HOOFDSTUK 5

De evacuatie van Aarde

Op de aangegeven dagen dromden menigten bijeen op de startplaatsen. Behalve enkele excentriekelingen, zoals degenen die dagelijks het einde van de wereld verwachten en de cameramensen, waren ze allemaal zuiver uit nieuwsgierigheid gekomen. Er hing een vakantiestemming. Ze hadden de een of andere gratis toegankelijke show in het vooruitzicht, meenden zij, plus de kans dat ze eens hartelijk konden lachen ten koste van de dwergen.

De cameramensen waren de enigen, die het overleefden…

De hele wereld zag de films van de gebeurtenissen. Er was aangekondigd, dat de filmers terug mochten keren, opdat wij, die nog op Aarde verbleven, konden zien hoe eenvoudig de transportatie in haar werk ging. Het was de bedoeling, dat wij daardoor minder nerveus zouden worden en ons verzet opgeven.

De film, die ik ervan zag, was er een, die door een Amerikaanse maatschappij was opgenomen en die typerend voor de andere films was.

Een kordon van politie en wachtposten stond rond een enorm bouwsel, dat een geweldige uitvergroting leek van een “tijdreiziger”. De afgesloten ruimte mat ongeveer tweehonderd meter in het vierkant.

Betrouwbare getuigen verklaarden, dat er enkele uren te voren nog geen spoor van het glanzende toestel te zien was geweest, met als resultaat dat de meerderheid der mensen - die nog altijd ongelovig stond tegenover de idee van tijdreizen - geneigd was het ding eerder als een magisch stuk constructiewerk te zien dan het feit te accepteren dat het zojuist een reis van vijfhonderdduizend jaar had gemaakt.

Achter het kordon parkeerden de nieuwsgierigen hun auto’s en kwamen verbaasd en onder de indruk de machine bezichtigen. Wat ze ook in gedachten verwacht hadden te zien, niet deze enorme zilveren kooi. Ze waren ondanks zichzelf diep onder de indruk. Het gemompel van de menigte, zoals wij het door de luidsprekers hoorden, leek een nerveuze spanning te verraden. Het was een nieuwsgierigheid, die werd ondersteund door het veilige gevoel van hun grote aantallen en dat er hen toe bracht te blijven wachten tot “de show” zou beginnen. Onverwacht vielen aan alle vier de kanten gedeelten van de kooi open, waardoor ingangen ontstonden. Een kreet van verrassing steeg op in de bioscoop toen wij zagen, dat de wachtposten, die de taak hadden het publiek op een afstand te houden, zich naast die ingangen opstelden. Sommigen wenkten zelfs de massa naar voren te komen.

Zelfs geen geluid kwam nog door de luidsprekers. Als in een droom stroomden de nieuwsgierigen langzaam de open plek op. Was het suggestie? Hypnose? De hemel mag het weten. Maar de mensen stroomden naar binnen met ernstige gezichten en een lege blik in hun ogen. Oude mannen, jonge mannen, vrouwen en meisjes… ja zelfs honden sloten zich bij de processie aan. Het was als of er een rattenvanger voor hen uitliep en hen meelokte. En toen de laatste was ingestapt volgden de politiemannen en de andere bewakers.

In de duisternis van de bioscoop greep Mary mijn arm. ‘Nu begin ik te begrijpen wat je bedoelt met hun macht,’ fluisterde zij.

Toen de laatste bewaker was ingestapt, sloegen de ingangen dicht. Tegelijkertijd verscheen op enkele meters van de grote “transportreiziger” een eenmansreiziger, die door een dwerg was bemand.

Ik voelde Mary verstrakken en er steeg weer een kreet op uit de toeschouwers. Het was de eerste maal dat een van hen een blik wierp op een van die mensen van de verre toekomst.

Hij sprong uit zijn machine en holde naar de ingesloten menigte in de enorme kooi. De mensen in de kooi keken apathisch voor zich uit en bleken hem niet eens op te merken.

