Hoofdstuk 14
Colins oude Peugeot hobbelde over de verwaarloosde weg van rode aarde. Alle schokdempers gingen tekeer telkens als de wielen een harde douw kregen. Hij was ongeveer tien kilometer ten noorden van Cape Coast en reed langzaam door de lage glooiende heuvels die de kust beschermden, steeds dieper landinwaarts in de richting van de opgebruikte diamantvelden van Uturri. Hij slingerde om een kuil heen die diep genoeg was om zijn assen te breken en grijnsde tevreden, want hij wist dat de weg bijna nooit gebruikt werd. Er waren ook nergens bandensporen of voetafdrukken te zien, en met steeds meer zelfvertrouwen zag hij dat het woud minder dichtbegroeid werd. Uiteindelijk kwam hij bij een vlakte waarop het gebruikelijke rode laterietstof overging in de donkere, ruwe aarde die hij in Tarkwa had gezien. Hij stopte om op zijn kaart te kijken en volgde met zijn vingers zijn route vanaf de grote weg. Hij was ongeveer twintig kilometer bij Cape Coast vandaan.
Meer naar het noorden lag het terrein er aan weerskanten van de in onbruik geraakte weg plat en kaal bij, met alleen nog wat schamele struikjes. De aarde was zo onvruchtbaar dat er bijna niets op kon groeien. Hij keek weer op de kaart. De weg die hij gebruikte stond er wel op, maar de rode lijn eindigde in het midden van een gearceerd gebied bij het dorp Uturri, een kilometer of zes verderop.
Uturri was een spookdorp met vervallen, al lang leegstaande hutten. Het enige stenen huis was ooit de moeite waard geweest, maar nu niet meer dan een skelet zonder dak. Toen Colin door het naargeestige, verlaten dorp liep, zag hij nergens tekenen van recente bewoning, en zodra hij een angstaanjagende dierlijke kreet hoorde, rende hij vlug naar zijn auto terug. Toch was hij tevreden. Enkele definitieve stappen van zijn plan vormden zich al in zijn hoofd.