4
Zoals in een negentiende-eeuwse roman het lot van de heldin wordt bepaald door een brief die haar niet bereikt omdat de man die hem zou bezorgen met de keukenmeid is blijven flirten, zo ook heerste stom toeval in het boek dat Paul Jordens las terwijl Elizabeth naast hem sliep. Hij had het gordijn opengetrokken, liet regelmatig zijn boek rusten om naar de grijze zee te kijken of naar Elizabeth. Paul geloofde niet in toeval. Elizabeth zou het toeval noemen dat zij elkaar hadden ontmoet, maar voor hem was hun verhouding het logische gevolg van een lange reeks bewuste, weloverwogen beslissingen. Alles wat ze sinds hun studententijd hadden gedaan, had hen naar elkaar toe gevoerd. Allebei hadden ze op hun terrein professionalisme met engagement gecombineerd. Arme Elizabeth. Ze was doodop. Het was goed dat ze dit gammele hotel had gekozen want hier waren ze er echt uit, en het hotel, dat in de vorm van een boot was gebouwd, leek op de Noordzee te dobberen. Het was een grijze dag, hij kon geen enkele reden bedenken om Elizabeth te wekken. Hij had het gevoel dat hij haar al jaren kende, en dat ze altijd samen in dit bed hadden geslapen. Hij hoorde gerammel van sleutels en emmers, vreesde dat de schoonmaakploeg hun rust zou verstoren, maar de deur bleef dicht. Nee, hij zou haar niet wekken. Hij wilde nog lang liggen tussen Elizabeth en de zee. Hij nam zijn boek en vocht tegen de verleiding om de laatste bladzijden te lezen. Hij bedwong zijn nieuwsgierigheid en las verder waar hij was gebleven.
Selma hield de sleutel klaar om hem in het slot van kamer veertien te steken, maar draaide zich abrupt om. ‘Pipo!’ Ze zag hem op zijn hurken tussen de linnenkast en het zuiltje met de varen. Ze knipperde met haar ogen en hij was weg. De gang was vol gele en grijze vlokken, de sleutel viel uit haar hand. Ze zocht steun tegen de deurstijl en schermde met haar arm haar ogen af. Ze moest nog drie kamers doen voor ze kon gaan slapen.
‘Psss.’
‘Pipo?’
‘Juffrouw, mijn man…’
‘Nee, ik heb uw kamer al. schoongemaakt, u moet wachten tot morgen, of ik zeg alles tegen de baas.’
De vrouw droeg hetzelfde lelijke roze broekpak en dezelfde blouse als gisteren, maar ze had een zwarte pruik met dichte, kleine krulletjes opgezet. Ze zag eruit of ze een permanent had laten aanbrengen dat de kapper had vergeten uit te kammen.
‘Wacht!’ Ze verdween naar haar kamer en kwam terug met haar grote witte tas. Ze knipte hem open en nam er een witte portemonnee uit. ‘Hoeveel?’
Selma schudde haar hoofd.
‘U moet hier weg, u en uw man.’
De portemonnee werd ook opengeknipt. Een briefje van vijftig kwam te voorschijn. En nog een. Selma greep ernaar, maar de vrouw drukte het geld tegen zich aan.
‘Vijftig nu, en vijftig als u werkelijk bent gekomen.’
‘Vanmiddag,’ zei Selma. ‘Nu kan ik niet.’
‘En u brengt schone handdoeken mee?’
Opnieuw duizelde het Selma.
‘Vijftig frank en uw bordje met NIET STOREN. Dan kom ik vanmiddag met schone lakens en handdoeken.’
Selma hing het bordje aan de klink van kamer veertien. Daarna haalde ze de bordjes van achttien en negentien en hing ze aan dertien en twaalf. Ze knoopte haar schort los, zette haar emmertje met poetsspullen in de linnenkast, deed de kast op slot en sloop naar boven. Pipo lag als een hond voor de deur van Louises kamer. Selma geloofde geen seconde dat hij sliep, maar wat hij ook aan Jacques zou vertellen, ze had een waterdicht alibi: ze kon de kamers niet schoonmaken want de gasten wilden niet gestoord worden. Ze ging op haar bed liggen en de kamer begon te draaien. Ze sloot haar ogen maar nu tolde het bed. Ze stond op, strompelde naar de wastafel en kokhalsde. Omdat ze niets meer had gegeten sinds ze gistermiddag bij Fernand in de keuken was gaan bedelen, spuwde ze alleen slijm en maagzuur in de wasbak uit.
