8 De geheimen van de hondmensen
Slecht gehumeurd stapt Pastor uit de autobus. Van zijn vijf honden zijn er drie die tijdens de reis hun maag binnenstebuiten hebben gekeerd. De ramen van de bus moesten open, waardoor de busreizigers van de kou - en uit angst voor de vreemde medepassagiers - niet konden slapen. En dan nog maar gezwegen van de zure stank die je naar de keel greep. De twee andere hondmensen ging het nauwelijks beter af, want zij hadden de hele reis last van oprispingen en boerden op zodanig weerzinwekkende manier dat het hen op het laatst aan kracht ontbrak om het slijm van hun lijkbleke wangen af te vegen. Alleen Ramses had zich goed gedragen. Hij zat naast Krütz en het duo was als een verliefd stel, met hun hoofden tegen elkaar, in slaap gevallen.
'Ik had het je nog gezegd,' gromt Pastor en hij schopt tegen het wiel van de bus, 'deze schepsels zijn allergisch voor transport. Amenophis heeft overgegeven op mijn vest. Nu stink ik voor de rest van de jacht.'
'Niet meer dan anders', spot Krütz.
Krütz vraagt aan de buschauffeur waarom hij niet eerder de twee vluchtelingen van verleden week heeft gemeld. De buschauffeur antwoordt dat een troostmoeder hem had aangeraden 'hen met rust te laten' en dat hij geen problemen wilde... De dikke hondeninstructeur voelt aan de bult op zijn hoofd en begrijpt wat de man bedoelt. In het café worden ze lauw begroet door de kroegbaas. De dikkerd bevestigt dat hij de twee jonge mensen heeft gezien. En dat ze aan een tafeltje aan het raam zaten. Waar ze daarna naartoe waren getrokken?
Dat wist hij niet. Pastor bestelt een grote pan met koffie voor zijn 'honden'.
'Uw honden?' vraagt de kroegbaas verbaasd. 'Drinken honden nu ook al koffie?'
'Mijn honden welja', antwoordt Pastor en hij wijst met zijn kin in de richting van de glazen deur waarachter enkele gebogen silhouetten zichtbaar zijn.
'Ah, ja... Ik... ik... ik begrijp het', stottert de kroegbaas. Hij wordt erg bleek en vraagt: 'U... laat u ze niet binnen?'
'Niet als u ons snel bedient.'
'Meteen... meteen', piept de kroegbaas en met dansende onderkinnen maakt hij zich snel uit de voeten.
Tien minuten later stappen de twee mannen met hun meute in de richtingvan de bergen. Mikineros, die samen met Chefren en Ramses aan de sjaal van Milena heeft geroken, loopt op kop met zijn snuit in de wind. De drie andere honden, Cheops, Amenophis en Teti, tonen ook geen enkele twijfel nadat ze van Krütz nog eens aan de laarzen van Bartolomeo hebben geroken.
"t Is goed,' bevestigt de politiechef, 'ze zijn hierlangs gekomen. We kunnen rechts de weg afsnijden en tijd winnen.'
Ondanks hun achterstand op de twee jongeren twijfelt hij er geen seconde aan dat hij ze zal pakken nog voordat ze de bergen kunnen oversteken. Het is een bekend scenario: de vluchtelingen verdwalen, raken gewond, of vallen neer van uitputting. Vroeg of laat komt hij ze dan tegen en... officieel moet hij ze meenemen, maar Krütz heeft nog nooit aan de verleiding kunnen weerstaan om het anders te regelen. Hij werkt al zo lang samen met Pastor, dat ze op het beslissende moment geen woorden meer nodig hebben. Krütz hoeft zijn hoofd maar te bewegen of de dikke hondeninstructeur begrijpt hem. Hij fluistert twee eenvoudige woorden in het oor van een van zijn beesten: 'Val aan...' Het dodelijke schouwspel maakt Pastor misselijk en hij verstopt zijn hoofd in zijn vest om het niet te hoeven aanzien. Als de klus geklaard is, roept hij zijn honden terug en beloont ze.
Hij gaat zelfs niet naar de lichamen kijken. Krütz daarentegen dwingt zichzelf om te kijken. Vaak staat hij op het randje van overgeven, maar steeds houdt hij zijn ogen wijd open. In het rapport meldt hij dat de vluchtelingen gewapend waren en dat ze zich hebben verzet. Wettige zelfverdediging dus. Na honderd meter slaan ze het kleine paadje in dat aan hun rechterzijde de berg oploopt. Pastor glimt van het zweet.