Voor het eerst zagen we dat in een hoek van de transporter een kleine cabine was afgescheiden van de overige ruimte. Wij zagen hem naar binnengaan. Wij zagen hem aan knoppen draaien. Wij zagen zijn hand een handel overhalen en… niets. Er was niets meer voor ons dan de lege vlakte en een kleine eenmanstijdreiziger.

De film ging verder: er kwam nog meer. Vijf minuten lang zaten de toeschouwers zwijgend of onderling fluisterend bijeen. En toen, zo plotseling als hij verdwenen was, stond de enorme kooi er weer. Maar… behalve de dwerg in de cabine, was zij leeg…

Eindelijk was de wereld wakker geschud. Geen kop was groot genoeg voor de kranten, geen uitspraken kras genoeg voor de vele verslaggevers op de radio en de televisie.

De verliezen… zoals zij de verdwenen mensen betitelden… op de zestig vertrekstations waren naar schatting 200.000. De oude kreet werd weer eens aangeheven: er moet iets aan gedaan worden! Het prestige van de regering stond op het spel. Dit ongedierte moest worden uitgeroeid!

De leden van de onderzoekscommissie werden haastig opgetrommeld en kregen ditmaal een beter, hoewel niet met meer resultaten bekroond gehoor.

Een ambtenaar keek me vanachter zijn bureau ernstig aan. Aan zijn manier van doen te oordelen leek hij me een gecompliceerd mannetje en zijn methode van ondervraging grensde aan die van de derdegraad.

‘Wat we om te beginnen willen weten is: waar bevindt zich hun basis?’

‘Ik heb u zoveel verteld als me maar mogelijk is. Het enige wat ik weet is dat wij toen zuid-zuid-oost van de Algerijnse kust leken te vliegen. Tenminste, dat heb ik uit de stand van de zon kunnen opmaken. Zo gingen we een uur of drie door, dus als u de snelheid van dat vliegtuig kent, kunt u ruwweg berekenen waar het ongeveer moet zijn.’

‘Maar u moet toch op die hoogte typerende dingen in het landschap onder u gezien hebben?’

‘In die woestijn waren er maar verduveld weinig. En omdat we niet tevoren wisten waar we heengingen, had niemand eraan gedacht een zakatlasje van de Sahara in zijn zak te stoppen.’

‘U hoeft niet brutaal te worden, meneer. Wij moeten aanwijzingen over deze zaak zien te verzamelen en het is beter voor u als u ons zoveel mogelijk helpt daarmee.’

‘Goed,’ zei ik, ‘dan zal ik u dit vertellen. Als u ooit die basis vindt, is dat een kwestie van stom geluk en niet als gevolg van dit soort verhoren.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Alleen dit. Niemand van ons weet waar die basis is of wat dat stuk zand heeft wat het doet verschillen met een ander stuk zand. Maar zelfs al zou u er ooit terecht komen, dan is er nog geen kans op, dat u ooit dat gebouw te zien krijgt. Gelooft u in alle ernst, dat een bende die in staat is een menigte van drie tot vierduizend man te hypnotiseren en in een uit zijn krachten gegroeide vogelkooi kan stoppen, er niet voor kan zorgen dat een paar vliegers hen nooit te zien krijgen?’

De man snoof.

‘Als een van onze vliegers weet waar ze zijn…,’ begon hij.

‘…dan is er één vlieger minder in de luchtmacht,’ maakte ik de zin voor hem af.

Natuurlijk kregen ze van geen van ons de inlichtingen, die ze wilden hebben, want… wij hadden die niet. Toen al was ik er me al bewust van geworden, dat als we die inlichtingen wel hadden kunnen geven, we nog zo weerloos als schapen waren, die ter slachtbank werden geleid.

Italiaanse, Franse, Engelse en Duitse vliegtuigen speurden de woestijn af en ze moesten hun falen om het leger van de dwergen te vinden toegeven. Zij keerden allen met hun bommen weer naar huis terug.

