7

‘Oogjes moeten dicht, mogen niets zien. Gaan ze toch open, moeten ze naar binnen kijken. Mond moet leeg. Mag niet vol. Moet ook dicht.’

Pipo streek met de ring die hij in het gouden pakje had gevonden over de ogen en de mond van de kater die nu al twee dagen op de betonnen vloer van de kelder lag. Daarna streek hij met de ring over zijn eigen oogleden en lippen. Hij nam de sleutel van de metalen deur, opende hem en ging zitten in zijn beste tuinstoel. Hij gooide een sigaret op het kapok van de versleten tuinstoel en stak er zelf eentje op. Langzaam viel de zware deur in het slot. Gisternacht had hij van de druppende kraan in kamer veertien gedroomd, maar hij was niet nat wakker geworden. Hij hield de ring voor zijn mond en blies er rook door uit. ‘Jij brengt me geluk,’ zei hij en borg hem weg in het buideltje onder zijn trui.

Pierre zette zijn bril op en zag Louise in een nieuwe jas binnenkomen, maar toen hij haar wilde groeten reageerde ze niet. Het was ook Louise niet. Altijd als hij zijn bril opzette, meende hij allerlei mensen te herkennen die het dan niet bleken te zijn. Dat kwam, zei de oogarts, omdat hij zijn bril zo weinig droeg en zich jaren had geoefend om mensen te herkennen aan de hand van een beperkt aantal trekken. Het plotselinge grote aanbod verwarde hem.

De vrouw die hij even voor Louise had gehouden, wilde weten of het restaurant ook maaltijden serveerde voor mensen die niet in het hotel logeerden. En moest ze dan reserveren? Ze sprak met het rustige vertrouwen van iemand die gewend was dat naar haar werd geluisterd. Als Louise iemands aandacht wilde, moest ze gillen of staan briesen als een stier.

‘Nee, reserveren hoeft niet. Vanaf halfeen kunt u hier terecht voor de lunch.’

Louise zou wel terugkeren. ‘Ik wil een oplossing vinden waarmee we allebei vrede kunnen hebben.’ Louise toch. Jacques had staan schuimbekken als een dolle hond. ‘Hoe ben je aan de sleutel gekomen? En waar is hij nu?’ Domme Louise. Had ze verwacht dat Jacques zou zeggen: Natuurlijk, Louise, we verkopen al haar spullen, of we delen ze uit aan de behoeftigen van Wissant, en dan mogen jij en Pierre strootje trekken om haar kamer. Maar de zaak was aan het rollen gebracht. Jacques kon tekeergaan zoveel hij wilde, iedereen wist nu dat er boven een kamer vrij was. Hoe zou hij het hebben aangepakt? Jacques, jongen, je kent vrouwen, de ene loopt van je weg, de andere schopt je eruit. Wij mannen moeten elkaar steunen. Jacques beschouwde Louise niet als een vrouw, maar als een monster. Subtiel als een olifant. ‘Het hele hotel ruikt naar zijn pis!’ Jacques had zijn trillende handen tot vlak bij haar hals gebracht. ‘Jij Louise, kunt beter je mond houden. Wat zaten jij en mijn vrouw boven altijd te konkelfoezen? Jij was jaloers en hebt haar opgestookt!’ Hij had zijn handen tot vuisten gebald en was bij Fernand binnengestormd. Hij had een kreeft uit de bak genomen en tegen de stenen vloer gekeild. In de gang was Louise begonnen te roepen dat ze geen seconde langer bleef. ‘Jaloers, ik! Op wat? Op dit gekkenhuis? Op die idioten van kinderen vanje? Op je bunker? Ze komt niet terug, ze komt nooit terug, en als ik met jou was getrouwd dan zou ik ook niet terugkomen. Ik zou naar de verste uithoek op aarde vluchten!’ Ze had haar schort losgeknoopt en voor de voeten van de onthutste hotelgasten gegooid. Toen had de telefoon gerinkeld. De politiecommissaris. Of Jacques Perrin aanwezig was. In de keuken had Pierre tot zijn verbazing een bijna uitgelaten Jacques aangetroffen. ‘Is dat serpent werkelijk weg?’ Hij was aan de telefoon gekomen, had vriendelijk met de commissaris afgesproken, en enkele seconden later was hij fluitend met zijn jeep naar het politiekantoor vertrokken. Hij miste Louise ook niet. Dat vette lijf en die afzichtelijke spataders bezorgden hem al jaren kippevel. Nu was het zijn beurt. Hij zou zijn intrek nemen in de kamer en Jacques voor een voldongen feit plaatsen. Als Jacques zo verder ging, zou hij op een dag doodvallen van woede. Wie kreeg dan het hotel? Selma en Pipo. Pipo was achterlijk, dus bleef alleen Selma over. Hij hield niet van zwartjes maar voor Selma wilde hij een uitzondering maken. Binnenkort was hij weer een vrij man.

Paul stapte hijgend van zijn fiets. Hij had het gevoel dat zijn longen uit zijn borstkas zouden barsten. Gisternacht had Selma hem voor zijn uitstap naar Tardinghen de fiets van Fernand aangeboden, die toch maar in de garage stond te roesten. Fernand had een te dik buikje om te fietsen, zei ze, maar Paul leek haar gespierd genoeg om tegen de wind op te tornen. Kleine flirt! Ze had het zo jammer gevonden dat ze niet mee kon. Stel je voor dat ze achterop was gesprongen! Langs zijn neus weg had hij gevraagd of ze een zekere Isabelle Mauroy kende. Ze kende een Jean-Luc Mauroy. Hij was het hoofd van Pipo’s schooltje. Misschien was het een zus? Hoe kende hij haar?

‘Ze logeerde in hetzelfde hotel als ik.’

‘Is ze mooi?’

