10 – DE DIEPTE
Lhasa, Tibet
30 april 1740
Al rennend raakte Daniël de grond.
De wind rukte aan zijn lichaam. Hij voelde de zon heel dicht op zijn huid. Hij rende en rende, en had geen idee waar hij was. Hij was de Verkondiger uit gestormd zonder het te weten, en hoewel het bijna in elk opzicht goed had gevoeld, zat iets hem toch niet helemaal lekker. Er was iets niet in de haak.
Zijn vleugels.
Die waren er niet. Nee, die zaten er natuurlijk nog wel, maar hij voelde geen enkele aandrang om ze naar buiten te laten, hij voelde geen brandend verlangen om te vliegen. In plaats van het vertrouwde verlangen om hoog in de lucht te zweven, voelde hij juist een neerwaartse trek.
Er drong zich een herinnering naar de oppervlakte. Hij naderde iets pijnlijks, de rand van iets gevaarlijks. Hij richtte zijn blik op de ruimte die zich voor hem bevond…
En zag niets dan ijle lucht.
Hij gooide zich naar achteren en maaide wild met zijn armen, terwijl zijn voeten langs de rots schoten. Hij viel op zijn rug op de grond en kwam nog net tot stilstand voordat hij van het klif in de peilloze diepte viel.
Hij kwam weer op adem en rolde zijn lichaam toen voorzichtig om, zodat hij over de rand kon turen.
Onder hem: een afgrond die hem griezelig bekend voorkwam. Hij ging op handen en knieën zitten en keek aandachtig naar de uitgestrekte duisternis onder zich. Lag hij nog steeds daarbeneden? Had de Verkondiger hem hier voor- of nadat het was gebeurd eruit gezet?
Dat was de reden waarom zijn vleugels niet naar buiten waren geschoten. Ze herinnerden zich de smart uit dit leven en bleven zitten waar ze zaten.
Tibet. Waar hij haar slechts met zijn woorden had gedood. De Lucinda uit dat leven was heel zedig opgevoed geweest en had hem niet eens willen aanraken. Daniël had ernaar gehunkerd om haar huid tegen de zijne te voelen, maar had haar wensen niettemin gerespecteerd. Diep in zijn hart had hij gehoopt dat haar weigering misschien een manier was om hun vloek eindelijk te slim af te zijn. Maar hij had zich weer vergist. Natuurlijk was de aanraking niet de oorzaak die alles in gang zette. De straf ging veel dieper.
En nu was hij hier weer, op de plek waar haar dood hem een zo alles overheersende wanhoop in had gejaagd dat hij had geprobeerd een einde aan zijn verdriet te maken.
Alsof dat kon.
Onderweg naar beneden had hij de hele tijd geweten dat het hem niet zou lukken. Zelfmoord was een sterfelijke luxe die niet voor engelen was weggelegd.
Zijn lichaam beefde toen hij eraan terugdacht. Niet alleen vanwege de vreselijke pijn van al zijn gebroken botten, of doordat zijn lichaam bont en blauw had gezien. Nee, hij beefde bij de gedachte aan wat er daarna was gebeurd. Hij had daar weken gelegen, in de peilloze duisternis, met zijn lichaam tussen twee reusachtige keien in geklemd. Zo nu en dan was hij eruit gekomen, maar hij had zich zo in en in ellendig gevoeld dat hij niet over Lucinda kon nadenken. Hij kon helemaal nergens over nadenken.
En dat was precies waar hij op uit was geweest.
Maar zoals altijd bij engelen, was zijn lichaam sneller en vollediger genezen dan zijn ziel ooit zou kunnen.
Zijn botten groeiden weer aan elkaar. Zijn wonden gingen dicht en vormden keurige littekens die na verloop van tijd geheel en al verdwenen. Zijn verpulverde organen werden weer gezond. En veel te snel klopte zijn hart weer als vanouds.
Gaby vond hem na meer dan een maand, hielp hem uit de spleet te klauteren, spalkte zijn vleugels en droeg hem daar weg. Ze had hem plechtig laten beloven dat hij dat nooit meer zou doen. Ze had hem plechtig laten beloven de hoop nooit op te geven.
En nu was hij hier weer. Hij kwam overeind en wankelde opnieuw naar de rand.
‘Nee, alsjeblieft. O god, niet doen! Ik overleef het niet als je springt.’
Dit keer was het niet Gaby die op de berg tegen hem sprak. Het sarcasme droop van deze stem af. Nog voordat Daniël zich omdraaide wist hij al van wie hij was.
Cam stond tegen een hoge wand van zwarte rotsblokken geleund. Op de kleurloze aarde had hij een reusachtig bidkleed uitgespreid, geweven van prachtige bordeauxrode en okerkleurige draden. In zijn hand bungelde de verschroeide poot van een jak. Hij beet een groot stuk draderig vlees af.
