17 – IN BOT GESCHREVEN

 

 

Yin, China

Qing Ming

(omstreeks 4 april 1046 v.Chr.)

 

Helemaal aan het eind van de Verkondigerstunnel straalde een alles overspoelend hel licht. Dat kuste haar huid als een zomerochtend in het huis van haar ouders in Georgia.

Luce stormde erop af.

Tomeloze pracht. Zo had Bill het vurige licht van Daniëls ware ziel genoemd. Door alleen al naar Daniëls zuivere engelachtigheid te kijken was een hele gemeenschap bij het Mayaoffer spontaan in vlammen opgegaan, inclusief Ix Cuat, Luce’ vorige ik.

Maar er had zich wel een bijzonder moment voorgedaan.

Een moment van pure verwondering, vlak voordat ze stierf. Op dat moment had Luce zich dichter bij Daniël gevoeld dan ooit tevoren. Bill kon zeggen wat hij wilde: ze had de gloed van Daniëls ziel wel degelijk herkend. En die móést ze gewoonweg nog een keer zien. Misschien was er een manier waarop ze het er levend van af kon brengen. Ze moest het in elk geval proberen.

Ze stormde de Verkondiger uit, zo de koele leegte van een reusachtige slaapkamer in.

Luce had nog nooit zo’n grote kamer gezien; hij was minstens tien keer zo groot als alle kamers die zij kende en alles was even luxueus. De vloeren waren gemaakt van superglad marmer en bedekt met enorme kleden, gemaakt van hele dierenhuiden, waarvan één met een ongeschonden tijgerkop eraan. Vier houten pilaren ondersteunden het zadeldak dat met riet was bedekt. De wanden waren gemaakt van gevlochten bamboe. Bij het open raam stond een heel groot hemelbed met lakens van groengouden zijde.

Op de vensterbank stond een kleine telescoop. Luce pakte hem op en schoof het gordijn van goudkleurige zijde open om naar buiten te kijken. De telescoop was zwaar en voelde koud aan toen ze hem tegen haar oog hield.

Ze bevond zich midden in een schitterende ommuurde stad, waar ze vanaf een eerste verdieping naar beneden keek. Dicht op elkaar staande bouwsels, die er heel oud uitzagen en gemaakt waren van tenen en leem, werden door een doolhof van geplaveide straten met elkaar verbonden. Het was warm buiten en het rook naar kersenbloesem. Er vlogen twee wielewalen door de blauwe lucht.

Luce draaide zich om naar Bill. ‘Waar zijn we?’ Dit oord kwam haar net zo vreemd voor als de wereld van de Maya’s, en leek haar ook net zo ver terug in de tijd.

Hij haalde zijn schouders op en deed zijn mond open om iets te zeggen, maar op dat moment…

‘Sst,’ fluisterde Luce.

Gesnuf.

Er huilde iemand – zachte gesmoorde tranen. Luce draaide zich om naar de richting waar het geluid vandaan kwam. Daar hoorde ze het weer, helemaal aan de andere kant van de kamer, bij een boogdoorgang.

Luce liep naar de doorgang toe en gleed met haar blote voeten over de stenen vloer. Het gesnik echode, wenkte haar naderbij. Via een smal gangetje kwam ze in een andere kamer, die spelonkachtig aandeed. Dit vertrek had geen ramen, een laag plafond en het was er vrij donker, want er brandden slechts een stuk of tien kleine bronzen lampen.

Ze zag een groot stenen waterbekken en een laktafeltje vol zwarte aardewerken flesjes met aromatische oliën, waardoor het hele vertrek een warme kruidige geur kreeg. In de hoek stond een reusachtige bleekgroene kast, die met houtsnijwerk was versierd. De iele groene draken die erin waren uitgesneden keken Luce spottend aan, alsof zij alles wisten en Luce niets.

En midden in de kamer lag een dode man op de vloer.

Voor Luce nog meer kon zien, werd ze verblind door een hel licht dat haar kant op kwam. Het was dezelfde gloed die ze vanuit de Verkondiger had gevoeld.

‘Wat is dat voor licht?’ vroeg ze aan Bill.

‘Dat eh… Zie je dat dan?’ Bill klonk verbaasd. ‘Dat is je ziel. Dat is ook een manier waarop jij je vorige levens kunt herkennen als ze zich in een andere lichamelijke verschijningsvorm aandienen.’ Hij zweeg even. ‘Is je dat nooit eerder opgevallen?’

‘Nee, volgens mij is dit de eerste keer.’

‘Nou,’ zei Bill, ‘dat is dan een goed teken. Je gaat vooruit.’

Luce voelde zich plotseling zwaar en heel moe. ‘Ik dacht dat het Daniël zou zijn.’

Bill schraapte zijn keel alsof hij iets wilde gaan zeggen, maar deed dat niet. De gloed bleef nog een tel branden en doofde toen zo snel dat ze even niets zag, tot haar ogen aan het donker gewend waren.

‘Wat doe jij hier?’ vroeg een stem bot.

Waar het licht had gebrand, in het midden van de kamer, stond een mager, knap Chinees meisje van een jaar of zeventien – te jong en te elegant om zomaar bij een lijk te staan.

Haar donkere haar hing tot op haar middel en contrasteerde met haar witzijden mantel die tot op de grond kwam. Ze mocht er dan sierlijk uitzien, ze leek er toch niet het meisje naar dat voor een gevecht terugdeinsde.

‘Dat ben jij,’ zei Bills stem in Luce’ oor. ‘Je heet Lu Xin en je woont buiten de hoofdstad Yin. We bevinden ons aan het eind van de Shangdynastie, ongeveer 1000 voor Christus, voor het geval je er een aantekening van wilt maken voor je plakboek.’

Lu Xin moet wel gedacht hebben dat Luce niet goed bij haar hoofd was, zoals ze hier binnengestormd kwam met een geschroeide dierenhuid aan, een ketting van botjes om en met een verwilderde haardos. Hoe lang was het al geleden sinds ze in de spiegel had gekeken? Sinds ze in bad was geweest? Bovendien liep ze tegen een onzichtbare gargouille te praten.

Maar ja, Lu Xin stond zelf bij een dode te waken en keek Luce aan met een blik van ‘blijf bij me uit de buurt’, dus ze maakte zelf ook een beetje een rare indruk.

O jee. Luce zag nu pas het bronzen mes met het heft dat bezet was met turkooizen, en het plasje bloed midden op de marmeren vloer.

‘Wat moet ik…’ begon ze tegen Bill.