'Drago,' gromt hij, 'ik meld je dat dit mijn laatste jacht is. Het is de laatste keer dat je me nog meekrijgt in deze verdomde bergen!'
'Dat heb je nog eens gezegd en je bent steeds opnieuw meegekomen. Geef maar toe dat je ervan houdt.'
'Ik haat het. In ieder geval, je weet dat ik over zes maanden met pensioen ga. Ik trek samen met mijn vrouw naar het zuiden. En weet je wat we als huisdier nemen?' 'Nee.'
'Een kat! Een dikke lieve gecastreerde kater die ronkend op mijn schoot komt liggen, hahahaha!'
Driehonderd meter lager horen Milos en Helen het schalks gelach van Pastor over het landschap rollen en tegen de bergen weerkaatsen. Ze stoppen.
'Als ze regelmatig blijven lachen, kunnen we ze niet uit het oog verliezen!' zegt Helen.
Ze hebben een verschrikkelijke nacht achter de rug. Op aanraden van Mélie hebben ze hun internaatjassen bij haar achtergelaten en daarna zijn ze op dezelfde bus gestapt die Bart en Milena een week eerder namen. Zo discreet mogelijk installeerden ze zich achteraan in de bus. Maar net vóór het vertrek gebeurde er iets verschrikkelijks! Een kolos van een kerel ging in het midden van de weg staan en verhinderde de buschauffeur te vertrekken. Die moest de busdeuren opnieuw openen waarna de kerel met een meute angstaanjagende hondmensen instapte.
'Niet bang zijn, dames en heren!' riep Krütz naar de angstige reizigers. 'Ze zullen u geen haar krenken.'
'Wees maar gerust!' had Pastor toegevoegd. 'Ze gehoorzamen op de minste vingerknip van mij. Meestal toch.'
En daarna commandeerde ze de hondmensen plaats te nemen op de lege plaatsen in de bus.
Twee van hen lieten zich op de bank vóór Helen en Milos neerzakken. Ze werden door hun meester Cheops en Teti genoemd. Het was fascinerend om hun achterkant te bekijken. Hun afgeplatte schedel leek hersenloos.
Vervolgens was de marteltocht voor de arme beesten begonnen. De reis leek een eeuwigheid te duren door de stromen braaksel, het aanhoudende stoppen en de ijskoude lucht die door de raampjes binnenstroomde. Maar Milos had van de situatie geprofiteerd om de beesten te bestuderen en daarbij was hem een detail opgevallen dat hem later nog van pas zou komen: met uitzondering van de hondmens die tegen de schouder van Krütz sliep, leken de andere menshonden slechts één man te gehoorzamen: hun meester die door Krütz Pastor werd genoemd. Verschillende keren hoorde hij de politiechef tegen Pastor zeggen: 'Zeg hun dit, laat hen dat doen...'
'Als ik erin slaag... hoe zal ik het zeggen... om hen uit te schakelen', had Milos gefluisterd.
'Uitschakelen?' had Helen geantwoord. 'Denk je dat je op een vechtmat zit?'
De rest van de nacht hadden de twee vluchtelingen zich muisstil gehouden, soms dommelden ze een paar minuten in slaap, maar telkens opnieuw werden ze wakker door de koude. Tegen de ochtend had een van de twee hondmensen zich omgedraaid en hen lang met een stomme blik aangekeken. Zijn bleke en uitdrukkingloze lange gezicht leek te zijn ontsnapt uit een nachtmerrie. Helen was bijna beginnen te gillen.
En nu zitten ze de meute op de hielen. De beklimming begint.
Boven hen kleurt de herfstzon de top van de berg.
'Een mooie dag voor een uitstap!' roept Milos. 'Ken jij een marcheerliedje?'
Al twee dagen vorderen Krütz, Pastor en hun honden met geforceerde pas. Als het terrein het toelaat versnellen ze nog hun pas en Krütz aarzelt niet om stukken weg af te snijden of zijn meute door nauwe en dichtbegroeide doorgangen te sturen. De tweede avond bereiken ze de berghut. Afgepeigerd en doodop van de goede berglucht. Pastor kan niet meer. De honden zijn uitgehongerd. Krütz is in de zevende hemel. Met zijn laars geeft hij een schop tegen de deur van de hut en stapt naar binnen.