Pipo draaide zich op zijn buik en sloop tot bij de kamer van zijn zus. Het was vannacht opnieuw gebeurd. Hij had gedroomd dat hij in een plas water viel en toen hij wakker werd was zijn bed nat. Nu kon alleen Selma hem behoeden voor Louises hysterische woede als ze het vuile beddegoed zou zien. Ze zou bij Jacques haar verontwaardiging uitschreeuwen en met ontslag dreigen indien Jacques Pipo geen lesje leerde. Om van haar gezeur af te zijn zou Jacques naar Pipo op zoek gaan, hem bij zijn dor naar het laken sleuren en hem dwingen schuld te bekennen.
Hij hoorde zijn zus kotsen en fluisterde haar naam. Met beide handen duwde hij tegen de deur, maar die gaf geen millimeter mee. Het kokhalzen hield op. Voorzichtig greep hij naar de klink. Langzaam bewoog hij onder het gewicht van zijn hand. Door de kier zag hij zijn zus op bed liggen. Hij duwde de deur verder open, liet de klink los, schrok van het lawaai. Hij stapte naar binnen. Haar lippen bewogen, maar hij hoorde niet wat ze zei. ‘Selma?’ Haar lippen gingen van elkaar. Nu zei ze het duidelijk verstaanbaar: ‘Ga weg.’ ‘Smerige neger,’ gilde hij, en hij holde zo snel hij kon de kamer uit en de trappen af. Ik zeg aan papa dat ze op bed ligt, dacht hij. Papa zal razend zijn omdat ze niet aan het schoonmaken is. Hij zal haar door de gangen sleuren en haar dwingen de vloer met haar tong schoon te likken. Hij zal… Hij zag de bordjes met NIET STOREN op de eerste verdieping. Hij aarzelde, nam ze alle drie weg, stopte ze onder zijn trui en holde verder de trappen af. Hij duwde de kelderdeur open en rende naar beneden. Hijgend stond hij in de donkere, vochtige ruimte. Hij legde de bordjes op de grond en nam zijn zaklantaarn uit het buideltje dat hij onder zijn trui droeg. De zaklantaarn zag eruit als een pen. Als je de knop achteraan indrukte, ging het lampje op de kop van de dop branden. Pipo had hem uit de tas van een jongen genomen die met een dikke winterjas aan en een warme wollen das om op de stoep van het hotel had staan wachten terwijl zijn ouders afrekenden. De tas was niet dichtgeritst en de penzaklantaarn stak uitdagend tussen de truien en hemden omhoog, Pipo knipte het lichtje aan, nam de sleutel die achter een losse steen in de muur lag en opende de metalen deur waarvan iedereen dacht dat de sleutel al jaren zoek was.
‘Hij ‘wordt te groot,’ brieste Louise. ‘Ik weiger het bed aan te raken. Hij moet het zelf doen. Ga hem halen.’
De gasten keken van hun ontbijt op naar de furieuze vrouw die op enkele meters van hen tekeerging.
‘Ik weet niet waar hij is,’ zei Jacques.
‘Ik weet niet waar hij is. Ik weet niet waar hij is. Hij zit in de kelder, dat is waar hij is. Ik ben het zat. Hij slaapt altijd in mijn kamers. Selma wil niet dat hij in een van haar kamers slaapt, en de brits die je voor hem op de overloop naar de derde verdieping hebt gezet, vindt hij te hard. Ik heb genoeg van jou en jouw kinderen.’
Ze knoopte haar schort los.
‘Ga hem halen, Jacques, of ik stap op.’
Dat hij zich vanwege die jongen zo moest laten vernederen!
Hij liep naar de kelderdeur en trok hem open.
‘Pipo!’
Er kwam geen antwoord.
‘Hij is er niet.’
‘Hij is er wel. Natuurlijk antwoordt hij niet. Als je niet naar beneden durft, dan zul je zelf moeten schoonmaken.’
Jacques slikte. Dacht aan zijn grootvader die zich tijdens de oorlog dagenlang in de kelder had verstopt.
‘Durf heeft er niets mee te maken, Louise. De kelder is een plaats voor laffe mensen. Zeg aan Selma dat ze Pipo’s bed verschoont. Zeg dat ik gezegd heb dat ze het moet doen. Als het nog één keer gebeurt, zal hij altijd op zijn brits moeten slapen.’
