HOOFDSTUK 2

Prooi van het onzichtbare

Een razende rit van vijf mijl bracht hen in het dorpje Chlidoe. In het politiebureau legden zij een verwarde verklaring af tegenover een onverstoorbare, weinig meevoelende brigadier in wiens blik een groeiend wantrouwen te zien werd.

Een opgewonden entree, gekoppeld aan een verward, onsamenhangend verhaal kon naar zijn ervaring meestal te wijten zijn aan overmatig alcoholgebruik. Als gevolg daarvan hield hij zijn beminnelijke, hoewel niet erg briljante ego verborgen achter een strenge en ongelovige blik.

‘Kom, wie bent u eigenlijk en wat doet u hier?’ wilde hij weten.

David gaf hem hun namen op en legde het nog eens uit. De brigadier luisterde ditmaal aandachtiger naar wat hij vertelde en keek hen beiden ondertussen scherp aan. Hij moest toegeven dat zij weliswaar overstuur waren, doch verder geen tekenen van dronkenschap vertoonden. Bovendien wees de klok nauwelijks elf uur in de ochtend aan.

‘Goed,’ zei hij en keerde naar zijn bureau terug, waar hij plaatsnam en een pen oppakte, ‘ik stel voor, dat u het me allemaal nog een keer vertelt, maar langzaam ditmaal.’

Zijn alcoholtheorie was nu blijkbaar van de baan, want zijn stem klonk iets vriendelijker.

David vermande zich en met een enkele aanvulling van Dirk, vertelde hij het verhaal nog eens, maar nu in de juiste volgorde en met alle details.

De brigadier luisterde met een air van afwerende reserve, doch viel hem niet in de rede. Af en toe leek het alsof ongeloof de boventoon zou gaan voeren.

‘Enkele uren geleden,’ zei hij toen David zijn relaas had beëindigd, ‘heb ik een rapport gekregen over een vliegtuig dat met een uitzonderlijk hoge snelheid zeer laag overkwam. Hoe noemde u het ook alweer?’

‘De Hurakan,’ antwoordde David, de naam spellend. ‘U weet wel, het ruimteschip, dat naar Venus is gestuurd.’ De brigadier bromde iets.

‘Enne… hoe zag die… eh… aanvaller eruit?’

‘Dat vertellen we u nou juist! Het was niet iets. Het was geen ding. Je kon het niet zien.’

‘Was het soms te donker daarbinnen?’

‘Nee, ik zeg u nogmaals: het was onzichtbaar!’

‘Onzichtbaar, hè? En toch doodde het een mens?’

Zijn stem klonk een tikkeltje vermoeid.

‘Waar bent u op uit?’ wilde hij weten. ‘Een geintje soms?’

Zijn stem klonk weer uiterst onvriendelijk. Hij keek hen beiden scherp aan. Hij twijfelde er niet meer aan dat die twee mannen een zware schok hadden verkregen, maar hun beweringen leken verdacht veel op spookverhalen en dat soort nonsens… Hij trok nadenkend aan zijn oorlelletje en fronste zijn wenkbrauwen. De zaak moest opgehelderd worden.

‘Rankin!’ riep hij naar de dienstdoende agent. ‘Heb jij dit verhaal gehoord? Ga dan met deze beide heren mee om eens te kijken.’

‘Zeker, brigges,’ salueerde de agent en liep naar de beide mannen toe.

‘Ik zal u de weg wel wijzen,’ stelde David voor.

‘Nee, dat kan ik niet toestaan,’ zei de brigadier beslist. Hier zat iets vreemds achter. In ieder geval was er een man dood en hij nam geen enkel risico.

‘Ik zal u moeten verzoeken hier te blijven tot agent Rankin rapport heeft opgemaakt.’

‘Maar u begrijpt het niet! Dat ding of wat het dan ook is, is gevaarlijk, verdomd gevaarlijk! Wij kunnen u…’

‘Nee, als het een ernstige zaak is, moet ik u in arrest houden… En als het een geintje is, zult u ervoor betalen.’