‘Jij daar.’ De stem van Lu Xin klonk verrassend krachtig. ‘Help me eens even dit lichaam te verbergen.’

Het haar van de dode was wit aan de slapen; de man zag eruit alsof hij een jaar of zestig was. Onder de vele rijkversierde gewaden en geborduurde mantels was hij mager en gespierd.

‘Ik, eh… Ik geloof niet…’

‘Zodra ze erachter komen dat de koning dood is, zijn jij en ik er ook geweest.’

‘Hè?’ vroeg Luce. ‘Ik?’

‘Jij, ik, de meeste mensen binnen deze muren. Waar moeten ze anders de duizend offerlichamen vandaan halen die samen met de despoot begraven moeten worden?’ Het meisje veegde met haar ranke vingers vol ringen van jade haar wangen droog. ‘Nou, help je me nog of niet?’

Luce kwam in beweging en tilde de koning op verzoek van het meisje bij de voeten op. Lu Xin zette zich schrap om hem onder zijn oksels op te tillen. ‘Zeg, was de koning…’ zei Luce, en de oude Shangwoorden rolden haar mond uit alsof ze nooit iets anders gesproken had.

‘Het is niet wat het lijkt.’ Lu Xin kreunde onder het gewicht van het lichaam. De koning was zwaarder dan hij eruitzag. ‘Ik heb hem niet gedood. In elk geval niet’ – ze zweeg even – ‘lichamelijk. Hij was al dood toen ik hier binnenkwam.’ Ze snufte. ‘Hij heeft zelf een mes in zijn hart gestoken. Ik zei vroeger altijd dat hij geen hart had, maar nu heeft hij bewezen dat ik ongelijk had.’

Luce keek naar het gezicht van de man. Een van zijn ogen stond open. Zijn mond was verdraaid. Hij zag eruit alsof hij zijn laatste momenten op deze wereld in doodsnood had verkeerd. ‘Was hij je vader?’

Ze waren inmiddels bij de grote bleekgroene kledingkast aangekomen. Lu Xin wurmde de deur met haar heup open, deed een stap naar achteren en liet haar helft van het lichaam erin vallen.

‘Hij was mijn echtgenoot,’ zei ze kil. ‘En een verschrikkelijke echtgenoot nog wel. De voorouders keurden ons huwelijk goed, maar ik niet. Als je van de liefde houdt, hoef je bepaald niet dankbaar te zijn voor een rijke, machtige oude man.’ Ze bekeek Luce aandachtig, die de voeten van de koning langzaam op de bodem van de kledingkast liet zakken. ‘Van welk deel van de vlakte kom jij eigenlijk als het bericht over de verloving van de koning je niet heeft bereikt?’ Lu Xin had inmiddels gezien dat Luce die vreemde kleren droeg. Ze pakte de zoom van de korte bruine rok vast. ‘Hebben ze je ingehuurd om op onze bruiloft op te treden? Ben je soms een danseres? Een clown?’

‘Niet echt.’ Luce voelde dat haar wangen rood werden. Ze trok de rok over haar heupen naar omlaag. ‘Hoor eens, we kunnen dat lichaam hier niet zomaar laten liggen. Ze komen er toch wel achter. Ik bedoel, hij is de koning, toch? En er ligt overal bloed.’

Lu Xin haalde een rode mantel uit de kast met de draak. Ze zeeg neer op haar knieën en scheurde er een brede strook stof af. Het kledingstuk was van prachtige zachte zijde gemaakt, met rond de hals zwarte bloemetjes geborduurd. Maar Lu Xin aarzelde geen moment en gebruikte de stof om het bloed op de vloer op te nemen. Ze griste nog een gewaad uit de kast, een blauw, en gooide dit Luce toe, zodat zij ook kon helpen schoonmaken.

‘Oké,’ zei Luce, ‘maar dan zit je nog met dat mes.’ Ze wees op de glimmende bronzen dolk die tot aan het heft onder het bloed van de koning zat.

Lu Xin stak het mes in een snelle beweging in een plooi van haar gewaad. Ze keek naar Luce op alsof ze wilde zeggen: verder nog iets?

‘Wat is dat daar?’ Luce wees naar iets wat eruitzag als de bovenkant van een klein schild van een schildpad. Dat had ze uit de hand van de koning zien vallen toen ze zijn lichaam aan het verplaatsen waren.

Lu Xin lag op haar knieën. Ze gooide de van bloed doordrenkte doek neer en nam het schild in haar handen. ‘Het orakelbeen,’ zei ze zacht. ‘Belangrijker dan welke koning ook.’

‘Wat is dat dan?’

‘Dit bevat de antwoorden van de God in de Hemel.’

Luce kwam wat dichter naar haar toe en knielde neer om het voorwerp waar het meisje zo van onder de indruk was beter te kunnen bekijken. Het orakelbeen was niets meer dan het schild van een schildpad, maar het was klein, glimmend gepoetst en puntgaaf. Toen Luce zich er wat dichter naartoe boog, zag ze dat iemand met zachte zwarte streken iets op de gladde onderkant van het schild had geschilderd:

IS LU XIN ME TROUW OF HOUDT ZE VAN IEMAND ANDERS?

Er welden nieuwe tranen in de ogen van Lu Xin op – een barstje in de koele vastberadenheid die ze tegenover Luce tentoon had gespreid. ‘Hij heeft het aan de voorouders gevraagd,’ fluisterde ze, en ze sloot haar ogen. ‘Ze hebben hem vast verteld dat ik hem bedrogen heb. Ik… ik kon er niets aan doen.’

Daniël. Ze had het natuurlijk over Daniël. Een geheime liefde die ze voor de koning verborgen had gehouden. Maar dat was haar niet helemaal gelukt.

Luce’ hart ging naar Lu Xin uit. Ze begreep tot in haar diepste vezel wat het meisje voelde. Ze hielden allebei van iemand, en die liefde kon geen koning hun afnemen, die kon niemand doven. Die liefde was krachtiger dan de natuur zelf.

Ze sloeg haar armen stevig om Lu Xin heen.

En ze voelde de grond onder hen wegzakken.

Dat was helemaal haar bedoeling niet geweest! Maar haar maag kwam al omhoog en haar gezichtsveld begon wazig te worden, zodat ze er geen controle meer over had. Ze keek van een afstand naar zichzelf; ze zag er vreemd en verwilderd uit, en ze klampte zich uit alle macht aan haar verleden vast. Toen hield de kamer op met ronddraaien en bleef Luce alleen achter, met het orakelbeen stevig in haar hand geklemd. Het was voorbij. Ze was Lu Xin geworden.

