7

‘Een schone werktafel, Elizabeth, is het begin van een succesvolle carrière.’

Elizabeth liet haar vingertoppen over het dashbord van Pauls auto glijden die eruitzag of hij nieuw was. Geen stof, geen kruimels, geen yoghurtpotjes, geen parkeertickets, geen drankblikjes. Geen kinderen ook. Stella ontbeet meestal in de auto onderweg naar school. Als Elizabeth bruusk moest remmen, vloog haar thee over de rand van haar beker. Haar boterham liet ze na drie happen liggen. ‘Voor de muizen,’ zei ze, alsof de auto van haar moeder inderdaad een stal was. Vreemd toch dat Paul zomaar een dag vrij kon nemen. Bij Ida zou dat niet lukken. Sinds ze in Amerika cursussen management volgde, deed ze daar erg moeilijk over. Snipperdagen noemde ze een typische vrouwenkwaal. Het moest wel erg lang geleden zijn dat ze in Le Bateau Guizzantois had gelogeerd. Zou ze er iets mee bedoelen dat ze haar uitgerekend dit hotel had aanbevolen? Daar ben jij op je plaats, Elizabeth Appelmans, in een oude, vervallen, tochtige krocht met een tirannieke hotelbaas.

Ze volgde de wegwijzer naar de autoweg. Hoe zou Paul thuis komen? Met een bus? Of een trein? Of te voet? Hij was het type om een voettocht te ondernemen. Te voet door Frans-Vlaanderen. Om de blijde boodschap te verkondigen. Juicht, juicht! Jullie spreken Frans, jullie gaan naar Franse scholen, jullie betalen belastingen aan de Franse staat, jullie rijden op Franse wegen, jullie worden in Franse ziekenhuizen verzorgd, maar eigenlijk zijn jullie Vlamingen. Ik ben bitter, dacht ze plotseling. Ze had niet met Paul naar Wissant mogen gaan. Een vergissing, kon gebeuren en gedane zaken namen geen keer. Zou hij een ex zijn van Ida? Die had hen op een feestje bij haar thuis aan elkaar voorgesteld. Ze zag voor zich hoe Ida het lijstje met genodigden had opgesteld. Mannetje en vrouwtje, Elizabeth Appelmans en Paul Jordens. Want die Elizabeth deed maar moeilijk de laatste tijd, als ze een vriend had, werd ze vast rustiger. Wel, ze zou Pauls auto terugbezorgen en zich misschien excuseren voor haar impulsieve gedrag, en wie weet belde hij haar ooit nog eens op. En ze zou vooral haar mond houden tegen Ida, want ondanks de cursussen management kon Ida totaal onverwachts de vertrouwelijke toon van weleer herstellen, maar als ze dan alles wist, brak ze het gesprek abrupt af en verdween naar haar burcht. Ida zelf liet geen woord over haar privé-leven los. Op het feestje waar ze Elizabeth aan Paul had voorgesteld, was er een aantal mannen die bij haar leken te horen, maar het was volstrekt onduidelijk wie de uitverkorene was.

Hoe ze haar hadden uitgewuifd toen ze de eerste keer naar Amerika vertrok! Eliane en Sonia hadden een pluchen beer voor haar meegebracht, Heleen had de kurk van een fles champagne laten knallen, en Elizabeth had haar een walkman gegeven en een cassette met haar lievelingsliedjes. Het was of ze naar Hollywood vertrok. Stella was toen nog jong genoeg om een uitstap naar de luchthaven spannend te vinden, en Marius had ze meegelokt met de belofte dat ze achteraf samen uit eten zouden gaan. Was het toen dat er politie voor Marius was geweest? Het was in ieder geval nadat ze met de kinderen uit eten was gegaan en ze een heerlijke middag hadden gehad. Plotseling stonden die mannen daar met hun zware leren laarzen en riemen, hun pistolen en walkie-talkies. Of ze met de vader van Marius Dubois konden spreken? Nee, die woonde hier niet, maar wat deden ze in haar huis? Ze wilden Marius’ kamer doorzoeken en hadden daartoe de toestemming van het gezinshoofd nodig. En wat gebeurde er als ze die toestemming niet kregen? Dan keerden ze terug met een huiszoekingsbevel van de procureur. Konden ze met het gezinshoofd spreken? Daar spraken ze mee. Waarom wilden ze de kamer van haar zoon doorzoeken? Dat moest ze misschien aan hem vragen. Ze had naar Marius gekeken, hij had geknikt. ‘Wijs hun de weg, Marius.’ Ze was beneden aan de trap blijven staan. Uit hun walkie-talkies snauwden jachtige oproepen en korte bevelen. Nog geen vijf minuten later kwamen ze de trap af. ‘En?’ ‘In orde. Bedankt.’ Dagen was ze bang geweest, maar ze had zich er niet toe kunnen brengen Marius te vragen waarom de agenten zijn kamer hadden doorzocht.