De twee mannen keken elkaar hulpeloos aan.

Dirk haalde zijn schouders op.

‘Goed,’ zei David, en ging op een harde bank zitten. Hij keek somber naar een ingelijste politieverordening. ‘Maar geef mij niet de schuld als er iets gebeurt. Ik heb u gewaarschuwd.’

Agent Rankin liep onaangedaan het politiebureau uit en zij hoorden hem zijn motor starten.

De brigadier begon uitvoerige aantekeningen te maken met een een schrapende pen.

Drie uur later, toen het bijna twee uur was, begon de brigadier bezorgd rond te kijken. Er was toch tijd genoeg geweest voor een ritje van tien mijl heen en weer plus een nauwgezet onderzoek.

Hij begon nattigheid te voelen en die stemming sloeg langzamerhand om naar angst. Hij onderwierp de beide mannen aan een nieuwe reeks vragen en de antwoorden deden weinig om hem gerust te stellen.

Noch David, noch Dirk koesterden enige twijfel omtrent de reden van het wegblijven van agent Rankin en dat zeiden ze in even zoveel woorden. De gedachte, dat die man rustig en argeloos regelrecht naar zijn dood was gelopen, maakte hen misselijk.

‘We geven hem nog een half uur en als hij dan nog niet terug is, gaan wij er maar eens heen om te kijken,’ zei de brigadier onzeker.

Het was na drieën toen zij, versterkt met nog twee agenten, aankwamen op de plek waar zij de auto moesten achterlaten.

David leidde de zwijgende groep mannen tussen de bomen door. De twee reserve-agenten liepen met een verbijsterende stompzinnigheid met grote schreden voort, terwijl de brigadier zich duidelijk onbehaaglijk voelde en toonde, dat zijn ongeloof reeds wankelde. Toen zij het neergestorte ruimteschip in zicht kregen, floot hij tussen zijn tanden door.

‘Lieve hemel! Wat een ding! En wat een klap moet dat gemaakt hebben!’ mompelde hij.

Zijn houding tegenover de anderen onderging een subtiele verandering toen hij vroeg waarlangs die het ruimteschip binnengedrongen waren.

David wees naar het gat bij de boeg.

‘Daardoorheen,’ zei hij. ‘En vandaar uit zijn we naar de achterkant gelopen. Het magazijn moet zich ongeveer midscheeps bevinden.’

Hij voelde zich weer een beetje misselijk worden bij de gedachte aan dat vertrek.

De brigadier knikte.

‘U wijst ons de weg en laat ons precies zien wat en waar het gebeurde,’ stelde hij voor.

Maar David, zowel als Dirk schudden nadrukkelijk hun hoofd.

‘Ik val liever dood dan dat ik dat doe,’ zei de eerste. ‘Ik heb u verteld hoe gevaarlijk het is en nou gaat u me voorstellen, dat ik voorop moet lopen. Aan mijn nooit niet!’

De brigadier snoof verachtelijk en beduidde zijn mannen verder te gaan. Ze waren halverwege de open plek toen het geluid van splinterend, buigend metaal klonk. De twee vrienden keken elkaar aan en aarzelden.

‘Wat was dat?’ vroeg de brigadier scherp. ‘Is er soms iemand aan het plunderen? Nou, die betrappen we op heterdaad!’

Op enkele meters van het wrak bleef hij staan en gaf op gedempte toon enkele instructies. Na de eerste zin werd hij onderbroken door nog meer gekraak en gesplinter van metalen platen.

Ze keken allemaal als één man naar de staart en ongelovig zagen zij dat die kant van het schip begon op te bollen. Een van de massieve stalen platen boog zich langzaam naar buiten. Gefascineerd en sprakeloos zagen zij het harde materiaal steeds verder buigen.

De brigadier slaakte een zachte kreet, want hij kende de kracht van dat metaal heel goed.

