Hoofdstuk 1

 

 

 

 

 

Colin Grant huiverde. Een vlaag koude januariwind sloeg tegen hem aan en de kille ochtendlucht sneed als een mes door zijn kleren. Het hek sloeg dicht en hij hoorde het metalen gekletter van het slot dat werd dichtgedraaid, gevolgd door de klap van de grendel die op zijn plaats werd geschoven. Het waren vertrouwde, zenuwslopende geluiden, en toch klonken ze deze keer op de een of andere manier toch anders, en hij had er geen enkele behoefte aan zich om te draaien. Hij stak zijn kin naar voren, deed zijn ogen halfdicht, leunde achterover en ademde langzaam in. Hij voelde hoe de koude, frisse, vrije lucht in zijn lang tekortgedane longen binnendrong. Ja! Dat voelde goed aan! Zijn zintuigen kwamen na jaren van verstikking plotseling weer tot leven. Hij merkte dat zijn borst zich tegen het schone, zachte, materiaal van zijn witte linnen overhemd spande en hij ademde nog eens in, ditmaal dieper. Hij genoot letterlijk van de smaak van de vrijheid. Vier jaar, dacht hij. Vier jaar had hij de stank van de gevangenis ingeademd. Hij proefde de lucht weer, draaide zijn hoofd langzaam van links naar rechts, genoot van de nieuwe geur van natte bladeren op een koude winterochtend. De frisheid prikte zo erg in zijn ogen dat er bijna tranen kwamen.

‘Hé!’ Hij hoorde een stem door het kijkrooster in de deur. ‘Wat is er, Grant? Kun je nergens heen?’

‘Pleur op!’ snauwde Colin over zijn schouder en hij stak brutaal zijn middelvinger op, een gebaar van minachting: nonchalant maar welsprekend genoeg.

‘Pas op, Grant.’ De stem klonk opeens bruusk en autoritair. ‘Je bent nog op gevangenisterrein. Lopen of ik haal je weer naar binnen. Wegwezen!’

Colin draaide zich om en keek naar het hoofd achter het rooster, zijn hele lichaam gespannen, zijn kin strak naar voren, zijn ogen plotseling flikkerend van woede. ‘Dan sla ik je verrot,’ snauwde hij terug, en hij bracht zijn gezicht dicht bij het rooster. ‘Wou je het proberen?’ daagde hij hem uit. Hij ging een stap terug om ruimte te maken voor de bewaarder wanneer die naar buiten zou willen komen, en maakte intussen de krachtige spieren in zijn slanke schouders los.

Er kwamen rimpels van twijfel in het voorhoofd van de bewaarder, die hem nu behoedzaam aankeek.

‘Kom op dan!’ Colin nodigde hem uit met zijn hand. ‘Kom dan. Kom me maar halen. Laat maar eens zien wat je er aan mijn kant van de muur van terechtbrengt.’

‘Ga nou maar, Grant.’ De stem van de bewaarder klonk gedempt en hij had zijn gezicht van het rooster weggetrokken, alsof hij bang was voor een aanval. Colin schudde vol walging zijn hoofd en wendde zich af om de vrijheid tegemoet te lopen. Zijn voeten voelden merkwaardig licht aan in de burgerschoenen en zijn tred werd energieker naarmate hij de gevangenispoort verder achter zich liet. Toen hij aan het eind van het pad kwam, bleef hij staan en keek achterom naar het zwart uitgeslagen architectonische wangedrocht dat de Wandsworth-gevangenis was. 

‘Gewonnen!’ Hij spuwde het woord hard uit naar de grauwe, sombere muren en keek woedend naar het hek bij de herinnering aan de zware tijden die hij daarachter had doorstaan. Toen ontspanden de strakke spieren van zijn gezicht: hij glimlachte traag van voldoening. 

Gewonnen! Voor het eerst in jaren kwam er iets van zijn oude uitbundigheid in hem boven. Hij schreeuwde het bijna uit van pure blijdschap.