‘Ach, wat maakt het ook uit?’ Cam haalde kauwend zijn schouders op. ‘Spring maar. Nog laatste woorden die ik voor je aan Luce moet doorgeven?’
‘Waar is ze?’ Daniël liep met gebalde vuisten naar hem toe. Kwam de Cam die tegen de rotswand geleund stond uit deze tijd? Of was hij een Anachronisme, teruggekeerd in de tijd, net als Daniël zelf?
Cam gooide het bot van de jak van het klif af, ging rechtop staan en veegde zijn vettige handen af aan zijn spijkerbroek. Een Anachronisme, besloot Daniël.
‘Je loopt haar net mis. Alweer. Waar bleef je nou?’ Cam stak hem een blikken bordje met een grote berg eten toe. ‘Noedels? Ze zijn heerlijk.’
Daniël sloeg het bordje tegen de grond. ‘Waarom heb je haar niet tegengehouden?’ Hij was op Tahiti geweest, in Pruisen, en nu hier in Tibet, in een korter tijdsbestek dan een gewone sterveling nodig had om een straat over te steken. Hij had voortdurend het gevoel dat hij Luce vlak op de hielen zat. En steeds viste hij achter het net. Hoe kon het dat ze hem voortdurend net te vlug af was?
‘Je zei dat je geen hulp van mij nodig had.’
‘Heb jij haar dan gezien?’ vroeg Daniël.
Cam knikte.
‘En heeft zij jou gezien?’
Cam schudde zijn hoofd.
‘Mooi zo.’ Daniël tuurde de kale bergtop af en probeerde zich voor te stellen dat Luce daar was. Hij keek snel rond of hij nog ergens een spoor van haar zag. Maar nee hoor. Grauwe aarde, zwarte rots, de geselende wind, er was hier geen enkel leven te bekennen – het leek hem de eenzaamste plek op aarde.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij op strenge toon aan Cam. ‘Wat heeft ze gedaan?’
Cam liep in een nonchalant rondje om Daniël heen. ‘In tegenstelling tot het onderwerp van haar liefde heeft zij een uitgekiend gevoel voor timing. Ze kwam hier precies op het juiste moment aan om haar eigen glorieuze dood mee te maken – en wat voor een, dit keer; prachtig zo met dit grimmige landschap op de achtergrond. Dat moet zelfs jij toegeven. Toch?’
Daniël rukte zijn blik van hem los.
‘Maar goed, waar was ik gebleven? Hmm, haar eigen glorieuze dood, dat zei ik al. O ja! Ze is net lang genoeg gebleven om te kunnen zien hoe jij je over de rand van het klif stortte en vergat je vleugels te gebruiken.’
Daniël liet zijn hoofd hangen.
‘Dat viel niet zo goed.’
Daniëls hand schoot uit en hij greep Cam bij zijn keel. ‘Denk je nou echt dat ik geloof dat jij alleen maar hebt toegekeken? Dat je niet met haar gesproken hebt? Dat je niet hebt gevraagd wat haar volgende bestemming was? Dat je niet hebt geprobeerd haar tegen te houden?’
Cam kreunde en wurmde zich los uit Daniëls greep. ‘Ik ben niet bij haar in de buurt geweest. Tegen de tijd dat ik hier aankwam, was ze al weg. Nogmaals: je hebt zelf gezegd dat je mijn hulp niet nodig had.’
‘Dat is ook zo. Hou je hierbuiten. Ik regel het zelf wel.’
Cam grinnikte en zeeg weer neer op het kleed, met zijn benen voor zich over elkaar geslagen. ‘Het punt is, Daniël,’ zei hij, terwijl hij een handje gedroogde gojibessen naar zijn mond bracht, ‘dat jij, zelfs als ik erop vertrouwde dat je het zelf kón regelen, wat ik, uitgaande van je huidige reputatie, niet doe’ – en hierbij zwaaide hij met een vinger – ‘dat jij hier niet alleen in staat. Iedereen is naar haar op zoek.’
‘Hoe bedoel je: iedereen?’
‘Denk je nou echt dat wij gewoon gezellig zijn blijven wachten en een potje hebben zitten kaarten toen jij die avond dat we tegen de Verschoppelingen hadden gevochten achter Luce aan bent gegaan? Gaby, Roland, Molly, Arriane, zelfs die twee idiote Nephilijnen van haar school – iedereen is naar haar op zoek.’
‘En dat heb jij zomaar goed gevonden?’
‘Ik ben niet mijn broeders hoeder, vriend.’
‘Noem me niet zo,’ beet Daniël hem toe. ‘Ik geloof mijn oren niet. Hoe halen ze het in hun hoofd? Ik ben hier verantwoordelijk voor!’
