4

Als hij leefde, had ze een halfbroer.

‘Wat zou jij doen?’ vroeg ze aan Stella.

‘Ik zou hem gaan zoeken. Als jij het niet doet, doe ik het. Hij is een halfoom van me.’

Ze glimlachte. Karel had gezegd: Elizabeth, kijk uit. Straks eist hij een deel van onze erfenis. Zou hij haar geloven als ze zei: Ik ben je halfzus?

‘Mama, weet je wat het grootste levende wezen op aarde is?’

‘Een walvis.’

‘Nee.’

‘Een nijlpaard.’

‘Een schimmel. Hij zit in de grond en geen mens heeft er wat aan. Wanneer komt Marius naar huis?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Mag hij van jou niet naar huis komen?’

‘Natuurlijk mag hij naar huis komen.’

‘Krijg ik nieuwe balletspullen voor Kerstmis?’

‘Stella, ik kan niet blijven opdraaien voor jouw slordigheid.’

‘Ik heb overal gezocht!’

‘Weet jij hoeveel een maillot kost?’

‘Hij was toch te klein aan het worden.’

‘Wat trekje nu aan?’

‘Een badpak en kousen. Volstrekt belachelijk. Mag ik na de les naar Stijn?’

‘Ik dacht dat Luc jouw vriend was.’

‘Ik kan toch meer dan één vriend hebben.’

Wanneer moest je denken: Laat het hen alleen uitzoeken. Ze zou ongetwijfeld een nieuw maillot voor Stella kopen, maar Marius had ze niet teruggebeld. Ze had op zijn bevel het nummer genoteerd en het briefje meteen verfrommeld. De vanzelfsprekendheid waarmee hij aannam dat ze hem meteen zou bellen! Plotseling wist ze het: Stella’s balletpak lag in haar auto! Woensdag had ze haar naar de balletklas gebracht, boodschappen gedaan en weer opgehaald, en toen had ze haar gevraagd om de kofferbak te helpen uitladen. De blauwe zak was in de auto blijven liggen. Kon ze de politie bellen en vragen naar welk autokerkhof het wrak was versleept? Ze dacht: Ik weet waar een kleerkast staat vol met balletspullen die nooit meer zullen worden gebruikt. De telefoon rinkelde, maar ze nam niet op. Gisteren was ze voorbij het huis van Jakob Delhullu gereden. Drie uur in de namiddag en de gordijnen van zijn slaapkamer waren dicht. ‘Ik kan toch meer dan één vriend hebben.’ Paul stond ettelijke keren op het antwoordapparaat. Of ze zijn brief alsjeblieft wilde weggooien en naar Wissant komen. Of ze hem kon bellen. Een keer had ze hem aan de lijn gehad en zonder iets te zeggen neergelegd. Met Jakob had ze niet meer gebeld. Wil je weten hoe ze heet? Nee, ik wil niet weten hoe ze heet. Ze keek naar de stoelen, de tafel, de bank en de vaas met bloemen. Ze dacht: Van mij. Allemaal van mij.

Ze was nog niet naar het kerkhof gereden. Ze had met Pauls autosleutels in de hand op het punt gestaan’te vertrekken maar telkens was ze niet gegaan. Ze had gedacht: Het is hun verdriet, niet het mijne. Ik heb genoeg verdriet. Ze was naar haar huisarts gereden. ‘Is het waar dat je van verdriet kanker krijgt?’ De arts had geglimlacht, had haar rug aandachtig bestudeerd. ‘Uw huid is een beetje geïrriteerd. Strijk er dit op.’ Ze had haar een zalfje gegeven. ‘Als u absoluut zeker wilt zijn, moet u zich in een ziekenhuis laten onderzoeken. Rookt u?’ Nee, natuurlijk rookte ze niet. En de verandering? Bedoelde ze de menopauze? Elizabeth sloeg met haar vlakke hand over haar schouder zoals Ida deed als iemand het m-woord uitsprak. De arts lachte, Eli zabeth mepte het monster weg. ‘Doe het ook. Het brengt geluk,’ en de arts had met een slap handje over haar schouder gewuifd. Weet Je, zei ze, toen Elizabeth eindelijk ophield, misschien moet u dat ook doen als u aan kanker denkt. Maar hou toch uw gewicht in de gaten. En eet veel fruit en rauwe groenten. Niet te veel vet, niet te veel suiker. Drinkt u? Ik eet zelfs, had Elizabeth gezegd, en ze had haar blouse dichtgeknoopt. Ze had gedacht: Wat zou er gebeuren als ik mijn haar niet meer verfde? Ik zou eruitzien als een vrouw van zesenveertig jaar.