‘Ik ben even drie minuten weg en jij gaat meteen 3D?’ zei Bill, die nijdig naast haar opdook. ‘Kan een gargouille niet even lekker een kopje jasmijnthee gaan drinken zonder er bij terugkomst achter te komen dat zijn pupil haar eigen graf gegraven heeft? Heb je er wel over nagedacht wat er gebeurt als de wachters op die deur kloppen?’

In de grote kamer werd vinnig op de deur van bamboe geklopt.

Luce schrok op.

Bill sloeg zijn armen over elkaar. ‘Als je het over de duivel hebt,’ zei hij. Toen riep hij met een hoog aanstellerig gilletje uit: ‘O, Bill! Help me, Bill! Wat moet ik doen? Dat had ik je natuurlijk moeten vragen voordat ik zo dom was om me in de nesten te werken, Bill!’

Maar Luce hoefde Bill niets te vragen. Lu Xin wist meteen hoe laat het was: ze wist dat deze dag niet alleen zou worden gemarkeerd door de zelfmoord van een beroerde koning, maar door nog iets veel groters, iets veel duisterders, iets veel bloedigers: een gigantische confrontatie tussen twee legers. Die klop op de deur? Dat was de raad van de koning die hem kwam halen om hem naar het slagveld te vergezellen. Hij moest het leger aanvoeren.

Maar de koning was dood en lag in een klerenkast.

En Luce zat in het lichaam van Lu Xin en hield zich schuil in de privévertrekken van de koning. Als ze haar hier alleen aantroffen…

‘Koning Shang.’ De harde kloppen galmden door de kamer. ‘We wachten uw bevel af.’

Luce bleef doodstil staan; ze had het ijskoud in het zijden gewaad van Lu Xin. Er was geen koning Shang. Door zijn zelfmoord had de dynastie geen koning meer, de tempels geen hogepriester en het leger geen generaal, en dat vlak voor de strijd die als doel had de dynastie in het zadel te houden.

‘Over een slecht getimede koningsmoord gesproken,’ zei Bill.

‘Wat moet ik doen?’ Luce draaide zich weer om naar de kledingkast met de draken, keek erin, naar de koning, en kreunde. Zijn nek lag in een onnatuurlijke hoek en het bloed op zijn borst droogde roestbruin op. Lu Xin had de koning gehaat toen hij nog leefde. Luce wist nu dat de tranen die ze gehuild had geen tranen van verdriet waren geweest, maar van angst voor wat er verder met haar geliefde, De, zou gebeuren.

Tot drie weken daarvoor had Lu Xin op de boerderij van haar familie gewoond, waar ze gierst verbouwden, op de oevers van de rivier de Huan. Toen de koning op een middag op zijn glanzende wagen door haar rivierdal reed, had hij Lu Xin gezien terwijl ze op het land aan het werk was. Hij had zijn zinnen op haar gezet. De volgende dag hadden er twee soldaten voor haar deur gestaan. Ze moest huis en haard achterlaten. Ze moest De achterlaten, de knappe jonge visser uit een dorp verderop.

Voordat de koning haar liet ontbieden, had De Lu Xin geleerd hoe je met behulp van zijn twee tamme aalscholvers kon vissen. Je bond een stukje touw om hun hals, zodat ze een paar vissen in hun snavel konden nemen, maar ze niet konden doorslikken. Terwijl Lu Xin toekeek hoe De voorzichtig de vissen diep uit de snavel van de grappige vogels trok, was ze verliefd op hem geworden. De volgende ochtend had ze al afscheid van hem moeten nemen. Voor altijd.

Althans, dat dacht ze.

Het was negentien zonsondergangen geleden sinds Lu Xin De had gezien, zeven zonsondergangen sinds ze een perkamentrol van thuis had ontvangen met het slechte nieuws: De en een paar andere jongens van de boerderijen in de buurt waren weggelopen om zich bij het leger van de rebellen aan te sluiten. Hij was nog niet weg of de soldaten van de koning hadden het dorp geplunderd, op zoek naar de deserteurs.

Nu de koning dood was, zouden de soldaten van Shang Lu Xin geen genade tonen, en nu zou ze De nooit meer terugzien, zou ze zich nooit meer met Daniël kunnen herenigen.

Tenzij de raadsheren van de koning er niet achter zouden komen dat hun koning dood was.

De klerenkast zat boordevol kleurige, exotische gewaden, maar met name één voorwerp trok haar aandacht: een grote gewelfde helm. Het was een zwaar geval, voornamelijk gemaakt van dikke leren riemen die met strakke naden aan elkaar waren vastgemaakt. Aan de voorkant zat een bronzen plaat met een sierlijk bewerkte vuurspugende draak in het metaal gesneden. De draak uit de dierenriem was het dier van het geboortejaar van de koning.

Bill zweefde naar haar toe. ‘Wat moet je met de helm van de koning?’

Luce zette de helm op haar hoofd en stopte haar zwarte haar eronder. Toen deed ze de andere deur van de kledingkast open, opgewonden en zenuwachtig over wat ze gevonden had.

‘Hetzelfde als met de wapenrusting van de koning,’ zei ze, en ze nam een zware berg spullen in haar armen. Ze trok een wijde leren broek aan, een dikke leren tuniek, twee maliënhandschoenen, leren slippers die veel te groot waren, maar waar ze het toch mee moest doen, en een bronzen borstharnas gemaakt van elkaar overlappende metalen platen. Dezelfde zwarte vuurspugende draak van de helm zat ook op de voorkant van de tuniek geborduurd. Je kon je amper voorstellen dat iemand met zulke loodzware kleren aan nog kon vechten, maar Lu Xin wist dat de koning niet echt aan het gevecht deelnam – hij voerde de strijd aan vanaf de stoel in zijn strijdkaros.

‘Dit is niet het moment voor een verkleedpartij!’ Bill haalde met een klauw naar haar uit. ‘Zo kun je hier de deur niet uit.’

‘Waarom niet? Het past toch? Bijna dan.’ Ze sloeg de band van de broek om, zodat ze de riem strakker kon aantrekken.

Bij het waterbekken vond ze een primitief spiegeltje van gepolijst blik met een lijst van bamboe eromheen. Ze keek erin en zag dat het gezicht van Lu Xin door de dikke bronzen helm niet goed te zien was. Haar lichaam zag er dik en sterk uit onder het leren harnas.

Luce maakte aanstalten om de kleedkamer uit te lopen, terug de slaapkamer in.

‘Wacht!’ riep Bill. ‘Wat ga je over de koning zeggen?’