De klinknagels braken af met het geluid van een ratelend machinegeweer en de plaat viel met een kletterende slag omlaag.

De vijf mannen bleven nerveus staan kijken, maar er kwam niets uit het gat tevoorschijn. Wat die onnoemelijke kracht op het staal had uitgeoefend, bleef onzichtbaar.

Met enige moeite vermande de brigadier zich.

‘We beginnen hier,’ zei hij, ‘blijf dicht bij de romp als we naar voren gaan, want we zullen ze eens even verrassen.’

David en Dirk bleven achter en deden hun best hem tegen te houden, maar hij dramde door. Zijn manier van doen maskeerde zijn duistere voorgevoelens.

De groep sloop onder langs de overhangende zijde van het ruimteschip. Ongeveer twee meter van het pas geslagen gat werden hun angsten gerechtvaardigd. De voorste agent slaakte een gil en sprong achteruit.

‘Wat is…,’ begon de brigadier, maar zijn woorden stokten in zijn keel en zijn ogen sperden zich verbijsterd wijd open.

De verrassing had zelfs de pijn van de aangevallen man doen wegebben. Hij stond daar met het bloed stromend uit zijn verminkte pols en staarde niet-begrijpend naar zijn verloren hand, die langzaam door de lucht zweefde. David graaide een zakdoek uit zijn zak en sprong naar voren om snel een verband te leggen.

De brigadier kwam de eerste schok te boven, aarzelde en eek op het punt verder te gaan.

‘Wees geen dwaas!’ zei Dirk, zijn arm beetpakkend. ‘Het zal u ook te grazen nemen!’

De brigadier deinsde achteruit, zijn blik nog steeds gevestigd op de bewegende hand. Zonder enig hoorbaar commentaar liet hij die de donkere opening in het ruimteschip binnendrijven. Toen hij zich tenslotte naar de anderen omdraaide, was zijn gezicht zo bleek als een doek.

‘Ik moet mijn verontschuldigingen aanbieden, mijne heren,’ zei hij. ‘Ik realiseerde me niet wat u gezien had. En als ik er dan aan denk, dat ik die arme Rankin erheen gestuurd heb…’

Tet geluid van scheurend metaal onderbrak hem. De platen aan de andere kant van het oorspronkelijke gat bogen en bobbelden dreigend. De groep ging haastig op de terugtocht en de nu bewusteloze gewonde man werd door hen meegedragen. Op veilige afstand zagen zij zwijgend, dat het harde staal langzaam maar zeker van de klinknagels werd gescheurd tot er in de flanken van de Hurakan een gat ontstond, dat zeker viermaal groter was dan het eerste.

David liep in een cirkel om het wrak heen en probeerde een glimp van het interieur op te vangen. Hij wist dat hij waarschijnlijk naar de plek keek waar Toby aan zijn einde was gekomen, maar de wanden van het magazijn waren nu nog slechts een verwarde hoop metaal op de grond. Van de brede houten planken en kasten, die langs de wanden hadden gestaan, was niets meer te bekennen. Hij vroeg zich vaagjes af of die misschien samen met het metaal vernietigd waren.

De brigadier kwam naar hem toe en hij bleek alle hooghartigheid van zich afgeworpen te hebben. Het was duidelijk, dat hij zich totaal aan het eind van zijn latijn voelde.

‘Ik zal hulp moeten halen. Wilt u een boodschap overbrengen naar het politiebureau? En dan hebben we Dawkins ook nog…’ Hij knikte in de richting van de gewonde agent. ‘Hij moet zo spoedig mogelijk behandeld worden. Als u en uw vriend hem mee willen nemen in de auto, terwijl ik hier de wacht houd…?’

David stemde toe. Hij wachtte, terwijl de brigadier een berichtje op een blocnotevelletje krabbelde en bracht toen samen met Dirk de bewusteloze man tussen hen in naar de auto.