Een boodschap van Paul. Een boodschap van haar vader. Of ze zijn schoenen kwam inspecteren voor ze opnieuw vuil werden. Een boodschap voor Stella. Van een zekere Frederik. Wat ze Paul wilde zeggen was: Je timing was slecht. En je openhartigheid misplaatst. Een boodschap van Paula. Hoe het met Marius was. Ze was net terug van vakantie, haar dochters hadden het haar verteld. Kon hij haar alsjeblieft zo gauw mogelijk bellen?

‘Paula? Met Elizabeth. Marius zit in Frankrijk. Weet jij waar hij na zijn bijeenkomst met de amuse-gueulers heeft geslapen? Hier thuis niet, dat zou ik hebben gemerkt, en bij Raf ook niet.’

‘Bij mij, Elizabeth, in de logeerkamer. Hij had geen zin om naar huis te gaan. Jij was niet thuis.’

‘Heb jij hem laten drinken?’

‘Nee, Elizabeth, Marius drinkt niet. Hij is vertrokken zonder te ontbijten of dag te zeggen. De meisjes hebben hem zien wegrijden. Ik was aan het werk.’

‘Vond je dat niet vreemd?’

‘Ja, ik vond het vreemd.’

‘Slaapt hij dikwijls bij je?’

‘Elizabeth, hij heeft niet bij me geslapen, hij heeft in de logeerkamer geslapen.’

Ze wilde vragen: Voel jij je schuldig? Als je voor ontbijt had gezorgd, was het misschien niet gebeurd. Maar ze zei: ‘Als hij belt, zal ik hem zeggen dat je hebt gebeld.’

Ze belde het kantoor en kreeg een nieuwe secretaresse aan de lijn. Of ze met Ida kon spreken. Of ze kon zeggen dat het Elizabeth was.

‘Ida? Ik geef morgen een etentje voor de hele bende, zonder mannen, zoals vroeger. Kun je iedereen verwittigen? Nee, ik kom niet naar kantoor vandaag, ik heb me bedacht, ik zie je morgenavond. Nee, nee, je hoeft niet te helpen, ik heb tijd zat.’

Ze belde Paula om ook haar uit te nodigen, maar Paula kon zich niet vrijmaken. Had ze al nieuws van Marius? vroeg ze met een angstige stem. Jezus, Paula, dacht ze, je bent godverdomme oud genoeg om zijn moeder te zijn.

Bij de koffie vroeg ze het woord. ‘Meisjes’ zei ze, want meisjes waren ze. Ze hadden gelachen en gekletst zoals in hun beste tijd. Ida had gezegd: Ik ben trots dat jullie mijn vriendinnen zijn, en misschien was dat het enige dat veranderd was, dat alleen Ida zich hen trots als haar vriendinnen kon toeëigenen. Toen ze Ida’s immense ruiker in ontvangst had genomen, had ze gezegd: Dank je dat je me de tijd hebt gegeven om ziek te zijn.

‘Ik had vaker willen bellen, maar het was zo druk op kantoor. Ben je genezen?’

‘Ik voel me beter.’