'Kijk eens, wat een liefdesnestje! Hier hebben ze geslapen, op deze matras! Wedden dat ze nog warm is?'
'Best mogelijk', moppert Pastor. 'De vandalen, ze hebben al het hout opgebrand. Ik moet er nieuw zoeken voor deze nacht. Ramses, Cheops, kom me helpen, bende luilakken!'
De twee hondmensen volgen hem. De anderen liggen op de grond en wachten op een nieuw bevel van hun meester.
'Uit de weg, jullie!' schreeuwt Krütz tegen hen. 'Laat me door!'
Ze kijken hem aan alsof hij Chinees spreekt.
'Uit de weg, zeg ik jullie! Dat is toch niet moeilijk te verstaan?!'
Ze verroeren geen vin. Krütz voelt zich ongemakkelijk en verkiest buiten op Pastor te wachten. Hij kijkt naar de hemel en bemerkt dat het weer in enkele uren is omgeslagen. Grijze en lage wolken verduisteren de hemel,
's Nachts begint het te sneeuwen. Regelmatig en zonder ophouden. De sneeuw bedekt de berghut onder een laag witte watten en het duurt niet lang of ze zijn afgesneden van de rest van de wereld, zoals een schip dat midden op de oceaan dobbert. Zo nu en dan verlaat Krütz even de hut, maar meteen keert hij weer terug, volledig bedekt onder de sneeuwvlokken.
'Morgen bij het eerste uur vertrekken we. Het zou verschrikkelijk zijn als ze van de kou zouden sterven nog voordat wij ze kunnen pakken.'
Ze maken vuur, eten brood en drinken een paar slokken van de alcohol die Pastor heeft meegebracht. De dikke hondeninstructeur had veel liever gehad dat de sneeuw hen zou verhinderen om morgen verder te trekken. Maar met Krütz hoeft hij daar niet op te hopen. Hij jaagt zijn prooi tot de dood achterna, en als het moest tot in de hel. Krütz hangt zijn vest aan de deurklink en zonder zich verder uit te kleden, gaat hij naast Pastor op de matras liggen. De honden slapen iets verder op de grond. Mikineros galoppeert in zijn slaap, zijn magere benen schudden in zijn broek.
Voor het eerst sinds haar vertrek steekt bij Helen het idee de kop op dat ze ongelijk heeft gehad om Milos te volgen. Ze durfde dit avontuur te beginnen, maar nu denkt ze dat ze allebei zullen sterven van de kou en dat op nauwelijks honderd meter van een plek waar het vuur brandt en waar ze niet kunnen aankloppen. De vingers van haar linkerhand zijn gevoelloos. Ze blaast erop en steekt ze onder haar hemd. Het helpt niet. En nu slaagt ze er ook al niet meer in om te stoppen met klappertanden. Milos ligt met opgetrokken knieën op zijn rug en heeft Helen dicht tegen zich aangetrokken. Met zijn grote handen tracht hij haar warm te wrijven, maar ook dat is zonder resultaat. Hij beeft over zijn hele lijf en vindt geen woorden meer om haar gerust te stellen.
Bij het vallen van de avond waren ze uitgeput in de buurt van de hut aangekomen. Toen ze rook uit de schoorsteen zagen ontsnappen, hadden ze meteen begrepen dat de jagers hen voor waren geweest. Ze verstopten zich achter de rotsen. Toen het begon te sneeuwen en kouder werd begonnen ze de moed te verliezen. Wat moesten ze doen? Weggaan en verdwalen in de nacht? Dat betekende hun dood. Aankloppen en asiel vragen?
'Reken niet op hun medelijden,' zegt Milos, 'het zijn barbaren, vergeet dat niet.'
Drie keer zien ze Krütz in de deuropening verschijnen, hij kijkt naar de lucht en gaat dan weer terug naar het warme vuur.
'Ik heb die andere nodig,' zegt Milos eindelijk, 'die andere, de instructeur, hij komt straks wel naar buiten.'
'En als hij komt? Wat wil je dan doen?'
'Ik weet het nog niet. Maar het is onze laatste kans. Ik laat je enkele minuten alleen. Als het me niet lukt, dan kom ik terug naar jou en dan is het maar zo, dan kloppen we aan.
Akkoord?'
'Akkoord', bibbert Helen. 'Maar wees voorzichtig, hé? Beloofd?'