In de kelder sloeg de zware metalen deur achter Pipo dicht. Zoals altijd wanneer hij hier stond, overviel hem de aandrang om te plassen. Hij sloot zijn ogen, hoorde Louises schelle stem, zag haar door de gangen stormen met een besmeurd laken dat achter haar opbolde. ‘Als ik hem vind, bega ik een ongeluk!’ Hij rilde. Dit was het vochtigste gedeelte van de kelder. Druppels ploften gestadig op de betonnen vloer en de voegen tussen de bakstenen waren groen uitgeslagen. Hij schuifelde tot bij het schap tegen de muur, nam een doosje lucifers uit zijn buideltje en ontstak de kaarsen in de kandelaars. Ze brandden met een dikke donkergele vlam die neerwaarts neigde, zich oprichtte, weer zwol, en opnieuw naar beneden werd gedrukt. Zwarte rookslierten walmden op naar de vijf dunne roestige buizen die over de muur van de kelder liepen. De buizen doken door een gat in het plafond de kelder in, maakten een hoek van negentig graden en gingen in een rechte lijn op de metalen deur af. Een van hen takte af naar een stopcontact dat met witte schimmelstippen was bedrukt. Pipo kon verlamd van angst voor het stopcontact staan, zich afvragend of de elektriciteit, waarvan hij wist dat die in het doosje zat, er op eigen kracht uit kon springen, en of het verlengstukken waren van deze buizen waarin op de bovenverdiepingen de leidingen liepen. – ‘Afblijven!’ Selma geeft hem een tik op zijn handen, Jacques duwt hem weg, Louise schreeuwt dat ze gek van hem wordt. Hij zit te dicht bij het stopcontact, hij heeft een stekker in zijn mond gestoken, een draad om zijn pols gewonden. ‘Laat ik je dat nooit meer zien doen!’
Pipo knielde bij een kleine houten lessenaar zonder poten, sloeg het blad open en legde de bordjes met NIET STOREN bij zijn bezittingen. Hij nam Louises pakje Gauloises uit zijn buideltje, stak een sigaret op en ging in zijn beste tuinstoel zitten. Uit de zitting van de andere was pastelblauwe en -groene kapok gesprongen alsof iemand met de verkeerde kleuren een sneeuwtapijt had proberen te imiteren. Hij kuchte, maar dwong zichzelf een tweede trek te nemen. De sigaret lichtte rood op in de kelder.
‘Denk je dat we nog ontbijt krijgen?’
‘Ik betwijfel het,’ zei Paul.
Ingelijst aan de muur hing het huisreglement van Le Bateau Guizzantois. Het ontbijt werd geserveerd van zeven tot elf uur. Het was twintig over elf. Elizabeth richtte zich op en liet zich met een smak weer op de matras vallen. De veren jankten.
‘Hoe is het met je boek?’
‘Spannend. Minder doorzichtig dan ik dacht.’
‘Is die Peter dan niet de moordenaar?’
‘Dacht jij dat het Peter was? Gek, ik dacht…’
Er werd geklopt. Paul sloeg een handdoek om, schoof de grendel opzij en opende de deur op een kiertje. Een kleine, oudere vrouw met geblondeerd haar vroeg met geagiteerde stem of hij het zwarte meisje had gezien dat de lakens verschoonde. Ze had haar geld gegeven, veel geld om hun kamer schoon te maken, en nu was ze verdwenen. Ze had hun bordje met NIET STOREN meegenomen, en hun geld. Het was een dievegge.
‘Het spijt me, wij hebben nog niemand gezien vandaag. Wilt u een glaasje water?’
Nee, ze wilde het meisje dat de kamers deed.
‘Paul, wat is er?’
‘Niets. Blijf liggen, toe.’
De lunch werd al geserveerd toen Paul en Elizabeth eindelijk beneden kwamen. Ze vroegen de rekening en merkten dat Jacques hen voor twee nachten liet betalen.
‘Maar we vertrekken vanmiddag,’ zei Elizabeth.
‘Mevrouw, het interesseert me niet wanneer u vertrekt. Wij verhuren de kamers tot elf uur. Wie langer blijft, betaalt voor de volgende nacht.’
Hij wees op het reglement dat ook hier ingelijst aan de muur hing.
‘Maar dat wisten wij niet.’
‘Mevrouw, het reglement hangt in alle kamers. U kunt van mij niet verwachten dat ik het voor elke gast afzonderlijk luidop ga staan voorlezen.’
‘Het reglement, het reglement. Volgens het reglement zou er warm water moeten zijn en er was helemaal geen warm water. Wij gaan naar huis om ons te wassen.’
Elizabeth zag hoe de hotelbaas zijn neus en bovenlip optrok en zijn op elkaar geklemde tanden ontblootte.
‘Mevrouw, was uw kamer verwarmd?’
