucht zweven. ‘Wil je niet eerst even een geschiedenislesje?’

Luce sloeg geen acht op hem en schoof naar de mast toe. Ze stak onvast een voet uit naar het hoogste dwarshout dat uit de zijkant van de mast stak.

‘Moet ik je niet even helpen?’

Ze had haar adem ingehouden en geprobeerd om vooral niet naar beneden te kijken, maar haar voet was voor de derde keer van de houten steun gegleden. Eindelijk slikte ze moeizaam en stak ze haar hand uit om de koude, ruwe klauw vast te pakken die Bill haar toestak.

Ze pakte Bills hand vast en hij trok haar naar voren, helemaal van de mast af. Toen de vochtige wind haar in het gezicht sloeg, slaakte ze een gilletje, en de rok van haar jurk bolde rond haar middel op. Ze deed haar ogen dicht en wachtte tot ze door het verrotte dek onder zich zou vallen.

Maar dat gebeurde niet.

Ze hoorde wel een woesj en voelde dat haar lichaam in de lucht bleef steken. Ze deed haar ogen open. Bills korte vleugels waren uitgewaaierd en vingen de wind. Hij ondersteunde met slechts één hand haar hele gewicht en droeg haar langzaam naar de kust. Hij was wonderbaarlijk lenig en licht. Luce merkte tot haar verbazing dat ze zich ontspande – op de een of andere manier kwam de sensatie van het vliegen haar inmiddels heel natuurlijk voor.

Daniël. Toen de lucht haar omsloot, werd ze overspoeld door het pijnlijke verlangen om bij hem te zijn. Om zijn stem te horen en zijn lippen te proeven – Luce kon nergens anders aan denken. Wat had ze er op dat moment niet voor gegeven om in zijn armen te kunnen liggen!

De Daniël die ze in Helston had ontmoet – hoe blij hij ook was geweest om haar te zien – had haar niet echt gekend. Niet zoals háár Daniël haar kende. Waar was hij op dit moment?

‘Voel je je al wat beter?’ vroeg Bill.

‘Waarom zijn we hier?’ vroeg Luce toen ze over het water scheerden. Het water was zo helder dat ze er inktzwarte schaduwen in kon zien bewegen – reusachtige scholen vis die heel ontspannen langs de kust zwommen.

‘Zie je die palmboom daar?’ Bill wees met zijn vrije klauw in de verte. ‘De hoogste palmboom, de derde vanaf de opening in de zandbank?’

Luce kneep haar ogen tot spleetjes en knikte.

‘Daar heeft je vader in dit leven zijn hut gebouwd. De mooiste hut van het hele strand!’ Bill hoestte. ‘Nou ja, in feite de enige hut op het hele strand. De Engelsen hebben deze kant van het eiland nog niet eens ontdekt. Dus als je paatje uit vissen gaat, hebben Daniël en jij het rijk alleen.’

‘Hebben Daniël en ik… hier samen gewoond?’

Luce en Bill landden hand in hand op het strand met de lichte elegantie van twee dansers in een pas de deux. Luce was heel blij – en een beetje verbaasd – dat hij haar zo soepeltjes uit de mast van het schip had weten te krijgen, maar zodra ze weer vaste grond onder de voeten had, trok ze haar hand uit zijn vuile klauw en veegde hem af aan haar schort.

Het was hier waanzinnig mooi. Het kristalheldere water spoelde over het vreemde en prachtige zwartezandstrand. Bosjes citrus- en palmbomen bogen zich over de kust, zwaar behangen met feloranje vruchten. Voorbij de bomen rezen lage bergen op uit de mist van het regenwoud. Watervallen doorkliefden hun hellingen. De wind was hierbeneden een stuk minder hevig en rook heerlijk naar hibiscus. Ze kon zich amper voorstellen dat je hier een vakantie mocht doorbrengen, laat staan een heel leven.

‘Jíj hebt hier gewoond.’ Bill liep weg, de in een bocht lopende kustlijn langs, en liet daarbij kleine pootafdrukken in het donkere zand achter. ‘Je vader en alle tien andere inboorlingen die binnen kanoafstand woonden, noemden je iets wat als Lulu klonk.’

Luce had er flink de pas in gezet om hem bij te kunnen houden en had de rokken van het dienstmeisjesuniform uit haar Helston-tijd opgetrokken om te voorkomen dat ze door het zand sleepten. Ze bleef staan en trok een lelijk gezicht.

‘Wat nou?’ zei Bill. ‘Dat is toch leuk, Lulu? Lululululu.’

‘Hou op.’

‘Maar goed, hoe dan ook, Daniël was een soort schurkachtige ontdekkingsreiziger. Die boot waar we net vanaf komen? Die heeft dat mooie vriendje van je gestolen uit de privévloot van George de Derde.’ Hij keek even achterom naar het scheepswrak. ‘Maar kapitein Bligh en zijn muitende bemanning zullen er nog wel een paar jaar voor nodig hebben voordat ze Daniël hier vinden, en tegen die tijd… Nou ja, je weet wel.’

Luce slikte. Tegen die tijd was Daniël vermoedelijk al lang verdwenen, want dan was Lulu al lang dood.

Ze kwamen bij de opening in de rij palmbomen. Tussen de oceaan en een zoetwatermeertje stroomde een brakke rivier waarvan het water kolkte. Luce stak het water voorzichtig over via een paar platte stenen. Ze transpireerde door haar onderrokken heen en overwoog de warme jurk uit te trekken en zo de zee in te duiken.

‘Hoeveel tijd heb ik met Lulu?’ vroeg ze. ‘Voor het gebeurt?’

Bill stak zijn handen omhoog. ‘Ik dacht dat je alleen maar het bewijs wilde zien dat de liefde tussen Daniël en jou echt is.’

‘Dat is ook zo.’

‘Daar heb je niet meer dan tien minuten voor nodig.’

Ze kwamen bij een kort pad waarlangs orchideeën bloeiden en dat met een bocht uitkwam op een ander ongerept strand. Vlak bij het lichtblauwe water stond een hutje op palen, met een rieten dak. Achter de hut huiverde een palmboom.

Bill kwam boven haar schouder zweven. ‘Daar heb je d’r.’ Zijn stenen klauw wees naar de palmboom.

