HOOFDSTUK 3
Gestrand op Mars
In de Towaritch hing een afwachtende stilte. De vier mannen lagen gereed en vastgesnoerd op hun britsen. Gordonow keek strak naar een kleine cirkelvormige spiegel boven zijn hoofd. De startknop en de gashandel aan het eind van een buigzame kabel lagen vast in zijn handen. De vrees, die hem bij de lancering van Aarde had bevangen dat de kwartsvensters het niet zouden houden, bestond niet meer. Als gevolg daarvan hadden ze het veilig geacht om een van de vensters zonder het beschermende luik te laten en de spiegel was zo aangebracht, dat hij het zicht had op het andere ruimteschip.
Zhatkins berekeningen waren tot een uitkomst gekomen, die de vertrektijd aangaf op een tijdstip dat - voor zover ze konden beoordelen - identiek was aan dat door de Martiaanse machine was aangegeven. Elk los voorwerp was weggeborgen of vastgesjord en het schip was gereedgemaakt voor de reis. Schoorvoetend hadden de mannen zich op hun britsen vastgebonden, want het vooruitzicht van elf of twaalf weken gevangenis in de raket trok hen niet bijster aan.
De machines, die zich gedurende de laatste uren koppig onder aan de basis van het schip hadden opgehouden, hadden zich nu op eerbiedige afstand teruggetrokken. Zij wisten blijkbaar wat ze te verwachten hadden als de raketten startten.
Wat de Towaritch betrof hing nu alles af van wat de Gloria Mundi zou gaan doen en of zij de instructie om te vertrekken inderdaad zou opvolgen. Als dat het geval was, zou ook de Towaritch starten en terug naar Aarde racen. Als zij niet vertrok, zouden de Russen blijven om te zien wat er gebeurde. Zij vertrouwden er op, dat hun extra reserve aan brandstof hen tegenover hun rivaal in alle opzichten een voorsprong gaf.
Gordonows blik verliet geen moment de kleine spiegel. Elk moment kon de Gloria Mundi nu starten. Het was misschien een kwestie van seconden, hooguit een minuut verschil wellicht tussen hun berekeningen en die van de Engelsen. Zijn vingers legden zich op de startknop neer, gereed om te drukken zodra hij de eerste vuurstraal uit de raketten van het andere ruimteschip zag.
De rest wachtte gespannen naar zijn rechterhand kijkend.
De seconden kropen voorbij.
Toen kwam het moment…
In een plotselinge flits laaide vuur tussen de flenzen van het andere schip op en het schoot op in de paarse Martiaanse dag. De Gloria Mundi was als een meteoor vertrokken.
Op dat moment drukte Gordonow de knop in.
De Towaritch sidderde en sprong op. Als een lichamelijke slag, plotseling en adembenemend werden de mannen door het gewicht van de start getroffen. De hemel buiten het venster zwaaide duizelingwekkend voorbij. De acht britsen zwaaiden als één door de cabine. Er kwam een schok, die ze deed springen op hun veren met als gevolg, dat de mannen, die erop lagen, slechts door hun gordels ervan werden weerhouden door de cabine geslingerd te worden.
Buiten leken zand en hemel in een werveling dooreen gesmeten te worden terwijl de raket heen en weer zwaaide en rolde. Binnen enkele nachtmerrieachtige seconden had Gordonow de tegenwoordigheid van geest de knop uit te schakelen.
Het schokken en stoten eindigde op slag. Enkele ogenblikken waggelde de raket heen en weer en de wooncabine begon duidelijk rond te draaien… rond en rond… Alleen de acht britsen bleven recht staan op hun draaibare onderstellen, terwijl kasten, panelen en wanden rond hen heentolden. En toen, na een laatste rollende schok, kwam de Towaritch tot stilstand. Gordonow lag transpirerend en zacht schommelend op zijn brits.
‘Jammer…,’ zei hij met opmerkelijke kalmte, ‘dat ik toch niet de kans had om die startraketten nog eens na te kijken.’
‘We hadden als een Chinese vuurpijl uit de woestijn omhoog moeten flitsen,’ zei Vinski. ‘Wat is er gebeurd?’ Gordonow haalde zijn schouders op.
‘Als ik ernaar raden moet, zou ik zeggen, dat de boegraketten aan de ene kant zijn ontbrand en aan de andere kant niet, of alleen de helft. Nou ja, ik moet ernaar raden natuurlijk.’
‘In ieder geval hebben we nog geluk gehad,’ merkte Zhatkin op, ‘dat we niet de lucht in zijn gevlogen.’