‘Ja, die was verwarmd. Natuurlijk was die verwarmd.’
‘U kunt niet alles hebben in het leven, mevrouw. U moet leren kiezen: óf centrale verwarming óf warm water. Het interesseert me niet of u vanavond hier slaapt of niet, maar u zult toch voor de kamer moeten betalen. Kijk mevrouw, een hotel kan alleen maar functioneren als het werkschema strikt wordt gevolgd. Als uw kamer niet bijtijds wordt ontruimd, kan hij niet worden schoongemaakt en kunnen we hem dus ook niet aan de volgende gasten verhuren. Of wilt u werkelijk dat we andere gasten in uw lakens laten slapen?’
‘Ik moet gaan zitten, Paul,’ zei Elizabeth. ‘Regel jij het met die man, maar ik wens geen woord meer met hem te wisselen. Het spijt me.’
Het meisje dat hen gisteren in het restaurant had geholpen kwam de gelagkamer binnen. Haar nylon schort hing open en haar grijze wollen kousen slobberden om haar enkels. Elizabeth wilde opnieuw haar hulp vragen maar de hotelbaas riep haar bij zich.
‘Selma, heb jij kamer veertien schoongemaakt?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Er hing een bordje met NIET STOREN.’
‘Jij veronderstelde dus dat ze nog een nacht zouden blijven?’
‘Ja.’
‘Een momentje,’ zei Paul. ‘Elizabeth?’ Hij ging tegenover haar aan het tafeltje zitten. Ze keek naar buiten. ‘Er is een vergissing in het spel. Normaal zou de schoonmaakploeg ons gewekt hebben, maar blijkbaar dacht het meisje dat wij niet gestoord wensten te worden. Ik heb dat bordje niet opgehangen en jij ook niet, maar misschien heeft die vreemde vrouw het gedaan die daarnet kwam aankloppen. We kunnen toch een extra dag blijven. We hebben nog helemaal niets gezien van Wissant.’
Ze draaide haar gezicht naar hem, maar hield haar ogen gesloten.
‘Paul, ik weet niet wat jij morgen moet doen, maar ik heb afspraken, en mijn kinderen verwachten me vanavond, en ik wil hier ook geen minuut langer blijven bij die afschuwelijke man. Wat zei dat meisje?’
‘Niets. Alleen dat ze onze kamer niet had schoongemaakt omdat ze dacht dat we nog sliepen. Blijkbaar hing er een bordje met NIET STOREN. Laten we rustig een kop koffie drinken en dan beslissen wat we doen.’
‘Ik wil naar huis, Paul. Jij kunt hier blijven, maar ik wil de kinderen zien. Ik heb hun gezegd dat ik zeker om zeven uur thuis zou zijn, en dat we een pizza zouden gaan eten, en, breng me naar een station of zo, ik wil naar huis.’
‘Elizabeth, hoe oud zijn je kinderen?’
‘Het heeft niets met hun leeftijd te maken. Ik heb met hen afgesproken, dat is alles.’
‘Huil niet.’
‘Ik huil niet,’ zei ze.
Ze huilde.
‘Elizabeth, als je niet oververmoeid was, zou je niet zo reageren. Stella en Marius kunnen toch bij hun vader eten.’
‘Jij kunt dit niet begrijpen. Jij hebt geen kinderen!’
Ze holde de gelagkamer uit naar boven. Het meisje had de dekens van het bed gehaald en was de lakens aan het rechttrekken.
‘Pardon,’ zei Elizabeth, ‘ik wilde mijn tas pakken.’
Het meisje ging verder met haar werk. Elizabeth raapte gehaast een paar kousen op en mompelde dat ze later wel terug zou komen.
Die zondagmiddag liep Paul alleen langs het strand van Wissant terwijl Elizabeth met zijn auto naar huis reed. Hij wist niet waarom hij zo graag wilde blijven en zij wist niet waarom ze absoluut weg wilde. Ze begreep niet hoe hij kon blijven in een hotel waarvan de baas zo grof was, en hij begreep niet hoe ze kon wegrijden zonder een stap op het strand te hebben gezet. Maar Elizabeth wilde bij haar kinderen zijn, en misschien ook bij Jakob Delhullu. Onderweg begon ze opnieuw te huilen. Het ene ogenblik dacht ze dat ze ongesteld zou worden, het andere dat het de menopauze was, dan weer besloot ze dat ze dus echt verliefd was op die Jakob, of misschien miste ze gewoon haar kinderen. Ik voel me, dacht ze, alsof er iets vreselijks is gebeurd.