Om vijf uur, nadat zij de ongelukkige Dawkins naar het ziekenhuis hadden gebracht, het briefje op het politiebureau hadden afgegeven en zichzelf weer enigszins op verhaal hadden gebracht met een goede maaltijd, keerden zij terug en ontdekten dat de politiemacht bij de Hurakan aanmerkelijk versterkt was.

De brigadier begroette hen met onmiskenbare somberheid. Hij wees dat het gat nog groter was geworden en dat op andere punten van het schip ook al metalen platen waren verwijderd.

‘Ik mag barsten als ik weet wat ik doen moet,’ gaf hij toe. ‘De inspecteur had er inmiddels allang moeten zijn. Maar die kan goddank elk moment komen. En kijk dit eens.’

Hij pakte een ongeveer zes centimeter dikke tak op en hield die voor zich uit, terwijl hij voorzichtig op het gapende gat in de romp afliep. Plotseling werd er een stuk van zeker vijftien centimeter met een krakend geluid afgescheurd. Hij deinsde snel achteruit en kwam terug, wijzend op de diepe groeven in het hout.

‘Dat zijn ongetwijfeld tanden,’ zei hij.

David knikte. Zij herinnerden hem op een onplezierige manier aan Toby’s schouder. Hij keek snel terug naar het ruimteschip en merkte op, dat er een aantal nieuwe bressen in haar flanken waren gescheurd.

‘En dat is nog niet alles!’

De brigadier wees naar een klein bosje kreupelhout, dat op ongeveer vijf meter van het ruimteschip groeide. ‘Kijk daar eens heen,’ zei hij.

Het bosje kraakte en boog zich voorover als onder een onzichtbare druk. Terwijl zij keken werd het losgerukt en tot een massa samengedrukt. Toen verhief het zich iets boven de grond en begon achter het stuk tak aan langzaam naar het schip te drijven.

‘Het is groot en het komt naar voren,’ voegde de politieman eraan toe.

Hij pakte een steen op en gooide die hoog door de lucht erheen. De gebogen lijn van zijn vlucht werd vlak bij de romp onwezenlijk onderbroken. Het bleef even in de lucht hangen voor het een meter omlaag en opzij rolde. Daar bleef hij liggen, blijkbaar zonder enige steun in de lucht hangend. Wel ging hij zachtjes op en neer.

Alle mannen, die stonden toe te kijken, voelden een huivering door zich heengaan, welke werd veroorzaakt door het onbegrijpelijke, het onvatbare wat er voor hun ogen plaatshad.

Een kreet van de andere kant van het ruimteschip zette hen in actie. Zij holden om de staart heen en kwamen bijna in botsing met een groep verrassend hard hollende mannen en vrouwen.

‘Wat is hier aan de hand?’ wilde de brigadier weten. Een van de mannen wees achter hem, schreeuwde iets onverstaanbaars en rende verder.

‘Die verdomde nieuwsgierige idioten altijd,’ mopperde brigadier. ‘Maar bang als ik weet niet wat! Moet je ze zien hollen!’

Maar toen zij de achterkant van het ruimteschip in zicht kregen, bleven ze stokstijf staan. De reden van de paniek der hollende mensen werd duidelijk. Een van de nieuwsgierigen zou nooit meer zijn neus in andermans zaken steken, want zijn uit elkaar gerukte lichaam dreef langzaam door de lucht naar het ruimteschip.

David keek Dirk eens aan en wendde zich toen tot de brigadier. Hij voelde zich doodmisselijk na alles wat hij die dag had gezien en hij vroeg of ze nu weg mochten gaan.

De brigadier knikte.

‘Ja, het heeft weinig zin u hier nog langer te houden, maar ik zou graag willen dat u morgen weer ter beschikking bent, want de inspecteur zal wel met u willen praten.’

Hij haalde een grote zakdoek uit zijn zak en veegde zijn gezicht af.

‘Dat wil zeggen…,’ voegde hij er peinzend aan toe, ‘als de inspecteur tenminste komt opdagen.’