‘Als je het geluk noemt om de rest van je leven - en niet eens zo’n lange rest - op Mars te moeten doorbrengen… tja, dan weet ik nog niet zo zeker of we niet beter de lucht in hadden kunnen vliegen. Op de lange duur was dat vast gemakkelijker geweest.’
Vinski maakte de gordels van zijn brits los en liep naar het onafgesloten venster.
‘En daar komen die verdomde machines weer aan,’ zei hij. ‘Honderden nota bene.’
‘Wat doen ze?’ vroeg Gordonow.
‘Een ervan, waarschijnlijk dezelfde als die ons duidelijk maakte dat we moesten vertrekken, geeft signalen,’ vertelde Vinski aan het venster. ‘Het lijkt of hij binnen wil komen. Het heeft een soort blikken doos in zijn sprieten.’
‘Nou, laat het maar binnenkomen dan,’ raadde Zhatkin aan. ‘Als het tenminste in de luchtsluis past. We kunnen hier niet eeuwig blijven. Als die dingen ons te grazen willen nemen, zullen ze het vroeger of later toch wel doen. En als ze dat niet van plan zijn wordt het tijd, dat we eens op wat vriendschappelijker voet met hen komen.’
De anderen knikten.
Het was nu vierentwintig uur geleden dat de Towaritch in moeilijkheden was gekomen. De wetenschap dat ze nu onmogelijk weg konden had een nieuw aspect aan hun gevangenschap verleend. Eerder was het slechts een kwestie van teleurstelling geweest, omdat het hen ervan had weerhouden meer over Mars te weten te komen. Maar nu wisten zij dat - tenzij een andere macht hen helpen zou - zij nog net zolang te leven hadden als er in het ruimteschip voedsel, lucht en water aanwezig was. Niet langer.
Vinski stemde toe.
Hij gaf voor het venster een teken aan de machine om naar de luchtsluis te gaan en liep daarna de cabine door om de handels over te halen, die de grendels voor de deur wegschoven. Een halve minuut later kwam de machine met veel gekletter van haar metalen poten de raket binnen.
De bemanning van de Towaritch bekeek het met nerveuze afschuw. Het was de eerste maal dat ze in staat waren een van die mechanische monsters van dichtbij te zien, maar ze ontdekten weinig nieuws.
Het harde, zilverige metaal kon wel een van de vele legeringen zijn en uiterlijk was er geen enkele aanwijzing betreffende het mechanisme, dat waarschijnlijk in de kistachtige romp verborgen zat.
Wat dat mechanisme ook mocht zijn, het was in ieder geval zo ingenieus en efficiënt ontworpen, dat je op een meter afstand geen enkel geluid of gezoem hoorde.
De machine bleek echter niet gekomen om zichzelf ten toon te stellen en evenmin voor het uitwisselen van hoffelijkheden. Zonder tijd te verspillen liep zij naar de tafel en zette daar de doos neer, die het bij zich droeg.
Vijf zijden van de kubus waren uit metaal vervaardigd, doch de zesde zijde bestond uit een parelkleurig, grijs glas. Terwijl een tentakel iets aan de achterzijde van de doos deed, pakte de andere een vouwstoel en zette die voor de tafel neer. Daarna krulden de tentakels zich langs de romp op.
Een kreet van Vinski trok de aandacht van de anderen naar de doos op de tafel. Het grijze scherm was helderder geworden en er verscheen het levensgrote hoofd van een man op, zo bijna onwerkelijk scherp als met twee dimensies maar mogelijk was.
Het was een oud gezicht, doch de leeftijd ervan was niet te bepalen. Op het hoofd waren resten van zwarte haren te zien. De gelaatstrekken waren scherp en regelmatig, alleen de oren waren niet in proporties, zij waren uitzonderlijk lang. Maar het waren de ogen, die domineerden. Op het eerste gezicht zag je alleen die ogen, ver uiteenstaand en donker, misschien een beetje vermoeid, meer dan een beetje verdrietig en boven alles levend en sterk.
Vinski voelde dat iets zacht zijn arm aanraakte.
De machine drong hem met een uitgestrekte tentakel tot voor het scherm. Hij gehoorzaamde en enkele seconden lang staarden de man op het scherm en hij elkaar aan. Hij had het gevoel alsof die onderzoekende blik dwars door hem heen ging.
Een voor een kwamen de mannen voor het scherm staan en ondergingen de scherpe onderzoekende blik. Toen ze allemaal aan de beurt geweest waren was het even stil. Ze hadden allemaal het gevoel dat zij een onderzoek hadden ondergaan door een geest, die sterker was dan een van de hunne.