Luce keek vol ontzag toe hoe hoog op de schuddende boomstam twee voeten uit het gebladerte tevoorschijn kwamen. Toen gooide een meisje, dat niet veel meer aanhad dan een gevlochten rokje en een reusachtige bloemenslinger, vier ruig behaarde bruine kokosnoten op het strand, waarna ze langs de knobbelige stam naar de grond afdaalde.

Haar lange haar hing los en de donkere slierten vingen fonkelingen zonlicht. Luce wist precies hoe het voelde, hoe het haar op haar armen kietelde als het zo in golven om haar middel zwaaide. Door de zon was Lulu’s huid diep goudbruin gekleurd – donkerder dan Luce zelf ooit was geweest, zelfs toen ze een hele zomer in het strandhuis van haar oma in Biloxi had doorgebracht – en haar gezicht en armen waren versierd met donkere geometrische tatoeages. Ze bevond zich ergens tussen volstrekt onherkenbaar en op en top Luce in.

‘Wauw,’ fluisterde Luce toen Bill haar achter een struikachtige boom met paarse bloemen trok. ‘Hé! Au! Wat doe je?’

‘Ik begeleid je naar een veiliger uitkijkpunt.’ Bill trok haar weer mee omhoog de lucht in, tot ze door het bladerdak heen stegen. Zodra ze boven de bomen uit waren, vloog hij met haar naar een hoge stevige tak en plantte haar daar neer. Zo had ze zicht op het hele strand.

‘Lulu!’

De stem ging door Luce’ huid heen, linea recta haar hart in. De stem van Daniël. Hij riep haar. Hij verlangde naar haar. Hij had haar nodig. Luce bewoog zich in de richting van het geluid. Ze had niet eens gemerkt dat ze omhooggekomen was van haar plekje op de hoge tak, alsof ze zomaar uit de boomtop kon weglopen en naar hem toe kon vliegen… maar toen greep Bill haar bij haar elleboog beet.

‘Dat is precies de reden waarom ik je hier mee naartoe genomen heb. Hij heeft het niet tegen jou. Hij heeft het tegen háár.’

‘O.’ Luce zeeg weer als een zoutzak neer. ‘Aha.’

Op het zwarte zand was het meisje met de kokosnoten, Lulu, gaan rennen. En verderop op het strand holde Daniël in vliegende vaart naar haar toe.

Hij had geen hemd aan, was prachtig bruin gekleurd en gespierd en droeg alleen een afgeknipte donkerblauwe broek met rafelranden. Zijn huid glinsterde van het zeewater, want hij had net een duik genomen. Met zijn blote voeten schopte hij zand omhoog. Luce benijdde het water, benijdde het zand. Benijdde alles wat in aanraking kwam met Daniël, terwijl zij hier hoog in die boom zat en er niet uit kon. En haar vorige ik benijdde ze nog het meest.

Terwijl Daniël zo naar Lulu toe rende, zag hij er gelukkiger en natuurlijker uit dan Luce kon heugen hem ooit gezien te hebben. Ze kreeg zin om te huilen.

Ze kwamen bij elkaar. Lulu legde haar armen om hem heen en hij tilde haar op en liet haar ronddraaien in de lucht. Hij zette haar weer neer en overlaadde haar met kussen. Hij kuste haar vingertoppen en onderarmen, helemaal tot aan haar schouders, haar hals, haar mond aan toe.

Bill leunde tegen Luce’ schouder. ‘Maak me maar wakker als ze aan het echte werk toe zijn,’ zei hij met een gaap.

‘Viespeuk!’ Ze had zin om hem een klap te geven, maar wilde hem niet aanraken.

‘Ik bedoel het tatoeëren, stomkop. Ik ben helemaal van de tattoos, weet je.’

 

Toen Luce weer naar het stel op het strand keek, zag ze dat Lulu Daniël naar een gevlochten mat toe bracht die niet ver van de hut op het zand lag uitgespreid. Daniël trok een korte machete uit de riem van zijn broek en hakte op een van de kokosnoten in. Na een paar halen had hij de bovenkant eraf en gaf hij de rest aan Lulu. Ze dronk er gulzig van en de melk droop uit haar mondhoeken. Daniël kuste ze schoon.

‘Ze gaan helemaal niet tatoeëren, ze gaan gewoon…’ Toen Luce’ vorige ik de hut in liep, hield ze verder haar mond. Even later kwam Lulu weer naar buiten met een in palmbladeren gewikkeld pakketje in haar hand. Ze haalde er een stuk gereedschap uit dat op een houten kam leek. De tanden glansden in de zon, alsof ze vlijmscherp waren. Daniël ging op zijn rug op de mat liggen en keek toe terwijl Lulu de kam in een grote ondiepe schelp met zwart poeder doopte.

Lulu gaf hem snel een kus en ging toen aan de slag.

Ze begon bij zijn borstbeen en drukte de kam in zijn huid. Ze ging snel te werk en drukte de kam steeds hard in. Elke keer dat ze de kam verplaatste liet ze een veeg in zijn huid getatoeëerd zwart pigment achter. Luce kon al iets van een tekening onderscheiden: een kleine geblokte borstplaat. Die zou zijn hele borstkas omspannen. Luce’ enige bezoek aan een tattooshop was die keer in New Hampshire geweest, samen met Callie, die een roze hartje op haar heup wilde. Het was binnen een minuut klaar en Callie had de hele tijd moord en brand geschreeuwd. Daniël lag er echter doodstil bij, gaf geen kik en bleef onafgebroken naar Lulu kijken. Het duurde een hele tijd en Luce voelde ondertussen het zweet over haar onderrug lopen.

‘Nou? Wat dacht je daarvan?’ Bill stootte haar aan. ‘Ik had toch beloofd dat ik je ware liefde zou laten zien?’

‘Je hebt gelijk. Zo te zien zijn ze verliefd.’ Luce haalde haar schouders op. ‘Maar…’

‘Maar wat? Weet jij wel hoeveel pijn dat doet? Moet je die knul zien. Je zou bijna denken dat hij door een zacht briesje wordt gestreeld en niet met een naald wordt bewerkt.’

Luce kronkelde ongemakkelijk heen en weer op de tak. ‘Is dat de les die ik moet leren? Dat pijn gelijkstaat aan liefde?’