'Beloofd!' antwoordt hij en hij trekt Helen dicht tegen zich aan, kust haar haren en loopt achter om de hut.
O Milos, wat ga je nog allemaal verzinnen? vraagt Helen zich verkleumd en angstig af. Maar ze kan het niet nalaten te glimlachen als ze Milos na drie minuten op het dak ziet verschijnen. Het kan niet anders, deze jongen was in een vorig leven een kat.
Pastor staat op om nog een houtblok op het vuur te gooien. Hij staart dromerig naar het brandende hout. Met een staaf pookt hij het vuur aan door de sintels op een hoopje te duwen. De hut is net een slagveld. Overal liggen de hondmensen als kadavers over de vloer verspreid te slapen. Geamuseerd ziet hij dat Ramses tot bij zijn meester is gekropen en met zijn snuit op het been van Krütz slaapt. Hij stapt behoedzaam door de kamer, over het been van Amenophis en ontwijkt voorzichtig de andere slapende lichamen. Hij trekt zijn zware jagersjack aan en duwt de deur open. De koude slaat hem in het gezicht. Het sneeuwt nog steeds. Misschien een beetje minder dan in het begin van de nacht. Gelukkig hebben we sneeuwschoenen meegebracht, zegt hij tegen zichzelf als hij het dikke sneeuwtapijt ziet.
'Waar ga je naartoe?' gromt Krütz die maar met één oog slaapt.
'Ik moet plassen', antwoordt de instructeur.
'Goed, maar trek de deur achter je dicht, we bevriezen.'
Pastor trekt de deur dicht en zet een stap in de sneeuw. Hij loopt langs de muur van de hut en stopt aan het einde om te plassen. Hij neemt al zijn tijd. Als hij klaar is, knoopt hij zijn gulp dicht en geeuwt. Een sneeuwvlok valt in zijn mond, en daarna nog een. Ze smelten onmiddellijk op zijn warme tong.
Het voelt aangenaam en delicaat aan. Hij houdt zijn mond wagenwijd open om het spel met de sneeuwvlokjes verder te spelen. Een kind, lacht hij, ik ben echt een klein kind! Als Krütz me nu ziet! Dat moet zijn laatste gedachte geweest zijn vóór de slag.
Milos zit ineengedoken op de rand van het dak, klaar om te springen. Hij weet dat het niet zal lukken, hij kan zijn mes niet in de rug planten van de man die twee meter onder hem staat. Dat gaat boven zijn krachten. Wat nu? Hij houdt het mes in zijn rechterhand klaar, in het geval dat... Dan concentreert hij zich op de twee dingen waarvan zijn en Helens leven afhangen: ten eerste, Pastor bij de eerste slag vloeren, en ten tweede, tot elke prijs verhinderen dat hij zijn honden kan verwittigen. Die slapen enkele meters verderop en hun fijne gehoor is in staat het minste zuchtje te horen. Hij heeft geluk dat Pastor juist onder hem staat. Ondanks de duisternis heeft Milos hem meteen herkend aan zijn dikke jagersjack. Nu moet hij alleen het juiste moment afwachten.
Nooit eerder voelde Milos een kwart van de angst die zich nu van hem meester maakt. Zelfs niet in zijn moeilijkste gevechten. Hij beseft dat de gevechten die hij tot nu toe op de mat overleefde, gewoon een spel waren. Toch gaf hij zich steeds met hart en ziel in elk gevecht. Hij trainde hard en liet nooit verstek gaan, ondanks de slagen, verstuikingen en breuken. Het afgelopen jaar kon hij alle jongens overwinnen die hem als tegenstander werden aangewezen. Zelfs vijfde- en zesdejaars, die ouder en zwaarder zijn dan hij. Maar deze keer beseft hij dat het niet over winnen of verliezen gaat. Het gaat om leven en dood.
Hoe reageren zijn verstijfde spieren als hij ze beveelt toe te slaan? Zullen ze hem voor het eerst verraden? Pastor ziet er mollig uit, maar is compact. Milos schat dat hij 100 kilogram weegt. Dat is zwaar voor iemand die gewend is te vechten in de categorie onder de 65 kilogram! Bovendien heeft zijn tegenstander nog de warmte van het vuur in zijn lijf en heeft hij zonder twijfel ook op zijn gemak kunnen eten. Misselijk en bevroren blijft Milos aarzelen. Nu! Nu! moedigt hij zichzelf aan. Binnen enkele seconden draait deze vieze vetzak zich om en ziet hij jou. Als hij gilt, is alles gedaan. Spring, Milos! Spring!
