1. Het internaat





Op een teken van de surveillante staat een meisje uit de eerste rij op, schuift uit haar bank, gaat naar de muur en draait de knop van de metalen schakelaar om. De drie kale peertjes verlichten de studiezaal met een wit scherp licht. Het is al een tijdje te donker om nog duidelijk te lezen, maar het reglement is strikt: 'In oktober wordt de verlichting om 18.30 u. aangestoken en niet eerder.' Helen wacht nog tien minuten. Ze hoopt dat het licht de pijn verdrijft. Sinds vanmorgen voelt ze een drukkend pijnlijk gevoel in haar borstkas. In de loop van de dag heeft het zich verplaatst naar haar keel en nu lijkt het alsof er een dikke bal naar boven kruipt. Helen kent de naam van die kwaal maar al te goed: verdriet. Uit ervaring weet ze dat het zinloos is hiertegen te vechten. Én wachten tot het overgaat, helpt ook niet. Dat maakt het alleen maar erger. Haar besluit staat vast. Ze gaat naar haar troostmoeder, ook al weet ze heel goed dat het nog maar oktober is, en dus nog veel te vroeg in het jaar. Helen scheurt een halve pagina uit haar schrift en schrijft: 'Ik wil mijn troostmoeder zien. Wil je me begeleiden?' Ze vindt het onnodig om haar briefje te signeren. De persoon die haar boodschap leest, herkent het handschrift in één oogopslag. Helen plooit het papier vierdubbel en schrijft er de naam en het adres van de ontvangster op: 'Milena. Vensterrij. Derde tafel.'

Ze schuift het briefje onder de neus van haar buurmeisje, Vera Plasil, die met geopende ogen boven haar biologieboek slaapt. Discreet wordt het briefje van hand tot hand doorgegeven in de rij van Helen tot aan de vierde tafel waar het onopgemerkt op de middelste rij wordt gedropt en vervolgens wordt doorgeschoven tot aan de rij bij het raam. Van daar reist het verder naar het andere einde van de zaal om uiteindelijk op de derde tafel in Milena's handen te belanden. De leveringstijd duurt in totaal niet langer dan één minuut. Dat is een vaste afspraak: 'Boodschappen moeten ongehinderd en snel circuleren en altijd hun bestemming bereiken. Men geeft ze zonder nadenken door, zelfs als men de afzendster of de ontvangster niet mag.' Tijdens de studie en de lessen heerst er een absoluut stiltegebod en de kleine verboden briefjes zijn het enige communicatiemiddel om die strenge regel te omzeilen. Sinds haar komst driejaar geleden, heeft Helen nog nooit een briefje verloren zien gaan, noch ongelezen terugkomen, laat staan onderschept worden. Wie zich daar schuldig aan maakt, moet er zwaar voor boeten. Milena leest de boodschap gebogen onder haar blonde leeuwenmanen. Haar dikke lokken vallen als een heldere waterval over haar schouders en stromen verder over haar rug. Helen zou goud geven voor zo'n haardos. Zij moet het doen met een korte steile jongenskop, een kapsel dat weinig fantasietjes toelaat. Milena draait zich om naar Helen en fronst kwaad haar wenkbrauwen. Helen begrijpt meteen wat Milena wil zeggen: 'Je bent gek! We zijn nog maar in oktober! Verleden jaar heb je het tot in februari volgehouden!'

Verongelijkt schudt Helen heel even haar hoofd, ze knijpt haar ogen tot spleetjes: 'Misschien wel ja, maar ik wil nu gaan. Dus, ga je met me mee of niet?'

Milena zucht. Goed dan.

Zorgvuldig bergt Helen haar spullen op in haar lessenaar, staat op en stapt - onder de nieuwsgierige blikken van een tiental meisjes - door de studiezaal. Bij het bureau van de surveillante, het Kreng, dringt diens zure transpiratiegeur in haar neus. Ondanks de koude glinstert er een dun laagje vuil zweet op de onderarmen en de bovenlip van het Kreng.

'Ik wil naar mijn troostmoeder gaan', fluistert Helen. Onverstoorbaar en zonder een teken van emotie opent het Kreng het grote zwarte register dat voor haar ligt.

'Uw naam?'

'Dormann, Helen Dormann', antwoordt Helen, ervan overtuigd dat het Kreng perfect haar naam kent.