Luce draaide zich om naar Bill en schoof de zware leren helm omhoog, zodat hij haar ogen kon zien. ‘Ik bén nu de koning.’

Bill knipperde met zijn ogen en had daar voor deze ene keer eens niet van terug.

Luce voelde de kracht door zich heen stromen. Ze realiseerde zich dat dit precies was wat Lu Xin ook gedaan zou hebben: zich als de legeraanvoerder vermommen. Als gewone soldaat zou De bij deze slag natuurlijk in de frontlinie staan. En zij ging hem zoeken.

Er werd weer op de deur gebonkt. ‘Koning Shang, het leger van Zhou is in aantocht. We verzoeken u naar buiten te komen!’

‘Volgens mij wordt er iets tegen je gezegd, koning Shang.’ Bills stem was veranderd. Die klonk laag en hees, en galmde zo heftig het vertrek rond dat Luce ervan ineenkromp, maar ze draaide zich niet om om naar hem te kijken. Ze schoof de zware bronzen grendel terug en trok de dikke bamboedeur open.

Drie mannen in opzichtige rood-met-gele krijgsgewaden begroetten haar bedrukt. Luce herkende onmiddellijk de drie naaste raadsheren van de koning: Hu, met de kleine tandjes en de samengeknepen gelige ogen. Cui, de langste, met de brede schouders en de ogen ver uit elkaar. Huang, de jongste en vriendelijkste van de raad.

‘De koning is al gekleed voor de strijd,’ zei Huang, terwijl hij niet-begrijpend langs Luce heen de lege kamer in tuurde. ‘De koning ziet er… anders uit.’

Luce bleef stokstijf staan. Wat moest ze zeggen? Ze had de stem van de overleden koning nog nooit gehoord en ze was heel erg slecht in imitaties.

‘Ja.’ Hu was het met Huang eens. ‘Goed uitgerust.’

Na een diepe, opgeluchte zucht knikte Luce stijfjes; ze moest oppassen dat de helm niet van haar hoofd viel.

De drie mannen gebaarden dat de koning – Luce dus – de marmeren gang in moest lopen. Huang en Hu liepen naast haar en mompelden zacht iets over het bedroevend slechte moreel onder de soldaten. Cui liep vlak achter Luce, en dat bezorgde haar een ongemakkelijk gevoel.

Er leek geen einde aan het paleis te komen; hoge plafonds van puntdaken, allemaal glanzend wit, bij elke bocht dezelfde beelden van jade en onyx, aan elke muur dezelfde spiegels in bamboelijsten. Toen ze eindelijk de laatste drempel over waren en de grauwe ochtend in liepen, zag Luce in de verte de roodhouten wagen staan, en bijna begaven haar knieën het.

Ze wilde Daniël in dit leven echt heel graag vinden, maar ze vond het doodeng om ten strijde te moeten trekken.

Bij de strijdwagen bogen de raadsleden van de koning voor haar en kusten haar handschoen. Ze was blij dat ze die maliënhandschoenen aanhad, maar trok haar hand toch snel terug, want ze was bang dat ze zich door haar handdruk zou verraden. Huang gaf haar een lange speer met een houten handvat en met een kromme haak, een paar centimeter onder de punt. ‘Uw hellebaard, majesteit.’

Ze liet het zware ding bijna vallen.

‘Ze brengen u naar het uitkijkpunt boven de frontlinies,’ zei hij. ‘Wij komen achter u aan en zien u daar, met de cavalerie.’

Luce draaide zich om naar de strijdwagen. Het was eigenlijk gewoon een houten plank boven op een lange as die twee enorme houten wielen met elkaar verbond, getrokken door twee reusachtige zwarte paarden. Het rijtuig was gemaakt van glimmend lakhout en bood ruimte genoeg voor drie mensen, zittend of staand. Het leren baldakijn en de gordijnen konden er tijdens de strijd af gehaald worden, maar nu zaten die nog dicht, zodat de reiziger enige privacy had.

Luce klom erop, ging tussen de gordijnen door naar binnen en nam plaats. Het compartiment was bekleed met tijgervellen. Een koetsier met een dun snorretje nam de teugels vast en een andere soldaat met omlaagwijzende ogen en een strijdbijl in de hand klom op de kar en ging naast hem staan. De koetsier liet de zweep knallen en de paarden gingen er in galop vandoor. Luce voelde dat de wielen onder haar begonnen te draaien.

Toen ze de hoge, strenge poorten van het paleis door reden, brak op een groot stuk groen akkerland in het westen de zon door de mistflarden heen. De omgeving was prachtig, maar Luce was te gespannen om ervan te kunnen genieten.

‘Bill,’ fluisterde ze. ‘Help?’

Er kwam geen antwoord.

‘Bill?’

Ze gluurde tussen de gordijnen door, maar daarmee trok ze alleen maar de aandacht van de soldaat met de omlaagwijzende ogen, die gedurende de reis de lijfwacht van de koning hoorde te zijn. ‘Majesteit, alstublieft, het is voor uw eigen veiligheid.’ Hij gebaarde Luce dat ze naar achteren moest gaan.

Luce kreunde en leunde achterover tegen de zachte stoel. Ze waren zeker aan het einde gekomen van de geplaveide straten van de stad, want de kar hotste en klotste dat het een aard had. Luce werd tegen de leuning gegooid en had het gevoel alsof ze in een houten achtbaan zat. Met haar vingers greep ze in de wollige haren van het tijgervel.

Bill was hiertegen geweest. Probeerde hij haar een lesje te leren door niet thuis te geven, net nu ze hem het hardst nodig had?

Bij elke kuil in de weg rammelden haar knieën. Ze had echt geen flauw idee hoe ze De moest vinden. Als de wachters van de koning haar niet eens toestonden dat ze door een gordijn naar buiten keek, zouden ze haar toch al helemaal niet in de buurt van de frontlinies laten komen?

Maar aan de andere kant…

Duizenden jaren geleden had haar vorige ik ook alleen in dit rijtuig gezeten, vermomd als de overleden koning. Luce voelde het; zelfs als ze niet in haar vorige lichaam was gaan zitten, zou Lu Xin op dit moment ook hier zijn.