‘Zeg jij het maar,’ zei Bill. ‘Je hoort er misschien van op, maar de dames staan bij Bill niet bepaald in rijen van drie voor de deur.’

‘Ik bedoel, als ik Daniëls naam op mijn lichaam zou laten tatoeëren, zou dat dan betekenen dat ik meer van hem hield dan ik al doe?’

‘Het is een symbool, Luce.’ Bill slaakte een schorre zucht. ‘Je vat het veel te letterlijk op. Kijk, je moet het zo zien: Daniël is de eerste knappe jongen die Lulu ooit heeft gezien. Hij is een paar maanden geleden hier komen aanspoelen en tot die tijd bestond de hele wereld van dit meisje uit haar vader en een paar dikke inboorlingen.’

‘Zij is Miranda,’ zei Luce, want ze moest aan het liefdesverhaal uit De storm denken, dat ze in de derde voor de Shakespeare-lessen had gelezen.

‘O, wat ben je toch cultureel onderlegd!’ Bill tuitte goedkeurend zijn lippen. ‘Ze zijn inderdaad net Ferdinand en Miranda: de knappe vreemdeling spoelt aan op de kust waar zij woont…’

‘Dus voor Lulu was het sowieso liefde op het eerste gezicht,’ mompelde Luce. Hier was ze dus bang voor geweest: dezelfde gedachteloze, automatische liefde die haar in Helston dwars had gezeten.

‘Precies,’ zei Bill. ‘Ze had geen keus; ze moest wel verliefd op hem worden. Maar Daniël is wel een interessant geval. Hij hóéfde haar namelijk niet te leren hoe je een zeildoek in elkaar zet, en hij hóéfde het vertrouwen van haar vader niet te winnen door met een hele seizoensvangst vis aan te komen zetten die hij kon drogen, en bewijsstuk C’ – Bill wees naar de geliefden op het strand – ‘hij hóéfde ook geen toestemming te geven om zijn hele lichaam volgens traditioneel lokaal gebruik te tatoeëren. Het was al genoeg geweest als Daniël hier alleen maar ten tonele was verschenen. Lulu was toch wel verliefd op hem geworden.’

‘Dat doet hij omdat…’ Luce dacht hardop na. ‘Omdat hij haar liefde wil verdienen. Anders zou hij namelijk alleen maar misbruik maken van hun vloek. In wat voor cyclus ze ook vastzitten, zijn liefde voor haar is altijd… oprecht.’

Waarom was Luce dan nog niet helemaal overtuigd?

Op het strand kwam Daniël overeind en ging zitten. Hij pakte Lulu bij haar schouders vast en begon haar liefdevol te kussen. Zijn borstkas bloedde van het tatoeëren, maar geen van beiden leek het te merken. Hun lippen lieten elkaar amper los en ze bleven elkaar onafgebroken aankijken.

‘Ik wil nu weg,’ zei Luce plotseling tegen Bill.

‘Echt waar?’ Bill knipperde met zijn ogen en ging op de boomtak staan alsof ze hem aan het schrikken had gemaakt.

‘Ja, echt. Ik heb gekregen waar ik voor gekomen ben en ik wil nu weer verder. Nu meteen.’ Ze probeerde ook op te staan, maar de tak boog door onder haar gewicht.

‘Eh… oké dan.’ Bill pakte haar arm om haar op de been te houden. ‘Waar gaan we naartoe?’

‘Dat weet ik niet, maar laten we opschieten.’ Achter hen ging de zon onder, waardoor de schaduwen van de geliefden op het zand lengden. ‘Alsjeblieft. Ik wil één mooie herinnering vasthouden. Ik wil haar niet zien doodgaan.’

Bills gezicht stond bedrukt en niet-begrijpend, maar hij zei niets.

Luce wilde geen seconde langer wachten. Ze sloot haar ogen en riep met haar verlangen een Verkondiger op. Toen ze haar ogen weer opendeed, zag ze in de schaduw van een passievruchtenboom even verderop iets trillen. Ze concentreerde zich en riep hem uit alle macht op, tot de Verkondiger begon te beven.

‘Kom nou,’ zei ze, en ze klemde haar kaken op elkaar.

Eindelijk trok de Verkondiger zich los van de boom en zweefde door de lucht naar haar toe. Hij bleef vlak voor haar hangen.

‘Rustig maar,’ zei Bill, die boven de tak zweefde. ‘Wanhoop en reizen met een Verkondiger gaan niet goed samen. Net als augurken en chocola.’

Luce keek hem bevreemd aan.

‘Ik bedoel: je moet niet meteen zo wanhopig worden als je datgene wat je wilt uit het oog verliest.’

‘Maar ik wil hier echt weg,’ zei Luce. Het lukte haar echter niet de schaduw in een stabiele vorm te manipuleren, hoe ze ook haar best deed. Ze keek niet naar de geliefden op het strand, maar toch voelde ze dat zich in de lucht boven het strand donkere wolken samenpakten. En het waren geen regenwolken. ‘Bill, help me!’

Hij zuchtte, stak zijn handen uit naar de donkere massa die in de lucht hing en trok die naar zich toe. ‘Dit is jouw schaduw, dat weet je toch wel, hè? Ik manipuleer hem voor je, maar het is jóúw Verkondiger en het is jóúw verleden.’

Luce knikte.

‘En dat betekent dat je geen idee hebt waar hij je mee naartoe neemt en dat ik daar geen aansprakelijkheid voor draag.’

Ze knikte nog een keer.

‘Goed dan.’ Hij wreef over een deel van de Verkondiger, tot dat donkerder werd; toen pakte hij de donkere plek met een klauw beet en gaf er een ruk aan. Het werkte als een soort deurknop. De stank van schimmel stroomde naar buiten, en Luce moest ervan hoesten.

‘Ja, ik ruik het ook,’ zei Bill. ‘Dit is een ouwe.’ Hij gebaarde haar in te stappen. ‘Dames gaan voor.’

 

Pruisen

7 januari 1758

 

Een sneeuwvlok kuste Luce’ neus.

Toen nog een, en nog een, en toen nog veel meer, totdat er een sneeuwstorm opstak en de hele wereld wit en koud werd. Ze blies een langdurige ademwolk in de vrieskou uit.

