5. Helen in de hoofdstad





Helen zou durven beweren dat haar verblijf in de hoofdstad de mooiste tijd van haar leven is, mocht ze niet voortdurend gekweld worden door de afwezigheid van Milos en haar ongerustheid daarover. Voor het eerst leert ze het gelukzalige gevoel van vrijheid kennen. Ze heeft haar eigen thuis, een deur waarop haar naam staat en die ze kan openen en sluiten met haar eigen sleutel. Iedere dag opnieuw geniet ze van hetzelfde zalige menu: naar buiten gaan wanneer ze daar zin in heeft, op de voorbijrijdende tram springen en daarna verloren lopen in de kleine onbekende straatjes. Mijnheer Jahn heeft Helen een voorschot op haar eerste salaris gegeven, zodat ze zich 'het noodzakelijke' kan aanschaffen. Ze koopt een wekker, een bonte muts, wollen handschoenen, een sjaal en een paar laarzen. De mantel die ze van Jozefs echtgenote kreeg, is misschien een beetje uit de mode, maar hij is lekker warm en comfortabel. Die doet ze niet weg. Tijdens een speurtocht in een oude boekwinkel in de buurt heeft ze een reeks goedkope romannetjes gekocht die ze op het rek van haar kamer uitstalt. 'Mijn bibliotheek', toont ze fier aan Milena.

Telkens opnieuw komt ze bedwelmd thuis van haar eenzame tochten door de stad. Ze houdt ervan zich te laten opslokken door de anonieme massa die op het spitsuur in de straten en in de winkels heerst. Milos, je zou het volk eens moeten zien! De mensen duwen en stompen zonder omkijken. Ik lijk wel een mier in een mierenhoop. Als je bij mij zou zijn, dan zouden we elkanders hand moeten vasthouden om elkaar niet te verliezen. Ik ga de kledingwinkeltjes binnen, de drogisterijen, de ijzerwinkels, de verfwinkels... Ik snuffel in de koopwaar. Ik zoek nu al spulletjes uit voor wanneer ik meer geld heb. Wat zou ik graag willen dat je hier was, mijn liefste...

Het liefst van alles laat ze zich door het toeval leiden, steeds verder en dieper de stad in, om dan vol verbazing een nieuwe brug te ontdekken, een mooi pleintje of een klein kerkje. Ze stapt met kleine snelle pasjes en warm aangekleed in haar mantel totdat haar benen moe worden. Dan neemt ze de tram of de bus en laat ze zich terugvoeren naar het centrum.

Dora had gelijk over de mensen in de stad, die zijn niet erg vriendelijk. Misschien is het beter om te zeggen dat ze elkaar wantrouwen. Er wordt weinig gelachen of gezellig met elkaar gekletst. Iedereen lijkt verdrietig. Ja, dat is het. Soms kruist Helen een vriendelijke blik, maar die is in een oogwenk ook weer verdwenen. Heel snel leert ze de veiligheidsagenten van de Falanx herkennen, en 's nachts die van de burgerwacht. Het zijn mannen met een sluwe blik en zoals in een slechte politieroman zitten ze verstopt achter hun krant. Ze hebben vaak betere oren dan ogen.

Als ze op een namiddag uit de tram stapt, vindt ze een uitnodiging in haar jaszak voor een vergadering. Helen denkt dat het briefje van de tegenstanders van de Falanx komt. Ze herinnert zich een jonge man die naast haar in de tram zat en die ongetwijfeld het briefje in haar jaszak heeft laten glijden.

Hij leek haar wel vriendelijk en sympathiek.

'Een valstrik!' gilt Dora. 'Daar mag je in geen geval naartoe!' En ze raadt Helen af op eigen initiatief tegen vreemden te praten, zelfs niet tegen 'de vriendelijke en sympathieke'.

'Om het even welke nieuwe vriend moet aan je voorgesteld worden door een betrouwbare persoon, anders moetje op je hoede zijn.'