‘Intrigerend.’

‘Hij ook.’ Ze zuchtte. ‘Neem me mee naar de zus, dan kan ik de broer leren kennen.’

‘Als het de broer is.’

‘Welke kleur heeft haar haar?’

‘Donkerbruin.’

‘Dat van hem ook.’

‘Selma, de meeste mensen hebben donkerbruin haar. Wat ben je van plan?’

Ze lachte.

‘Ik ga slapen. Tot morgen.’

‘Waarom zwerf jij altijd ’s nachts buiten rond? Kom je nu van het spookhotel?’

‘Wil je dat weten?’

‘Ja.’

‘Dat dacht ik al.’

Lachend was ze de keuken uit gelopen. Selma. Het ene moment droeg ze een star masker, het andere was ze zo uitgelaten als een veulen. Hij wilde het huisje in La Châtelet nog eens zien, en daarna wilde hij langs Isabelles huis fietsen, maar in welke zin dat zijn beslissing zou beïnvloeden, wist hij niet. Eigenlijk zou hij het liefst in het hotel blijven. Hij hield van zijn nachtelijke schranspartijtjes met Selma. De pijn in zijn longen trok weg. Vreemd dat iemand die nauwelijks rookte, er zo’n last van kon hebben. Hij haalde diep adem en stapte opnieuw op zijn fiets. Tardinghen was verlaten. Hij sloeg op goed geluk een zijstraat in en het was meteen prijs. Rue de la Paix. Nummer negentien was een huis in de rij met een grijze cementen gevel zoals je er hier veel zag. De ramen waren lichtblauw geschilderd en er stonden bakken met geraniums op de vensterbanken. Hij wilde eerst op adem komen, hij zweette als een paard. Hij stalde zijn fiets bij het café tegenover de kerk, duwde de deur open en zag tot zijn stomme verbazing zijn appelmeisje met een baby op haar arm. ‘Ik kom zo,’ riep ze. Ze stond met haar rug naar hem gekeerd en keek vluchtig over haar schouder, te vluchtig om hem te herkennen. Vanaf zijn plaats kon hij haar rustig observeren in de spiegel die aan de muur achter de toog hing. Ze zag er jonger uit, vond hij, misschien omdat ze zich niet had opgemaakt. Met de baby op haar arm probeerde ze een fles van een schap te nemen. Het lukte niet. Ze bukte zich en trok een bankje naar zich toe. Ze nam de fles, schroefde de dop eraf en vulde een glas, dat ze in één teug leegdronk en meteen opnieuw vulde. Ze doopte haar pink in de port – of was het rode vermouth – en liet de baby erop zuigen. Toen zag ze hem in de spiegel. Haar mond viel open. Haar appeltjes van wangen kleurden donker. Het was haar baby.

‘Ik kwam je zeggen dat ik Paul Jordens heet,’ zei hij. Hij boog voorover om haar tijd te geven van de schrik te bekomen en maakte zijn fietsspelden los. ‘Heb je soep voor me?’

‘Normaal zorgt mijn moeder voor hem, maar ze is naar de kapper.’

Ze keek of ze het liefst de baby onder de toog had weggemoffeld.

‘Heb je soep?’

Hij stak zijn armen uit en liep naar haar toe.

‘Het maakt niet uit welke soep. Kervelsoep, tomatensoep, groentesoep…’

‘Ik ga iemand halen,’ zei ze. Ze legde het kind in zijn armen, sloeg een jas over haar schouders en holde naar buiten. Paul Jordens! Je gaat naar bed met een vrouw die hooguit zes maanden geleden een kind heeft gebaard en je merkt het niet! Dag, baby van Isabelle. Ben jij zo braaf omdat je vol wijn zit?

Isabelle kwam terug met een plomp meisje dat haar ogen neersloeg zodra ze hem zag. Ze had sproeten en droeg haar haar in twee lange vlechten.

‘Kom,’ zei Isabelle.

‘En de baby?’

‘Daar zorgt zij wel voor.’

Ze gaf hem een arm en trok hem met zich mee.

‘Mijn fiets.’

‘Die staat hier toch goed.’

‘Hij is niet op slot.’

‘Hier worden geen fietsen gestolen.’

‘Hij is niet van mij, hij is van iemand die denkt dat ze jouw broer kent. Een zwart meisje, Selma, ze woont en werkt in een hotel in Wissant. Ken je haar?’

‘En zij kent mijn broer?’

‘Heet hij Jean-Luc?’

‘Wat heeft onze Jean-Luc met haar te maken?’

‘Niets. Ze kent hem. Hij is het hoofd van de school hier, zei ze. Het is niet zo ongewoon dat iemand het schoolhoofd kent.’

Ze bleef staan en keek hem bijna boos aan. Hij was plotseling bang dat ze erg dom was. Ze was natuurlijk nauwelijks naar school geweest, had zich zodra ze kon een kind laten maken.

‘Heb je het ook met haar gedaan?’

‘Nee, nee.’

Hij wilde haar zeggen dat zij de derde vrouw was met wie hij ooit naar bed was geweest, maar bedacht zich. Waarom wilde hij altijd braaf Paultje zijn? Ze stak haar arm opnieuw door de zijne en stapte resoluut op haar huis af. Wat verwachtte ze van hem? Dat hij gauw op haar kroop terwijl haar baby enkele huizen verder was overgelaten aan het stuurse plompe meisje?

‘Isabelle, ik heb echt trek in soep. Kunnen we niet gezellig in het café praten?’

‘Het is vanwege de baby! Mannen willen me nooit meer zodra ze hem zien. Ik had hem moeten laten weghalen, maar mijn ouders zeiden dat dat nog een veel grotere zonde zou zijn…’

‘Hou oud ben je?’

‘Tweeëntwintig.’

