HOOFDSTUK 4

De verlaten stad

De witte muren van Ailiko rezen loodrecht op uit het woestijnzand. Ze vormden één aaneengesloten lijn, nergens waren hier en daar verspreid liggende lagere gebouwen te zien. Ze waren als een rots, wiens façade door duizenden ramen was geperforeerd, een onbeschaamd vrijmoedig product van een beschaving, die de kale, onherbergzame vlakten rondom leek te negeren.

De machines, die de Towaritch door de woestijn hadden gesleept, bleven op een halve mijl van de muren staan en lieten haar liggen aan het eind van een grote voor, die zij door het zand hadden geploegd.

De mannen binnen klommen van hun britsen, dankbaar dat de hotsende en botsende reis voorbij was. Ieder van hen zocht zijn zuurstofmasker en een klein bundeltje persoonlijke bezittingen bijeen en zorgde ervoor zich te bewapenen met een geweer en een behoorlijke voorraad munitie. Vinski droeg bovendien nog enkele camera’s voor het geval er gefotografeerd en gefilmd kon worden, terwijl dokter Platavinow de televisiedoos bij zich had, waarmee hij met Soantin in Hanno in verbinding kon blijven.

Toen de vier de luchtsluis uitstapten, verloor de wachtende machine geen tijd en bracht hen naar een onderbreking tussen de muren, voor hen uitscharrelend op haar zes poten. De mannen volgden met de stuntelige, grote, hoge passen, die een gevolg waren van de lage zwaartekracht op Mars.

‘Ik wou,’ zei Gordonow min of meer tegen zichzelf, terwijl hij naar de machine voor hem keek, ‘dat ik wist wat dat voor een ding is. Het is van metaal gemaakt en daarom zou het een machine moeten zijn. Maar is het wel een machine? Is het soms mogelijk, dat er een soort wezen in zit, die het laat werken?’

‘Zo lijkt het mij toch niet,’ zei Vinski. ‘Ik heb me wel eens af gevraagd of het mogelijk iets heel vreemds is voor ons, laten we zeggen: deels dier en deels machine.’ De boordwerktuigkundige dacht daar over na.

‘Ik zie niet in hoe dat zou kunnen,’ zei hij tenslotte.

‘Ik ook niet. Maar is dat een doorslaggevende reden om te zeggen dat het dus niet zo is?’

Zij liepen zwijgend voort.

De toegang tot de stad lag als een ravijn tussen twee kunstmatige steenmassa’s. Tot op enkele meters voor de ingang was de weg grintachtig, maar ging toen over in een glad, hard beton. De zwakke Marswinden hadden het zand van de woestijn niet zover kunnen blazen.

Het werd al spoedig duidelijk, dat het blok gebouwen rechts hun bestemming was. Zij sloegen een hoek om en de machine beduidde hen door een grote poort te gaan, die binnen de stad uitkeek over een groot, geplaveid plein. Toen het laatste lid van de bemanning de poort door was, volgde de machine. Het drukte op een knop in de muur en de grote deur sloot zich geluidloos achter hen.

Na een minuut ging een volgende, even grote deur er tegenover open.

De machine begon plotseling te babbelen.

Platavinow stak zijn vrije hand op en nam zijn zuurstofmasker af.

‘In orde allemaal,’ zei hij. ‘Hier is genoeg lucht!’

Ze kwamen uit de grote luchtsluis terecht in iets, dat zij aanvankelijk verbaasd voor de open lucht versleten. De grootte van het plein en de omringende gebouwen gaf hun die indruk, tot een van hen opkeek en zag dat er zich een honderd meter boven hen een glazen dak welfde.

Ze bleven even staan kijken naar de hoge gebouwen en de galerijen, die onderling door trappen en liften verbonden waren. Op de grond was gewone, ongeplaveide aarde. Het zag er in zijn geheel minder uit als een door gebouwen omringd erf dan wel als een stadsdeel dat met een dak bedekt was.