De sneeuw glijdt weg onder zijn voeten en neemt de beslissing in zijn plaats. Hij begint te glijden en kan zich nergens meer aan vasthouden. Plots heeft hij geen keuze meer. Hij balt al zijn energie samen en stort zich in de diepte. Zijn twee knieën doorboren met geweld de ruggenwervel van Pastor. Die stort neer in de sneeuw met zijn hoofd naar voren. Als een razende werpt Milos zich op hem. Hij steekt zijn rechterarm onder de nek van de man door en blokkeert zijn greep met zijn linkerarm. Deze greep is verboden in het gevecht. 'Er wordt niet gewurgd.' Zijn trainers herhalen deze regel al sinds hij als kleine jongen zijn eerste les kreeg: 'Het is verboden om te wurgen.'
Spontaan neemt de rest van zijn lichaam de houding 'bovenop' aan, waardoor zijn tegenstander onmogelijk kan ontsnappen. Benen, heupen, bekken, alles is geblokkeerd zonder dat hij ook maar één seconde heeft hoeven nadenken.
Alsof de honderden uren van training en zweten op de mat nu in één geconcentreerde beweging snel, zeker en juist uitgevoerd worden. Hij is er zeker van dat Pastor geen zucht heeft gelaten. En dat moet zo blijven. Dat moet te allen tijde. En die drie woorden, te allen tijde, betekenen heel veel. Milos buigt zich voorover, verstevigt zijn greep en spant aan...
Net als Drago Krütz op het punt staat van opnieuw in slaap te vallen, hoort hij buiten een doffe slag. Zou die sukkel van een Pastor een sneeuwbal gooien? Of is hij uitgegleden en op zijn gezicht gevallen? Bijna staat hij op om te gaan kijken, maar het lange hoofd van Ramses ligt op zijn buik en verhindert hem om te bewegen. Hij streelt hem met de rug van zijn hand. Zonder zijn ogen te openen, gromt de hondmens zachtjes om hem te bedanken. Krütz sluit zijn ogen. Hij valt opnieuw in slaap. Het wordt een zware dag morgen.
Helen ziet Milos van het dak springen en op de man vallen. Op slag vergeet ze de koude, de uitputting en de angst. Ze ziet alleen de berg van twee bewegingloze lichamen die onder de sneeuwvlokken worden bedekt. Milos, o Milos, wat doe je daar met hem, zeg het me. Jij zult hem toch niet...? Door het raam van de hut ziet ze de dansende schaduwen van de vlammen in de haard. Een gevaarlijke man en zes honden slapen daar op enkele meters afstand, klaar om Milos te verscheuren als ze hem ontdekken. Misschien slapen ze zelfs niet? En Milos is vertrokken om ze aan te vallen, alleen en slechts gewapend met zijn grote handen en zijn moed. 'Ik word nooit gepakt!' zei hij met een vrolijke stem. Maar wat als je wel gepakt wordt? Zeg eens, Milos, wat als je gepakt wordt?
Hoe lang duurt het om iemand te wurgen? Telkens als Milos zijn greep ook maar een beetje lost, voelt hij dat zijn tegenstander tracht te bewegen en geluid wil maken om de anderen te verwittigen. Dus verstevigt Milos zijn greep opnieuw om hem te laten zwijgen en te verhinderen te bewegen. De spieren van zijn rechterarm verkrampen onder de inspanning.
Plots ziet hij de dikke hand van Pastor bewegen: ze kruipt centimeter voor centimeter naar een glinsterend voorwerp dat in de sneeuw ligt. Mijn mes! Mijn mes is gevallen! Mijn geopende mes! Hij wil het nemen! In een eerste reflex wil hij een van zijn armen lossen om de hand van Pastor te blokkeren, maar hij bedenkt zich. Zijn greep lossen, al was het maar één seconde, betekent de dood. Zonder iets te kunnen doen, ziet hij de hand tasten, zich uitrekken, naar het handvat van het mes reiken, het eindelijk grijpen en zich weer terugtrekken. Daarna voelt hij vaag de inspanningen die Pastor doet om zijn arm onder zijn lichaam uit te krijgen, en dan in een flits de pijn in zijn rechterdij. Hij houdt zich in om niet te schreeuwen en in een verdedigingsreflex schroeft hij zijn greep nog wat vaster aan. De tweede steek raakt hem op dezelfde plaats. Milos kermt het uit van de pijn. Hij slaagt erin zijn been een paar centimeters te verplaatsen terwijl hij de arm van Pastor gevangen houdt en diens derde aanval kan verhinderen. Pastor tast het handvat van zijn wapen af, als voorbereiding op nog een aanval. De pijn straalt uit. Milos weet dat hij dit niet lang kan volhouden. Hij moet hier een einde aan maken. Hij past lichtjes zijn houding aan. Zijn hoofd duwt nu tegen dat van de hondeninstructeur, wiens haren stinken naar zweet. De twee lichamen zijn samengesmolten tot één.