Hoe kon hij haar zeggen: Lieve Isabelle, gedraag je niet als een hoer.

‘Kom,’ zei hij. Ze liepen naar het café terug. ‘Ik kan geen vader voor je kind zijn, maar misschien wel een grootvader.’

‘Hij heeft een grootvader.’

‘Mensen hebben meestal twee grootvaders.’

‘Ik heb alleen maar vissoep.’

‘Ik ben dol op vissoep.’

Terwijl Isabelle de soep opwarmde, gaf hij de baby zijn flesje. Eigenlijk ben ik nog altijd mama’s brave jongen, dacht hij. Een jonge vrouw biedt zich aan en ik kan niets anders bedenken dan voor haar kind te gaan zorgen. Twee wielertoeristen kwamen binnen en bestelden een omelet. Hij gluurde naar haar terwijl ze bezig was. Als ze op een nacht opnieuw zijn kamer zou binnensluipen, zou hij even dol op haar zijn. Ze keek op. Hij glimlachte.

‘Waar kan ik de baby een schone luier aandoen?’

‘Hier.’

Ze wees hem een kamertje achter het café. Af en toe stak ze haar hoofd om de deur en lachte om zijn geknoei, maar hij wilde niet dat ze hielp.

‘Beken dat je dit nooit eerder hebt gedaan.’

‘Ik beken.’

Hij wikkelde een dekentje om de baby en hield hem dicht tegen zich aan. In de hoek van de kamer zag hij een bedje en legde hem erin. De lakentjes waren groezelig, maar Isabelle zei dat ze geen schoon stel had. Ze praatten een beetje over de baby, en omdat ze verder weinig gemeenschappelijke onderwerpen hadden, vertelde hij over het hotel en zijn uitstapje met Jacques naar de bunker. Toen hij Selma’s naam liet vallen, vroeg ze geïrriteerd wat hij met haar had. ‘Ik weet wel wat het is,’ zei ze. ‘Jullie mannen zijn gefascineerd door zwartjes, maar rond hun dertigste zijn ze versleten.’ Ze stond op en begon driftig glazen af te wassen. Ze moest echt boos zijn want ze reageerde op niets meer wat hij zei, en toen hij voor de vorm vroeg hoeveel hij haar verschuldigd was voor de vissoep, liet ze hem betalen ook.

‘Tot nog eens,’ zei hij aarzelend.

‘Tot nog eens.’

Toen hij haar een kus wilde geven, bood ze hem haar wang aan. Zijn moeder had misschien gelijk gehad toen ze hem leerde dat je de liefde alleen mocht bedrijven met iemand die je erg lang kende en van wie je erg veel hield. Had hij zich dan ingebeeld dat het zo goed was geweest?

Hij had de wind in de rug en was in nog niet de helft van de tijd terug in Wissant. Op het dorpsplein aarzelde hij. Rechts lag de zee, stilte en mijmeren, links het hotel met zijn vreemde bewoners. Het was zijn leven lang zo stil geweest. Hij sloeg linksaf.

Hij had dus een dievegge grootgebracht. Selma. Hij kon het niet geloven. De politiecommissaris had langdurig zijn keel geschraapt. Jacques had. zich nog altijd vrolijk gevoeld. Hij moest de aandrang onderdrukken om de man te zeggen dat Louise was opgestapt. Hij besefte dat zijn handen naar vis roken en had daar iets over willen, zeggen toen de commissaris hem om een vuurtje vroeg. De twee mannen hadden aan hun sigaret staan trekken, de grote ronde klok tikte aan de muur boven de dossierkasten. Wist Jacques dat Selma sinds vorige zomer haar eigen bankrekening had in Calais? Donderdag, op de dag van de diefstal, had ze driehonderd frank overgemaakt. Het zag er dus naar uit dat ze ‘s morgens bij het schoonmaken het geld had weggenomen omdat ze wist dat ze het die middag naar Calais kon brengen. Jacques ging zitten, doofde zijn sigaret en stak een nieuwe op. Bedoelde hij dat dat wijf met haar pruiken gelijk had? De commissaris zei niets maar keek Jacques zorgelijk aan. Hij had destijds Jacques geholpen bij zijn zoektocht naar zijn vrouw. Hij was ook de enige in Wissant geweest die een vinger had uitgestoken om hem een vergunning te bezorgen voor zijn museum. Jacques wist dat hij niet loog.

‘Ik zal voor haar doen wat ik kan,’ zei de commissaris. ‘Sommige van mijn mannen staan te popelen om haar te arresteren en haar te laten opdraaien voor elke kruimeldiefstal die de afgelopen maanden in deze streek is gepleegd. Misschien is het voor jou en het hotel het beste als jij het met haar afhandelt. Betaal die vrouw haar vijfhonderd frank, zeg dat een van de gasten het geld ergens heeft gevonden, dat het uit haar tas moet zijn gevallen, en zand erover. Als ze haar klacht intrekt, gaat Selma vrijuit.’

De commissaris legde zijn hand op Jacques’ schouder. Versuft bleef hij zitten. Toen schudde hij de hand van zich af en ging bijna in het gelid staan.

‘Als Selma een dievegge is, dan eis ik dat ze als een dievegge wordt behandeld. De gevangenis is haar plaats.’