Colin had in de zesendertig jaren van zijn leven wel vaker geschreeuwd. Voor het eerst toen hij ter wereld kwam in een groezelige bovenwoning in Glasgow, waar hij ondanks het feit dat hij bijna niets van de wereld wist opgroeide tot een aantrekkelijke zij het opstandige jongen. Daarna, toen hij merkte hoe goed het hem deed om te winnen, of het nu een vechtpartij op het schoolplein was of een echte wedstrijd. En vervolgens, toen hij de beperkingen die de school oplegde achter zich liet en op een scheepswerf ging werken. Hij had het toen prachtig gevonden om een vak te leren en bij te dragen in de kosten van de keurige driekamerwoning die hij met zijn moeder die inmiddels weduwe was geworden deelde.

Meer dan drie jaar had hij zijn best gedaan op zijn werk en thuis een tevreden leven geleid. Toen liet het wereldwijde overschot in de scheepsbouw zich gelden. In een tijd waarin recessie, rationalisatie en afvloeiing vertrouwde woorden werden in de vocabulaire van de werkende man, was hij na een reeks fusies en grote overnames zijn baan kwijtgeraakt. Op zijn achttiende was hij werkloos geworden en leek het er niet meer op dat hij ooit nog een baan kreeg. Kort daarna was zijn moeder gestorven, aan een virale infectie, zeiden ze. Hij hield zijn verdriet binnen, maar twijfelde wel aan de eerlijkheid ervan. Moest hij leven en sterven van wat de overheid hem toestopte? Elke week naar het loket om voor zijn steungeld te tekenen… dieper en dieper wegzakken in de wanhoop? Zijn hele leven niets doen en niets bezitten, behalve goedkope kleren en wat meubelen uit een discountzaak? Diep vanbinnen kwam hij in opstand. 

Na de dood van zijn moeder was er niets meer wat hem in Schotland hield. Hij had alleen nog een tante in Greenock, een oom in het buitenland en werkloosheid in Glasgow. Een week na de begrafenis had hij honderd pond voor de inboedel van de woning geaccepteerd van een aasgier van een meubelhandelaar. Diezelfde dag pakte hij zijn spullen en ging hij net als duizenden andere gelukzoekers op weg naar Londen.

Het leven in de hoofdstad was eerst een avontuur, maar de huren waren hoog en er was weinig vraag naar scheepslassers. Binnen een maand werd hij uit zijn kamer gegooid. Zijn belofte dat hij zou betalen als hij weer werk had was in deze inhalige stad geen cent waard.

Als zijn moeder nog had geleefd, zou Colin nooit zijn bezweken voor een leven van misdaad, maar ze was nu dood, en hoewel hij haar nagedachtenis in ere hield, evenals de normen en waarden die ze hem had bijgebracht, wist hij dat hij haar geen kwaad meer kon doen. Trouwens, al zijn pogingen om werk te zoeken waren mislukt, en hij voelde er niets voor om de rest van zijn leven arm te zijn en van uitkeringen of kruimeldiefstal rond te moeten komen. Eerst met tegenzin, maar daarna uit pure noodzaak, stal hij voedsel uit kramen en supermarkten, en toen zijn behoeften en ook zijn lef groter werden, vormden auto’s en hun inhoud een gemakkelijke buit. Hij kon hier en daar twintig pond krijgen voor een radio – dertig, als het een goeie was. Af en toe zat er een extraatje bij, een stel golfclubs of een verleidelijk pakje, en dat alles betekende dat hij kon eten en de huur van een bescheiden kamer kon betalen. Bijna zonder dat hij het wilde begon hij van dit leven te houden. Natuurlijk brachten zijn talenten hem onder de aandacht van enkele ‘maten’ uit de stad, die hem grotere en lucratievere kansen boden. 