Zonder de hulp van een of andere rare chagrijnige gargouille. En, wat nog veel belangrijker was: zonder alle kennis die Luce tot nog toe op haar zoektocht had weten te vergaren. Ze had in Chichén Itzá de tomeloze pracht van Daniël gezien. Ze was er in Londen getuige van geweest hoe diep zijn vloek ging, en had die eindelijk begrepen. Ze had gezien hoe hij in Tibet zelfmoord wilde plegen en hoe hij haar in Versailles voor een ellendig leven had willen behoeden. Ze had gezien hoe hij in Pruisen had liggen slapen om het verdriet om haar dood te verwerken, alsof hij betoverd was. Ze had gezien hoe hij in Helston verliefd op haar was geworden toen ze nog maar een verwaand wicht was. Ze had in Milaan de littekens van zijn vleugels aangeraakt en begrepen hoeveel hij in de Hemel had opgegeven, louter en alleen voor haar. Ze had de gepijnigde blik in zijn ogen gezien toen hij haar in Moskou was kwijtgeraakt – telkens weer datzelfde verdriet.

Luce was het hem verplicht om een manier te vinden om deze vloek te verbreken.

De strijdwagen kwam met een schok tot stilstand en Luce werd bijna van haar stoel geworpen. Buiten hoorde ze het donderende gedreun van paardenhoeven. Dat was vreemd, want het rijtuig van de koning stond stil.

Er was nog iemand anders buiten.

Luce hoorde gekletter van metaal en een lange gepijnigde kreun. De strijdwagen hotste heen en weer. Er bonkte iets zwaars op de grond.

Nog meer gekletter, nog meer gekreun, een schelle kreet, en nog een bonk op de grond. Met bevende handen schoof Luce de leren gordijnen een heel klein stukje uit elkaar. Daar lag de soldaat met de omlaagwijzende ogen in een plas bloed op de grond.

De strijdwagen van de koning was in een hinderlaag gelopen.

De gordijnen werden door een van de rebellen opengerukt. De vijandelijke krijger hief zijn zwaard.

Luce kon er niets aan doen: ze gilde het uit.

Het zwaard wankelde – en toen spoelde er een heel warm gevoel over Luce heen, dat door haar aderen stroomde, dat haar zenuwen tot rust bracht en haar bonkende hart kalmeerde.

De krijger op de wagen was De.

Zijn zwarte schouderlange haar werd bedekt door zijn leren helm, maar die liet zijn gezicht wel prachtig vrij. Zijn paarsblauwe ogen kwamen mooi uit tegen zijn frisse olijfkleurige huid. Hij zag er tegelijkertijd verbijsterd en hoopvol uit. Hij had zijn zwaard getrokken, maar hield dat vast alsof hij voelde dat hij niet moest toeslaan. Luce tilde snel haar helm van haar hoofd en gooide die op de stoel.

Haar donkere haar viel als een waterval naar omlaag en haar lokken kwamen helemaal tot aan de onderkant van haar bronzen borstplaat. De tranen sprongen haar in de ogen, zodat ze wazig zag.

‘Lu Xin?’ De sloeg zijn armen stevig om haar heen. Zijn neus kwam langs de hare en ze legde haar wang tegen zijn wang. Ze voelde zich warm en beschermd. Het leek wel alsof hij niet kon ophouden met glimlachen. Ze bracht haar hoofd omhoog en kuste de mooie welving van zijn lippen. Hij beantwoordde haar kus hongerig, en Luce zoog elk heerlijk moment in zich op. Ze voelde hoe zijn lichaam zich tegen haar aandrukte en wilde dat er niet van die zware harnassen tussen hen in zaten.

‘Jij bent wel de laatste die ik hier had verwacht,’ zei De zacht.

‘Dat zou ik ook over jou kunnen zeggen,’ zei ze. ‘Wat doe je hier?’

‘Toen ik me bij de rebellen van Zhou aansloot, heb ik plechtig beloofd de koning te doden en jou terug te brengen.’

‘De koning is… Ach, dat doet er allemaal niet meer toe,’ fluisterde Luce, terwijl ze zijn wangen en oogleden kuste en haar armen stevig om zijn nek geslagen hield.

‘Niets doet er nog toe,’ zei De. ‘Behalve dat ik bij jou ben.’

Luce dacht aan de lichtgevende gloed die hem in Chichén Itzá had omgeven. Al die andere levens waarin ze hem had gezien, in landen en tijdperken die heel ver weg lagen, bevestigden hoeveel ze van hem hield. De band die ze met elkaar hadden was niet te verbreken – dat zag je zo aan de manier waarop ze naar elkaar keken, aan hoe ze elkaars gedachten konden lezen, aan het gevoel dat ze van elkaar kregen.

Maar ze kon toch niet zomaar de vloek vergeten waar zij al een eeuwigheid onder leden? En de queeste die zij nu ondernam om die te verbreken? Ze was van te ver gekomen om nu te vergeten dat er nog steeds obstakels waren die verhinderden dat ze werkelijk met Daniël kon samenzijn.

Elk leven had haar tot nu toe iets geleerd. Dit leven had vast ook een sleutel voor haar. Als ze maar wist waarnaar ze moest zoeken.

‘Ons was verteld dat de koning hier zou aankomen om de manschappen op de vlakte aan te sturen,’ zei De. ‘De rebellen waren van plan de cavalerie van de koning in een hinderlaag te laten lopen.’

‘Ze zijn onderweg,’ zei Luce, die zich de instructies van Huang herinnerde. ‘Ze kunnen hier elk moment zijn.’

Daniël knikte. ‘En als ze hier komen, verwachten de rebellen van me dat ik meevecht.’

Luce kreunde. Ze had al twee keer eerder meegemaakt dat Daniël zich moest gereedmaken voor de strijd, en allebei de keren was dat uitgelopen op iets wat ze liever niet nog een keer wilde meemaken. ‘Wat moet ik doen als jij aan het…’

‘Ik ga niet vechten, Lu Xin.’

‘Hoezo niet?’

‘Dit is onze oorlog niet. Nooit geweest ook. We kunnen hier blijven en aan de strijd van anderen meedoen, of we doen wat we altijd gedaan hebben en kiezen voor elkaar. Begrijp je wat ik bedoel?’

‘Ja,’ fluisterde ze. Lu Xin begreep de diepere betekenis achter De’s woorden niet, maar Luce wist bijna zeker dat zij die wel begreep, namelijk dat Daniël van haar hield, dat zij van hem hield en dat ze ervoor kozen om bij elkaar te zijn.

‘Ze zullen ons niet zomaar laten gaan. Als ik deserteer zullen de rebellen me doden.’ Hij zette de helm weer op haar hoofd. ‘Jij zult je hier ook uit moeten vechten.’

‘Hoezo?’ fluisterde ze. ‘Ik kan niet vechten. Ik kan dit ding amper optillen,’ zei ze, en ze gebaarde naar de hellebaard. ‘Ik kan niet…’

‘Jawel,’ zei hij, terwijl hij dat ene woord een heel diepe betekenis meegaf. ‘Dat kun je wel.’

