HOOFDSTUK 3

De groeiende dreiging

Ze wisten een redelijk hotelletje in Clidoe te vinden en gingen de volgende ochtend terug, waar ze ontdekten dat de inspecteur eindelijk was aangekomen en het commando had overgenomen.

Gedurende de nacht hadden ze weinig anders kunnen doen dan wachtposten neerzetten en de nieuwsgierigen op een afstand houden, maar toen het dag werd, was er een periode van activiteit begonnen. Met het gooien van stenen had men ongeveer een indruk gekregen van de grootte van de gevarenzone en het was duidelijk geworden, dat die zich nu in een ovaal rond het hele ruimteschip uitstrekte. De werkelijke rand ervan was echter op geen enkele manier vast te stellen, omdat hier en daar onzichtbare uitsteeksels een meter of twee voor de hoofdmassa uitstaken.

Door het plaatsen van rijen stokken op regelmatige afstand van elkaar had men de gemiddelde snelheid van de uitbreiding van het gevarengebied kunnen vaststellen en die lag op ongeveer een meter per uur.

De brigadier, die ook weer present was, kwam hen begroeten en drukte zijn twijfels uit over de waarde van deze berekening.

‘Het kan namelijk heel goed zijn,’ merkte hij op, ‘dat het helemaal niets met een nadering te maken heeft, zoals zij denken, maar dat het de normale groei betekent.’

‘Wat God verhoede!’ riep David heftig.

‘Hebben ze nog wetenschapsmensen ingeschakeld?’ vroeg Dirk.

‘Geen een. Ze nemen aan dat ze dit varkentje zelf wel kunnen wassen zonder hen. Het zou trouwens extra onkosten betekend hebben als ze die ook nog hadden ingeschakeld.’

‘Het zou jullie waarschijnlijk onkosten aan het eind hebben bespaard,’ bromde Dirk.

Zij keken over de open plek.

Buiten het toegenomen aantal gaten in haar flanken, zag de Hurakan er nog net zo uit als zij haar de vorige dag voor het eerst hadden gezien. Zij baadde in het zonlicht, dat vonken deed spatten van haar gepolijste beplating. Ogenschijnlijk was er niets aan de hand in de ruimte tussen haar en hen. Er leek niets te zijn, dat hen ervan weerhield er recht naartoe te lopen en naar binnen te stappen. Als je lang keek kon je je misschien indenken, dat er een hele lichte nevel overheen ging, iets sterker dan dat wat door warmte wordt veroorzaakt, maar genoeg om de omtrekken van het ruimteschip iets onscherp te maken. Maar desalniettemin was David er zich terdege van bewust dat als hij er zomaar heen liep hij zonder meer regelrecht in een valstrik zou lopen.

Nu hij zijn verantwoordelijkheden aan de inspecteur had overgedragen, was het humeur van de brigadier weer normaal. De inspecteur had het commando met enthousiasme overgenomen en was nu de man, die in de penarie zat. Dat was duidelijk te merken, want hij begroette Dirk en David terneergeslagen en stelde enkele vragen op een toon, waaruit bleek dat hij van de antwoorden weinig verwachtte.

Enkele minuten later kwam er een man in militair uniform naar het beschermende kordon drentelen en stelde zich voor.

Het bleek, dat hij kapitein Forbes was en kennelijk erg in zijn schik met zichzelf. Hij keek op een verveelde manier naar de Hurakan en zijn manier van doen was een mengeling van geamuseerdheid en hooghartigheid. Hij sprak van de commandant, die hem gestuurd had, maar deelde de reden ervan niet mee.

‘Wat er van zij, inspecteur,’ zei hij, ‘u bent erin geslaagd onze mensen in beweging te zetten. Ze hebben me hierheen gestuurd met versterkingen. Ik heb een stel manschappen en een machinegeweer meegebracht. Wat is er allemaal aan de hand eigenlijk?’

De brigadier legde het allemaal uit en de inspecteur, die het tevoren al eens had gehoord, luisterde met groeiende bezorgdheid naar het relaas van zijn ondergeschikte. Aan het einde van diens rapport gaf David een verslag van Toby’s einde.

De inspecteur knikte en keek nadenkend naar het ruimteschip.

‘Omdat we over niet meer aanwijzingen beschikken, moeten we concluderen dat het neerstorten van het schip de gehele bemanning heeft gedood en een vreemd iets heeft bevrijd, dat zij mee naar huis hadden genomen. Tenminste, dat blijken onze jonge vrienden hier te denken. Een andere mogelijkheid is, dat het ding tijdens de reis al is losgebroken, hen heeft aangevallen en waarschijnlijk de enige mannen heeft gedood, die het schip konden landen. Maar er is geen enkel bewijs wat er werkelijk is gebeurd.’

‘Maar dit klinkt absurd!’ zei kapitein Forbes met een scepticisme, dat geboren werd uit een tekort aan fantasie. David zei, dat hij totaal geen kennis van dit soort dingen had, maar hij dacht dat het een soort dier was. Of misschien ook wel een plant, maar dat laatste achtte hij onwaarschijnlijk.