Toen Marius werd geboren, was Ida als eerste op kraamvisite gekomen. Bij de geboorte van Stella was ze er, en ook bij het eerste grote conflict met Raf, en toen ze met een andere man ging wonen en ook toen ze van hem wegging. Zolang ze Ida kende, was er niets in haar leven gebeurd of ze was er geweest met bloemen of een fles of troost. Maar nu had ze het te druk gehad. Of niet. Ze had haar Jakob gegeven. Ze had geredeneerd: Geef Elizabeth een nieuwe man en ze fleurt helemaal op. Niets veranderd, veel veranderd, een beetje veranderd. Maakte het uit? Het maakte uit.

‘Meisjes,’ zei Elizabeth, en ze tikte opnieuw tegen haar glas. ‘Wie heeft trek in taart?’

Ze liep naar de keuken, nam de taart die ze bij de duurste bakker in de buurt had gekocht, en zette er twintig roze en acht blauwe kaarsjes op. Ze knipte het licht uit en droeg de taart naar binnen. Eliane begon zacht te zingen. ‘Happy birthday to you… Wie is er jarig?’

‘Happy birthday to us. Ik ken jullie achtentwintig jaar en ons kantoor bestaat er twintig.’

Ida legde haar servet naast haar bord en omhelsde haar. ‘Je bent een schat. Happy birthday to us!’ Elizabeth wenkte Stella. Schenk jij de koffie in? Iemand zei: ‘We waren nauwelijks drie jaar ouder dan Stella nu. Ik zie Eliane daar nog staan in haar kilt.’ ‘En ik dan met die trui die ik zelf had gebreid.’ ‘Iedereen breide toen zelf haar truien.’ ‘Toen ik jou voor het eerst zag, Elizabeth, dacht ik: Wat een trut!’ ‘Ik was ook een trut. We waren allemaal trutten. We zijn als wijn: beter met de jaren.’ Ze voelde Stella’s hand op haar schouder. ‘Liefje, er staat een fles cognac in de keuken achter de bruine suiker. En breng je glaasjes mee?’

Twintig jaar geleden. De tijd dat ze dacht alles aan te kunnen en alles ook aankon. Ze was getrouwd, ze had geen schoonmaakster, Raf studeerde nog, Marius zette zijn eerste stapjes en toen een vriendin ziek werd, logeerde haar dochter ieder weekend bij hen. ’s Avonds zat ze met haar vriendinnen om de keukentafel en maakte plannen voor de vennootschap. Om de haverklap kwam Raf hun vragen om wat stiller te zijn want Marius sliep en hij probeerde te studeren. Maar Marius werd niet wakker van hun getater en Raf slaagde voor al zijn examens en ze stond nooit op met hoofdpijn hoeveel ze ook had gedronken of gerookt.

Stella blies de kaarsjes uit en knipte het licht aan.

‘Wie wil het stuk met het roosje?’

‘Dat is voor Ida!’

‘Ik lust geen marsepein.’

‘Mag ik het dan hebben?’

‘Elizabeth, waarom doe je ons dit aan? Nu moeten we een hele week vasten.’

‘Nog iemand een stuk?’

‘Nee. Heb je nog koffie?’

Stella stond al. Elizabeth sloeg haar arm om haar. Liefje. Wil je naar boven? Ze schudde haar hoofd. Fluisterde in haar oor: Later wil ik ook zulke vriendinnen.

‘Weet Je dat Paula een minnaar heeft?’ zei Heleen. ‘Mijn zus heeft een collega van wie de broer de groente levert voor het restaurant. Ze weet het van hem.’

‘Paula heeft toch altijd minnaars gehad?’

‘Van wie is het kasteel, van hem of van haar?’

‘Van allebei, denk ik.’

‘Met welk geld zou Paula het hebben gekocht?’

‘Ze zeggen dat hij had geërfd.’

‘Zijn ze dan niet met scheiding van goederen getrouwd?’