De dikke wijsvinger van de surveillante glijdt over de lijst met namen en blijft staan bij de letter D. Ze checkt of Dormann Helen haar aantal toegestane uitstappen nog niet heeft opgebruikt.

'In orde. Begeleidster?'

'Bach,'antwoordt Helen, 'Milena Bach.'

De vinger van de surveillante kruipt nu omhoog tot aan de letter B. Bach Milena heeft niet meer dan drie uitstappen begeleid sinds het begin van het schooljaar in september meldt het register. Het Kreng heft haar hoofd op en schreeuwt zo luid dat de helft van de meisjes in de zaal geschrokken opspringt:

'BACH MILENA!'

Milena staat op en komt voor het bureau staan.

'Bent u bereid Dormann Helen te begeleiden naar haar troostmoeder?'

'Ja', antwoordt Milena zonder haar vriendin aan te kijken.

De surveillante kijkt op haar horloge en noteert de tijd op een steekkaart. Monotoon rammelt ze haar preek verder af: 'Het is nu elf over zes. Jullie moeten binnen drie uur terug zijn, dat is om elf over negen. Indien jullie, of een van jullie, niet terugkomt, wordt er één leerling naar de Hemel gestuurd tot jullie terugkomst. Hebben jullie een bepaalde voorkeur voor iemand?'

'Nee', antwoorden de meisjes tegelijkertijd.

'Het zal... (de vinger van het Kreng glijdt over de lijst met namen) het zal... Pancek zijn.'

Het is alsof er een dolk in Helens hart wordt gestoken. De gedachte dat de kleine Catharina Pancek naar de Hemel moet, doet haar pijn. Maar een andere informele regel van het internaat stelt dat niemand het meisje kiest dat gestraft wordt. Die keuze laat men aan de surveillante. Uiteraard met het risico dat die zich kan verkneukelen op één meisje, door steeds hetzelfde slachtoffer te kiezen. Maar het is de enige manier om de solidariteit tussen de meisjes te waarborgen.

Niemand kan ervan beschuldigd worden verantwoordelijk te zijn voor het ongeluk van een ander meisje, want de verantwoordelijkheid ligt bij de surveillante.

 

De 'Hemel' is zijn naam niet waard. In tegenstelling tot wat je zou vermoeden, bevindt dit cachot zich ver van hemelse hoogten in de kelders van het gebouw. De ingang ligt achteraan in de refter. Daar is een smalle wenteltrap naar beneden. De treden zijn glad en nat van het koude water dat erover sijpelt. De ruimte meet niet meer dan twee bij drie meter. De muren en de grond ruiken naar beschimmelde aarde. Zodra de deur achter je dichtvalt, ben je op jezelf aangewezen. Het enige wat je dan kan doen, is op de tast naar het houten bed stommelen en gaan zitten of liggen. En wachten. Urenlang. Er wordt gezegd dat je bij het binnengaan naar de muur pal tegenover de deur moet kijken. Iemand heeft daar op een balk een hemel getekend. Een stukje blauwe hemel met witte wolken. Als je erin slaagt die hemel te zien voor de deur achter je dichtvalt, al is het maar in een fractie van een seconde, dan vind je voldoende moed om de duisternis te verdragen en niet te wanhopen. Daarom noemt men het cachot de Hemel. En daarom ook wil niemand er naartoe worden gezonden of - zonder het zelf te willen - er iemand anders naartoe sturen.

'In ieder geval,' gaat het Kreng verder, 'jullie lopen het avondeten mis. Hebben jullie daaraan gedacht?'

'Ja', antwoordt Helen voor hen beiden.

'Ga nu maar', besluit de surveillante.

Zij schrijft de datum en het uur van vertrek op de kaartjes van de meisjes, slaat er een stempel op en negeert hen verder. Milena gaat terug naar haar lessenaar om er haar spullen in op te bergen. Helen wacht haar op in de gang. Ze heeft zich warm in haar jas ingepakt. Milena neemt haar mantel van de haak en slaat hem om haar heen. Daarna stappen de vriendinnen door de lange gang die slechts wordt verlicht door het licht uit de studiezaal. Ze dalen af langs de grote stenen trap. De treden zijn in het midden afgesleten door het veelvuldige gebruik. Op de begane grond volgen ze een andere gang. Het is er donker omdat de lokalen op dit uur van de dag leeg en onverlicht zijn. Het is er ook koud. De enorme gietijzeren radiatoren geven geen warmte (hebben ze dat trouwens ooit gedaan?) Zwijgend steken de meisjes het schoolplein over. Helen loopt met een stevige pas voorop. Milena volgt nors.