Milos spant zich in en denkt aan Helen. Ze sterft als hij mislukt. Hij denkt aan Bartolomeo, die zonder aarzelen door de hondmensen wordt verscheurd. Hij stelt zich het geluid van hun moorddadige tanden in de zachte huid van Milena voor. Het zijn barbaren, herhaalt hij in zichzelf, deze man, op wie ik hier lig en wiens warmte ik tegen me voel, hij is een barbaar...
'Sorry,' prevelt hij zonder te weten of zijn tegenstander hem kan verstaan, 'sorry', en met behulp van zijn schouder maakt hij een draaiende beweging met Pastors hals. Hij zet er al zijn kracht op totdat hij het verlossende gekraak hoort. Dan ontspant de hals van zijn tegenstander beetje bij beetje. Milos houdt zijn greep nog enkele seconden aan, dan laat hij hem langzaam los. Het lichaam van Pastor verslapt en wordt bewegingloos zoals dat van een levensgrote pop. Milos blijft nog een moment op hem liggen, bijna bewusteloos van vermoeidheid en pijn. 'Er wordt niet gewurgd.' Zijn ogen vertroebelen door de opkomende tranen. Van schaamte en afgrijzen moet hij bijna overgeven. "Wurgen is verboden.' Oké, maar waarom heeft de scheidsrechter hem dan niet gestopt? En de toeschouwers? Wat hebben zij gedaan? Hij heeft gewonnen, niet? Waar blijft het applaus?
Trillend op zijn onderarmen staat hij op. Rondom hem vallen de sneeuwvlokken licht en sierlijk. Hij bevindt zich wel degelijk op een mat, maar dan een sneeuwmat. Er is geen tribune met toeschouwers, alleen maar zwarte dennenbomen die je nauwelijks kunt zien in de donkere nacht. Er is zelfs geen handdoek waaraan hij zijn zweet kan afvegen.
En zijn tegenstander is dood.
Hij raapt het mes op, staat op en voelt aan zijn broek. Die is doordrenkt van het bloed. Daar zal hij later naar kijken. Hij grijpt het lichaam van de hondeninstructeur bij de kraag van zijn jack en sleurt hem met veel moeite in de richtingvan de rots waar Helen op hem wacht.
Drago Krütz schrikt wakker. Dat was zeker een tak met hars die in het vuur van de open haard ontplofte. Hij draait zich om en ziet dat zijn collega nog niet terug is. Een paar hondmensen openen één oog. Ramses geeuwt.
Dat is Pastors gewoonte niet, om midden in de nacht te gaan wandelen in de sneeuw. Wie doet dat trouwens? Heel voorzichtig verplaatst hij het hoofd van Ramses en staat op. Bij het naar buiten gaan stoot hij het linkerbeen van Teti aan, die hem meteen zijn tanden laat zien.
"t Is al goed, 't is al goed!' gromt Krütz. 'Je moet niet overdrijven.' In de lichtkegel van zijn zaklamp dwarrelen de sneeuwvlokken naar beneden, maar de mist verhindert het zicht tot minder dan tien meter. De politiechef volgt de sporen van Pastors voetstappen die al halfopnieuw bedekt zijn met sneeuw en ontdekt een plaats waar de sneeuw anders ligt.
'Pastor! Hé, Pastor!' roept hij.
Geen antwoord. Als hij beter kijkt, ziet hij een sleepspoor dat in de richting van de rotsen loopt. Hij ziet ook druppels bloed die op regelmatige afstand een rode punt in de witte sneeuw tekenen. Dat staat hem allesbehalve aan. Hij wil het spoor volgen, maar beseft dan dat zijn laarzen veel te laag zijn voor de hoge sneeuw. Snel loopt hij terug naar de hut om zijn sneeuwschoenen aan te binden, als zijn blik op de reistas valt waarin de laarzen van Bartolomeo zitten.