Vorige zomer was het dus begonnen. Ze was van school afgekomen, voor hem gaan werken en naar Calais gehold met alles wat ze kon weggraaien. Van wie hadden ze het geleerd? Hij viel liever dood dan iets weg te nemen dat hem niet toekwam. Als hij vroeger op straat tien frank vond, dan bracht hij ze mee naar huis voor zijn moeder. Ze hadden geen besef van goed en kwaad. Als ze iets wilden, namen ze het gewoon. Wat zou ze met de overige tweehonderd frank hebben gedaan? Natuurlijk was ze zonder gordijnstof thuisgekomen. Ze had geen tijd gehad om een stap in die winkel te zetten. Rot tot op het bot. Liegen en bedriegen. Zijn moeder had geluk met hem gehad. Als de andere kinderen tochten gingen maken, bleef hij thuis om haar te helpen. Van zijn vijftiende hield hij de boekhouding bij. Hoeveel had ze op die rekening staan? Hij zou haar op water en brood zetten tot ze bekende. Ze kreeg van hem vijftig frank zakgeld per week, dat betekende tien weken zonder zakgeld. Zo eenvoudig was dat. En voor elke dag dat ze weigerde een verklaring te geven voor de rest van het geld op haar rekening, kwam daar een week bij. En geen uitstapjes meer naar Calais. Wie zich gedroeg als een dief, werd behandeld als een dief. Van dat kind kon je nooit iets te weten komen. Dat bleef vreemd al had je het grootgebracht als je eigen dochter. Aan Pipo’s moeder zei ze vroeger weleens iets, maar dat waren dan hun geheimpjes. Als hij binnen gehoorsafstand kwam, zwegen ze plotseling of proestten ze het uit, zodat hij zeker wist dat ze het over hem hadden, maar dat werd in alle toonaarden ontkend. Yvette. Ze was voor hem gevallen omdat hij Selma had geadopteerd. Een man alleen met zo’n schattig krullebolletje! In die norse man moest een hart van goud kloppen. Misschien had ze gelijk. Hij zou geen twee kinderen in de steek hebben gelaten zoals zij. Waarom had hij destijds Selma geadopteerd? Omdat niemand haar wilde zoals niemand hem wilde. Het was gezelschap. Toen hij de leeftijd had om verkering te hebben, stierf zijn moeder en moest hij het hotel van haar overnemen. Er was geen tijd geweest tot Yvette op een dag voor hem stond en besloot dat Le Bateau haar thuis was en hij haar stuurman. Zo zei ze dat. Wat had ze verwacht? Dat Le Bateau werkelijk het zeegat zou kiezen en ze op een zonovergoten morgen zouden aanleggen op een ver wit strand?

Hij parkeerde de jeep en liep Cap Blanc-Nez af naar het kiezelstrand. Het was vloed en alleen een betonnen platform stak boven het water uit. Als kind had hij altijd naar de overkant willen zwemmen. Een. jongen van zijn klas trainde iedere dag maar hij moest natuurlijk zijn moeder helpen, die er alleen voor stond omdat collaborateurs zijn vader hadden vermoord. De golven sloegen over het platform. Zolang hij zich kon herinneren had hij rondgelopen met schoenen waarin zout water witte kringen had getrokken. De commissaris had gezegd: Er zijn hier mannen die haar graag zouden inrekenen. Ik heb alle moeite van de wereld om hen werk te laten maken van die zaak met het aangespoelde meisje. Pipo’s moeder was vooral onder de indruk geweest omdat het een zwart meisje was dat hij had geadopteerd. Alsof dat iets uitmaakte. Bij de bevrijding waren er toch ook zwarte jongens geweest! De mensen die haar hadden geadopteerd, wilden haar plotseling niet meer. Ze moest naar een weeshuis, dus had hij haar genomen. Zijn moeder zou precies hetzelfde hebben gedaan. Het water was ijskoud. Zijn natte broekspijpen plakten tegen zijn benen. Als je het Kanaal wilde overzwemmen, moest je je van onder tot boven insmeren met vet. Je moest er jong en sterk voor zijn of je hart begaf het. Als hij zijn kleren keurig gevouwen op het betonnen platform achterliet, zou iedereen denken dat hij zelfmoord had gepleegd. Iemand zou misschien zeggen: Hij is naar Engeland gezwommen, naar het land van zijn vader. Vaarwel hotel! Selma had tenminste nooit iets van hem gestolen. Ze wist dat hij het meteen zou merken. Hoe dikwijls had ze hem niet alles zorgvuldig zien natellen? Elke centiem die het hotel inkwam of uitging was door zijn handen gegaan. Pipo deugde niet, dat wist hij, maar aan Selma had hij nooit getwijfeld. Had hij zich zo vergist? Hij liep naar de top van de Cap. Hij rilde. Je hoefde je zelfs niet in zee te storten. Bij stormweer waaide je er gewoon af. Wie zou er treuren om hem? Maar hij wilde niet dood. Hij wilde alleen van het hotel af. Een belofte kon je niet je leven lang binden. Als zijn moeder nog leefde, zou ze inzien dat een verkoop de beste oplossing was. Hij had het geld niet om het hotel te onderhouden. De mensen wensten meer en meer comfort, de brandweer bestookte hem met onredelijke eisen, het personeel zette iedere dag een brutalere bek op. Wie zou Louise vervangen? En kon hij een dievegge als Selma nog op de kamers afsturen? De bunker zette een flinke hap in zijn spaarcenten, maar als hij eenmaal als museum was ingericht, zou hij geld in het laatje brengen. Hoeveel entree zou hij kunnen vragen? Twintig? Dertig? Hij was van plan geweest Selma aan de kassa te zetten, maar nu was dat dus uitgesloten. Wie dan wel? Pierre? Of hijzelf? Kwart over elf. Hij had Pierre gezegd dat hij maar even weg zou zijn. Eigenlijk was Pierre de enige die hij kon vertrouwen. Hij liet het hotel rechts liggen en reed verder in de richting van Boulogne.