Het rijtuig stroomde vol licht. Luce dacht heel even dat het zover was, dat het moment gekomen was waarop haar wereld in vlammen zou opgaan, waarop Lu Xin zou sterven, waarop haar ziel naar de schaduwen zou worden verbannen.

Maar dat gebeurde niet. Uit De’s borst straalde een gloed. De gloed van Daniëls ziel. Niet zo sterk of oogverblindend als bij het offer van de Maya’s, maar net zo adembenemend. Hij deed Luce denken aan de gloed van haar eigen ziel, toen ze Lu Xin voor het eerst had gezien. Misschien leerde ze eindelijk om de wereld te zien zoals hij echt was. Misschien was de illusie eindelijk aan het verdwijnen.

‘Oké,’ zei ze, en ze stopte haar lange zwarte haar weer onder de helm. ‘We gaan.’

Ze schoven de gordijnen open en gingen op het plankier van de wagen staan. Recht voor hen stond bij de rand van een heuvel een groep van ongeveer twintig rebellen te paard te wachten, een meter of vijftien voor de plek waar de strijdwagen van de koning overmeesterd was. De rebellen hadden eenvoudige boerenkleren aan: bruine broeken en grove, smerige hemden. Op hun schilden stond het teken van de rat, het symbool van het Zhouleger. Ze keken allemaal naar De, in afwachting van nadere bevelen.

Uit de vallei onder hen klonk het gedreun van honderden paarden. Luce begreep dat het hele bloeddorstige Shangleger zich daarbeneden bevond. Ze hoorde de soldaten een oud krijgslied zingen dat Lu Xin al kende vanaf dat ze kon praten.

Luce wist dat ergens achter het leger Huang en de andere privésoldaten van de koning onderweg waren naar een samenkomst op het uitkijkpunt – althans, dat dachten ze. Ze reden linea recta op een bloedbad, een hinderlaag af, en Luce en De moesten zien dat ze wegkwamen voordat zij arriveerden.

‘Volg mij maar,’ mompelde De. ‘We rijden naar het westen, naar de heuvels, zo ver weg van deze veldslag als onze paarden ons maar kunnen brengen.’

Hij maakte een van de paarden voor de strijdwagen los en bracht dat naar Luce toe. Het was een prachtig paard, gitzwart, met een ruitvormige witte vlek op zijn borst. De hielp Luce op het paard en stak de hellebaard van de koning in zijn ene hand omhoog en een kruisboog in de andere. Luce had nog nooit van haar leven een kruisboog in handen gehad, laat staan ermee geschoten, en Lu Xin had er maar één keer een gebruikt, om een lynx bij het wiegje van haar kleine zusje te verjagen. Maar het wapen voelde licht aan, en Luce wist dat ze, als het erop aankwam, ermee kon schieten. Ze koos dus voor de kruisboog.

De glimlachte om haar keus en floot zijn eigen paard. Een mooie gevlekte merrie kwam aangedraafd. Hij sprong op haar rug.

‘De! Wat ga je doen?’ klonk een geschrokken stem uit de rij paarden. ‘Je zou de koning doden! Het was niet de bedoeling dat je hem op een van onze paarden zou zetten!’

‘Ja! De koning doden!’ riep een heel koor van boze stemmen.

‘De koning is dood!’ schreeuwde Luce, en meteen waren de soldaten stil. De vrouwenstem achter de helm ontlokte aan iedereen geschrokken kreten. Ze stonden er als aan de grond genageld bij en wisten niet goed of ze nu hun wapen in de aanslag moesten nemen of niet.

De reed met zijn paard dicht naar dat van Luce toe. Hij nam haar handen in de zijne. Iets warmers, sterkers en geruststellenders had ze nog nooit van haar leven gevoeld.

‘Wat er ook gebeurt: ik hou van je. Onze liefde is alles voor me.’

‘Voor mij ook,’ fluisterde Luce terug.

De slaakte een strijdkreet, en hun paarden gingen er halsoverkop vandoor. Toen Luce zich snel naar voren boog om de teugels vast te pakken, liet ze bijna de kruisboog vallen.

Op dat moment begonnen de rebellen te schreeuwen. ‘Verraders!’

‘Lu Xin!’ De’s stem steeg boven de schelste kreet, de zwaarste paardenhoef uit. ‘Vlucht!’ Hij stak zijn arm omhoog en wees in de richting van de heuvels.

Haar paard galoppeerde zo snel dat ze niks meer duidelijk zag. De wereld zoefde in één afschrikwekkende vlaag aan haar voorbij. Een kluwen rebellen kwam achter hen aan en de paardenhoeven dreunden zo hard dat het leek alsof er een aardbeving gaande was waar geen eind aan kwam.

Tot het moment waarop een rebel Daniël met zijn hellebaard bereikte was Luce helemaal vergeten dat ze een kruisboog in haar handen hield. Op dat moment bracht ze die moeiteloos omhoog, hoewel ze nog steeds niet goed wist hoe ze dat ding moest bedienen. Ze wist alleen maar dat ze iedereen die Daniël iets probeerde aan te doen een kopje kleiner zou maken.

Zonder enige aarzeling.

Ze liet de pijl los. Tot haar grote schrik was de rebel op slag dood en viel van zijn paard. Hij stortte in een grote wolk stof ter aarde. Ze keek geschrokken achterom naar de dode man die met de pijl in zijn borst op de grond lag.

‘Doorrijden!’ riep De.

Ze slikte moeizaam en liet het paard haar de weg wijzen. Er gebeurde iets. Ze voelde zich plotseling lichter in het zadel, alsof de zwaartekracht minder vat op haar had, alsof het feit dat De in haar geloofde haar door dit alles heen stuwde. Ze kón het. Ze kon samen met hem ontsnappen. Ze zette nog een pijl in de kruisboog, schoot en schoot nog een keer. Ze richtte op niemand in het bijzonder, maar schoot alleen uit zelfverdediging. Er kwamen echter zo veel soldaten achter haar aan dat haar pijlen al snel opraakten. Ze had er nog maar twee over.

‘De!’ riep ze.

Hij stond bijna rechtop in zijn zadel en sloeg met een bijl in op een Shangsoldaat. De had zijn vleugels niet uitgestoken, maar het leek bijna alsof hij dat wel had gedaan, want hij leek wel lichter dan de lucht, en toch nog dodelijk behendig. Daniël doodde zijn vijanden zo loepzuiver dat ze op slag dood waren, zo pijnloos als maar kon.