Op de een of andere manier had ze wel geweten dat ze hier terecht zou komen, al wist ze niet helemaal zeker waar ‘hier’ precies was. Ze wist alleen maar dat de lucht op deze middag helemaal donker was van de hevige storm en dat er natte sneeuw door haar zwartleren laarzen heen sijpelde, waardoor haar tenen pijn deden en tot op het bot verkild raakten.

Ze liep naar haar eigen begrafenis toe.

Ze had het meteen gevoeld, zodra ze door deze laatste Verkondiger heen was gestapt. Een dreigende kou, meedogenloos als een laag ijs. Ze merkte dat ze voor de hekken van een begraafplaats stond en zag dat alles onder een dik pak sneeuw lag. Achter haar bevond zich een weg met bomen erlangs, waarvan de kale taken naar de loodgrijze lucht klauwden. Voor haar zag ze een lage heuvel van besneeuwde aarde, en uit het wit staken allemaal grafstenen en kruizen, als onregelmatige, smerige tanden.

Een paar meter achter haar floot iemand. ‘Weet je zeker dat je dit aankunt?’ Het was Bill. Zo te horen was hij buiten adem, alsof hij haar net hollend had ingehaald.

‘Ja.’ Haar lippen bibberden. Ze draaide zich pas om toen Bill met een snoekduik tot schouderhoogte naast haar neerdaalde.

‘Hier,’ zei hij, en hij hield een donkere nertsjas voor haar op. ‘Ik dacht dat je het wel koud zou hebben.’

‘Waar heb je die…’

‘Die heb ik een vrouw van het lijf getrokken die net thuiskwam van de markt. Maak je maar geen zorgen, ze had van zichzelf al genoeg vetrollen.’

‘Bill!’

‘Hé, je had hem nodig!’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Doe er je voordeel mee.’

Hij drapeerde de dikke jas om Luce’ schouders en ze trok hem nog wat dichter om zich heen. Hij was ontzettend zacht en warm. Ze werd overspoeld door dankbaarheid; ze stak haar hand omhoog en pakte zijn poot vast – het interesseerde haar niet dat die plakkerig en koud was.

‘Oké,’ zei Bill, en hij kneep in haar hand. Luce voelde heel even een vreemde warmte in haar vingertoppen, maar toen was die weer weg, en Bills stenen vingers waren nog steeds steenkoud. Hij haalde diep en gespannen adem. ‘Ahum. Eh… Pruisen, midden achttiende eeuw. Je woont in een dorpje op de oever van de rivier de Handel. Heel mooi gelegen.’ Hij schraapte zijn keel, hoestte een flinke fluim op en ging toen verder. ‘Ik moet eigenlijk “woonde” zeggen. Je bent toevallig net… eh…’

‘Bill?’ Ze draaide haar hoofd om, zodat ze naar hem kon kijken, in elkaar gedoken en naar voren gebogen op haar schouder. ‘Het maakt niet uit,’ zei ze zacht. ‘Je hoeft het niet uit te leggen. Laat me het gewoon maar voelen.’

‘Dat is waarschijnlijk het beste.’

Luce liep stilletjes het hek van de begraafplaats door en Bill bleef op de achtergrond. Hij ging met zijn benen over elkaar boven op een met mos bedekte graftombe zitten en pulkte het vuil onder zijn poten vandaan. Luce liet haar sjaal over haar hoofd zakken, zodat er nog minder van haar gezicht te zien was.

Een eind voor haar uit zag ze de begrafenisgangers, in het zwart gekleed en bedroefd. Om warm te blijven liepen ze zo dicht opeen dat ze net één groot brok verdriet leken. Op één iemand na die iets terzijde achter de groep stond. Hij liet zijn onbedekte blonde hoofd hangen.

Niemand zei een woord tegen Daniël of keek zelfs maar naar hem. Luce wist niet of hij het erg vond dat hij werd buitengesloten of dat hij het wel goed vond zo.

Tegen de tijd dat ze de achterhoede van de kleine menigte had bereikt, was de begrafenis bijna ten einde. In een platte grijze grafsteen stond een naam uitgehouwen: Lucinda Müller. Een jongen van hooguit twaalf jaar met donker haar, een bleke huid en betraande wangen, hielp zijn vader – haar vader uit dit vorige leven? – om de eerste hoop aarde op het graf te scheppen.

Deze mannen moesten iets met haar vorige ik te maken hebben. Ze hadden ongetwijfeld van haar gehouden. Achter hen stonden vrouwen en kinderen te huilen; Lucinda Müller moest ook voor hen iets betekend hebben. Misschien was ze wel heel belangrijk voor hen geweest.

Maar Luce Price kende deze mensen niet. Ze realiseerde zich dat ze niets voor haar betekenden, zelfs toen ze hun van verdriet vertrokken gezichten zag, en dat maakte dat ze zich harteloos en vreemd voelde. Daniël was de enige aanwezige die echt belangrijk voor haar was, degene naar wie ze toe wilde rennen, degene voor wie ze zich tegen moest houden.

Hij huilde niet. Hij keek niet eens naar het graf, zoals alle anderen. Hij hield zijn handen voor zich in elkaar geslagen en hij staarde voor zich uit – niet naar de lucht, maar helemaal in de verte. Zijn ogen waren het ene moment paarsblauw, het volgende moment grijs.

Toen de familieleden een paar scheppen aarde op de kist hadden gegooid en het stukje grond met bloemen bezaaid lag, gingen de begrafenisgangers ieder huns weegs en liepen ze aangeslagen terug naar de hoofdweg. Het was voorbij.

Alleen Daniël stond er nog. Net zo roerloos als de doden.

Luce bleef ook op de achtergrond en dook weg achter een lage vierkante graftombe, een paar graven verderop, om te kijken wat hij verder zou doen.

Het schemerde al. Er was verder niemand op de begraafplaats. Daniël liet zich naast het graf van Lucinda op zijn knieën zakken. De sneeuw viel gestaag op de begraafplaats neer en bedekte Luce’ schouders. Er kwamen dikke vlokken in haar wimpers en het puntje van haar neus werd nat. Ze liep voorzichtig om de hoek van de graftombe heen. Haar hele lichaam was één brok spanning.