In Tripoli kwam het bericht binnen, dat de basis in de woestijn ontdekt zou zijn. In de haast direct in te grijpen vergat de Italiaanse commandant het bericht na te trekken en zijn granaten vernietigden een Frans woestijnfort. Frankrijk werd trouwens met steeds wantrouwender ogen bekeken, want in bepaalde kringen verdacht men haar ervan onder één hoedje met de dwergen te spelen en dat die zich ongetwijfeld op Frans grondgebied moesten bevinden.

Een Franse vlieger maakte de zaken er niet beter op door aan te kondigen, dat hij een cilindervormig luchtschip van de dwergen had vernietigd op hetzelfde moment, dat de Duitsers het bericht bekend maakten, dat een van hun vliegtuigen door een Franse kist omlaag was geschoten.

Tussen de beide landen werden nota’s uitgewisseld en de oorlogsdreiging schonk brandstof aan de algemene opwinding.

Op dat moment maakte iemand op de Engelse basis in Suez een inventaris op met het schokkende resultaat, dat na vijf dagen speuren men tot de conclusie kwam, dat er twaalf Engelse luchtschepen en nagenoeg honderd vliegtuigen verdwenen waren.

De Franse, Duitse, Italiaanse en Egyptische autoriteiten stelden eveneens een onderzoek in en onthulden een gelijke stand van zaken ten aanzien van hun eigen luchtmachten. Het lot van al die vliegtuigen bleef een mysterie. Het solo-vliegen boven de woestijn werd aanmerkelijk minder aantrekkelijk, dus men ondernam in groepen verkenningstochten met als resultaat dat er nu geen enkele machines verdwenen, maar hele eskaders tegelijk.

Een Italiaanse vlieger bewees toevallig met de beste bedoelingen de wereld de slechtste dienst.

Hij werd van zijn eskader gescheiden en koerste terug naar de thuisbasis, geheel in overeenstemming met de order dat alleen vliegende kisten geen enkel risico mochten nemen. En toen zag hij plotseling onder zich het glanzende gebouw staan waarnaar de hele wereld op zoek was.

Of zijn geest niet geheel onder hun controle stond, zoals bij enkele andere mensen ook het geval bleek, of dat zij niet goed opgelet hadden, zal niemand ooit weten en in wezen komt het er niet eens zoveel meer op aan. Wat wel belangrijk was, was het feit dat zijn vijf grote bommen tegelijkertijd omlaag gierden…

Het moet voor die vlieger een enorme schok betekend hebben toen onder alle felicitaties en festiviteiten de stem ineens sprak.

‘Volkeren van de Tweeëntwintigste Eeuw,’ begon de stem op de gebruikelijke formele manier, ‘aanvankelijk hebben wij u als redelijke schepselen beschouwd. U blijkt dat niet te zijn. U hebt zelfs niet kunnen begrijpen, dat als wij falen, de mens niet meer telt en vergeefs geleefd zal hebben. Daarna behandelden we u als kinderen, die geleid moesten worden en u praatte erover als was dat een tragedie. U noemde de mannen en de vrouwen, die nu in de toekomst leven “verliezen”. En nu hebt u ons geleerd u als wilden te beschouwen. Uw belachelijke bommen hebben ons gebouw niet beschadigd, maar u doodde dertig van onze mensen, die zich buiten bevonden. Die dertig waren zoveel waard als duizend van u en u doodde hen door de daad van een overspannen, bange woesteling. We zullen u niet uit wraak ook doden - de kunst van het leven is niet te doden - maar wij waarschuwen u dat degenen, die hier drie weken na nu nog zijn, elkaar zullen beginnen uit te roeien. Wat het overige betreft: de transporters staan op hun bases te wachten. Maak er goed gebruik van!’

Honderdduizenden schaterden.

‘We hebben er een stel gedood en we zullen ze allemaal een pak slaag geven,’ was hun houding.

Maar andere honderdduizenden namen de waarschuwing ter harte en stroomden in massa’s naar de transporters.