De weg klom en liep hoog op het plateau dat door de Cap werd gevormd, van de zee weg. Hij zou in de woestijn moeten wonen, dacht Jacques, om kilometers te kunnen rijden zonder ander verkeer te kruisen. Vlak voor de afdaling naar Audresselles parkeerde hij de jeep en stapte uit. Hier kon je alles zien: de zee, Wissant, de schoorsteen van Le Bateau, Blanc-Nez, Gris-Nez en op heldere dagen ook nog de krijtrotsen van Dover. Hij haalde diep adem en keek in de richting van de bunker. In vogelvlucht lag hij nog geen kilometer verderop, maar de weg maakte een lange bocht landinwaarts alvorens er recht opaf te stevenen. Als de prijsopgave voor een nieuwe pomp meeviel, zou hij dringend moeten gaan denken aan de beste manier om al het materiaal tentoon te stellen. Steel maar, Selma, kruip maar in je kelder, Pipo, roep zoveel je wilt, Louise, dit nemen jullie me niet af. En Yvette, die nam het hem ook niet af. Maar Yvette zou hem hebben gesteund. Als zij er nog was geweest, zou het probleem van het water in de kelder al lang zijn opgelost. Yvette hoefde maar een beetje te staan kirren tegen werkvolk en ze sloofden zich voor haar uit. Hij floot zachtjes tussen zijn tanden en stapte opnieuw in de jeep.

Hij zag de rode vlek al van ver, maar werd er niet door gealarmeerd. Hij dacht hooguit: Wat gek, mijn bunker is toch niet rood. Maar toen zag hij in het hart van het rood ook wit en zwart, en herkende het. De klootzakken! Ze hadden een nazivlag voor zijn bunker gehesen. Hij sprong uit de jeep, liep over de planken en wilde het verfoeilijke ding wegrukken, maar ze hadden het tussen twee vlaggemasten gespannen die in een betonnen voet waren geplant. Altijd was hij bang geweest dat dit zou gebeuren. Tevergeefs rukte hij aan de nylon stof en draden. Hij bukte zich en liep onder de vlag de bunker in. Hij trapte in iets zachts en rook meteen dat het geen modder was. Hij sloeg zijn hand voor zijn neus en knipte zijn zaklantaarn aan. De oude flessen waren stukgeslagen. De scherven lagen tussen lege whiskyflessen. Ze hadden zich moed ingedronken, maar nog hadden ze van schrik gekakt. Met hun uitwerpselen hadden ze zijn bunker onteerd. Was het niet genoeg dat ze zijn vader hadden vermoord? De lichtstraal viel op een pot yerf waar het zwart bekladde handvat van een verfkwast uitstak. Waar hadden ze die voor gebruikt? Met grote passen ging hij naar buiten, zag in het daglicht hoe smerig zijn schoenen waren, sprong van de loopplanken in een plas en liep toen om de bunker heen. Handen thuis, Engelse rat! Yankee go home! Hitler leeft! De imbecielen. Alsof de Duitsers iets met hen te maken hadden willen hebben. Ze zouden op hen hebben gespuwd. Nee, de Duitsers spuwden, pisten of kakten niet op andermans goed. Als dit gebroed maar een tiende van hun discipline had! Hij kon naar vingerafdrukken laten zoeken van de flessen en de verfkwast. En dan? Als de politie voor een vermoord zwart meisje geen moeite wilde doen, hoe kon je dan hopen dat ze voor een besmeurde bunker in actie zouden komen? Hij veegde zijn schoenen schoon in het zand, haalde zijn zakmes uit de jeep en plantte het in het hart van het hakenkruis. Met wilde halen sneed hij de vlag aan flarden. Iemand moest hun hebben verteld dat hij van plan was om de bunker als museum in te richten. De politie zelf? Zij hadden stempels moeten zetten op zijn aanvraag voor een vergunning. Hadden ze de vandalen getipt? Hij propte de stukgereten vlag in zijn zak. Zijn mond schoot vol en hij kon niet anders dan zich vooroverbuigen en de inhoud van zijn maag op de grond laten klateren en op zijn schoenen laten spatten. Het hield nooit op. Misschien had hij Selma geadopteerd om hen te treiteren. Uit te dagen. Zoveel misdaden in de streek bleven onopgelost, maar voor die onnozele vijfhonderd frank hadden ze binnen het etmaal Selma’s bankrekening opgespoord. Hij spuwde zijn mond leeg, schopte opnieuw in een plas, stak een sigaret op, inhaleerde diep. Wat als hij de bunker zo liet als schandvlek voor de streek? Wie zei dat ze niet opnieuw zouden beginnen de dag nadat hij de bunker had laten schoonmaken? De politie zou hen geen strobreed in de weg leggen. Hij startte de jeep en reed zonder om te kijken naar Wissant terug. Hoeveel zou het hem kosten? Duizend? Tweeduizend? En daarna? Nacht na nacht op de loer liggen tot ze opnieuw toesloegen? Hij zou zich moeten wapenen. Met een geweer hen op afstand houden. De politiecommissaris zou hem helpen, tenzij die de hele tijd tegen hem had staan huichelen.

Hij parkeerde de jeep bij het politiebureau op precies dezelfde plek als daarnet. Een piepjonge agent zat met merkbaar genot een appeltje te eten. Er groeide nauwelijks baard op zijn blozende kaken. Nee, de commissaris was er niet. Natuurlijk kon hij een verklaring noteren, maar voor het eigenlijke proces-verbaal moest Jacques tot maandag wachten. Hij zou meteen de nodige formulieren halen. Hij keek aarzelend naar zijn appel, nam een hap, en legde hem boven op een stapel dossiers. Jacques zag hoe de appel een vochtige kring trok in het mapje dat rond het dossier zat. Moeizaam, met het puntje van zijn tong uit zijn mond, tikte de agent met twee vingers Jacques’ verklaring. Telkens als hij hem vroeg om iets te herhalen, moest Jacques de aandrang onderdrukken om de jongen van voor de schrijfmachine weg te sleuren en zelfde formulieren in te vullen, maar dan tikte dejongen weer een woord of twee, en bedacht Jacques dat de commissaris misschien zijn best zou doen om de daders op te sporen. De agent leek onschuldig. Misschien was hij de klos en werd hij week na week met de weekenddienst opgezadeld. Jacques kreeg de doorslag van zijn verklaring mee naar huis. Maandag zou iemand met hem naar de bunker gaan kijken. Hij was te uitgeput om de jongen erop te wijzen dat de vandalen dan nog twee dagen hadden om hun sporen uit te wissen of, wie weet, om nog lelijker huis te houden.