Zou hij instorten? Zou hij in de bevroren grond graaien, op de grafsteen slaan en huilen tot al zijn tranen op waren? Hij kon zich toch niet zo kalm voelen als hij eruitzag? Dat was onmogelijk, dat was maar een façade. Maar Daniël keurde het graf amper een blik waardig. Hij ging op zijn zij in de sneeuw liggen en sloot zijn ogen.

Luce keek naar hem. Hij lag er heel stil en adembenemend mooi bij. Met zijn ogen dicht leek hij volmaakt vredig. Ze was half verliefd, half in de war, en bleef zo een paar minuten staan kijken, totdat ze het zo koud kreeg dat ze over haar armen moest wrijven en met haar voeten moest stampen om het weer een beetje warm te krijgen.

‘Wat doet hij nou toch?’ fluisterde ze op een gegeven moment.

Bill dook achter haar op en fladderde om haar schouders. ‘Zo te zien slaapt hij.’

‘Maar waarom? Ik wist niet eens dat engelen slaap nodig hadden…’

‘Nodig hebben is ook niet het juiste woord. Ze kunnen slapen als ze er zin in hebben. Daniël slaapt altijd dagenlang als jij net bent doodgegaan.’ Bill schudde met zijn hoofd, want hij leek zich iets akeligs te herinneren. ‘Oké, toegegeven, niet altijd. Maar meestal wel. Het zal ook wel behoorlijk zwaar zijn om degene van wie je houdt te moeten verliezen. Je kunt het hem niet echt kwalijk nemen, toch?’

‘Nou, dat doe ik eigenlijk wel,’ stamelde Luce. ‘Ik ben namelijk degene die in vlammen is opgegaan.’

‘En hij is degene die alleen achterblijft. De eeuwenoude vraag: wat is het ergste?’

‘Maar hij kíjkt niet eens verdrietig. Hij heeft de hele begrafenis lang verveeld uit zijn ogen gekeken. Als ik daar had gestaan, zou ik… zou ik…’

‘Zou je wat?’

Luce liep naar het graf toe en bleef stokstijf staan bij de losse aarde, daar waar haar stukje grond begon. Daaronder lag een kist.

Háár kist.

Die gedachte deed haar de rillingen over de rug lopen. Ze zeeg neer op haar knieën en legde haar handen plat op de aarde. Die was vochtig, donker en ijskoud. Ze stak haar handen erin, voelde die bijna meteen bevriezen, maar trok zich daar niets van aan en was zelfs blij met de brandende pijn. Ze had gewild dat Daniël dit had gedaan, dat hij in de aarde naar haar lichaam had gevoeld. Dat hij gek was geworden van verlangen naar haar – levend en wel in zijn armen.

Maar hij sliep. Zo diep zelfs dat hij niet eens merkte dat zij vlak naast hem neerknielde. Ze wilde hem aanraken, hem wakker maken, maar ze wist niet eens wat ze zou moeten zeggen als hij zijn ogen opendeed.

In plaats daarvan klauwde ze in de modderige aarde tot de bloemen die er zo keurig op gelegd waren helemaal kapot waren en overal verspreid lagen, tot de prachtige nertsjas besmeurd was en haar armen en gezicht onder de modder zaten. Ze groef en groef, gooide de aarde naar opzij en voelde steeds dieper in de aarde naar haar dode ik. Ze verlangde er hevig naar om iets van een verbond te voelen.

Eindelijk kwamen haar vingers tegen iets hards: het houten deksel van de kist. Ze sloot haar ogen en wachtte op zo’n soort flits als ze in Moskou had gehad, de bliksemschicht van herinneringen die door haar heen waren gestroomd toen ze de verlaten kerkpoort had aangeraakt en Luschka’s leven had gevoeld.

Maar niets.

Alleen leegte. Eenzaamheid. Een huilende witte wind.

En Daniël, die lag te slapen en onbereikbaar was.

Ze ging op haar hurken zitten en snikte. Ze wist helemaal niets over het meisje dat dood was gegaan. Ze had het gevoel dat ze ook nooit iets over haar te weten zóú komen.

‘Joehoe,’ zei Bill zachtjes vanaf haar schouder. ‘Jij ligt er niet in, hè, weet je nog?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Denk eens even na. Jij ligt daar niet. Je bent inmiddels hooguit een spikkeltje as. Er was geen lichaam van je dat begraven kon worden, Luce.’

‘Vanwege de brand. O. Maar waarom hebben ze mijn vorige ik dan…?’ vroeg ze, maar toen gaf ze zelf het antwoord al. ‘Dat wilde mijn familie.’

‘Ze zijn streng lutheraans.’ Bill knikte. ‘Al honderd jaar lang heeft elke Müller een grafsteen op deze begraafplaats. Dus jouw vorige ik ook. Er ligt alleen niets onder. Nee, dat is niet helemaal waar. Een kist met daarin je lievelingsjurk. Een pop van toen je klein was. Je bijbel. Dat soort dingen.’

Luce slikte. Geen wonder dat ze zich zo leeg voelde vanbinnen. ‘Dus Daniël… Dus dat is de reden waarom hij niet naar het graf keek.’

‘Hij is de enige die aanvaardt dat jouw ziel zich ergens anders bevindt. Hij is hier gebleven omdat hij op deze plek de herinnering aan jou het best kan vasthouden.’ Bill dook naar omlaag en kwam zo dicht bij Daniël dat hij met het snelle gefladder van zijn stenen vleugels Daniëls haar iets deed opwaaien. Luce duwde Bill bijna bij hem weg. ‘Hij probeert te blijven slapen tot jouw ziel ergens anders is ondergebracht. Tot jij je volgende incarnatie hebt gevonden.’

‘En hoe lang duurt dat?’

‘Soms een paar seconden, soms jaren. Maar hij blijft geen jaren slapen. Al zou hij dat waarschijnlijk nog zo graag willen.’

Daniël bewoog even en Luce schrok op.

Hij verroerde zich in zijn deken van sneeuw. Aan zijn lippen ontsnapte een gekwelde kreun.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg Luce, en ze liet zich op haar knieën zakken en stak haar armen naar hem uit.

‘Niet wakker maken!’ zei Bill snel. ‘Hij wordt bestookt door nachtmerries, maar dat is voor hem nog altijd beter dan wakker zijn. Daniëls leven is nu één grote marteling, totdat jouw ziel een ander leven heeft gevonden.’