Mary en ik behoorden bij geen van de partijen. Ik geloof, dat we ervan werden weerhouden om redenen van bepaalde innerlijke emoties. De weg naar de veiligheid was duidelijk, want de dwergen hadden nog nooit gelogen, maar aan de andere kant was de roep van de gewone, alledaagse dingen van onze wereld toch te sterk. We bleven op de wereld, die wij liefhadden en we zouden met onze beschaving mee ondergaan.

Alle regeringen vaardigden nutteloze decreten uit, waarbij het verboden werd de transporters te naderen. Vliegtuigen erheen werden aan de grond gehouden, treinen stopten, wegen werden geblokkeerd, maar de massa’s gingen verder te voet. Infanterie en tanks, die werden ingezet om hen tegen te houden, trokken met hen mee. De autoriteiten waren ten einde raad.

De Engelsen schoten raketten af op het Salisbury Plainstation. Honderden mensen van hun eigen volk sneuvelden en de transporter had nauwelijks een schrammetje. In Californië trachtten twee mannen, die ontdekten dat zij immuun voor de invloed der dwergen waren, een kleine tijdreiziger te stelen en… werden sindsdien niet meer gezien. Hierna verschenen de dwergen voortaan in paren, één om de transporter te bedienen en één om hun kleine tijdreizigers te bewaken.

Drie weken achtereen maakten de grote machines twee tot drie reizen per dag, maar de honderdduizenden, die zij transporteerden waren eigenlijk een druppel in een emmer water.

Ik stond in mijn donkere kamer en ik wist dat het eind was gekomen. Mannen en vrouwen waren krankzinnige gevechten met elkaar begonnen, razend van angst voor wat er ging komen. Spoedig zouden ze nu honger krijgen en als uitgehongerde beesten rondzwerven, tot alles in staat, zelfs tot het eten van elkaar. Het zou niet lang meer duren of de menigten zouden de enige middelen om van deze waanzinnig wordende wereld te ontsnappen, belegeren: de grote transporters.

Er groeide een plan in mijn gedachten. Een plan, dat een minieme kans bood. Maar eerst moest ik deze krankzinnige stad zien uit te komen en Mary vinden…

We lagen samen in een bosje kreupelhout. Niet ver van ons verwijderd worstelden groepen uitgeputte mannen en vrouwen zich een weg naar de transporter.

‘De evacuatie van de wereld,’ hoorde ik Mary mompelen.

Sommigen van hen sleepten zakken met hun bezittingen mee, anderen konden zichzelf nauwelijks voortslepen. Het was nu niet meer nodig de massa’s aan te sporen. Zij deden hun uiterste best zo gauw mogelijk naar die gevreesde en vermaledijde machines te komen, die nu de glanzende symbolen van hun redding waren geworden. Velen wankelden van vermoeidheid en stortten bewusteloos neer.

‘Als de dwergen suggestie gebruiken om de gevallenen weer overeind te helpen, moet je beginnen te tellen,’ zei ik. ‘Ze hebben daarvoor weinig energie nodig en als je je hersens helemaal bezig houdt, kunnen ze je niets doen. Vul je gedachten met getallen. Vermenigvuldig die en vermenigvuldig ze opnieuw, zodat er geen plaats meer is voor iets anders. Het is onze enige mogelijkheid, lieveling.’

Gelukkig hoefden we onze concentratie niet direct te testen, want vrienden van de bewusteloze mensen, trokken hen overeind en sleurden hen de laatste meters van hun tocht door.

Tenslotte was de transporter vol en de ingangen klikten dicht. Degenen, die niet mee hadden gekund, trokken zich terug en wierpen zich uitgeput op de grond. Zij moesten op de volgende transporter wachten.

‘Houd je gereed,’ fluisterde ik tegen Mary, terwijl ik een raketpistool uit mijn zak haalde.

De twee kleine tijdreizigers verschenen. Een dwerg holde naar de transporter en de ander wachtte in de kuipstoel van zijn machine. Ik berekende dat de grote transporter ongeveer twintig minuten zou wegblijven, want het duurde inmiddels al zolang om de uitgeputte mensen te debarkeren.