Platavinow stelde de machine een vraag en vertaalde het antwoord voor de anderen.

‘Zij zegt, dat toen de stad nog in gebruik was, dit de tuin was. Alle gebouwen hadden in het midden een tuin.’

‘Maar als je dit zo ziet,’ zei Vinski, ‘lijkt het of ze er gisteren pas weggegaan zijn. En toch was het zo’n duizend jaar geleden! Er is niets van te zien! Het moeten wel geweldige architecten geweest zijn. Het ziet ernaar uit, dat tijd hier niet veel te betekenen heeft.’

‘Je kunt zeggen, dat dat letterlijk waar is,’ antwoordde de dokter. ‘Tijd zonder verandering betekent niets en er is hier niet veel veranderd. Er groeit hier nu niets meer en voor zover we weten is het verweringsproces uiterst langzaam. Af en toe wat wind, maar heel zelden. Als je erover nadenkt, is het waarschijnlijk zo’n duizend jaar geleden dat het op Mars zelfs maar geregend heeft.’

‘Ja, dat zal wel zo zijn. Daar had ik niet aan gedacht.’ Zhatkin keek met zijn melancholieke, dromerige blik naar het tafereel voor en rondom hem.

‘Ik houd hier niet van,’ zei hij. ‘Deze plek is te vol met geesten. Zij woonden eens hier. Zij liepen over die lange galerijen en leunden over het hek om naar hun kinderen te kijken, die beneden in de tuin speelden. En ze moeten geweten hebben wat het einde zou zijn. Ze moeten geweten hebben wat hun kinderen en misschien ook hen te wachten stond. Ze moeten erg ongelukkige mensen geweest zijn, geloof ik. Duizend jaar is niets, maar iets van hen waart hier nog rond.’

Vinski bromde.

‘Als jij het zo ziet, kun je dat maar beter voor je houden. We zullen hier moeten leven voorlopig.’

Maar desondanks was het niet alleen Zhatkin, die de aanwezigheid van een triest en ontmoedigend verleden voelde, dat zich aan de gebouwen leek vast te klampen. Met de lift werden ze door de machine naar de bovenste galerij gebracht en vandaar door een lange gang. Tegen de tijd dat zij een grote, paars gemeubileerde kamer bereikten, hadden ze alle gevoel voor richting verloren. Vinski liep direct naar het raam, dat het grootste deel van een der wanden in beslag nam. Het keek uit over een monotoon landschap van kale zandheuvels naar een verre, rechte horizon.

Links kon men nog juist een glimp opvangen van de roestig-uitziende bossages die, voor zover zij wisten, de enige vegetatie van Mars vormden. Daarachter glinsterde vaag het water. Zij veronderstelden, dat het een gedeelte van het kanaal was, dat in vroeger dagen de levensbron van Ailiko was geweest. Rechts zagen ze een stuk van de voor, die de Towaritch door het zand had geploegd, maar het ruimteschip zelf zagen zij niet.

Hij draaide zich om en overzag het vertrek, waarin zij zich bevonden, terwijl de metalige stem van de machine tegen een aandachtig luisterende Platavinow sprak. Er stonden enkele doosachtige stoelen met beklede zittingen, een lage divan tegen de ene muur en verder nog een kubus, die als tafel dienst deed, waren de enige te verschuiven voorwerpen. Maar in de muren zat een groot aantal vlakke panelen, waarachter hij kasten en wellicht ook verschillende soorten schakelborden vermoedde.

De kleur van de wanden en het meubilair was gebroken wit, hier en daar verlevendigd door een smaakvol geplaatste gekleurde lijn of motief. Het opvallendste stuk in de kamer was een paneel van parelgrijs glas, dat in een der wanden was gebouwd en ongeveer twee meter in het vierkant was.