Luce werd verscheurd tussen haar verlangen om Daniëls verdriet te verzachten en haar pogingen om te begrijpen dat ze het alleen maar erger zou maken als ze hem zou wekken.

‘Zoals ik al zei heeft hij zo nu en dan last van slapeloosheid… en dan wordt het pas echt interessant. Maar dat wil jij niet meemaken. Neu.’

‘Wel,’ zei ze, en ze ging rechtop zitten. ‘Wat gebeurt er dan?’

Bills vlezige wangen vertoonden een zenuwachtige tic, alsof hij ergens op betrapt was. ‘Nou, eh… heel vaak zijn er dan nog andere gevallen engelen in de buurt,’ zei hij zonder haar aan te kijken. ‘Ze komen erbij en proberen hem te troosten, zeg maar.’

‘Die heb ik in Moskou gezien. Maar dat bedoel jij niet. Er is nog iets, wat je me niet vertelt. Wat gebeurt er als…’

‘Jij wilt die levens niet zien, Luce. Dat is een kant van hem die…’

‘Dat is een kant van hem die van mij houdt, toch? Al is het nog zo duister, slecht of verontrustend, ik móét het zien. Anders begrijp ik nog steeds niet wat hij allemaal moet doormaken.’

Bill zuchtte. ‘Je kijkt me aan alsof je mijn toestemming nodig hebt. Je verleden is van jou, hoor.’

Luce was al opgestaan. Ze keek de begraafplaats rond en haar blik viel op een kleine schaduw die zich aan de achterkant van haar grafsteen uitstrekte.

Dáár. Dat is ’m. Luce schrok er zelf van dat ze het zo zeker wist. Dat was nog nooit eerder gebeurd.

Op het eerste gezicht had deze schaduw er net zo uitgezien als de andere schaduw die ze in de bossen van de Kustschool onhandig had opgeroepen. Maar dit keer kon Luce iets in de schaduw zelf zien. Het was geen afbeelding van een specifieke bestemming, maar meer een vreemde zilverkleurige gloed die deed vermoeden dat deze Verkondiger haar daarnaartoe zou brengen waar haar ziel als eerste heen moest gaan.

Hij riep haar.

Ze antwoordde, richtte haar blik naar binnen en vertrouwde erop dat die gloed de schaduw van de grond omhoog zou leiden.

De scherf duisternis maakte zich los van de witte sneeuw en nam naarmate hij dichterbij kwam duidelijker vorm aan. Hij was inktzwart, kouder dan de sneeuw die om haar heen neerdwarrelde, en hij kroop als een reusachtig donker vel papier naar Luce toe. Toen ze de vorm in een grotere, gecontroleerde vorm trok, waren haar vingers gebarsten en gevoelloos geworden van de kou. Het portaal was breed en stabiel. Toen pas merkte Luce dat ze buiten adem was.

‘Je begint hier goed in te worden,’ zei Bill. Er klonk een vreemde toon in zijn stem door, maar Luce verspilde er verder geen tijd aan om die nader te analyseren.

Ze verspilde er ook geen tijd aan om zich trots op zichzelf te voelen – hoewel ze ergens wel wist dat als Miles of Shelby hier was geweest, zij nu allebei op dit moment opgewonden een radslag hadden gemaakt. Het was haar echt nog nooit eerder zo goed gelukt om in haar eentje een Verkondiger op te roepen.

Maar Miles en Shelby waren er niet. Luce was alleen, dus er zat niets anders op dan maar verder te gaan naar het volgende leven, Lucinda en Daniël nog meer te observeren, het allemaal in zich op te nemen tot ze er iets van begon te snappen. Ze tastte langs de klamme randen van de Verkondiger of ze ergens een klink of een deurknop voelde – wat dan ook, als het maar een manier was om binnen te komen. Eindelijk ging de Verkondiger knarsend open.

Luce haalde diep adem. Ze keek achterom naar Bill. ‘Kom je nog of hoe zit het?’

Hij sprong met een ernstig gezicht op haar schouder en pakte haar revers vast alsof het de teugels van een paard waren. Samen stapten ze door.

 

Lhasa, Tibet

30 april 1740

 

Luce hapte naar adem.

Ze was uit het duister van de Verkondiger in een draaikolk van nevel terechtgekomen. De lucht was ijl en koud, en elke ademteug bezorgde haar een pijnscheut in haar borst. Het lukte haar maar niet om op adem te komen. De koude witte damp van de mist blies haar haar naar achteren, woei langs haar geopende armen en maakte haar kleren nat van de dauw – en was toen plotseling weg.

Luce zag dat ze op de rand van het hoogste klif stond dat ze ooit had gezien. Ze wiebelde op haar benen, wankelde achteruit en werd duizelig toen ze zag dat onder haar voeten een steentje losraakte. Dat rolde een paar centimeter naar voren en viel over de rand, de peilloze diepte in.

Ze hapte weer naar adem, maar dit keer van de hoogtevrees.

‘Blijf ademhalen,’ adviseerde Bill haar. ‘Er gaan hier meer mensen van hun stokje doordat ze in paniek raken dat ze niet genoeg zuurstof krijgen dan doordat ze daadwerkelijk niet genoeg zuurstof krijgen.’

Luce haalde zorgvuldig adem. Het ging iets beter. Ze liet de vuile nertsjas van haar schouders zakken en genoot van de zon op haar gezicht. Maar aan het uitzicht kon ze nog steeds niet wennen.

Vanaf het klif waarop zij stond strekte zich een gapende vallei uit, die bezaaid was met wat eruitzag als akkerland en overstroomde rijstvelden. En aan weerskanten rezen twee torenhoge bergen op, waarvan de toppen in nevel waren gehuld.

In de verte zag ze een schitterend paleis dat in de helling van een van de steile bergen was uitgehouwen. Het was majesteitelijk wit, gekroond met donkerrode daken, en langs de buitenmuren slingerden zich meer trappen dan ze kon tellen. Het paleis leek wel iets uit een heel oud sprookje.

‘Waar zijn we hier? In China?’ vroeg ze.

‘Als we hier lang genoeg zouden blijven staan wel, ja,’ zei Bill. ‘Maar op dit moment is het Tibet, dankzij de Dalai Lama. Dat daar is zijn stek.’ Hij wees naar het reusachtige paleis. ‘Best chic, hè?’