‘Dat zal wel. Wie trouwt er nog in gemeenschap van goederen. Elizabeth, was jij in gemeenschap van goederen getrouwd?’

‘Ja,’ zei ze. ‘Wij hadden toch niets.’

Zou ze durven zeggen: Ik denk dat mijn zoon Paula’s minnaar is, of toch een van haar minnaars?

Ze tikte met haar mes tegen het witte porseleinen kopje. ‘Lieve vriendinnen.’ Ze keek de tafel rond. ‘Lieve Heleen, Sonia, Eliane en Ida, ik wil jullie iets vertellen. Vorige week was ik bij een man die zijn huis via ons kantoor wilde verkopen. Het was een erg mooie man, maar dat doet hier weinig ter zake. Die man kende ons omdat een vriendin van hem een flat bij ons huurt waar ze als call-girl werkt.’ Ida nam haar kopje, zag dat het leeg was, zocht de koffie. ‘Stella, kun jij koffie inschenken voor Ida? Om allerlei redenen heb ik over die ontmoeting lang nagedacht. Ida, ik begrijp waarom jij het kantoor op deze manier hebt uitgebouwd, maar ik kan niet vergeten wat onze ambities waren toen we er destijds mee begonnen. Misschien zouden we zonder jou niet meer bestaan. Misschien is het nodig dat je de voorschriften van je Amerikaanse cursussen zo secuur volgt. Maar het was nooit onze bedoeling om zoveel mogelijk winst te boeken. Wij wilden degelijke en betaalbare huizen op de markt brengen voor mensen, bij voorkeur vrouwen, met een beperkt budget. Mijn zoon heeft een meisje van zeventien doodgereden.’ Ze zweeg omdat ze zich moest concentreren om het verband te zien, dat er was maar waarvoor ze niet meteen woorden vond. Ze schermde met een hand haar ogen af. Eiiane interpreteerde haar gebaar verkeerd, legde een arm om haar heen, vroeg bezorgd of ze een glas water voor haar zou halen. Ze schudde de arm van zich af, wilde verder gaan maar ze begonnen allemaal door elkaar te praten. ‘We wilden er niets over zeggen, maar nu jij er zelf over begint…’ ‘Elizabeth, is het waar dat ze nog kort heeft geleefd na de klap?’ ‘En Marius, wat zegt Marius?’ ‘Ben je naar de begrafenis geweest?’

Hoe had ze ooit kunnen denken dat ze ook maar iets met die kakelende wezens gemeen had?

Ze stond op, liep naar de keuken, telde tot tien. Toen ze weer terug in de kamer kwam, viel er een stilte.

‘Elizabeth, ga zitten. We begrijpen dat je er niet over wilt praten. Maar wij zijn je vriendinnen. Vertrouw ons.’

Ze zei: ‘Sorry. Vast een aanval van menopauze.’

Sonia zei: ‘Lieve schatten, gisteren toen ik me stond op te maken, kreeg ik het plotseling benauwd, en weet je wat gebeurde?’

‘Rode vlekken in je hals,’ zei Ida.

‘Vuurrood!’

‘Menopauze, menopauze!’

Ze sloegen met hun servetten wild over hun schouder.

Elizabeth wenkte Stella.

‘Ik breng haar even naar bed.’

Stella keek vragend naar haar moeder, die haar bij de hand nam of ze een kleuter was.

‘Ik wilde even weg,’ zei Elizabeth in de gang.

‘Eliane is dik geworden.’

‘Menopauze.’

Ze lachten. Ze dacht: Ze hebben me niet laten uitspreken. Ze had willen zeggen dat ze iets goeds wilde doen. Dat was het verband. Ze had ingezien dat goed en kwaad bestonden, dat er wel degelijk een verschil was en dat je kon kiezen tussen beide. Met de vennootschap hadden ze vroeger het goede beoogd. Nu dachten ze enkel nog in termen van slim en dom. Winst maken was slim, verlies boeken was dom. Sterven was ook dom.