Bij de oprit naar de autoweg stond een politiebusje. Ze remde hoewel ze niet meer dan zestig reed. Haar lippen tintelden of ze uren had gezoend en nog lang niet was uitgezoend. Paul maakte haar onrustig. Hij was een sterke man met het soort erectie dat ze in gedachten vergeleek met een boom – krachtige wortels tussen zijn benen, een stevige stam opwaarts en een lieflijke kruin, die zij likte met het puntje van haar tong. Het lijkt wel, had hij met gêne gezegd, of je me helemaal naar binnen wilt slokken. Ze zou hem overgave moeten leren, maar ook timing en geduld. Een goed minnaar kon een vrouw langdurig laten klaarkomen tot ze uitgeput smeekte om het alsjeblieft te laten ophouden. Zou Paul verliefd zijn op haar? Hoe heette die Amerikaan die in een boek had beweerd dat de duur van het vrouwelijk orgasme in principe onbeperkt was en die tijdens een promotietournee bij wijze van demonstratie zijn echtgenote urenlang had gestimuleerd? Misschien moest ze dat boek voor Paul kopen. Ze zou zeggen: Je mag altijd komen oefenen bij mij. Elizabeth, je bent een onverbeterlijke flirt. Ze wou dat ze wist aan wie hij haar deed denken. Als ze het wist, dan zou ze misschien begrijpen waarom hij haar zo op de zenuwen kon werken en waarom ze zo volslagen irrationeel reageerde. Het kon dat ze hem onbewust met iemand anders verwarde, en dat ze zich aan hem ergerde om karaktertrekken van die ander, terwijl de gelijkenis tussen hen zich misschien beperkte tot iets doms als de manier waarop ze allebei met hun sleutels speelden. Hij had iets van de politieagent die maanden na de huiszoeking bij hen was blijven langskomen en die het haar volstrekt onmogelijk had gemaakt om het voorval te vergeten. Een formuliertje moest worden ingevuld, een documentje getekend, of hij was gewoon in de buurt. Ze had liters koffie voor hem gezet en geluisterd naar verhalen over andere politieagenten die het op hem hadden gemunt. Wist ze dat zij de enige was die hem begreep? Ze durfde niet anders dan vriendelijk en gastvrij voor hem te zijn uit angst dat hij iets tegen Marius zou ondernemen. ‘Maakt u zich geen zorgen over die affaire met uw zoon, Armand regelt dat wel.’ Zo heette hij. Armand Leroy. Strafblad of geen strafblad, kwam het daarop neer? En wie kreeg dat strafblad dan? Marius moest toen nog eenentwintig worden. De taakverdeling bij de politie was geregeld volgens een strak hiërarchisch systeem, maar Armand kende een ingang, als ze elkaar nog iets beter kenden zou hij ook dat uit de doeken doen. Elizabeth zag zich haar verdere leven koffie schenken voor Armand, luisteren naar Armand, knikken naar Armand. Toen veertien dagen voorbijgingen zonder Armand, raakte ze in paniek, maar Marius werd niet gearresteerd. Misschien had Armand Leroy zelf moeilijkheden gekregen, want hij dook niet meer op. Ze was vast van plan geweest om met Raf over het incident te praten, maar ze wilde wachten tot hij haar erover belde. Toen een telefoontje van hem uitbleef en Marius haar zei dat de politie zijn kamer bij zijn vader niet had doorzocht, had ze gezegd: ‘Dan zullen we papa niet nodeloos ongerust maken.’ Wie beschermde ze? Raf of Marius of zichzelf? Ze had altijd geheimpjes gehad met de kinderen. Een slecht rapport, zwemspullen verloren, kauwgom aan de onderkant van het tafelblad gekleefd, gevochten met een vriendje… Huil maar eens goed uit, mama zegt niets tegen papa. Ze trok hen op haar schoot, knuffelde hen, bezegelde het geheimpje met een zoen. En zo hadden ze nog een stuk of wat geheimpjes. Marius vertelt niet aan papa wie op bezoek is geweest terwijl papa op reis was. Papa hoeft niet te weten dat mama gisteren een beetje dronken was. Geheimpjes, geheimpjes. Marius kon zwijgen, maar nu zweeg hij zo hard dat ze nauwelijks meer iets van hem wist. Ze was van Raf gescheiden om geen geheimpjes meer te hoeven hebben. Maar het was niet opgehouden. Het hield nooit op.