‘De!’ riep ze, harder nu.

Toen hij haar stem hoorde, schoot zijn hoofd omhoog. Luce boog zich in haar zadel voorover om hem haar bijna lege pijlenkoker te laten zien. Hij gooide haar een kromzwaard toe.

Ze ving het bij het heft op. Het voelde vreemd vanzelfsprekend aan in haar hand. Toen wist ze het weer: de schermles op de Kustschool. Tijdens haar allereerste partij had ze Lilith verslagen – een nuffig, gemeen klasgenootje dat haar hele leven al aan schermen deed.

Dan kon ze het nu vast weer.

Net op dat moment sprong een krijger van zijn paard op het hare. Door het plotselinge extra gewicht struikelde haar paard en Luce gilde het uit, maar even later was zijn keel opengesneden, werd zijn lichaam op de grond geduwd en glom de kling van haar zwaard van het verse bloed.

Ze voelde een warme golf door haar borst trekken. Haar hele lichaam tintelde. Ze stormde naar voren, gaf haar paard de sporen en ging steeds sneller en sneller, totdat…

De hele wereld wit werd.

En toen in één keer op zwart ging.

Op het laatst tolde die door een zee van helle kleuren.

Ze bracht haar hand omhoog om het licht te blokkeren, maar dat kwam niet van ergens buiten haar. Haar paard galoppeerde onder haar voort. Ze hield haar zwaard nog steeds stevig in haar vuist en haalde nog steeds naar links en naar rechts uit, naar kelen, naar borstkassen. De vijanden sneuvelden nog steeds aan haar voeten.

Maar op de een of andere manier was Luce er niet helemaal meer bij. Ze werd overspoeld door een toevloed aan beelden – beelden die van Lu Xin moesten zijn, maar daarna ook door beelden die met geen mogelijkheid van Lu Xin hadden kunnen zijn.

Ze zag Daniël in zijn eenvoudige boerenkleren boven haar zweven… maar een tel later was zijn borst ontbloot en had hij lang blond haar… en toen droeg hij plotseling weer een ridderhelm, waarvan hij het vizier omhoogschoof om haar op haar lippen te kussen… maar voor hij dat deed, verplaatste hij zich in zijn huidige ik, in de Daniël die ze in Thunderbolt in de achtertuin van haar ouders had achtergelaten toen ze een doorstap maakte in de tijd.

Ze realiseerde zich dat dit de Daniël was naar wie ze al die tijd op zoek was geweest. Ze stak haar armen naar hem uit en riep zijn naam, maar toen veranderde hij weer. En nog een keer. Ze zag meer Daniëls dan ze voor mogelijk had gehouden, de een nog beeldschoner dan de andere. Ze vouwden in elkaar als een reusachtige accordeon, waarbij elk beeld van hem scheeftrok en in het licht van de lucht achter hem veranderde. De vorm van zijn neus, zijn kaaklijn, zijn huidkleur, de vorm van zijn lippen – ze tolden allemaal in beeld en er weer uit en gingen daarbij voortdurend in elkaar over. Alles veranderde, behalve zijn ogen.

Zijn paarsblauwe ogen bleven de hele tijd hetzelfde. Die achtervolgden haar, hielden iets verschrikkelijks verborgen, iets wat ze niet begreep. Iets wat ze ook niet wílde begrijpen.

Angst?

In de beelden was de angst in Daniëls ogen zo hevig dat Luce haar blik er zelf van af wilde wenden, ook al waren ze nog zo mooi. Waar kon iemand die zo machtig was als Daniël nu bang voor zijn?

Dat kon maar één ding zijn: dat Luce doodging.

Keer op keer beleefde ze een montage van haar eigen sterven. Zo zagen Daniëls ogen er door de tijd heen altijd uit vlak voordat haar leven in vlammen opging. Ze had deze angst al eerder bij hem gezien. Vreselijk vond ze die, want die betekende altijd dat hun tijd samen voorbij was. Ze zag die angst nu op al zijn gezichten. Hij flitste tevoorschijn uit oneindige tijden en plaatsen. Plotseling wist ze dat er nog meer was.

Hij was niet bezórgd om haar, omdat ze weer de duisternis van de dood betrad. Hij was niet bang dat het haar pijn zou doen.

Daniël was báng voor haar.

‘Lu Xin!’ riep zijn stem haar vanaf het slagveld toe. Ze kon hem door de nevel van beelden heen zien. Hij was het enige wat duidelijk doorkwam; al het andere om haar heen lichtte schrikbarend wit op. Alles ín haar ook. Werd ze door haar liefde voor Daniël verteerd? Bezweek ze dan elke keer aan haar eigen passie, en niet aan de zijne?

‘Nee!’ Hij stak zijn hand naar haar uit. Maar het was al te laat.

 

Ze had hoofdpijn. Ze wilde haar ogen niet opendoen.

Bill was terug, de vloer voelde koel aan en Luce bevond zich in een poel van duisternis waar ze wel blij mee was. Ergens op de achtergrond sproeide een waterval. Het water spetterde op haar warme wangen.

‘Je hebt toch best goed je mannetje gestaan,’ zei hij.

‘Je klinkt anders behoorlijk teleurgesteld,’ zei Luce. ‘Ik zou wel eens willen weten waar je zelf zat.’

‘Dat kan ik niet zeggen.’ Bill zoog zijn dikke lippen naar binnen om te laten zien dat die op slot zaten.

‘Waarom niet?’

‘Dat is privé.’

‘Heeft het iets met Daniël te maken?’ vroeg ze. ‘Hij zou je moeten kunnen zien, toch? En om de een of andere reden wil jij niet dat hij weet dat jij me helpt.’

Bill snoof minachtend. ‘Mijn doen en laten draait niet altijd alleen maar om jou, Luce. Ik heb nog andere dingen aan mijn hoofd. Bovendien maak je de laatste tijd een behoorlijk onafhankelijke indruk. Misschien wordt het tijd om een einde aan onze samenwerking te maken. Je moet maar eens op eigen benen leren staan. Waar heb je mij eigenlijk nog voor nodig?’

Luce was te moe om erop in te gaan en te verbijsterd over wat ze net had gezien. ‘Het heeft toch allemaal geen zin.’

Alle boosheid stroomde zo uit Bill weg, alsof je een ballon liet leeglopen. ‘Hoe bedoel je?’