Slechts Gordonow zei iets: een regel Engels en hij sprak op een rustige, bespiegelende toon.
‘Een oog als dat van Mars, dat dreigt en beveelt…’
Uit de doos op tafel kwam een stem. Onmiddellijk stapte de machine naar voren, ontkrulde een tentakel en tikte Platavinow op de schouder. Die liep naar de tafel, zijn blik op die van de man op het scherm gericht en hij liet zich langzaam op de klapstoel zakken op een wijze als was hij zich niet bewust van wat hij deed. Hij legde zijn armen op de tafel voor hem.
Zo bleef hij zitten, starend, onbeweeglijk, niet eens knipperend met zijn ogen, zo roerloos dat het leek of hij nauwelijks ademhaalde.
De rest keek toe en voelde zich onbehaaglijk te moede. Ze voelden dat er iets nieuws te gebeuren stond, maar ze vroegen zich af wat het zou kunnen betekenen.
Het was Zhatkin, die de betovering verbrak.
‘Platavinow!’ zei hij scherp.
Geen beeld had onbeweeglijker kunnen blijven dan de dokter.
‘Ik vind dit niet leuk meer,’ zei Vinski en deed een stap naar voren.
Een tentakel zwiepte door de lucht om hem tegen te houden. Langzaam en heel zacht drukte de tentakel hem terug.
Gordonow boog zich naar voren om de dokter beter te kunnen zien.
‘Hij is een goed subject,’ zei hij. ‘Ging ineens van de kaart. Zeg niets nu. Het is gewoonlijk gevaarlijk om een hypnose te verstoren.’
‘Maar waarom wordt hij gehypnotiseerd,’ vroeg Vinski.
‘We zullen moeten wachten, maar we komen het ongetwijfeld te weten,’ zei Gordonow berustend.
Het duurde vier volle uren voor de dokter zich bewoog. Hij sloot zijn ogen en liet zijn hoofd op zijn armen zinken. Het gezicht van de vreemdeling verdween, maar het scherm bleef helder.
‘Hij slaapt,’ zei Gordonow. ‘We kunnen hem beter maar zo een half uurtje laten voor we hem wakker maken.’
Aan het einde van die eindeloos lijkende tijd liep hij langs de machine, die geen aanstalten maakte hem tegen te houden, en legde zijn hand op de schouder van de slapende man.
Pala Platavinow bewoog zich, wreef in zijn ogen en geeuwde.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Zhatkin.
De dokter draaide zich om en keek zijn kameraad aan. ‘Wat is er aan de hand? Waarom kijken jullie me allemaal zo aan?’
Gordonow gaf hem een borrel, die hij dankbaar accepteerde.
‘Hoe voel je je?’ vroeg de boordwerktuigkundige, toen de dokter het glas in één teug leegdronk.
‘Nogal moe, maar…’
Vanuit de machine, die bij de tafel stond klonk plotseling een babbelend metalig geluid.
Platavinow beantwoordde het zonder een moment te aarzelen. Er viel een verbaasde stilte in de wooncabine.
‘Eh… jij… jij hebt antwoord gegeven!’ slaagde Vinski er tenslotte in uit te brengen.
‘Ik… tja, ja, dat is zo!’
De dokter keek met een verbijsterd gezicht naar de machine en weer terug naar de mannen.
‘Wat is er in vredesnaam gebeurd?’
‘Dat zouden wij ook wel eens willen weten,’ antwoordden ze hem in koor.
De machine drukte op een knop aan de achterzijde van de metalen doos op tafel. Het gezicht van de vreemdeling verscheen weer op het scherm. Ditmaal sprak hij direct en Platavinow antwoordde alsof hij zijn moedertaal sprak.
De conversatie, die nu volgde, gesproken in een taal vol vreemde twee- en keelklanken, leek de luisteraars eindeloos lang te duren, hoewel er in werkelijkheid slechts enkele minuten verstreken voor het gezicht weer van het scherm verdween.
‘Nou!’ zei Vinski toen. ‘Laat maar eens horen!’
Platavinow vertelde in het kort wat er besproken was. De man, wiens hoofd zij hadden gezien, heette Soantin. Hij had zich voorgesteld als de gouverneur van Hanno, de hoofdstad van de zeven bewoonde steden van Mars. Hij had een uitleg gegeven en tevens min of meer zijn excuses gemaakt voor de hypnose van Platavinow zonder diens toestemming, maar het was wenselijk dat er zo spoedig mogelijk een middel tot communicatie werd gevonden.