‘Hou je nog van me?’ Frans’ dwingende kijk-naar-mij-ennaar-niemand-anders-blik. Alleen hij en zij mochten bestaan. Door de rest geen blik te gunnen verdween het. Wat had ze geantwoord? Iets ontwijkends. ‘Als ik je zie, hou ik van je.’ Of: ‘Ik ben blij dat je bestaat.’ Ze hadden een tijdje tegen elkaar gestaan en moesten afscheid nemen. Die troosteloosheid. ‘Wanneer zie ik je?’ Nu, wilde ze zeggen. Je ziet me nu, en het betekent niets. Maar hij was een lastig kind dat ze alleen kon paaien met een nieuwe doelloze afspraak. ‘Ik voel me even ellendig als jij,’ zei hij. Maar als ze elkaar niet zagen, voelde hij zich nog ellendiger. In het begin had ze weleens dingen gezegd als: ‘Hoe kun je zeggen dat je van me houdt? Je bent er nooit als ik je nodig heb. Je neemt geen enkel risico voor mij.’ Na een tijd had ze die pathetiek achterwege gelaten. Nu luisterde ze naar hem zoals ze naar haar kinderen luisterde. To indulge, dacht ze, in het Engels heet dit ‘to indulge’. Op een dag, wist ze, zou ze gewoon niet naar hem toe gaan. Ze zou thuis zitten kijken hoe de wijzers versprongen. Ze zou zich afvragen of hij zelfmoord zou plegen. De laatste keer had ze hem meegenomen naar het houten bruggetje waar haar vader haar voor het eerst had doen geloven dat hij kon toveren. Hoe oud was ze toen? Zes? Zeven? ‘Als ik het zeg, zal het water wijken,’ had haar vader gezegd. ‘Hoe? Wanneer?’ Samen hadden ze op de brug gewacht. Het tij was gekeerd. ‘Nu,’ had haar vader gezegd. Hij had zijn armen boven het water uitgestrekt. De beek begon leeg te lopen. ‘Jouw papa kan toveren!’ Hij had haar hoog opgetild en boven het water laten bengelen. Onder haar had het laatste water geultjes in het slib getrokken. ‘Laat me niet vallen!’ Armen om zijn hals, zoenen. Ze was zijn lieve, lieve schat.

Ze had Frans meegenomen naar de brug om hem het toverkunstje te laten zien. Ze had hem iets over zichzelf willen vragen. Of hij dacht dat ze daarom zoveel van mannen verwachtte. Of het kon dat ze onbewust altijd op zoek was naar die tovenaar. Maar het mirakel van de leeglopende beek liet hem koud. Hij stond wat te schudden met zijn kop. Hij zat helemaal opgesloten. Hij wilde horen dat ze van hem hield. Ze dacht: Als ik hem niet zijn zin geef, beslist, hij dat hij ziek is. En ja hoor, plompverloren zei hij het: ‘Ik heb een longontsteking.’ Ze had het uitgeschaterd, maar hij registreerde het niet. ‘Een longontsteking,’ herhaalde hij boos. Zou hij ook zijn vrouw volledig opeisen? En kon het dat zij perfect op de hoogte was van hun verhouding, maar hem liet begaan om een paar uur van zijn gezeur verlost te zijn? Als kind moest hij ontzettend verwend zijn geweest. Of juist niet. Geef me aandacht, geef me aandacht, een heel leven lang. Brullen in je wieg, kreunen op je sterfbed. Vier miljard mensen waren er. Vier miljard keer dezelfde kreet. Hij was met zijn schoen over de planken van het bruggetje begonnen te wrijven, als een circuspaard dat met zijn hoef het antwoord stampt op het rekensommetje van zijn dresseur. ‘Winter,’ zei hij bars. ‘Winter? Het is volop herfst.’ Ze wees naar de schitterende herfstkleuren. ‘Winter,’ stampte hij opnieuw. ‘Kijk, daar en daar. Dode aarde.’ Hij spuwde de woorden uit. Moest ze hem nu zeggen, ja, het is winter, en ik hou van jou? ‘Kijk,’ had ze gezegd, ‘de beek. Al het water is weg.’ Zag hij het? Wat later had ze hem zijn zin gegeven. Ik hou van jou. Verzorg je goed. Ga naar een dokter. Donderdag zes uur? Ik zal er zijn. Wat had ze die donderdag gedaan? Televisie gekeken? Gekookt voor de kinderen? Haar vader gebeld? Pappie, er staat een man op me te wachten ergens op een perron en ik ben er niet. Tover je hem weg? Plotseling wist ze aan wie Paul haar deed denken. Niet aan Frans die zo boos had staan stampen op de brug, en ook niet aan de politieagent met zijn ingangen. Paul deed haar denken aan haar broer! Dat nuchtere, dat praktische, dat rationele. Nooit had hij willen meedoen met de tovenaar. Hij had zelfs nooit willen meegaan naar de toverbrug.