Tenslotte hield de machine op met praten en verliet de kamer langs de weg waar zij was binnengekomen. Platavinow wendde zich tot de anderen.

‘Tja, het mag een Martiaanse gewoonte zijn om hun bezoekers op armlengte van zich af te houden, maar we kunnen hen in geen geval beschuldigen ongastvrij te zijn. Volgens de machine zal het ons aan niet veel ontbreken, tenminste… als ik nog weet welke knoppen ik moet indrukken.’

Het bleek dat ze binnen Ailiko helemaal vrij waren om te gaan en te staan waar ze wilden. De kamer, waarin zij zich bevonden en de nabijgelegen vertrekken waren geheel in orde gebracht wat betreft de verwarming en de service, die geboden kon worden. Dit hele blok was, wat de luchtdruk betrof, gelijk gemaakt aan de Aardse atmosfeer, maar ook de rest van de stad, waar de dunne Martiaanse atmosfeer heerste, kon naar believen bezocht worden.

‘Maar dan wel met gebruik van de zuurstofmaskers natuurlijk!’ waarschuwde Vinski.

Maar Platavinow kon hun vertellen, dat ook die niet nodig waren, want in elk gebouw waren magazijnen met ruimtepakken, die daar werden bewaard voor regelmatig gebruik of voor het geval het atmosfeerstelsel in het ongerede zou raken. Zij konden hun keus maken uit duizenden van die pakken, die via een heel simpel te bedienen zuurstoffles voor direct gebruik gereed lagen.

Ook over het voedsel hoefden zij zich geen zorgen te maken. Het werd chemisch bereid en zij moesten nog ontdekken hoe het smaakte, maar de machine had hem verteld, dat er grote voorraden waren en dat ze zoveel mochten nemen als ze wilden. Ze konden het op elk gewenst moment krijgen van een van de machines, die onder in het gebouw gestationeerd was.

‘Maar waarom laten ze al dat spul hier liggen rotten?’ wilde Vinski weten. ‘Ze zijn hier blijkbaar niet weggegaan omdat het ineens zo dringend nodig was.’

‘Waarom zouden ze het niet laten liggen?’ wierp Platavinow hem tegen. ‘Het bevolkingsaantal verminderde. Ze verhuisden van hier om een andere stad aan te vullen, die nog maar voor de helft werd bewoond. Het zou geen zin gehad hebben om meer mee te nemen dan alleen hun persoonlijke bezittingen toen ze hier weggingen. In die andere stad kon iedereen net zoveel krijgen van alles wat hij maar wilde. De rest zou maar overschot zijn geweest en werd dus hier achtergelaten. In geval van nood konden ze er altijd nog over beschikken Naar ik aanneem is dat nooit nodig geweest, omdat het geboortecijfer voortdurend daalde.’

Vinski knikte langzaam.

‘Ja, ik begrijp het. Zo moet het wel gegaan zijn. In een snel slinkende gemeenschap veranderen alle waarden natuurlijk. Het is in het begin een beetje moeilijk het vanuit hun standpunt te zien als je altijd hebt gedacht vanuit termen van expansie. Het gezichtspunt, dat…’

‘Zou je het erg vinden dat gezichtspunt een tijdje in te slikken,’ stelde Gordonow voor. ‘Platavinow heeft net over voedsel gesproken. Hoe komen we daaraan?’

Platavinow liep naar een rij schakelaars tegen de muur en bestudeerde de merkwaardige tekens erboven. Toen koos hij er een uit en draaide hem om, waarna hij iets zei tegen het kleine scherm boven de schakelaar.

Ze wachtten hooguit een halve minuut. Toen klikte er iets en toen schoof er in de muur een rechthoekig paneel open. In de holte erachter stond een rij dampende schalen.

‘Dat is nog eens service!’ zei Gordonow bewonderend. ‘Ik geloof, dat ik het hier echt plezierig ga vinden.’