Zoals het reglement het voorschrijft, melden de meisjes zich voor de poort in de conciërgewoning van het Skelet. De conciërge is een oud, akelig mager en gek mens. Ze leeft in een stinkende wolk van sigarettenrook. Het Skelet dooft haar sigaret in de overvolle asbak en kijkt de twee meisjes aan.

'Jullie namen?'

Haar botten steken ter hoogte van haar jukbeenderen en vingers door haar huid. Een kluwen van blauwe aders tatoeëert haar huid.

'Dormann Helen', zegt Helen terwijl ze haar kaart toont.

Het Skelet bestudeert de kaart nauwkeurig, hoest erop en geeft ze daarna terug aan de eigenares.

'En u?'

'Bach Milena', antwoordt Milena en zij legt haar kaart op het bureau.

Plots geïnteresseerd kijkt het Skelet op.

'U bent diegene die goed kan zingen?'

'Ik zing...' antwoordt Milena voorzichtig.

'...goed?' maakt het Skelet de zin af.

De meisjes vragen zich af waar het Skelet op aanstuurt. Is ze jaloers of vol bewondering? Of beide?

Omdat Milena niet antwoordt, vervolgt ze: 'U zingt... Beter dan ik, bijvoorbeeld?'

Nu is het duidelijk: het Skelet zoekt herrie.

'Ik weet het niet. Misschien...' antwoordt Milena.

Drie jaar internaat heeft haar geleerd hoe ze de surveillanten en de leerkrachten moet antwoorden: neutraal blijven, niets bevestigen, hun altijd gelijk geven. Dan heb je geen problemen.

'Zingt u niet beter dan ik? Antwoord!'

Het oude geraamte heeft zich voorgenomen zich even te vermaken. Ze steekt een nieuwe sigaret op. De kootjes van haar rechterwijsvinger en -duim zijn volledig vergeeld. Helen werpt een blik op de klok tegen de muur. Ze verliezen tijd!

'Ik weet het niet', antwoordt Milena rustig. 'Ik heb u nog nooit horen zingen.'

'En dat zou je wel willen, hé?!' sneert het Skelet. 'Jullie zouden wel graag een liedje horen, maar jullie durven het niet te vragen, hé?!'

Het Skelet begint luid rochelend te lachen. Net als Helen zich afvraagt hoe Milena zich hieruit gaat praten, krijgt het Skelet een vettige hoestbui die een einde maakt aan haar slijmerig gelach. Ze verfrommelt een papieren zakdoek tot een prop en houdt die voor haar mond. Zonder nog een woord te zeggen wuift ze hoestend dat de meisjes kunnen ophoepelen.

Als de twee vriendinnen eindelijk buiten op de geplaveide straat staan, is het ondertussen al bijna halfzeven.

'Volledig geschift!' oordeelt Milena.

Ze lopen in de richtingvan de brug. Rechts ligt het kleine, zwakverlichte stadje, links de oude brug met lantaarnpalen en vier stenen standbeelden die gewapende ruiters voorstellen.

'Waarom mok je?' vraagt Helena. 'Omdat we het avondeten missen? Mijn troostmoeder zal me vast en zeker wat voor jou meegeven. Ze kookt de lekkerste dingen...'

'Dat avondeten kan me gestolen worden', antwoordt Milena.

'Die oneetbare troep! Vanavond staat er aangebrande soep op het menu. Ik ben boos omdat je in oktober al een bezoek verspilt.

Je weet goed genoeg dat je twee bezoeken nodig hebt om de winter door te komen. Wat doe je als je ze hebt opgebruikt?'

Helen weet dat haar vriendin gelijk heeft. Daarom antwoordt ze: 'Ik weet het niet. Ik had er vandaag nood aan, dat is alles.' Een ijskoude windstoot snijdt in hun gezicht, ze knijpen hun ogen dicht. Instinctief snoeren ze hun winterjassen vaster aan en kruipen ze dichter tegen elkaar aan. Onder hun schoenen glinsteren de straatstenen van het oneffen trottoir. Het zwarte water van de rivier stroomt traag onder de brug door. Milena steekt vriendschappelijk een arm door die van Helen en zucht diep, waarmee ze wil zeggen: 'Je bent me er eentje...' Ze kijken elkaar aan en glimlachen. Hun kibbelpartijen duren nooit lang.