Met wat zijn laatste krachten leken duwde hij de glazen deur naar de gelagkamer open. Hij bleef staan. Zat de stank van de bunker nog in zijn neus of waren ze ook in zijn hotel komen kakken? Hij liep terug naar de achterdeur, maar rook alleen dat Fernand blijkbaar van zijn afwezigheid had geprofiteerd om hoofdzakelijk uiensoep te koken.

‘Pipo?’

Hij opende de kelderdeur, haalde diep adem en rook een weeë geur die niets met de stank in de bunker te maken had. Waar was zijn zaklantaarn? Hij liep naar zijn kantoor, zag in een flits dat Selma met een van de gasten stond te kletsen in plaats van op te dienen, bedacht toen dat de lamp nog in zijn jeep lag. Was dat die Paul Jordens bij Selma? Met de zaklantaarn in zijn ene hand en met een zakdoek voor zijn neus ging hij de keldertrap af. Wat bezielde die jongen toch? Waarom had hij geen zoon die voetbalde of ravotte? Hij liet de lichtstraal over de muren en het gewelf glijden.

‘Pipo?’

Selma’s stem. De kelderdeur sloeg dicht. Hoe was het mogelijk dat zij niets rook? Hij nam de zakdoek weg en schrok van de geur. Toen stapte hij van de laatste trede en trapte in iets zachts. Hij richtte de lichtstraal naar beneden. Een kater. Een dode kater. Door zijn gewicht was de darminhoud uit zijn aars gespoten en op zijn schoenen en broekspijpen gespat. Waar was die jongen zijn verstand? Stel dat volksgezondheid kwam inspecteren en ze vonden een dode kater pal onder de keuken! Of dat de brandweer, die hier om de haverklap stond, het rook. Hij kokhalsde, maar zijn maag was leeg. Hij schopte zijn schoenen uit en strompelde de trap op.

‘Pierre!’

‘Wat is er?’

‘Kom hier als ik je roep.’

Pierre duwde de kurk in de fles waaruit hij voor Paul een glas had geschonken, en slofte naar zijn baas.

‘Haal een schop en een oude krant uit de garage. Er ligt een dode kater in de kelder die daar meteen weg moet.’

‘Meteen?’

‘Ja, En de schoenen die er liggen ook.’

‘Schoenen?’

Jacques balde zijn vuisten. Alle bloed trok weg uit zijn knokkels. Hij ontblootte zijn tanden en grolde.

‘Wanneer zullen jullie eens leren gewoon te doen wat ik zeg?’

‘Sorry, baas. Befehl ist Befehl.’

Paul keek over de rand van zijn glas naar Jacques’ vieze broek en vroeg zich af of iemand het zou wagen hem op de spatten attent te maken. Hij leunde tegen de toog, nipte van zijn wijn en keek naar Selma die bestellingen was begonnen op te nemen. Iemand stootte hem aan. Hij draaide zich om. Een vrouw vroeg hem of hij wist waar de barman bleef.

‘Ik ben de barman,’ zei hij. ‘Wat had u gewild?’

Hij schonk voor de vrouw een glaasje witte wijn in, maar toen hij Jacques wilde vragen hoeveel dat kostte, zag hij met een oogopslag dat hij beter uit zijn buurt kon blijven. ‘U kunt later betalen,’ zei hij. Jacques stak met bevende handen zijn zoveelste sigaret op, liep op zijn sokken naar de bar en vroeg Paul nors een whisky alsof het de normaalste zaak van de wereld was dat een van zijn gasten voor hem werkte. Hij draaide zijn gezicht naar de gelagkamer en riep Selma, die rustig verder bestellingen noteerde.

‘Selma!’

‘Ik kom.’

‘En,’ snauwde hij.

‘En wat?’

‘De politie heeft bewijzen.’

‘Bewijzen waarvoor?’

‘Dat jij die vijfhonderd frank hebt gestolen.’

‘Hoe kunnen ze bewijzen wat ik niet heb gedaan? Of wat waarschijnlijk zelfs niet is gebeurd? Waarom denk je dat dat wijf zich hierbeneden niet meer laat zien? Omdat ze het allemaal heeft verzonnen!’

‘Selma, lieg niet tegen je vader. Jij hebt een bankrekening in Calais en daarop heb je donderdag driehonderd frank overgemaakt. Je mag werkelijk trots zijn op jezelf. Een oude weerloze vrouw bestelen!’

Pauls mond viel open. Was Selma Jacques’ dochter?

‘Die driehonderd frank heb ik gekregen!’

‘Van wie?’

‘Van hem.’

Ze wees naar Paul.

‘En waarom zou hij jou geld hebben gegeven?’

‘Omdat hij me mag. Waarom denkje dat zijn vrouw ervandoor is gegaan?’

Waren al die jonge vrouwen gek geworden? De ene wilde je als vader voor haar kind, de andere maakte van je een oude geile bok.

‘En wat moetje in ruil voor die driehonderd frank doen?’

‘Niets. Hij zei dat ik iets leuks moest kopen voor mezelf.’

‘En wat heeft hij je verder nog beloofd?’

‘Niets.’