Opnieuw stokten de gesprekken toen ze binnenkwam.

‘Hebben jullie nog trek in cognac?’

‘Elizabeth, die man die de call-girl kent, is dat die Jakob Delhullu die absoluut met jou wilde onderhandelen? Heb jij iets met hem?’

Ze herinnerde zich waarom ze hen had uitgenodigd.

‘Luister Ida, daar gaat het nu niet om. Ik zou graag mijn aandeel verkopen en opnieuw beginnen. Ik hou niet van de koers die jij nu vaart en die wij nu dus varen. En ik weet dat Sonia en Heleen en Eliane er ook zo over denken.’ Ze keek naar haar vriendinnen die naar het tafelkleed keken.

Ida zei: Omdat ik voor call-girls bemiddel?

Elizabeth zei: Dat is een symptoom.

Ida zei: Waarvan?

Elizabeth zei: Vraag het aan hen.

Sonia zei: Elizabeth, beslis niets nu. Je bent over je toeren.

Eliane zei: Er is een nieuw meisje voor de telefoon. Je vindt haar vast erg aardig.

Ida zei: Elizabeth, was dit tegelijk een verjaardagsfeest en een begrafenismaal?

Elizabeth zei: Ik wilde in vriendschap afscheid nemen. Sonia? Heleen? Eliane?

Sonia sloeg met haar servet over haar schouder. Heleen volgde haar voorbeeld. Eliane proestte het uit. Ida zei: Elizabeth, ik begrijp je beter dan je denkt. Kom maandag met me praten. Of kom als je er klaar voor bent. Er is plaats voor twee in mijn bureau. Je hebt een erg leuke dochter. Meisjes, nu ga ik voor ons sterke koffie zetten, niemand die straks moet rijden raakt nog een druppel cognac aan. Eliane, zorg voor muziek.

In de keuken zei ze tegen Elizabeth: ‘We hadden veel vroeger moeten praten. Ik dacht dat jij niet meer geïnteresseerd was in het kantoor.’

‘Ik weet niet of ik op mijn besluit terugkom. Ik ben misschien over mijn toeren maar ik heb wel diep nagedacht. Het gaat niet over welk bureau ik mag gebruiken. De koffie staat daar.’ Ze ging bij de andere vrouwen zitten. Sonia en Heleen begonnen te dansen. Eliane keek haar vragend aan. Ze stak haar hand naar haar uit.

De volgende morgen schraapte ze de pannen leeg en bracht de restjes van de maaltijd in een tupperware naar haar vader. Terwijl ze hem zoende, zag ze dat de boord van zijn hemd vuil was, maar besloot er niets over te zeggen.

‘Vind je het prettig als ik voor je zorg?’

‘Je moeder heeft altijd voor me gezorgd.’

‘Ik vind dat je het zelf moet proberen, papa.’

‘Liefje, wat dacht je dat ik al die jaren dat jij hier geen stap zette, heb gedaan? Ik red me toch?’

Ze wilde zeggen: Zie je daar zitten. Ga naar de kapper, koop nieuwe kleren, hou je fit.

Alsof hij het raadde, zei hij: ‘Lizzie, laat me een oude man zijn.’

‘Ik ruim even boven op,’ zei ze. Op zijn kamer trok ze zijn kleerkast open. Daar hing hij, de cape met de manen en de sterren, en op het plankje lag zijn tovermuts. ‘Jij mocht nooit oud worden,’ fluisterde ze. ‘Jij zou voor mij zorgen.’

In de middag kocht ze een kerstster. Ze was van plan geweest om naar het kerkhof te rijden waar het meisje lag begraven, maar eenmaal in de auto reed ze naar een ander kerkhof. Het was gesloten. Op een bordje stond dat de sleutel en een plattegrond in het café ernaast konden worden gekregen.