'Hoe weet het Skelet dat ik zing?' vraagt Milena.

'Iedereen in het internaat weet dat', antwoordt Helen. 'Er zijn niet veel mooie dingen, dus dat valt meteen op en dan praat iedereen erover...'

 

Helen herinnert zich die bijzondere namiddag, drie jaar geleden, toen Milena voor de eerste keer had gezongen. Ze waren vier nieuwkomers en zaten zich dood te vervelen op de trappen van de refter: Doris Lemstedt, die maar enkele maanden is gebleven omdat ze ziek werd en daarna verdween; Milena en Helena, nog maar pas bevriend met elkaar; en een vierde meisje, misschien was het wel Vera Plasil met haar zachte blauwe ogen. Om de tijd te verdrijven stelde Doris Lemstedt voor ieder om beurt iets te zingen. En om het goede voorbeeld te geven, zette ze in met een lied uit haar streek. Doris kwam van het platteland. Haar lied ging over een vrouw die trouw wacht op haar man die soldaat is in de oorlog. Maar het verhaal liet vermoeden dat hij nooit levend zou terugkeren. Doris zong nog niet zo slecht en haar drie vriendinnen applaudisseerden discreet en stilletjes om geen aandacht van de surveillanten te trekken. 'Het is verboden te zingen of naar gezangen te luisteren die niet op het programma staan', dicteert artikel 42 van het reglement. Helen bracht vervolgens een grappig liedje dat ze zich nog van vroeger herinnerde. Het bezong de trieste lotgevallen van een oude kerel die geen vrouw vindt. Helen kende niet meer precies alle woorden, maar toch nog voldoende om haar vriendinnen aan het giechelen te brengen. Zeker bij het fragment waarin de arme man in het donker liefdeswoordjes fluistert in het oor van een geit die hij voor zijn verloofde houdt. Vera kende geen lied en verkoos haar beurt over te slaan. Milena ging op haar beurt een beetje rechtop zitten, om haar bovenlichaam vrij te maken en sloot haar ogen. En wat ze toen hoorden, was zo puur.

 

Blow the wind southerly, southerly, southerly,

blow the wind south o'er the bonny blue sea...

 

De drie meisjes luisterden ademloos. Verbaasd dat iemand in staat was zoiets met haar stem te doen: ze liet ze spelen en dansen, aanzwellen en weer doven.

 

But sweeter and dearer by far 't is when bringing

the barque of my true love in safety to me

 

In de stilte na de laatste noot, murmelde Doris verbijsterd:

'Wat was dat?'

'Een traditioneel Engels lied.'

'Het was prachtig', zei Doris.

Helen stamelde:

'Dank je...'

In de drie daaropvolgende jaren zong Milena niet meer dan zes keer. Het was een waardevol en zeldzaam cadeau dat Milena spaarzaam schonk. Ze koos het moment en de gelukkige die het mocht ontvangen. Zoals bijvoorbeeld op kerstavond voor tien meisjes in de slaapzaal, of in een hoek van het schoolplein, of alleen voor Helen op 14 juni, haar verjaardag. Of de laatste keer op een zomerse namiddag tijdens een lange wandeling langs de rivier. Vanaf de eerste noot die Milena zong, stond het kippenvel al op je arm. Je hoefde niet te begrijpen wat ze zong, maar je voelde dat het over belangrijke dingen ging. Als Milena zong, verschenen in je gedachten de mensen waarvan je hield en werd je herinnerd aan hun zachte liefkozingen. En al werd je er verdrietig van, tegelijkertijd gaf haar gezang je ook kracht en moed. Het gerucht deed vlug de ronde: 'Milena zingt goed.' Tijdens de muziek- en zangles van de Noot bleef Milena echter onopgemerkt. Haar stem klonk dan net als die van de andere meisjes: alledaags en zonder buitengewone klasse. De lessen van de Noot bleven beperkt tot het bijbrengen van notenleer en het eindeloos herhalen van de drie toegelaten liedjes. Een daarvan was de onuitstaanbare internaathymne:

 

Blijde ziel, onbedorven kameraad,

Laat ons verenigd zingen...