Colin hield niet van halve maatregelen en stortte zich helemaal op zijn nieuwe leven. Gretig aanvaardde hij de kameraadschap, risico’s en beloningen die het hem opleverde. Plotseling droeg hij goede kleren en leidde hij een leven van snelle auto’s, beeldschone meisjes en opzichtige nachtclubs. Hij was op weg naar boven. Hij leefde als een vorst, met een royale levensstijl die alleen met misdaad te financieren was. Colin had daar meer dan vier jaar succes mee, tot op een dag een oplettende verkoper in een dure juwelierszaak zijn creditcard controleerde en de rechercheurs van de afdeling Fraude hem te pakken kregen. Hij wilde bij die gelegenheid alleen maar een horloge kopen, fraude met creditcards bracht nu eenmaal een probleem met zich mee: als je eenmaal gepakt was, kwam elke vorige aankoop waarvoor je de kaart had gebruikt onmiddellijk aan het licht. Er zat voor Colin niets anders op dan drie gevallen van fraude te bekennen, terwijl het OM nog vijftien andere gevallen achter de hand hield. Het werd als ‘georganiseerde misdaad’ beschouwd en een strenge rechter veroordeelde hem tot zes jaar gevangenisstraf. Na aftrek van twee jaar wegens goed gedrag had hij vier lange jaren gezeten. Maar nu was het voorbij. Hij wierp nog één blik op de gevangenis, draaide zich om en liep naar het metrostation. 

Aan de overkant stopte een auto die dringend om aandacht toeterde. Colin keek er even naar, zag een ruige bos zwart haar boven een gezond, donker gebruind gezicht – dat moest om deze tijd van het jaar wel van een lamp komen – en hij herkende Joey ‘Doc’ Docherty, die hem grijnzend aankeek. Onwennig in het verkeer stak Colin de straat over en dook de auto in. 

Doc was duidelijk erg blij Colin te zien. Hij straalde helemaal en hij draaide zich onstuimig en met wapperende haardos opzij om Colin een por tegen zijn schouder te geven. Steeds weer zei hij: ‘Goed zo, ouwe jongen! Goed zo!’ Alsof Colin een buitengewone prestatie had geleverd. 

Colin glimlachte van blijdschap om de vriendelijke spontaniteit van deze verwelkoming. Hij keek eens goed naar zijn vriend. Doc was in die vier jaar blijkbaar niet veel veranderd. Hij droeg nog steeds een donker zijden overhemd, waarvan de bovenkant openhing, zodat je zijn dikke gouden kettingen en ruig, krullend zwart borsthaar kon zien. Hetzelfde roekeloze gezicht keek hem met heldere blauwe ogen aan, en één gouden oorring – iets waar Colin meestal een hekel aan had – glinsterde fel op Docs donkere huid. 

‘Goed dat je er bent, jongen.’ Doc klopte hem weer op zijn schouder. ‘Je dacht zeker dat ik niet was komen opdagen, hè?’ Hij greep Colins hand stevig vast. ‘Ik wou je niet te dicht bij de poort oppikken,’ legde hij uit. ‘Hoe minder die klootzakken zien, hoe beter.’

‘Ik dacht al, waar blijft-ie nou?’ gaf Colin toe. Zijn harde Glasgow-accent was wat minder scherp geworden in de jaren die hij met een heleboel mensen in een kleine ruimte in de Londense gevangenis had doorgebracht. ‘Maar je hebt gelijk. Je moet voorzichtig zijn.’

‘Ja… Die klootzakken denken dat ze smerissen zijn. Maar goed, daar ben je dan. Laten we gaan rijden. Wat wordt het? Fernhead Road?’

‘Alleen om mijn spullen op te halen. Ik kan daar niet blijven. Het staat genoteerd als mijn laatst bekende adres.’

‘Geen probleem. Bert z’n vrouw is een paar weken bij haar zus in Watford. Ze krijgt een koter, die zus, bedoel ik. Ik moest van Bert tegen je zeggen dat je bij hem kunt blijven tot je zelf wat hebt gevonden.’

‘Dat is goed.’ Colin knikte, blij dat zijn huisvestingsprobleem voor de korte termijn was opgelost. Nu de stress van de gevangenis wegviel, werden de harde lijnen op zijn gezicht al zachter. Hij glimlachte, leunde achterover en keek tevreden naar de wereld die aan hem voorbijtrok. 