De maaltijd was een succes. De geuren van de schotels waren vreemd, maar over het algemeen niet te vreemd. Het was duidelijk, dat de voor dit voedsel verantwoorde chemici zich goed voor ogen hadden gehouden, dat een mens, die met smaak eet, beter wordt gevoed dan een mens, die smakeloos voedsel moet verorberen. Het stond nog te bezien of zij er net zo goed in geslaagd waren de eetlust gaande te houden als haar te vergroten. Als dat zo was, hadden ze weinig te klagen over het eten.

Na de maaltijd inspecteerden zij hun kamers. Er bleef weinig te wensen over, hoewel veel dingen in die kamers hun vreemd voorkwamen, terwijl de bediening ervan duister bleef tot dokter Platavinow het, na lezing van de instructies, uitlegde. Maar er bleven toch nog een aantal apparaten over, die zij niet konden thuisbrengen. Zij kregen het gevoel als een mens moest hebben, die een blikje in zijn handen kreeg en het gebruik van een blikopener niet kende.

Maar het vreemdste was eigenlijk de kaalheid en bijna steriele reinheid van de kamers. De Martiaanse gewoonte om alles in te bouwen wat er maar in te bouwen viel en niet meer meubilair te plaatsen dan strikt noodzakelijk was, gaf de vertrekken een kille wetmatige sfeer.

Bij hun terugkeer naar de grote kamer keek Platavinow nadenkend naar het grote grijze glaspaneel in de muur.

‘Wat is dat?’ vroeg Vinski.

‘Een soort televisie, neem ik aan. De machine heeft er iets over verteld, maar ik heb dat niet helemaal kunnen volgen. In ieder geval is het de moeite waard het eens uit te proberen.’

Hij ontdekte een klein schakelbord met een gecompliceerde hoeveelheid knoppen en schakelaars. Toen hij een grote schakelaar omdraaide, die kennelijk als hoofdschakelaar was bedoeld, begon het scherm op te lichten, maar de verdere bediening van het bord bleek bepaald geen sinecure. Het duurde een half uur voor hij erin slaagde een goed, niet verminkt beeld op het scherm te krijgen en dat beeld was slechts een verticale aanblik van een stuk woestijn.

Hij draaide voorzichtig aan een knop en het leek of de grond snel naar één kant gleed. Hij probeerde een andere. Het landschap vervaagde en verdween wervelend van het scherm.

‘Hoe werkt het eigenlijk?’ vroeg Gordonow nieuwsgierig.

‘Voor zover ik het begrepen heb, is het heel verschillend van het ding, waarmee we met Soantin in contact kwamen. Dit hier heeft geen zender nodig. Het idee is, dat je eerst besluit welke plek je wilt bekijken, daarna het punt van waaruit je die plek wilt bekijken, dus je eigen positie als het ware, en dan richt je twee stralen, een soort negatieve en positieve straal, op het onderwerp en je hebt het in beeld.

‘Het eerste probleem is te weten welke knop wat doet. Wat er van zij, volgens de machine kan het je alles laten zien wat er op dit halfrond gaande is, vooropgesteld dat het buitenshuis is. De gebouwen zijn ertegen afgeschermd.’

‘Dat is een tactvolle gedachte,’ vond Gordonow. ‘Zeg, probeer eens de Towaritch in beeld te krijgen. Ik wil wel eens zien wat daar aan de hand is.’

‘Wat zouden jullie ervan denken als we eens een kijkje namen in Hanno, die stad weet je wel? Dan kunnen we zien hoe de Martianen leven,’ stelde Zhatkin voor.

‘Het lijkt mij, dat we eerst maar eens moeten proberen of we een algemene indruk van het land en de kanalen kunnen krijgen,’ vond Vinski.

‘Maar het allereerst moeten we te weten zien te komen hoe dit verdomde ding werkt,’ zei de dokter, terwijl hij zich weer achter het schakelbord zette.