Maar Luce volgde zijn vinger niet. Ze hoorde ergens vlakbij iemand lachen en draaide zich om om te kijken waar dat geluid vandaan kwam.

Het was háár lach. De zachte, gelukkige lach waarvan ze niet had geweten dat ze die in zich had, totdat ze Daniël had leren kennen.

Eindelijk zag ze twee mensen, een paar honderd meter verderop langs het klif. Ze zou over een paar rotsblokken moeten klauteren om dichterbij te komen, maar dat moest niet moeilijk zijn. Ze trok haar modderige jas weer dicht om zich heen en baande zich voorzichtig een weg door de sneeuw, in de richting van het geluid.

‘Ho eens even.’ Bill pakte haar beet bij de kraag van haar jas. ‘Zie jij ergens een plek waar we ons kunnen verstoppen?’

Luce keek naar het kale landschap rondom hen: een en al rotsige afgronden en open vlaktes. Zelfs geen plekje waar ze beschutting tegen de wind konden zoeken.

‘We zitten boven de boomgrens, dame. En jij bent dan wel klein, maar niet onzichtbaar. Je zult hier moeten blijven.’

‘Maar ik zie niks…’

‘Jaszak,’ zei Bill. ‘Ga je gang.’

Ze voelde in de zak van de jas – dezelfde jas die ze op de begrafenis in Pruisen had gedragen – en haalde er een gloednieuwe, heel duur uitziende toneelkijker uit. Ze nam niet eens de moeite om aan Bill te vragen hoe hij daaraan gekomen was, maar hield hem gewoon meteen voor haar ogen en stelde scherp.

Daar.

Ze stonden tegenover elkaar, met ongeveer een meter ruimte tussen hen in. Het zwarte haar van haar vorige ik zat in een meisjesachtige knot opgestoken en haar linnen jurk had de kleur roze van een orchidee. Ze zag er jong en onschuldig uit. Ze glimlachte naar Daniël, wiegde op haar voeten heen en weer alsof ze zenuwachtig was en hield elke beweging die hij maakte met onverholen intensiteit in de gaten. Daniël had een plagerige blik in zijn ogen; hij had een bos volle witte pioenen in zijn armen en die gaf hij haar één voor één, en elke keer moest ze daar harder om lachen.

Luce keek heel aandachtig door de toneelkijker toe en zag dat hun vingers elkaar geen moment raakten. Ze bleven op enige afstand van elkaar. Waarom? Het was bijna griezelig.

In de andere levens waar Luce even mee had kunnen kijken, had ze heel veel hartstocht en honger gezien. Maar dat was nu anders. Luce’ lichaam begon te gonzen van verlangen, zo graag wilde ze dat die twee heel even lichamelijk contact zouden maken. Als zíj Daniël niet kon aanraken, dan haar oude ik toch in elk geval wel?

Maar ze stonden daar maar; ze liepen nu rondjes. Ze kwamen geen moment dichter bij elkaar en gingen ook niet verder uit elkaar.

Zo nu en dan klonk hun lach weer tot waar Luce stond.

‘En?’ Bill probeerde de hele tijd zijn gezichtje naast dat van Luce te persen, zodat hij door een van de lenzen van de toneelkijker mee kon gluren. ‘Wat gebeurt er?’

‘Ze práten alleen maar. Ze flirten met elkaar alsof ze vreemden zijn, maar tegelijkertijd geven ze de indruk dat ze elkaar heel goed kennen. Ik snap er niks van.’

‘Dus ze doen het rustig aan. Wat is daar mis mee?’ vroeg Bill. ‘De jeugd van tegenwoordig wil altijd maar dat alles heel snel gaat, van boem, boem,BOEM.’

‘Er is niks mis met het rustig aan doen, ik begrijp alleen…’ Luce zweeg.

Haar oude ik viel op haar knieën. Ze begon heen en weer te wiegen, hield haar hoofd vast en greep daarna naar haar hart. Daniël keek vreselijk geschrokken. Hij zag er heel stijf uit in zijn witte broek en tuniek, alsof hij een standbeeld van zichzelf was. Hij schudde zijn hoofd, keek naar de lucht en zijn lippen mimeden de woorden: nee, nee, nee.

De lichtbruine ogen van het meisje hadden een woeste, vurige blik gekregen, alsof ze bezeten was door iets. Er galmde een hoge gil door de bergen. Daniël viel op de grond en begroef zijn gezicht in zijn handen. Hij wilde haar vastpakken, maar zijn hand bleef in de lucht steken zonder dat hij zelfs haar huid maar had aangeraakt. Zijn lichaam kromp ineen en schudde heen en weer, en toen het er echt op aankwam, wendde hij zijn blik af.

Luce was de enige die toekeek terwijl het meisje zomaar uit het niets opging in een zuil van vuur. Razendsnel.

De scherpe rook kolkte om Daniël heen. Hij hield zijn ogen dicht. Zijn gezicht glinsterde – nat van de tranen. Hij zag er net zo ongelukkig uit als alle andere keren dat zij hem naar haar sterven had zien kijken. Maar dit keer zag hij er ook dodelijk geschrokken uit. Er was iets anders. Er was iets niet in de haak.

Toen Daniël haar voor het eerst over zijn straf had verteld, had hij gezegd dat ze in sommige levens door één enkele kus was gedood. Of erger nog, dat ze was gedood door iets wat nog minder was dan een kus. Door één enkele aanraking.

Ze hadden elkaar niet aangeraakt. Luce had de hele tijd toegekeken. Hij had ervoor gewaakt niet te dicht bij haar in de buurt te komen. Dacht hij dat hij haar langer bij zich kon houden door haar de warmte van zijn omhelzing te onthouden? Dacht hij dat hij de vloek te slim af kon zijn door ervoor te zorgen dat hij haar de hele tijd nét niet kon aanraken?

‘Hij heeft haar niet eens aangeraakt,’ mompelde ze.

‘Wat erg!’ zei Bill.

Hij had haar niet aangeraakt, al die tijd dat ze verliefd op elkaar waren niet. En nu moest hij zijn tijd weer uitzitten, zonder te weten of het de volgende keer anders zou zijn. Hoe kon je ten overstaan van dit soort nederlagen je hoop nog in leven houden? Het sloeg echt nergens op.