Ze zette de verwarming hoger en draaide het raampje een beetje open. Regen sloeg naar binnen, maar ze vond de druppels op haar armen en gezicht lekker. Honderdendrie kilometer tot Brussel met tachtig per uur, rond vijf uur zou ze thuis zijn. Wie zou er op het antwoordapparaat staan? Sommige mensen beweerden dat mensen die van elkaar hielden in een vorig leven eikaars broertje of zusje waren geweest. Er waren hypnotiseurs die je tot in de middeleeuwen of verder konden terugvoeren door je al je vorige levens achterwaarts te laten beleven, tot je jezelf op straat zag spelen met je geliefde die je broer of zus bleek te zijn. Misschien zou op dezelfde manier blijken, dacht Elizabeth die op de rem ging staan want van de rechter rijbaan schoot een auto voor de hare, dat mensen die nu broer en zus waren, in vorige levens niets met elkaar te maken hadden gehad, of sterker nog, eikaars aartsvijanden waren geweest. Wie weet was zij Anna Boleyn en haar broer de beul die haar had onthoofd. Nee, dat mocht ze niet denken. Haar broer was een goeie jongen die altijd raad wist. Ze zou hem straks bellen en hem vragen of hij een loodgieter kende die tijd had voor kleine klussen. De wastafel in de badkamer raakte keer op keer verstopt, en ze was bang dat als ze er nog meer ontstoppingsmiddel in goot, de leidingen zelf zouden worden aangetast. Zou Paul het soort man zijn aan wie je die dingen maar even hoefde te signaleren en een halfuur later stond hij daar met het nodige gereedschap? Zelf had ze dat type alleen nog maar in komische televisieprogramma’s gezien. Zo mevrouwtje, dat is dan weer geregeld. Likkebaardend want mevrouwtjes kamerjas hangt wel erg ver open. Had Stella de restjes verf waarmee ze de stoelen op haar kamer had geschilderd in de wastafel uitgegoten? Of zat de afvoer vol haar? Stella, wil je alsjeblieft je haar niet boven de wastafel borstelen? Mama, ik kan het niet helpen dat ik zoveel haar heb. Nee liefje, natuurlijk niet, maar je kunt het in de keuken borstelen of in de tuin. Misschien was Stella in een vorig leven haar moeder geweest. Had zij achter háár aan gehold. Elizabeth, wil je alsjeblieft je kamer opruimen! Elizabeth, wat doen jouw vuile sokken op tafel? Wie weet was er op aarde maar een honderdtal mensen, en wanneer die in elke denkbare relatie tegenover elkaar hadden gestaan was het afgelopen. Ze werden allemaal uitgenodigd zonder lichaam, louter als geest, en mochten een beetje napraten. Goh, was jij toen mijn vader!? Je was wel een klotige vader, en als minnaar deugde je ook niet, maar je was een aardige zus. En toen haalde God diep adem, zoog hen allen naar binnen en het was uit. En vlak voor ze verdwenen, mochten ze het eindelijk weten: Jullie twee zijn broer en zus. En jullie twee man en vrouw. En jij bent haar grootmoeder. En jou heb ik geschapen als zijn dochter. Wie het geraden had tijdens een van zijn levens, kon een symbolische hoge borst opzetten, en dan was het werkelijk gedaan. Frans zou zeggen: Wij zijn man en vrouw, dat weet je toch. Het maakt niet uit of je het leuk vindt of niet. Ooit had hij gezegd: Jij bent wie ik zou zijn als ik een vrouw was. Zou God die variant op zijn spel kennen? Zoek degene die je zou zijn als je je eigen zus was. Of broer. Of minnaar. Vertrek nu. Je hebt tien jaar tijd.