 

Ondertussen zijn de twee vriendinnen midden op de brug beland. In de verte doemt de heuvel van de troostmoeders op.

'Denk je dat we jongens zullen zien?' vraagt Helen.

'Dat zou me verbazen', lacht Milena. 'Ze gaan minder dan wij, dat is bekend. En om op dit uur in de maand oktober je troostmoeder te bezoeken, daarvoor moet je Helen Dormann heten!'

'Misschien kruisen we er wel die terugkomen...'

'Droom maar verder! Zodra ze ons zien, verstoppen ze zich in de struiken! Je zult ze er uit moeten sleuren!'

Helen schatert van het lachen. Ze is opgelucht dat haar vriendin haar goede humeur heeft teruggevonden.

'Denk je dat de troostmoeders hen ook knuffelen, zoals ze dat met ons doen? Ik bedoel, denk je dat ze hen ook in hun armen nemen bijvoorbeeld?'

'Daar ben ik zeker van!' antwoordt Milena. 'Maar dat zul je de jongens nooit horen toegeven, al worden ze gemarteld.'

Ze komen in het steile en slecht verlichte Ezelinnenstraatje.

Achter de smalle ramen en de gesloten gordijnen kan men zich voorstellen hoe de gezinnen onder de gele lamp aan tafel zitten. Het lijkt een andere wereld. Soms hoor je een stem of iemand die lacht. Ze stappen voorbij de schoenwinkel. De schoenverkoper is aan het sluiten. Hij groet hen met een vage hoofdknik zonder hen aan te kijken. Iedereen ziet dat ze meisjes van het internaat zijn, alsof er op hun voorhoofd 'te mijden' staat geschreven.

Aan het einde van de straat liggen de velden. Vanaf hier staan er geen huizen meer tot aan de troostmoeders, helemaal boven op de heuvel. De meisjes stoppen om even op adem te komen. Ze kijken naar de stad die beneden aan de overkant van de rivier ligt. Je kunt nu goed de glinsterende leien daken zien, de klokken van de kerk, de gladde straten in het licht van de lantaarnpalen. In de verte rijden een paar auto's geluidloos over de markt. Het zijn net grote vette zwarte kevers.

'O, hoe mooi,' zucht Helen, 'je zou haast van deze stad houden als "dat" er niet was...'

Met haar kin wijst ze naar het grote massale gebouw waar ze vandaan komen: het meisjesinternaat, aan de andere kant van de brug.

'...en als we zo nu en dan naar "daar" zouden kunnen gaan...' vult Milena aan terwijl ze naar het andere internaat wijst, tweehonderd meter verder, dat van de jongens.

Ze zijn nog maar een paar stappen verder op de aardeweg, als er plots vóór hen in de bocht twee gedaantes opdoemen. Met grote passen dalen er twee jongens de berg af. Een ogenblik verdwijnen ze in de bocht om, nu dichterbij, op het rechte stuk weg opnieuw te verschijnen. De eerste is groot en mager.

Helen bemerkt meteen zijn zelfverzekerde blik en opgeheven kin. De tweede volgt de eerste jongen op de voet. Hij is kleiner en heeft een rond gezicht.

Het krulhaar dat onder zijn pet uitsteekt en zijn lachende ogen vallen haar onmiddellijk op.

'Hoi', zeggen ze bijna alle vier tegelijkertijd, als ze recht tegenover elkaar komen te staan.

'Jullie... gaan... naar boven?' vraagt die met de pet een beetje dom.

'Welja...' antwoordt Helen plagend.

Ze voelt zich meteen schuldig om haar spottende toon en om het goed te maken voegt ze er snel en vriendelijk aan toe:

'En jullie...jullie dalen af...?'

'Inderdaad', zegt de jongen.

'Wie begeleidt wie?' durft Helena. 'Als ik dat vragen mag?'

De jongen twijfelt en het duurt enkele seconden voor hij zijn vriend aanwijst en zegt: 'Hij begeleidt mij.'

Helen ziet dat hij rood wordt als hij dat zegt. Ze vindt het charmant. Om hem gerust te stellen zegt ze op haar beurt terwijl ze naar Milena wijst: 'Zij begeleidt mij.'

Waarmee ze bedoelt: zie je, ik ga ook, er is niets om je over te schamen. De jongen snapt het en vraagt glimlachend:

'Hoe heten jullie?'