Kapitein Forbes glimlachte neerbuigend en stak een sigaret aan. Toen begon hij in de richting van het ruimteschip te lopen.

Dirk greep hem bij de arm.

‘Haal geen dwaze dingen uit, kapitein! Ik neem het u niet kwalijk dat u ons niet gelooft, maar kijk hier dan eens naar!’

Hij pakte de tak op, die de brigadier de vorige dag had weggegooid en liet de tandafdrukken zien.

De kapitein onderzocht ze zorgvuldig en leek alle trek voor een wandeling naar het wrak verloren te hebben. De inspecteur wendde zich tot David.

‘U weet zeker ook niet een manier te bedenken om dit ding te pakken te krijgen, wel?’

David schudde ontkennend zijn hoofd.

‘Ik heb over een manier zitten denken,’ mengde Dirk zich in het gesprek. ‘Het kan misschien of misschien niet belangrijk zijn.’

‘En dat is?’

‘We moeten voorkomen, als dat mogelijk is tenminste, dat het de bomen bereikt. U heeft ongetwijfeld al opgemerkt, dat het al het hout heeft opgegeten, dat het te pakken kon krijgen. Dat kan natuurlijk ook wel een doeltreffende manier zijn om eventuele obstakels uit de weg te ruimen, maar dat betwijfel ik toch. Met het metaal heeft het namelijk anders gehandeld. Het zou me niet verbazen als het zich met hout voedde.’

De inspecteur mat op het oog de afstand tussen het wrak en het bos, waarvan reeds een kwart door het iets in beslag was genomen.

‘Luister eens, inspecteur,’ zei kapitein Forbes ongeduldig, ‘ik weet dat u hier de leiding heeft, maar wat zou u ervan zeggen als ik mijn machinegeweer eens op dat ding uitprobeerde? Het zal het aan stukken rijten.’

De ander aarzelde en stemde toen toe. Hij stelde weinig vertrouwen in de kracht van een machinegeweer tegen het schepsel (als het dat tenminste was), doch baatte het niet, schaden kon het ook niet, vond hij. Toen de kapitein wegliep, schoot hem iets te binnen en hij krabbelde enkele woorden op een stuk papier, dat hij aan een agent gaf met de instructie, dat er haast bij was.

Er kwam een groep verbaasd kijkende soldaten met een machinegeweer aan en ze werden op enkele meters van de gevarenlijn gestationeerd. Toen hun werd gezegd het machinegeweer op die plek op te stellen, keken ze eerst geïrriteerd en daarna geamuseerd, waarna ze het wapen neerzetten met het air van mannen, die vinden, dat je halve garen maar hun zin moet geven.

‘Dat is dan een beetje doelschieten in de praktijk,’ mopperde er een. ‘Alleen is er nergens een doel.’

De schutter ging achter het machinegeweer liggen. ‘Waar moet ik op richten, kapitein?’

‘Gewoon recht voor je uit.’

De man haalde onverschillig zijn schouders op en gaf een salvo. De groep uitte als één man een kreet. Alle kogels bleken zich op een geheimzinnige wijze verspreid te hebben en hingen als een verzameling lood in de lucht.

‘Ik kan niet zeggen, dat dit me erg bevalt,’ bromde een van de manschappen nerveus. ‘Wat is er aan de hand, verdomme?’

Het machinegeweer braakte een nieuwe salvo uit met hetzelfde resultaat.

David keek tersluiks naar de kapitein, die zeer zelfvoldaan stond te kijken.

De schutter keek verbaasd omhoog.

‘Nog meer, kap’tein?’ vroeg hij.

‘Kijk uit!’ schreeuwde David.

De stukjes lood kwam omhoog en flitsten naar voren. De manschappen, die nu werkelijk geschrokken waren, sprongen achteruit. Een man struikelde over de driepoot van het machinegeweer en viel.

Toen klonk een scheurend geluid, gevolgd door een kreet van doodsangst, en de laars van de man met de voet er nog in zweefde langzaam weg. Zijn kameraden draaiden zich om en sleepten hem terug.

Het gezicht van kapitein Forbes kreeg een merkwaardige tint toen hij dwaas naar de verminkte voet staarde. Voor het eerst scheen het tot hem door te dringen, dat deze zaak achteraf toch geen geintje was.

‘Nou, uw machinegeweer heeft ook niet veel klaargemaakt,’ merkte de inspecteur onvriendelijk op. ‘Als ze het spul brengen, dat ik nu laat halen, zullen we eens een ander trucje proberen.’

Ze moesten een half uur wachten voor er een groepje mannen verscheen, dat een omvangrijk pak droeg, wat bij nadere beschouwing een baal ruwe katoen bleek te zijn. Achter hen volgden nog twee mannen, die blikken benzine torsten.

‘Doordrenk dat spul ermee,’ beval de inspecteur. ‘Gooi de benzine er maar helemaal overheen en breng dan een paar lange stokken.’

De baal katoen brandde laaiend.

Er kwamen vier mannen naar voren, die de brandende katoen met behulp van stokken naar voren kantelden, terwijl de anderen gespannen op de resultaten stonden te wachten.