‘Selma, je weet dat ik niet wil datje flikflooit met de gasten. Ik wist niet dat jullie elkaar kenden. Waarom geef jij mijn dochter geld? En wat sta je achter de bar te doen? Ben je van plan dit hotel over te nemen? Jij moet bij de politie een paar verklaringen gaan afleggen. Door jouw idiote gedrag denken ze dat mijn dochter een dievegge is. Wat wil je van haar?’

‘Niets, papa. Hij vindt me gewoon aardig.’

Paul was met stomheid geslagen, maar had zelfs niet de gelegenheid om te reageren want een van de gasten bestelde drie verschillende drankjes. Jacques Selma’s vader! En al die tijd had die kleine feeks dat verzwegen? Achter de rug van haar vader glimlachte ze lief naar hem. Nee, Selma, hier moet eerst worden gepraat voordatje van mij een glimlach krijgt. Jacques dronk zijn whisky in één teug leeg en zette het glas bruusk op de tapkast. Pierre kwam binnen, liep naar zijn baas en tikte hem op de schouder.

‘En?’ zei Jacques. ‘Is het gebeurd?’

‘Nee.’

‘Wat nee?’

‘De jongen wil het niet.’

‘Welke jongen?’

‘Pipo. Hij zit in de kelder achter een metalen deur. Toen ik de kater wilde weghalen, stond hij daar plotseling. Ik wist niet dat hij er was, ik schrok me een ongeluk. Hij zegt dat de kater van hem is.’ Jacques duwde Pierre opzij, maar Pierre hield hem tegen. ‘Wacht, Jacques. Baas. Laat Selma met hem praten. Jacques, ik heb hem gezegd dat hij een kamer voor zichzelf krijgt als hij me de kater laat weghalen. Het was de kamer van zijn moeder, Jacques. Baas. Louise had gelijk. Als hij zijn eigen kamer zou hebben, zou hij niet altijd in die kelder zitten. Hij zegt dat de kater voor hem zorgt. Het is erg vochtig en donker achter die metalen deur. Laat Selma gaan.’ Jacques tikte tegen zijn glas, Paul vulde het bij. ‘Ik heb hem ook gezegd datje met hem wik praten over de school. Over een kamer voor hem en over de school.’

‘Ik wil niet met hem praten.’

‘Dan moet je zelfde kater uit de kelder halen.’

Jacques schudde zijn hoofd.

‘Jacques, hij zit daar in een donker, vochtig hol achter een zware metalen deur.’

‘Dan doet hij alleen maar precies wat zijn overgrootvader tijdens de oorlog heeft gedaan. Duizenden mensen, waaronder mijn vader, zetten hun leven op het spel om de Duitsers te verdrijven, maar mijn grootvader liet een metalen deur plaatsen om zich achter te verschansen! Pipo zit daar in goed gezelschap!’

‘Geef hem dan een kans om anders te zijn dan zijn overgrootvader! Zeg dat hij de kamer boven krijgt.’

‘Doe watje wilt. Zeg watje wilt. Maar die kater moet uit de kelder weg. En die schoenen ook. Ik ga andere schoenen aantrekken. Als de kelners razend zijn omdat jij en Selma uitgerekend tijdens de lunch in de kelder onderduiken, dan stuur ik ze naar jou. Jij mag het uitleggen.’

En nu pas drong tot Paul door dat niet alleen Selma maar ook het iele jongetje een kind van Jacques was. Zou Pipo net als Selma geadopteerd zijn? Hij wilde Selma duizend vragen stellen maar ze knoopte haar schort los en ging samen met Pierre de gelagkamer uit. Hij schonk een groot glas whisky voor zich in en probeerde zelfde antwoorden op zijn vragen te formuleren. Pierre had het over de kamer van zijn moeder gehad. Pierre wilde dat de jongen de kamer van zijn moeder kreeg. Pipo’s moeder, Jacques’ vrouw? ‘En waar is uw echte vrouw? Weggelopen?’ ‘Hebt u kinderen? Geluksvogel, kinderen eten zoveel.’ Dat hij zo doof en blind had kunnen zijn. De kamer boven. De kamer van zijn moeder. Kamer eenendertig? Had Pierre aan hem, Paul, de sleutel gegeven om de zaak te forceren? Zelfs honden lopen van Pipo weg, had Selma gezegd. Nee, zij was ook niet lief voor hem. Hoe ze hem haar broertje als een zak vuil goed op de brits had laten deponeren.

Pierre kwam met zo’n grimmig gezicht binnen dat Paul hem niets durfde te vragen. Hij nam een kartonnen doos waarin repen chocola hadden gezeten, en ging weer naar buiten. Kort daarna zag hij hen door het raam richting zee verdwijnen. Pipo liep tussen Pierre en Selma en droeg de doos. Paul zuchtte diep. Hij wilde Jacques gaan zoeken om hem te zeggen dat de kater uit de kelder was gehaald, maar een rijzige man kwam binnen en liep naar de toog.

‘Mauroy,’ zei hij. ‘Jean-Luc Mauroy. Is Jacques Perrin thuis?’

‘U bent het schoolhoofd?’

‘Ja. Is de vader van Michel Perrin thuis?’

‘Ik denk het wel, maar het is een beetje druk nu. Kunt u straks terugkomen? Of nee, daar zijn ze.’

Glimlachend kwam Selma binnen. Ze liep recht naar Jean-Luc Mauroy en schudde zijn hand, maar Pipo kroop weg onder de tafel met toeristische folders. Paul zag hoe het schoolhoofd met zijn ogen Pipo zocht, maar Selma eiste zijn aandacht op. Je kon zien dat hij een broer van Isabelle was, of misschien dacht hij dat maar omdat hij het wist. Pierre keek niet meer zo grimmig. Hij bedankte Paul zelfs.

‘Veel winst gemaakt?’

‘Geen frank. Ik heb aan iedereen gezegd dat ze straks moeten betalen.’

‘Waar is Jacques?’