Leunend tegen de muur trekt hij de eerste aan en daarna de tweede. Ze zijn een maatje te groot, maar ze voelen soepel aan en zitten aangenaam. Als hij weer rechtop staat, schrikt hij verrast van Cheops die pal voor hem staat. De hondmens is zonder geluid te maken opgestaan en kijkt hem nu aan.
'Wat wil je?' vraagt Krütz niet op zijn gemak. 'Heb je dorst?' De blik van Cheops zakt langzaam tot op de voeten van Krütz. Zijn snuit beweegt op en neer en zijn ogen glimmen moorddadig.
'Ha, ik begrijp het!' lacht de politiechef. 'Het zijn de laarzen. Ik denk dat...'
Teti komt nu ook naderbij, snuffelt in de richting van de laarzen en diep uit zijn keel stijgt een gegrom op. Krütz krijgt er kippenvel van.
'Dit zijn mijn laarzen niet, bende idioten!' sneert hij. 'Jullie moeten mij niet zoeken! Nu stappen we al drie dagen samen en jullie herkennen mij niet? Zijn jullie achterlijk of zo?'
Hij loopt om de twee honden heen en gaat naar de deur. Maar Amenophis verspert hem de weg. Zijn lippen ontbloten zijn witte ivoren tanden.
'Laat me door, stomkop! Jullie meester is buiten! Hij is in gevaar.'
De hondmens doet een stap voorwaarts en Krütz moet achteruit. Hij struikelt over de matras en valt.
'Ik doe ze uit! Kijk, ik trek ze uit!'
Zijn hart bonst hard. Hij smijt de twee laarzen naar de andere kant van de hut, maar de drie hondmensen letten er niet op.
In hun arme ontspoorde brein is een heel eenvoudige redenering ontstaan: ze hebben hen een bepaalde geur laten opsnuiven, en de man die voor hen op de matras ligt te kronkelen, draagt die geur. Meer hoeven ze niet te begrijpen.
'Pastor!' brabbelt Krütz uit volle borst. 'Pastor, mijn God!'
Dan zoekt hij Ramses. Die is in een hoek van de ruimte gevlucht en zit er volledig versuft.
'Ramses, kom hier! Verdedig me!'
Plots veranderen de drie hondmensen van gedaante. Hun ogen stromen vol met bloed en hun tanden klapperen. Ze worden overspoeld met een gevoel van haat. Chefren en Mikerinos, die aan de halsdoek van Milena hebben geroken, laten zich meesleuren en sluiten zich bij de drie anderen aan.
'Ramses! Verdomme! Zie je dan niet dat ze me willen opvreten?'
De ongelukkige Ramses staat voor een dilemma. Hij wordt verscheurd door de keuze die hij moet maken tussen zijn broers of zijn meester. Hij loopt op en neer, klaagt en huilt.
'Ramses! Help!'
Die hulpkreet geeft de doorslag. Hij springt tot bij Krütz. Het speeksel loopt uit zijn bek. Hij is groot en sterk. De anderen zetten een stap achteruit.
'Val aan, Ramses! Aanvallen!'
De moedige hondmens stort zich op Mikerinos, die het dichtstbij staat. Hij zoekt zijn keel, maar vindt alleen maar zijn schouder. De twee rollen over de vloer en vechten hevig.
Dan gaat alles heel snel. Chefren en Teti vallen samen aan. Teti zet zijn kaken op de keel van Ramses en spant ze aan. De twee anderen bespringen zijn armen, benen en buik. Ramses tracht zich los te wrikken, maar het lukt hem niet. Krütz ziet het rode bloed over zijn zwarte broek lopen en over zijn vest, het vest dat hij hem heeft leren dichtknopen.
'...draaa-aa...' klaagt Ramses luid, '...aa-aagoo...'
En dan met een ongelofelijke inspanning, articuleert hij:
'...e-e-eelll-p...'
Krütz begrijpt dat zijn partner hem te hulp roept. Ook een woord dat hij hem heeft geleerd. De tranen verstikken zijn borst.
'Laat hem los!' brult hij.
Dan ziet hij het oog van Ramses langzaam wegdraaien totdat het volledig wit is. Een ogenblik daarna is alles gedaan.