‘Als ik doodga komt dat niet door iets wat Daniël doet. Het komt door iets wat er binnen in mij gebeurt. Misschien roept zijn liefde het wel op, maar… het is toch mijn eigen schuld. Dat moet onderdeel zijn van de vloek, alleen heb ik geen idee wat het betekent. Ik weet alleen maar dat ik vlak voordat ik doodging een blik in zijn ogen heb gezien en ik weet dat het altijd dezelfde blik is.’

Hij hield zijn hoofd iets schuin. ‘Ga verder.’

‘Ik maak hem eerder ongelukkig dan gelukkig,’ zei ze. ‘Als hij me nog niet heeft opgegeven, kan hij dat maar beter snel doen. Ik kan hem dit niet langer aandoen.’

Ze liet haar hoofd in haar handen zakken.

‘Luce?’ Bill ging op haar knie zitten. Hij straalde dezelfde vreemde tederheid uit die ze ook bij hem had gevoeld toen ze hem net had leren kennen. ‘Wil je een einde maken aan deze vreselijke vertoning? Omwille van Daniël?’

Luce keek op en veegde haar ogen af. ‘Zodat hij dit niet nog een keer hoeft door te maken, bedoel je? Kan ik er dan iets aan doen?’

‘Als je een lichaam van een van je vorige ikken aanneemt, is er één moment in allebei je levens, vlak voordat je doodgaat, waarop jouw ziel en de twee lichamen – dat van het verleden en dat van het heden – zich van elkaar losmaken. Dat duurt maar een fractie van een seconde.’

Luce kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Ik geloof dat ik dat gevoeld heb, ja. Op het moment waarop ik me realiseer dat ik doodga, vlak voordat het echt gebeurt?’

‘Precies. Dat heeft te maken met hoe jullie levens aan elkaar gehecht zijn. In die fractie van een seconde kun je je vervloekte ziel van je huidige lichaam losmaken. Een beetje alsof je je ziel eruit snijdt. Dat heeft tot gevolg dat je dat ellendige reïncarnatie-element van je vloek tenietdoet.’

‘Maar ik dacht dat ik me al aan het eind van mijn cyclus van reïncarnaties bevond, dat ik niet meer terug zou komen. Vanwege dat dopen. Omdat ik nooit…’

‘Dat doet er niet toe. Je bent nog steeds verplicht de cyclus tot het einde toe te doorlopen. Zodra je teruggaat naar het heden, kun je nog steeds elk moment sterven, vanwege…’

‘Mijn liefde voor Daniël.’

‘Ja, zoiets zal het vast zijn,’ zei Bill. ‘Ahum. Tenminste, tenzij jij de verbintenis met je verleden verbreekt.’

‘Dus ik maak me los van mijn verleden en dan gaat zij nog steeds gewoon dood, zoals altijd…’

‘En jij wordt dan nog steeds verstoten, zoals altijd is gebeurd, alleen zou je dan ook je ziel achterlaten om te sterven. En het lichaam waarnaar je terugkeert’ – hij prikte met een vinger in haar schouder – ‘dit lichaam dus, is dan vrij om verder te leven zonder de vloek die al sinds mensenheugenis boven je hangt.’

‘En dan hoef ik niet meer dood te gaan?’

‘Tenzij je van een gebouw springt, bij een moordenaar in de auto stapt, een heleboel slaappillen slikt of…’

‘Ik snap het, hoor,’ onderbrak ze hem. ‘Maar het is niet zo dat’ – het kostte haar moeite om haar stem rustig te laten klinken – ‘het is niet zo dat Daniël me dan kust en dat ik dan… of…’

‘Daniël doet helemaal niets meer.’ Bill keek haar doordringend aan. ‘Je wordt dan niet meer tot hem aangetrokken. Je gaat verder met je leven. Je trouwt waarschijnlijk met een of andere lieve sul en krijgt twaalf kinderen.’

‘Nee.’

‘Daniël en jij zijn dan bevrijd van de vloek die je zo verschrikkelijk vindt. Vrij. Hoor je wat ik zeg? Hij kan ook verder met zijn leven en gelukkig worden. Wil je dan niet dat Daniël gelukkig is?’

‘Maar Daniël en ik…’

‘Daniël en jij bestaan dan niet. Het is hard, oké. Maar denk er eens over na: je hoeft hem geen pijn meer te doen. Word toch eens volwassen, Luce. Het leven heeft meer te bieden dan alleen een kalverliefde.’

Luce deed haar mond open, maar ze wilde haar stem niet horen breken. Ze kon zich geen leven zonder Daniël voorstellen. Maar ze kon zich ook niet voorstellen dat ze terugging naar haar huidige leven, met Daniël samen probeerde te zijn en dat ze dan voor altijd zou sterven. Ze had heel erg haar best gedaan om een manier te vinden om deze vloek te verbreken, maar het antwoord ontging haar nog steeds. Misschien was dit dan toch de manier. Het klonk nu wel afschuwelijk, maar als ze terugging naar haar leven en Daniël niet eens kende, zou ze hem niet missen ook. En hij zou haar niet missen. Misschien was dat maar beter. Voor hen allebei.

Maar nee. Ze waren elkaars zielsverwant. En Daniël had haar leven meer gebracht dan zijn liefde alleen. Arriane, Roland en Gaby. Zelfs Cam. Het was aan hen allemaal te danken dat zij over zichzelf had geleerd wat ze wilde, wat ze niet wilde, hoe ze voor zichzelf moest opkomen. Ze was volwassen geworden en een beter mens. Zonder Daniël zou ze nooit naar de Kustschool zijn gegaan, zou ze nooit Shelby en Miles hebben leren kennen, die echte vrienden van haar waren geworden. Zou ze dan eigenlijk wel naar Zwaard & Kruis zijn gegaan? Waar zou ze dan zijn? En wíé zou ze zijn?

Kon ze ooit gelukkig zijn zonder hem? Zou ze verliefd kunnen worden op iemand anders? Ze moest er niet aan denken. Een leven zonder Daniël kwam haar kleurloos en somber voor – op die ene zonnige gedachte na, waar Luce steeds weer naar terugkeerde:

Als ze hem nu eens nooit meer verdriet hoefde te doen?

‘Stel dat ik dit in overweging zou willen nemen.’ Luce wist zich amper fluisterend verstaanbaar te maken. ‘Gewoon om erover na te denken. Hoe gaat het dan verder in zijn werk?’

Bill reikte achter zich en trok langzaam iets langs en zilverkleurigs uit een minuscuul zwart tasje op zijn rug. Dat had ze niet eerder zien zitten. Hij stak haar een dof zilveren pijl met een platte punt toe, die ze onmiddellijk herkende.

Toen glimlachte hij. ‘Heb je al eens eerder een sterrenschot gezien?’