Hij wist dat de bemanning van de raket uiteindelijk niet kon blijven waar ze zich nu bevonden en van de machines had hij gehoord dat de Towaritch onmogelijk vertrekken kon zonder uitvoerige reparaties. Enkele startraketten waren zwaar beschadigd en moesten vervangen worden en het was gebleken, dat de ontsteking in twee of meerdere mengkamers was weggebrand. Bovendien waren er nog een aantal kleinere defecten. Naar zijn mening had het ruimteschip alle geluk van het universum gehad dat het aan een totale vernietiging was ontsnapt.
‘Dat is vriendelijk van hem,’ mompelde Gordonow, ‘vooral als je overweegt dat het zijn idee was of dat van de machines, dat ik de tijd niet kreeg om het schip eerst uitvoerig te controleren.’
Platavinow vertelde verder, dat Soantin geen kwaad in de zin had, doch hij weigerde, omwille van zichzelf als van zijn volk, enig contact met hen te hebben. Hij vertelde, dat er al een contact was geweest tussen een van zijn mannen en een lid van de Gloria Mundi-bemanning met als gevolg dat de man was besmet met Aardse bacteriën, waartegen hij maar weinig weerstand had. Zij hoopten erin te slagen verdere verspreiding van de bacteriën te voorkomen, maar het viel te betwijfelen of de man zelf het zou overleven.
Daarom was het voor de bemanning van de Towaritch onmogelijk, dat zij de gastvrijheid van Hanno of een van de andere zes steden kreeg aangeboden. Na ruggespraak met de machines bood hij hun echter onderdak aan in Ailiko. Deze stad lag niet ver noordelijk van de plek waar ze zich nu bevonden. De stad was in goede conditie, want zij werd onlangs nog bewoond. Zij was ongeveer 500 Martiaanse jaren geleden verlaten, in Aardse berekening iets minder dan 1000 jaar.
Er was reeds bevel gegeven om de laatst opgetrokken gemeenschapsgebouwen weer bewoonbaar te maken. Het werk aan de voorzieningen van zuurstofcirculatie, water en voedselvoorraden was reeds in volle gang. Hij stelde hun dit onderkomen geheel ter beschikking gedurende de tijd, dat het ruimteschip werd gerepareerd.
Hij kon niet zeggen hoelang die reparaties zouden duren. Niet alleen was de volle omvang ervan nog onbekend, maar het zou kunnen dat er een onderzoek nodig was naar enkele hittebestendige legeringen, want Mars was op dat gebied dermate geëxploreerd, dat bepaalde metalen nagenoeg niet meer te vinden waren.
Deze omstandigheden noopten hen er helaas toe nog enige tijd op Mars te vertoeven. Hij meende begrepen te hebben, dat elke dag uitstel voor hen een langere reis naar huis betekende, maar hij stelde hen gerust dat dit in wezen slechts het bange voorgevoel van een langere en saaiere reis betekende. Het ruimteschip zou namelijk door hen geheel opnieuw voorzien worden van voldoende voedsel en brandstof. Het nieuwe onderkomen zou de volgende dag gereed zijn en het transport van de Towaritch naar Ailiko zou de volgende ochtend plaats hebben. Het was een aanbod zonder een alternatief, maar het was in ieder geval een edelmoedig aanbod. Voor de Martianen bestond er geen enkele reden, behalve een zuiver menselijke, hen niet in de woestijn achter te laten om te verhongeren.
‘Ik heb hem namens ons allen bedankt en hem gezegd, dat we ons gereed zouden houden,’ besloot Platavinow.
Vinski knikte.
‘We zijn in zijn handen,’ zei hij. ‘En er is tenminste één goed ding: het ziet er naar uit dat we een boel meer over de planeet te weten komen dan de Engelsen.’
‘Wat bedoelde hij met “na ruggespraak met de machines”?’ wilde Zhatkin weten. ‘Hoe kun je “ruggespraak houden” met machines?’
‘Dat weet ik niet, maar zo zei hij het wel,’ antwoordde de dokter.
‘Bedoelde hij soms, dat zij de macht met de machines delen, of dat de machines gewoon machines zijn en niets meer?’ drong Zhatkin aan.
Platavinow keek hem vermoeid aan.
‘Geloof je soms, dat ik de hele stand van zaken en de geschiedenis van de planeet in een babbeltje van een paar minuten te weten ben gekomen?’ vroeg hij. ‘Ik heb je verteld wat hij me verteld heeft. En nou zou ik in Leninsnaam wel eens willen slapen!’