Wanneer de vijf Duivels, druipend van het bloed, zich in de richting van Drago Krütz draaien, begrijpt die dat de poort van de hel voor hem openstaat.
Al een uur zit Milos terug bij Helen achter de rots en samen wachten ze op een teken van leven uit de berghut. Maar er gebeurt niets. Krütz zou zich nu toch zorgen mogen maken over de afwezigheid van zijn collega Pastor. Hij moet naar buiten komen. Helen beeft minder met het warme jagersjack van Pastor over haar schouders. Milos ligt naast haar en drukt een verfrommelde zakdoek tegen zijn been. Hij vecht tegen de pijn. Bij de minste beweging verwarmt een straaltje lauw bloed zijn been. Het lichaam van de hondeninstructeur ligt enkele meters verder onder de sneeuw bedolven. Geen van beiden durft te kijken naar het kleine heuveltje in de sneeuw. Plots gaat de deur van de berghut open en eindelijk verschijnt Krütz. Ze zien hem langs de hut wandelen, aarzelen en dan opnieuw terugkeren. Even later horen ze zijn geschreeuw, eerst 'Pastor!', dan 'Ramses!' en daarna volgt een ontketening van verschrikkelijke geluiden.
Milos en Helen hebben niet veel fantasie nodig om te begrijpen wat voor een afgrijselijke horrorscène zich in de hut afspeelt. Als de stilte valt, zijn ze getuige van een irreële voorstelling.
De vijf hondmensen lopen de hut uit. Hun snuit steekt in de lucht en ze huilen als wolven. Hun gehuil doorboort de nacht.
Maar het klinkt niet dreigend. Integendeel, ze zijn blij. Teti is de eerste die zijn vest losknoopt en het in de sneeuw gooit.
Mikerinos doet hem na. Op hun beurt scheuren ook Chefren en Amenophis hun broek en hemd van hun lijf. Als ze zich alle vijf van hun menselijke kleren hebben ontdaan, lopen ze naakt dieper de bergen in om opgeslokt te worden door de nevel.
'De hondmensen!' fluistert Milos gefascineerd. 'Ze worden opnieuw wild.'
'Nee,' verbetert Helen, 'ze zijn opnieuw vrij. Kom, de hut is nu leeg.'
Helen ondersteunt Milos zo goed als ze kan. Bij elke stap die Milos zet, krijgt hij een onverdraaglijke pijnscheut. De wond is diep.
Helen is verbaasd over haar eigen kracht, als ze in haar eentje de lichamen van Krütz en Ramses naar buiten sleurt. Ze legt ze ordelijk naast dat van Pastor en bedekt ze met sneeuw.
Haar bewegingen zijn traag door de vermoeidheid. Als een slaapwandelaar keert ze terug naar de hut. Op haar terugweg grabbelt ze het hemd van een van de hondmensen mee. Ze keert de matras vol bloedvlekken van Krütz om zodat Milos erop kan liggen. Vervolgens bindt ze het hemd als een verband om het been van Milos.
Op de tafel ligt een groot stuk bruin brood.
'Kun je iets eten?' vraagt ze.
'Nee,' antwoordt Milos, 'maar eet jij maar, je hebt kracht voor ons twee nodig.'
Helen gooit nog wat hout op het vuur en gaat aan tafel zitten. Ze slaagt erin enkele hapjes te eten. Daarna gaat ze naast Milos liggen, en kijkt naar het schaduwspel van de vlammen dat op het plafond wordt geprojecteerd.
'Gaat het?' vraagt Helen.
'Het gaat wel,' murmelt Milos, 'afgezien van het feit dat ik iemand heb vermoord.'
Hij verstopt zijn hoofd in de holte van zijn gebogen arm en huilt zachtjes.
'Je hebt een man vermoord die ons wilde doden', troost ze hem. 'Wilde je dat?'
'We mogen niet wurgen,' snikt Milos, 'we mogen niet. En ik heb het gedaan. Ik wil nooit meer vechten.'
Zij streelt zijn haren. Langzaam en lang. Hij kalmeert. Dan zegt ze met zachte stem: 'Weet je wat, we gaan morgen niet verder. Met deze sneeuw en jouw wond is het onmogelijk om de bergen over te komen. We keren terug. Wat denk je daarvan?'
Milos denkt niets. Hij slaapt.
Zij neemt zijn grote handen in de hare en streelt ze. Het zijn geen handen van een moordenaar.