‘Ik weet het niet. Is Pipo zijn zoon?’

Pierre knikte en zuchtte. Paul overwoog om bij Selma en het schoolhoofd te gaan staan, maar hurkte toen bij de jongen onder de tafel.

‘Heb je hem begraven?’ fluisterde hij.

De jongen knikte.

‘Waar?’

De jongen haalde zijn schouders op. Hij rook niet lekker.

Later zou Paul altijd het gevoel hebben dat hij Pipo de dood in had gejaagd. Ze zaten gehurkt onder de tafel, er was lawaai van bestek, stemmen en stappen, en in een plotselinge opwelling had hij zijn hand naar het ventje uitgestoken en had gezegd: ‘Kom. We gaan naar je nieuwe kamer kijken.’ Hij had verwacht dat de jongen zou tegenstribbelen maar hij was gewillig met hem meegekomen. Befehl ist Befehl.

‘Hou mijn hand goed vast.’

Samen waren ze naar boven gegaan, en later zouden enkele gasten ook getuigen dat ze rond tien over een het bleke ventje aan de hand van een grote man op de trap hadden gezien. Paul had hem alleen willen laten zien waar de kamer lag, maar de deur van eenendertig was open en Jacques stond bij het raam. Paul hijgde een beetje van de vele trappen.

‘Kijk, dit bed wordt helemaal van jou. Wat een prachtige sprei met rozen en lelies. En in deze kast komen je spulletjes. Je papa vindt vast wel een andere plaats voor wat er nu ligt.’ Jacques had van de man naar het kind gekeken maar had niets gezegd. ‘En hier kun je je wassen,’ had Paul gezegd, ‘een douche en een wastafel helemaal alleen voor jou. Wil je eens proberen? Ik zal aan je zus vragen of ze schone kleren voor je heeft.’

De jongen stak zijn armen omhoog, Paul trok zijn trui uit, nam het buideltje van zijn hals, en trok toen ook zijn hemdje uit. Omdat hij geen aanstalte maakte om zelf zijn broek los te knopen, deed Paul het voor hem. Hij liet hem in zijn slipje staan, en draaide de kraan open. ‘Je moet even wachten, dan wordt het warm.’ Er zat een korst op Pipo’s linkersleutelbeen. Eerst dacht Paul dat de jongen zich gekwetst had, toen zag hij dat het een laag vuil was. ‘Geef je slipje ook maar.’ Hij zou het weggooien, dacht hij, of verbranden. ‘Als het water warm genoeg is, mag je eronder gaan staan. Ik haal zeep en een handdoek voor je.’ Hij legde de kleren van de jongen op het bed en ging beneden de sleutel van zijn eigen kamer van het bord halen. Het schoolhoofd zat bij het raam met een kop koffie, Selma was een tafel aan het afruimen. Op zijn kamer nam hij een grote handdoek, shampoo en zeep. Hij zou de jongen wassen, in een handdoek wikkelen en dan op zoek gaan naar kleren voor hem. Desnoods moest hij nieuwe gaan kopen. Met twee treden tegelijk ging hij de smalle houten trap naar de derde verdieping op. Plotseling hoorde hij Jacques bulderen. De trap daverde. Hij werd opzij geduwd en zag hoe Jacques de naakte jongen bij zijn oor naar beneden sleurde. Paul volgde hen zo snel hij kon, maar kon hen niet tegenhouden. Een van de gasten sloeg verschrikt haar handen voor het gat van haar mond toen de vader en de zoon voorbijdenderden. Tot Pauls ontzetting trok Jacques de jongen naar de kelderdeur en duwde hem de donkere trap af. ‘Daar, en daar alleen is jouw plaats!’ Hij sloeg de kelderdeur dicht en keerde zich naar Paul. ‘Die jongen is een dief. Een vulgaire dief. Tien jaar oud en volkomen bedorven. In dat buideltje dat jij van rond zijn hals hebt gehaald, zat de ring die donderdag uit de kamer van Nederlandse gasten is gestolen. Een zilveren ring met een zwarte steen. Ik kan het nog niet bewijzen maar ik ben bijna zeker dat hij ook het geld uit kamer zeventien heeft gestolen. Ik wil geen dieven in mijn huis. Zijn zus valselijk laten beschuldigen! Hij kan in de kelder wonen. Ik wil zijn moeder niet beledigen door zo’n nietsnut in haar kamer te laten slapen.’ Hij keek door de glazen deur. ‘En zeg aan die wijsneus van een schoolhoofd dat hij Pipo mag hebben. Als hij hem naar school kan doen gaan, des te beter. En als hij erin slaagt om hem het verschil tussen goed en kwaad bij te brengen, mag hij tot het einde van zijn dagen gratis in Le Bateau komen eten!’

Door de achterdeur liep hij het hotel uit. Paul hoorde de jeep starten. Met knikkende knieën stond hij in de gang met in zijn ene hand het stuk zeep, in de andere de fles shampoo, en de handdoek over zijn arm. Hij klopte op de glazen deur. Wenkte Selma.

‘Heb jij kleren voor Pipo?’

‘Nu?’

‘Ja.’

‘Wat is er, Paul?’

Tranen sprongen in zijn ogen. Zijn tanden klapperden. Hij was vreselijk bang. Wilde huilen. Hij greep Selma bij de arm.

‘Wil je alsjeblieft samen met mij gaan kijken in de kelder? Jacques heeft Pipo zonder kleren in de kelder geduwd. Ik wilde hem een douche geven. Jacques zegt dat hij heeft gestolen…’

Selma haalde de zaklantaarn en liep naar de kelderdeur. Paul volgde haar met nog altijd de zeep en de shampoo en de handdoek in zijn handen.

‘Een dokter,’ riep ze. ‘Paul, alsjeblieft, een dokter!’