Met Allerheiligen was ze hier samen met haar schoonzus chrysanten komen zetten. Ze hadden overwogen om plastic bloemen te kopen omdat haar moeder een hekel zou hebben aan afgevallen bloemblaadjes op het graf. Maar dan zetten we er een bus Vim bij, had Elizabeth gezegd, want plastic moet ook regelmatig een beurt krijgen. Giechelend waren ze met hun plant over de smalle paadjes tussen de graven gelopen. Zelfs bij het graf hadden ze nauwelijks hun lach kunnen verbijten. Mensen hadden hen boze blikken toegeworpen. Nu was ze alleen op het kerkhof. Ze hoorde de kiezeltjes kraken onder haar schoenen, ze zag haar adem. Het was een witte kerstster en ze wist niet of hij de vorst zou doorstaan, maar hij zou althans een dag haar graf sieren. Ze bracht de sleutel terug naar het café, toonde op de plattegrond waar haar moeder lag en vroeg de vrouw of ze over een week de kerstster kon weghalen die dan vast kapotgevroren zou zijn. Ze gaf de vrouw honderd frank.

‘Dank u, maar de gemeente zorgt daarvoor. Wat denkt u dat met alle chrysanten is gebeurd?’

Maar ze borg de honderd frank in de lade van haar kassa weg.

’s Avonds belde Jakob.

‘Ik dacht,’ zei hij, ‘dat je misschien graag wilde weten hoe het met me ging.’

Ze luisterde enkele minuten naar een verhaal over een triootje dat hij had gemaakt met een bevriend echtpaar.

‘Jacob,’ zei ze, toen hij bij een beschrijving van de lingerie van de vrouw was aanbeland, ‘dit interesseert me niet.’

‘Ik dacht dat ik jou interesseerde.’

‘Dat dacht ik ook.’

En zeggen, dacht ze, dat ik nog over een triootje met die man en Paul heb gefantaseerd. Maar alles moest toch kunnen. Geen grenzen of taboes als hij maar een condoom over zijn lul trekt. Ze mocht morgen absoluut niet vergeten aan Lucia te vragen of ze af en toe een paar uur bij haar vader kon schoonmaken. En ze zou een diepvriezer voor hem kopen. Dan kon ze maaltijden voor hem invriezen die hij alleen maar uit het diepvriesvak hoefde te halen en op te warmen. Karel wilde hem al jaren een cursus houtbewerking laten volgen en ze zou hem daarin voortaan steunen. In Wales had haar vader een eierrek leren timmeren en het zou voor de hele familie en omgeving een verademing zijn als hij af en toe met iets anders op de proppen kwam. Maar vooral zou hij wat meer onder de mensen komen. Hij werd excentriek. Ze dacht aan de pan met gebruikt vet op het fornuis, die hij haar eerst niet had willen laten schoonmaken.

‘Je krijgt kanker van vet dat voor een tweede keer wordt opgewarmd.’

‘Op mijn leeftijd mag je kanker krijgen.’

‘Het is vies. De biefstuk smaakt naar schapevlees, en het schapevlees naar varkensrib.’

‘Ik eet geep schapevlees.’

‘Doe het dan voor mij. Ik vind het vies. Ik verdraag de gedachte niet dat mijn vader dag na dag hetzelfde vet gebruikt om zijn vlees te bakken.’

Hij had een snee brood genomen en een lepel vet erop uitgesmeerd. Hij had er een handvol bruine suiker over uitgestrooid en gezegd: Dit vind ik lekker. Ze had de pan boven de vuilnisbak leeggeschraapt en hem langdurig onder een straal warm water schoongeschrobd. Ze had zijn boterham weggegrist en in de vuilnisbak gegooid. ‘Nu ben ik de tovenaar. Ik tover een lekkere gezonde boterham met minarine en een plakje jonge kaas!’