‘Hoe was het?’ Doc keek hem even aan terwijl hij ongeduldig gas gaf voor het verkeerslicht. ‘Daarbinnen, bedoel ik.’

‘Vuile klerezooi!’ De vraag had meteen invloed op Colins ongedwongen houding. ‘Drieëntwintig uur per dag opgesloten. Geen contact met anderen. Als je mocht werken, was dat verdomme al een voorrecht. Het is zo verrekte saai dat je verdomme naar de kerk gaat om er even uit te zijn.’

‘Ja… Dat heb ik gehoord. In Wandsworth is het klote.’ Doc knikte begrijpend.

‘Het was de hel!’

‘Nou, je hebt het gehad. Het is voorbij. Straks doe je weer gewoon mee.’

‘Ja.’ Colin wreef zijn handen over elkaar. ‘Zeker weten.’

‘Je kapt er niet mee? Je komt terug bij de firma?’

‘Ja, ik kom terug bij de firma.’ Colin knikte. ‘Maar ik heb geen trek meer in dat gedonder met die creditcards. We moeten voor het betere werk gaan, klussen waarmee we het grote geld binnenhalen. En die zijn er genoeg.’ Hij keek Doc aan. ‘Kijk maar eens naar wat ze op het vliegveld hebben geflikt; die goudwagens die ze hebben gekaapt. Echt waar: het geld ligt op straat, als je maar uit je doppen kijkt.’

‘Nou, als je wat kunt vinden, doen we graag mee.’ Doc schakelde terug en stoof een geschrokken automobilist voorbij. ‘Jij was altijd al goed in het zoeken naar een klus.’

‘Ja.’ Colin knikte. ‘We moeten gewoon hogerop. Wat mij betreft stoppen we met die creditcards. Het wordt tijd voor het betere werk. Maar ik denk dat ik eerst even vakantie neem voordat ik weer wat ga doen.’ Hij haalde een beduimelde brief uit zijn zak. ‘Ik heb hier een uitnodiging van een oom van me. Hij woont in Takoradi. Dat ligt ergens in Ghana in West-Afrika. Daar wou ik eens gaan kijken. Het klinkt veel beter dan de Costa del Sol.’

‘In elk geval anders,’ erkende Doc. ‘En je hebt recht op rust. Maar daarna…?’

‘Daarna…? Nou, als ik een beetje ben uitgerust, ga ik meteen weer aan het werk.’

‘Goed.’ Doc klonk tevreden. ‘Hier.’ Hij gaf hem een pakje bankbiljetten. ‘Dat is duizend pond. Dan kun je een paar weken vooruit.’

Colin schudde zijn hoofd. ‘Dank je, Doc, maar ik heb het niet nodig. Ik heb nog wat achter de hand. Ik red me wel een paar maanden, zeker tot we weer geld binnenkrijgen.’

‘Pak het nou aan,’ drong Doc aan. ‘Je bent toch weer bij de firma? Zie het als een extraatje. Doe er wat leuks mee en hou je eigen geld om ervan te leven.’ Hij duwde het pakje bankbiljetten in Colins schoot. ‘Kom op, je hebt er recht op!’

‘Nou… bedankt.’ Colin stopte het geld in zijn zak. Het gebaar deed hem nog meer goed dan het geld zelf.

Halverwege de ochtend hadden ze Colins bezittingen bij zijn oude huisbaas opgehaald en stopten ze voor een rij oudere huizen in Eustace Road, Fulham. ‘Je kunt hier een week of twee blijven,’ zei Doc tegen hem terwijl ze de versleten treden naar Berts voordeur op gingen. 

Colin vond niet dat er veel veranderd was aan de potige man die opendeed. Zeker, Bert was een beetje dikker dan hij zich hem herinnerde, vooral bij zijn buik en schouders. Zijn gezicht was ook wat vleziger geworden, zodat hij nog meer op een agressieve buldog leek dan vroeger. Toen Albert Maddren zijn hand uitstak om Colin te begroeten, kon hij met zijn dunne blonde haar en het gouden brilmontuur dat op zijn gladgeschoren gezicht schitterde gemakkelijk doorgaan voor een eerlijke, ouderwetse kruidenier.