‘Als het een succes wordt, laat ik vlammenwerpers aanrukken,’ zei de inspecteur.

De baal kwam plotseling tot stilstand alsof het tegen een onzichtbare barrière terecht was gekomen. Hij bleef liggen en brandde rokerig.

‘Drukken! Drukken!’

Het obstakel was blijkbaar teruggetrokken, want de baal maakte nog een hele slag om voor hij opnieuw tot stilstand kwam.

De brigadier zag het met een voor hem ongewone opwinding allemaal gebeuren.

‘Dat is een beetje heet voor het ding!’ juichte hij. ‘Nu gaan we natuurlijk verder!’

Maar hij was te optimistisch.

Vlak voor de stokken naar voren kwamen om een nieuwe duw te geven, klonk er een slag, die de grond deed trillen. De vlammen doofden ineens en er bleef niets anders over dan de smerige, beroete baal.

De manschappen met de stokken trokken zich overhaast terug.

‘Verdomd! Het is er bovenop gesprongen!’ snoof de brigadier verontwaardigd.

De inspecteur schoof zijn pet naar achter en krabde op zijn hoofd. Toen hij naar de Hurakan keek deed hij dat met een uitdrukking van pure wanhoop op zijn gezicht. Kapitein Forbes bleek niet minder uit het veld geslagen, maar na enkele minuten denken, glimlachte hij alweer. Hij ging vlakbij de inspecteur staan en deed op gedempte toon een voorstel.

De ander keek hem weifelend aan.

‘Maar daar moet ik toestemming voor hebben,’ zei hij aarzelend. ‘Per slot van rekening is dat ruimteschip van iemand.’

‘Ze zullen het niet erg vinden als ze begrijpen wat voor gevaar er dreigt,’ zei kapitein Forbes. ‘Het is beter het schip te vernietigen dan dat dat ding blijft groeien.’

‘Hoelang denkt u ervoor nodig te hebben?’

Kapitein Forbes dacht na.

‘Tot morgenochtend.’

De inspecteur knikte, want het leek hem een uitstekend plan. Desondanks keek hij onzeker naar de rij meetstokken. De gevarenzone zou de volgende ochtend dichtbij de bomen zijn.

De kapitein zag zijn blik en begreep wat er in hem omging.

‘Ik weet dat u liever dat ding direct zou aanpakken, maar wat kunnen we doen?’

Dirk, die de laatste twee aanvallen op het schepsel zonder commentaar had aangezien, liep op hen toe. De pogingen van de inspecteur om het gevaar te bevechten, kwamen hem kinderlijk voor en in ieder geval bijzonder onwetenschappelijk. Het deed hem denken aan een paar jongens, die hij eens een slapende leeuw met stokken had zien plagen. Maar er was wel een verschil, want die jongens konden rekenen op de bescherming van stevige tralies. Waarschijnlijk had kapitein Forbes weer iets uitgedacht, dat je de haren te berge deed rijzen.

‘Waarom roepen we er niet een stel biologen bij?’ stelde hij voor.

De kapitein reageerde niet vriendelijk op die opmerking. Hij zag namelijk niet in hoe een aardse bioloog een autoriteit kon zijn over levensvormen, die van Venus geïmporteerd waren, als het tenminste daar vandaan was gekomen. Bovendien riep je er geen bioloog bij als je van plan was een wild dier, zelfs een Aards dier, te vernietigen.

Daar was Dirk kort over.

‘Dat is juist wat u moet doen. Per slot van rekening waren het biologen, die de pest in Panama bestreden en op verschillende andere ongezonde plaatsen met succes hebben gewerkt. Het enige wat u weet is rondhuppelen met een vat vol explosieven. Stel nou eens, dat dat schepsel brandbaar was geweest. Dat had gemakkelijk gekund. In dat geval zou u een brand gesticht hebben van heb ik me jou daar.’

‘Bent u soms zelf bioloog?’ vroeg de kapitein koel.

‘Nee.’

‘Dan verzoek ik u zich niet met de zaak te bemoeien. Voorts wil ik u eraan herinneren, dat u hier geen enkele functie heeft.’

De inspecteur, die minder zeker van zichzelf was, wilde ingrijpen, maar hij bedacht zich. Hij had niet veel vertrouwen in de kapitein, maar hij kon in dit geval wel met hem meevoelen.

Dirks gezicht werd rood van woede.

‘Terwijl u hier spelletjes loopt te spelen, groeit dat ding maar. Het loopt totaal uit de hand. God mag weten wat er gaat gebeuren. En de verantwoording ligt bij u!’

‘Als dat zo is, zou ik het prettig vinden verschoont te blijven van uw commentaar. Aangezien u blijkbaar geen enkel constructieve bijdrage kunt leveren, verzoek ik u weg te gaan hier.’

Dirk dacht er nog even over hem van repliek te dienen, maar hij draaide zich op zijn hakken om en liep boos weg tussen de bomen.

‘Verdomde bemoeial,’ mompelde de kapitein, terwijl hij hem nakeek. Hij keek weer naar de inspecteur en voegde eraan toe: ‘Als we morgenochtend gereed willen zijn, moet ik wel onmiddellijk aan de slag.’