'Ik heet Helen', zegt Helen 'en dit is Milena.'

'Ik ben Milos', zegt de jongen. 'En dit is Bartolomeo. We zijn vierdejaars. En jullie?'

'Ook vierdejaars,' antwoordt Helen, 'wij allebei.'

Dit toeval amuseert hen. Dan weten ze niet meer goed wat te zeggen en blijft het stil. Bijna pijnlijk stil. De twee jongens maken geen aanstalten om verder af te dalen en de meisjes niet om verder te klimmen. Gelegenheden om elkaar te ontmoeten zijn heel zeldzaam. Het zou dus dom zijn om meteen weer door te gaan. Het valt Helen op dat Milena en Bartolomeo elkaar niet uit het oog verliezen. Ze vindt haar vriendin erg ondernemend. Ze kijkt hen om de beurt aan en zoekt wanhopig naar een manier om het gesprek verder te zetten.

Maar het is Milena die als eerste opnieuw het woord neemt:

'En als we elkaar eens boodschappen doorgeven via het Stinkdier?'

Helen voelt hoe het bloed haar naar het hoofd stijgt. Ze dacht dat alleen vijfde- en zesdejaarsstudenten boodschappen mochten doorgeven via het Stinkdier. Het voorstel van Milena lijkt haar ongelofelijk gedurfd. Net iets te.

 

Het Stinkdier is een klein en oud ziekelijk mannetje dat tweemaal per week, op dinsdag- en vrijdagochtend, met zijn kar over de speelplaats strompelt. Hij brengt de op een hoop gestapelde vuile lakens met zijn kar naar de wasserij in de stad. Aangezien hij de enige persoon is die vrij van het ene gebouw naar het andere kan gaan, is hij van onschatbare waarde: hij kan boodschappen meenemen en het antwoord erop de volgende week of de week erna weer afleveren. Het volstaat de brief in zijn kar te deponeren en te voorzien van een kleine beloning. Dat kan een bankbiljet in een envelop zijn, of nog beter - voor wie het kan betalen - een fles alcohol. Het Stinkdier lijdt aan een maagziekte die hem een verschrikkelijk stinkende adem bezorgt. Op vijf meter afstand kun je de weerzinwekkende geur van kool en ontbinding al ruiken. Zelfs met zijn mond dicht.

De arme kerel verdoezelt de geur met waardeloze brandewijn, die hij voor weinig geld in de stad koopt.

'Dat hebben we nog nooit gedaan', zegt de grootste jongen,

Bartolomeo. 'Maar volgens de oudsten werkt het.'

Zijn stem klinkt laag en zacht tegelijk, bijna zoals een

volwaardige mannenstem.

'Laten we onze namen uitwisselen', stelt Milena voor, terwijl ze een stuk papier in vieren scheurt.

Alle vier tasten ze hun zakken af, op zoek naar een potlood of pen. Dan schrijven ze zorgvuldig hun naam. Weggedoken achter hun rechtop gezette kragen en schuilend onder de capuchon van hun mantel, vormen ze een klein warm eilandje in de kou. Je kunt alleen hun gezicht en handen zien. Zonder aarzelen geeft Helen haar briefje aan Milos, waarop ze heeft geschreven: 'Helen Dormann. Meisjesinternaat, vierdejaar.'

Op hetzelfde moment geeft hij haar zijn briefje en daardoor raken hun vingers elkaar. Ze glimlachen en steken de briefjes zonder ze te lezen weg. Milena en Bartolomeo hebben hun briefjes ook uitgewisseld.

'We moeten uitkijken dat onze briefwisseling elkaar niet kruist', zegt Milena niet van haar stuk gebracht.

'Wij zullen eerst schrijven.'

'Afgesproken', antwoorden de twee jongens.

'Goed', zegt Helen. Dan schudt ze aan de arm van Milena:

'Wij moeten doorgaan! Ik heb niet veel tijd meer.'

'We moeten ook voortmaken', antwoordt Milos. 'We zijn bijna te laat! Ik heb geen zin om een van onze kameraden naar het cachot te sturen.'

'Dus, jullie schrijven ons eerst?' vraagt de grote nog eens vooraleer hij zich omdraait.

'Beloofd?' vraagt Milos met zijn wijsvinger dreigend in de lucht.

'Beloofd!' lachen de twee meisjes tegelijkertijd.