‘Gaat het goed?’ vroeg Bert bezorgd. Hij bekeek Colin van top tot teen, op zoek naar tekenen van slijtage.

Colin stak hem zijn beide handen toe. ‘Zo goed als na vier jaar Wandsworth maar kan,’ antwoordde Colin. Bert liet hem zonder plichtplegingen binnen. Hij vond het heel gewoon dat Colin na zijn vrijlating onderdak nodig had tot hij zelf weer vaste grond onder de voeten had. 

Nadat hij met Doc had afgesproken dat ze die avond weer bij elkaar zouden komen, bracht Colin de rest van de ochtend in het badhuis in North End Road door. Hij liet een kolossale, ouderwetse badkuip verschillende keren vollopen en boende de gevangenisstank van zijn lichaam. ’s Middags ging hij op zijn gemak winkelen en vulde hij zijn garderobe aan met nieuwe overhemden en andere accessoires, en in het begin van de avond was hij er klaar voor om te genieten van enkele dingen die hij in zijn vier jaar gevangenschap had moeten missen. Zonder dat er iets over was gezegd, ging hij ervan uit dat hij de woning die nacht voor zich alleen zou hebben. Vol verwachting ging hij met Bert van huis voor een avondje uit met Doc en Eddie Ferns, het vierde lid van de firma. 

In de Red Lion was alles hetzelfde gebleven. Dezelfde rumoerige, stevig drinkende marktkooplui van North End Road praatten nog luidruchtig en joviaal tegen elkaar in. Ze lazen elkaar met vriendschappelijke rivaliteit de les of pochten over de streken die ze die de dag met het nietsvermoedende publiek hadden uitgehaald.

Colin keek in het rokerige café over de hoofden van de lawaaierige drinkers heen en zag Doc naar hen zwaaien. De meeste marktkooplieden groetten Bert toen hij met Colin door het drukke café liep, en sommige wierpen onderzoekende blikken op Colin en vroegen zich af wie hij ook alweer was. Een van de mannen staarde wat langer, glimlachte toen hij Colin plotseling herkende en stak zijn duim op om hem geluk te wensen. Het was goed om weer in het rumoer van een gezellig café te zijn.

Er waren twee plaatsen vrij aan de hoektafel die door Doc in beslag was genomen. Op de derde stoel zat de keurig geklede Eddie Ferns.

‘Geweldig! Wat goed dat je terug bent.’ Je zag altijd meteen aan Eddie dat hij capabel en scherpzinnig was. Hij stond nu op, pakte Colins hand vast en bekeek hem aandachtig. ‘Nou, het schijnt je geen kwaad te hebben gedaan,’ zei hij toen hij klaar was met zijn inspectie en Colins hand losliet. ‘Hoe was het? Binnen, bedoel ik?’ vroeg hij. Hij ging weer zitten terwijl Bert naar de bar liep.

‘Na de eerste vier jaar viel het wel mee,’ antwoordde Colin. Dat was een afgezaagde gevangenisgrap. ‘Jammer dat ik weg moest.’

Eddie lachte waarderend. ‘Da’s een goeie. Had je niet kunnen bijtekenen, als het je zo goed beviel?’

Ze wisselden nog wat grappen uit, totdat Bert van de bar terugkwam en boordevolle pinten bier op tafel zette. ‘Alsjeblieft!’ Hij schoof een schuimend glas naar Colin toe. ‘Probeer dit eens, daar kan die Wandsworth-thee van jou niet tegenop!’

De drie mannen keken afwachtend naar Colin, die nipte. Terwijl ze hun adem inhielden, liet hij het bier over zijn tong rollen en zoog hij zijn wangen in om zijn smaakpapillen te verzadigen. Ten slotte nam hij een lange teug en slikte het vocht langzaam door alvorens zijn halflege glas op de tafel terug te zetten. ‘Ver… rukkelijk!’ Hij smakte genietend met zijn lippen. ‘Ik was vergeten hoe lekker dat spul smaakt.’ 