Het spel dat nu werd gespeeld heette blokrijden. Iedereen moest verplicht tachtig per uur rijden in de hoop dat op die manier geen files zouden ontstaan, alleen was het nog enerverender dan file rijden. Elizabeth zat geklemd tussen auto’s die allemaal keurig tachtig kilometer per uur reden. De ruitewissers schoten jachtig heen en weer. Ze tuurde naar de twee rode lichten voor haar. Het jeukte onder haar rechterschouderblad en ze begon over de rugleuning te schuren. In de verte zag ze de neonverlichting van een benzinestation.

Zoals vaak gebeurde ging het alarm toen ze het winkeltje bij het benzinestation binnenliep. Ze bleef staan waar ze stond en keek hulpeloos naar de vrouw aan de kassa.

‘Uw tas.’

‘Ik kan toch onmogelijk iets hebben gestolen. Ik kom van buiten.’

De vrouw bleef bot naar haar tas wijzen. Meestal zei Elizabeth met een glimlach dat het haar pacemaker was, en werd geloofd of niet geloofd. Ze wist absoluut niet of alarmsystemen op een pacemaker reageerden, maar nog minder wist ze hoe het kwam dat ze zelden voorbij een alarmsysteem kon lopen zonder dat rode lampjes gingen flikkeren en beep-geluiden alle ogen afkeurend op haar richtten. Nee, ze had geen metalen brilledoos, en nee, haar sleutels waren het ook niet, maar haar antwoordapparaat deed vaak ook vreemd, en misschien, zei ze soms, kwam ze wel van een andere planeet en werkte haar uitstraling ontregelend. Aardige winkelbedienden zeiden dan: Trek het u niet aan, mevrouw, die alarmsystemen deugen niet. Als u wist hoe dikwijls onschuldige klanten in verlegenheid worden gebracht. De kassierster in deze winkel deed geen enkele poging om haar gerust te stellen.

‘Wat is dit?’

‘Een sleutelhanger.’

‘Waar hebt u die gekocht?’

‘Dat weet ik niet. Ik heb hem van mijn dochter gekregen.’

Het was het type dat graag eens lekker in de handtas van een ander graaide. Straks gooide ze haar tampons en condooms op de toonbank.

‘Ik wilde alleen maar een fles water kopen.’

De vrouw duwde de tas naar haar toe zonder haar aan te kijken.

‘Mijn sleutels alstublieft.’

De vrouw kwakte ze boven op haar tas.

‘Ik haal dat water wel even voor u.’

Ze sloot de kassa af en hees haar zware kont van het krukje. ‘Spa of Vittel?’

‘Spa. Rood.’

‘Negenenvijftig frank.’

‘Dat is dan precies twintig frank meer dan in de supermarkt,’ zei Elizabeth met een glimlach. Ze liep de winkel uit en bracht het alarm opnieuw op gang. Zonder om te kijken liep ze naar het restaurant.

‘Weet u tot hoe laat het blokrijden duurt?’ vroeg ze aan de jongen die haar bestelling opnam.

‘Nee mevrouw. Zolang het zo druk is, veronderstel ik. Wat had mevrouw willen eten?’

‘Niets. Een kop koffie graag. En een pakje sigaretten.’

‘Daarvoor moet u in de winkel zijn, mevrouw.’

‘Als ik u het geld geef, kunt u ze dan voor me gaan halen?’

‘Ik mag hier niet weg, mevrouw.’

‘Hoe oud bent u?’

‘Twintig, mevrouw.’

Eén sigaretje, had ze gedacht. Eén sigaretje en dan het pakje aan de kelner geven. Iemand had een tijdschrift op haar tafeltje laten liggen. Ze sloeg het open en zag een foto van een vrouw en een kaalgeschoren meisje op een bank buiten de afdeling radiografie. Het meisje droeg een wijde witte schort, de moeder hield een pop op haar schoot. Hoe zou u zich voelen? stond boven de hoofden van dit verloren stel. Onderaan was het rekeningnummer van het Belgische Werk voor Kankerpreventie afgedrukt. Automatisch reikte Elizabeth met haar linkerhand naar het plekje onder haar rechterschouderblad en begon te krabben.