‘Als hij haar niet heeft aangeraakt, wat is dan de aanleiding voor haar dood geweest?’ Ze draaide zich om naar Bill, die zijn hoofd schuin hield en omhoogkeek naar de lucht.

‘Bergen,’ zei hij. ‘Mooi!’

‘Jij weet iets,’ zei Luce. ‘Maar wat?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet helemaal niets,’ zei hij. ‘In elk geval niets wat ik je kan vertellen.’

Er galmde een verschrikkelijke, desolate kreet door het dal. Het geluid van Daniëls verdriet, dat telkens weerkaatste en opnieuw klonk, alsof wel honderd Daniëls het met z’n allen uitschreeuwden. Luce bracht de toneelkijker weer voor haar ogen en zag hoe hij de bloemen die hij in zijn hand hield op de grond smeet.

‘Ik moet naar hem toe!’ zei ze.

‘Te laat,’ zei Bill. ‘Het is al zover.’

Daniël deinsde achteruit van de rand van het klif. Luce’ hart bonkte in haar keel, zo bang was ze voor wat hij wilde gaan doen. Hij ging in elk geval niet slapen. Hij nam een aanloop, had tegen de tijd dat hij de rand van het klif had bereikt een onmenselijke snelheid en zette toen af en sprong de lucht in.

Luce wachtte tot zijn vleugels zich zouden ontrollen. Ze wachtte op het zacht dreunende geluid van het grootse moment waarop ze zich ontvouwden, wijd openden en in al hun ontzagwekkende pracht opbolden in de wind. Ze had hem in het verleden al eerder zien wegvliegen, en elke keer drong het tot in haar diepste vezels tot haar door: hoe waanzinnig veel ze van hem hield.

Maar Daniëls vleugels schoten niet uit zijn rug tevoorschijn. Toen hij de rand van het klif had bereikt, viel hij eroverheen, zoals bij elke andere jongen zou zijn gebeurd.

En hij viel naar beneden, ook zoals elke andere jongen.

Luce gilde het uit – een harde, lange en dodelijk geschrokken kreet –, totdat Bill zijn vuile stenen hand voor haar mond sloeg. Ze smeet hem van zich af, rende naar de rand van het klif en kroop naar voren.

Daniël viel nog steeds. Het was heel ver naar beneden. Ze zag zijn lichaam steeds kleiner worden.

‘Hij zal zijn vleugels toch wel uitsteken?’ fluisterde ze. ‘Hij zal toch wel weten dat hij blijft vallen totdat hij…’

Ze durfde de woorden niet in de mond te nemen.

‘Nee,’ zei Bill.

‘Maar…’

‘Ja, hij slaat zo meteen een paar duizend meter lager tegen de grond te pletter,’ zei Bill. ‘Hij zal al zijn botten breken. Maar maak je geen zorgen: hij kan zichzelf niet doden. Hij wilde alleen maar dat hij dat wel kon.’ Hij draaide zich naar haar om en zuchtte. ‘Geloof je nu eindelijk wel in zijn liefde?’

‘Ja,’ fluisterde Luce, want ze wilde op dat moment maar één ding en dat was achter hem aan van het klif af springen. Zoveel hield zij op haar beurt ook van hem.

Maar daar schoot niemand iets mee op.

‘Ze deden nog wel zo voorzichtig.’ Haar stem klonk geknepen. ‘We hebben allebei gezien wat er gebeurde, Bill: niets. Ze was de onschuld zelve. Hoe kan het dan dat zij dood moest gaan?’

Bill lachte sputterend. ‘Denk je nou echt dat je alles over haar weet, enkel en alleen omdat je vanaf een bergtop getuige bent geweest van de laatste drie minuten van haar leven?’

‘Ik moest van jou die toneelkijker gebruiken, hoor! O!’ Ze bleef stokstijf staan. ‘Wacht eens even!’ Ze moest denken aan de manier waarop de ogen van haar vorige ik helemaal op het eind, heel even maar, waren veranderd. Dat zat haar niet lekker. En plotseling wist Luce het: ‘Deze keer is haar dood veroorzaakt door iets waar ik toch geen getuige van had kunnen zijn…’

Bill draaide met zijn poten en wachtte tot ze haar gedachte had afgemaakt.

‘Want dat speelde zich binnen in haar af.’

Hij applaudisseerde langzaam. ‘Ik denk dat je er nu wel eens klaar voor zou kunnen zijn.’

‘Klaar waarvoor?’

‘Weet je nog wat ik in Helston tegen je heb gezegd? Nadat je met Roland had gesproken?’

‘Je was het niet met hem eens… over wat er zou gebeuren als ik dichter bij mijn vorige ikken zou komen? Bedoel je dat?’

‘Je kunt de geschiedenis nog steeds niet herschrijven, Luce. Je kunt de verhaallijn niet veranderen. Als je dat wel probeert…’

‘Ik weet het, dan raakt de toekomst daardoor vervormd. Ik wil het verleden ook helemaal niet veranderen. Ik wil alleen weten wat er gebeurt… waarom ik steeds doodga. Ik dacht dat het door een kus of een aanraking kwam, of door iets lichamelijks, maar het ziet ernaar uit dat het veel ingewikkelder ligt.’

Bill trok de schaduw achter Luce’ voeten vandaan als een stierenvechter die een rode cape ophoudt. De randen flakkerden zilverkleurig op. ‘Ben je klaar om de daad bij het woord te voegen?’ vroeg hij. ‘Ben je klaar om 3D te gaan?’

‘Ik ben er klaar voor.’ Luce stompte de Verkondiger open en zette zich schrap tegen de zilte wind die ze daarbinnen voelde. ‘Wacht eens even,’ zei ze, en ze keek naar Bill die naast haar zweefde. ‘Wat is dat, 3D?’

‘Een gril uit de toekomst, meid,’ zei hij.

Luce keek hem doordringend aan.

‘Goed dan: het heeft ook een lelijke technische naam, “aanhechten” namelijk, maar ik vind “3D” veel leuker klinken.’ Bill dook de donkere tunnel in en wenkte haar met een gekromde vinger. ‘Geloof mij nou: dit ga jij helemaal geweldig vinden.’