‘Fijn dat je er weer bent, jongen,’ verbrak Eddie de stilte. Hij hief zijn glas en wachtte even tot de anderen zijn voorbeeld volgden. Samen toostten ze op Colins terugkeer.

‘We hebben een tafel geboekt in de Celebrity Club in het West End,’ zei Bert tegen hem toen ze aan hun tweede glas begonnen. ‘We hebben het allemaal voor je geregeld, de hele avond drank en wijven.’

‘Zei je wijven?’ Colin keek hem met een gelukzalige glimlach aan.

‘Dat zei ik,’ bevestigde Bert. ‘Drank en wijven, daar draait het vanavond om.’

‘Eropaf dan.’ Colin goot de rest van zijn bier door zijn keelgat en likte vol verwachting over zijn lippen. ‘Op een avond als deze heb ik lang moeten wachten.’

 

Het was half vier ’s nachts toen Bert de dronken maar gelukkige Colin de woning in hielp. De jonge vrouw die met hen mee was gekomen maakte zich erg druk om hem, al had dat niet veel nut. Ze legden hem op het bed, maakten zijn das losser en trokken zijn schoenen uit. 

‘Nou… Sharon,’ zei Bert tegen het meisje. Hij keek naar haar welgevormde figuur en aantrekkelijke gezicht en liet zijn hand door haar weelderige kastanjebruine haar glijden.

Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Op deze manier heb ik niet veel aan hem, hè?’ zei ze met een pruilmondje.

Bert kon zich met moeite inhouden. Per slot van rekening was het Colins avond. ‘Morgenvroeg is hij weer fit,’ zei hij ten slotte. ‘Zorg dat je je werk doet als hij weer bijkomt. Dat is een leuke verrassing voor hem.’

Ze tikte schalks op zijn wang. ‘Laat hem maar aan mij over.’

 

Colin werd langzaam wakker en was zich bewust van zachte handen die hem streelden. Hij bewoog en voelde bijna meteen dat de handen over zijn buik omlaaggleden naar zijn kruis en hem zacht vastpakten. Haar handen deden hun werk door langzaam op en neer te gaan.

Wat een droom! Hij draaide zich op zijn rug en genoot van het heerlijke gevoel dat door hem heen ging. En het bed voelde ongelooflijk zacht aan. Toen wist hij het weer. Dit was geen droom. Hij was vrij. Vrij! De nachtclub. Het dansen. De meisjes. Een meisje! De herinneringen kwamen terug en hij deed zijn ogen open om naar haar te kijken.

Hij kon zich vaag herinneren dat hij het meisje had ontmoet en wist niet eens meer hoe ze heette, maar de situatie was volkomen duidelijk en hij draaide zich op zijn zij en omhelsde haar gretig.

Zijn geluk was bijna euforisch toen hij haar sensuele, gewillige lichaam kuste en streelde, en haar onbeschrijflijk zachte, zijdeachtige borst met zijn hand omvatte om de gezwollen tepel langzaam tussen zijn vingers te masseren. Het was zo lang geleden dat… 

‘Hoe heet je?’ fluisterde hij, bang dat als hij hardop praatte hij wakker zou worden en weer op zijn metalen brits in Wandsworth zou liggen.

‘Ik heet Sharon.’ Ze kuste hem met volle rode lippen, zette elk woord kracht bij met een kus. ‘Ik wil je helpen de verloren tijd in te halen. Vier jaar, zei je, geloof ik, gisteravond tegen me, of weet je dat niet meer?’

‘Ik weet het nog,’ verzekerde Colin haar, en hij trok haar nog dichter naar zich toe. ‘Veel te lang om dit te moeten missen.’

Genietend van elk moment ging hij bij haar naar binnen, en met een diepe zucht vergat hij alles, behalve de erotiek van dat moment.

Het was fijn om terug te zijn.