Toen de eerste dwerg met de transporter verdwenen was, richtte ik mijn pistool op de tweede.

Het was iets vreselijks een mens te doden, die totaal argeloos is, maar het was noodzakelijk. Als hij slechts gewond was, zou hij in luttele seconden zijn vrienden hebben opgeroepen.

‘Nu!’ riep ik.

Samen sprongen we op en renden naar de tijdreizigers, toen de dode dwerg uit zijn stoel rolde.

‘Instappen!’ beval ik Mary, de knoppen inschakelend en ik legde haar hand op de handel. ‘Trekken!’ zei ik, maar in plaats daarvan boog zij zich naar buiten en drukte haar lippen op de mijne.

‘Ik houd van je,’ zei ze op een manier alsof ze wist, dat het einde gekomen was. Toen vloog haar hand naar de handel.

Ik schreeuwde nog om haar tegen te houden, maar het was te laat… Zij was verdwenen…’

Jon zweeg.

Wij zeiden niets. Het verdriet op zijn gezicht deed ons zwijgen.

‘Ik vraag me af waar ze nu is,’ zei hij toen langzaam. ‘Toen zij haar handen terugtrok, streken die lichtjes over een der schakelaars. Ik had heel nauwkeurig tot op een haar na alles berekend, zodat er geen enkel oponthoud zou zijn. We zouden samen hebben gereisd, ver weg van onze chaotische wereld, ver weg ook van de bedreiging van een stervende wereld. Zij maakte een haastige beweging, die haar verder dan de dood van Aarde kan hebben gebracht of zelfs voor het punt van Aardes geboorte. Zij is een paria geworden ergens in de chaos van Tijd en Ruimte…’

‘Maar u dan?’ vroeg Lestrange. ‘Hoe…?’

‘O, ik sprong in de andere machine. De menigte had ons gezien. Een honderdtal kwam het veld over hollen. Het was alsof ik de enige reddingsgordel van een zinkend schip bezat. Zij sprongen op me toe en de tijdreiziger schommelde toen ze hem raakten. Toen ik de handel overhaalde leek het of ik viel… en ik viel in het laboratorium.’

Hij zuchtte.

‘Maar wat heeft het allemaal voor zin? Ik ben alleen. Ik had beter het einde samen met de mensen van mijn tijd kunnen beleven. Waarom kwam ik hier terwijl ik wist dat zij er niet kon zijn? Als ik de machine had bewaard, had ik haar nog kunnen gaan zoeken. Ik had de hele Tijd doorzocht om haar te vinden.’

Een bel aan de muur begon schril te rinkelen.

‘Snel, Wright!’ riep Lestrange, van zijn stoel opspringend. ‘Dat is de alarmbel van het lab. Er is iemand aan het spioneren. Neem dit…’

Hij gaf me een pistool en nam er zelf ook een. Zo geluidloos mogelijk haastten we ons naar het laboratorium en smeten de deur open.

Een ons bekend voorkomend glinsterend kooiachtig bouwsel stond voor ons en er naast stond een gestalte, die dezelfde kleding droeg als onze bezoeker.

‘Mary! Goeie God! Mary!’ zei Jons stem achter ons.

‘Jon! Jon!’ riep de gestalte en rende op ons toe.

Enkele ogenblikken later liep Jon Lestrange naar de tijdreiziger en bekeek nieuwsgierig de knoppen en handels. Hij wendde zich met een glimlach om.

‘De een of andere patroonheilige heeft blijkbaar je hand bestuurd, Mary,’ zei hij. ‘Je had de instelling van de knoppen zeshonderd- of zesduizend jaar kunnen veranderen, maar je veranderde haar slechts met zes uren…’ Hij keek professor Lestrange aan.

‘Beste bet-bet-bet-overgrootvader,’ zei hij, ‘mag ik alstublieft nog een stuk touw hebben…?’