‘Vrije wil.’ Cam haalde zijn schouders op. ‘Dat is een rage tegenwoordig.’
Daniël voelde zijn vleugels nutteloos tegen zijn rug branden. Wat moest hij met een stuk of vijf Anachronismen die als kippen zonder kop door het verleden struinden? De andere gevallen engelen wisten wel hoe kwetsbaar het verleden was, dus die gingen ongetwijfeld voorzichtig te werk. Maar Shelby en Miles? Die hadden geen idee. Die gedroegen zich vast roekeloos. Die wisten niet beter. Ze konden alles voor Luce verwoesten. Ze konden Luce zelf verwoesten.
Nee. Daniël zou ze niet de kans geven eerder bij haar te zijn dan hij zelf.
En toch… Cam was het al gelukt.
‘Hoe kan ik ervan op aan dat jij je er niet mee hebt bemoeid?’ vroeg Daniël, terwijl hij probeerde niet te laten merken hoe radeloos hij was.
Cam draaide met zijn ogen. ‘Omdat jíj weet dat ík weet hoe gevaarlijk het is om je ermee te bemoeien. We mogen allebei dan misschien een heel ander einddoel voor ogen hebben, maar we willen allebei dat ze hier levend uitkomt.’
‘Moet je luisteren, Cam. Alles staat nu echt op het spel.’
‘Niet zo neerbuigend. Ik weet wat er op het spel staat. Je bent niet de enige die al veel te lang strijd heeft geleverd.’
‘Ik… ik ben bang,’ bekende Daniël. ‘Als ze het verleden te ingrijpend verandert…’
‘Dan zou dat tot gevolg kunnen hebben dat ze als een ander persoon naar het heden terugkeert?’ vroeg Cam. ‘Ja, daarvoor ben ik ook bang.’
Daniël deed zijn ogen dicht. ‘Dat zou betekenen dat alle kans die ze had om zich van deze vloek te bevrijden…’
‘Verkeken is.’
Daniël nam Cam aandachtig op. Ze hadden al in geen eeuwigheid meer zo met elkaar gesproken – als broers. ‘Was ze alleen? Weet je zeker dat niemand van de anderen bij haar heeft weten te komen?’
Cam tuurde even langs Daniël heen naar een plek op de bergtop achter hen. Die zag er net zo leeg uit als Daniël zich voelde. Cams aarzeling bezorgde Daniël jeuk in zijn nek.
‘Verder heeft niemand haar weten te bereiken,’ zei Cam toen.
‘En dat weet je zeker?’
‘Ik ben degene die haar hier heeft gezien. Jij bent degene die altijd te laat aan komt zetten. En bovendien is het feit dat ze hier überhaupt is maar aan één iemand te wijten, en dat ben jij.’
‘Dat is niet waar. Ik heb haar niet geleerd hoe je de Verkondigers moet gebruiken.’
Cam lachte verbitterd. ‘Ik heb het niet over de Verkondigers, sukkel, ik bedoel dat zij denkt dat dit alleen maar over jullie gaat. Dat het een stom ruzietje tussen geliefden is.’
‘Het gaat ook om ons.’ Daniël klonk gespannen. Hij had het liefst het rotsblok achter Cams hoofd opgepakt en dat zo op zijn schedel laten vallen.
‘Leugenaar.’ Cam sprong overeind en in zijn groene ogen vlamde woede op. ‘Het gaat om iets veel groters, en dat weet jij best.’ Hij trok zijn schouders naar achteren en liet zijn reusachtige dooraderde vleugels los. Ze vulden de lucht met gouden pracht en onttrokken even de zon aan het zicht. Toen ze zich naar Daniël toe kromden, deed hij vol weerzin een stap achteruit. ‘Ik zou haar maar gaan zoeken als ik jou was, voordat jij – of iemand anders – onze hele geschiedenis herschrijft. En er daarmee voor zorgt dat jij, en dit alles’ – Cam knipte met zijn vingers – ‘er totaal niet meer toe doen.’
Daniël liet met een grauw zijn eigen zilverwitte vleugels los. Hij voelde hoe die zich naar opzij uitstrekten, alsof er geen eind aan kwam, en hoe ze huiverden toen ze vlak bij die van Cam kwamen. Hij voelde zich inmiddels een stuk warmer, en overal toe in staat. ‘Ik regel het wel…’ begon hij.
Maar Cam was al vertrokken, en in het kielzog van zijn opstijging dwarrelden draaikolkjes zand van de grond omhoog. Daniël schermde zijn ogen af van de zon en keek omhoog. Hij zag de goudkleurige vleugels door de lucht wieken en een tel later waren ze weg.