Wanneer ze enkele dagen later te voet naar het restaurant loopt, hoort ze opeens: 'Opgepast! Politie!' Helen kan niet op tijd wegstuiven en ze wordt onder de voeten gelopen door drie mannen die, gewapend met gummistokken, een grote slungelachtige kerel achternazitten. Ze halen hem in en beginnen hem te slaan. Hij valt op de grond en rolt zich op in een bolletje om zijn lange armen en benen te beschermen, maar ze blijven hem op zijn hoofd en rug bestoken met hun stokken. 'Stop!' schreeuwt Helen versteend van schrik. Het slachtoffer maakt van de korte onderbreking gebruik om verder in elkaar te kruipen om zich tegen een nieuwe aanval van zijn brute belagers te beschermen.

'Stop! Jullie slaan hem dood!' Ze ziet dat iedereen rondom haar wegvlucht, behalve een jongeman die de boord van zijn coltrui halverwege zijn gezicht heeft getrokken.

'Smeerlappen! Daarvoor zullen jullie boeten!' roept hij op zijn beurt en loopt daarna snel weg. Hij loopt de ziel uit zijn lijf want een van de militairen zit hem kort op de hielen. Na honderd meter haakt die af.

'Ik heb jullie gezicht gezien!' roept de jongeman de militair spottend na als hij zich voor een laatste maal omdraait. 'Ik heb jullie alle drie gezien en ik zal jullie weten te vinden, wees maar gerust!'

De militair lost een scheldkanonnade en gaat terug naar zijn kameraden. Helen staat nog steeds als aan de grond genageld.

'Een probleem, juffrouw?' sist hij als hij haar voorbijloopt.

'Nee? Dan raad ik u aan om verder te lopen.'

Door die gebeurtenis heeft Helen de volgende dag weinig zin om alleen de stad in te trekken en daarom stelt ze aan Milena voor om samen te gaan.

'Kun jij Bartolomeo niet eens één middag alleen laten?'

'Ik ben 's middags niet bij Bart.'

'Nee? Bij wie dan wel?'

Milena aarzelt even.

'Beloof me datje het tegen niemand vertelt?'

'Beloofd.'

'Kom mee. Tenslotte is het wel goed dat jij het ook weet.'

Ze lopen door de straten in de richting van de oude stad. De voetpaden glinsteren van het ijs en de meisjes zoeken steun bij elkaar om niet uit te glijden. Milena lacht uitgelaten en ongeduldig om haar geheim te delen. Helen heeft haar nog nooit zo stralend en blij gezien. Het maakt haar triest. Door de vrolijkheid van Milena voelt zij nog meer haar eenzaamheid en verlatenheid. Een bal van verdriet blijft in haar keel steken.

Milena herkent het verdriet van haar vriendin en begrijpt het meteen. Ze stopt en slaat haar armen om haar heen.

'Vergeef me.'

'Nee, ik moet je niets vergeven. Je hebt het recht om gelukkig te zijn. Ik ben niet jaloers.':

Een trieste schaduw schuift over de ogen van Milena.

'Ik denk niet dat ik gelukkig ben, Helen. Dat zal ik nooit meer zijn, sinds ik weet wat ze met mijn moeder hebben gedaan. Ik vrees dat ik ontroostbaar ben, maar dat belet me niet om zo nu en dan "tevreden" te zijn. Soms. Zie je, vandaag ben ik gewoon tevreden. Tevreden dat ik Bart heb, tevreden om bij jou te zijn, tevreden om onderweg te zijn naar de plaats waar we nu naartoe gaan...'

Als Helen met haar hoofd knikt, laat Milena haar greep een beetje los en neemt ze Helens handen vast.

'Helen?'

'Ja.'

'Milos is nog in leven. Ik kan het je niet langer verzwijgen.'

Helen begint te beven.

'Hoe weetje dat?'

'Van Bart en mijnheer Jahn. Zij zijn er zeker van.'

'Hoe weten ze dat?'

'Ze zullen het je uitleggen. En bovendien, als Milos nog leeft en één kans op twee heeft om te overleven, dan slaagt hij daarin, volgens Bart. Hij kent hem door en door. Heb vertrouwen.'

'Was ik maar één uur vroeger aangekomen met dokter Jozef!' raast Helen hoofdschuddend. 'Eén uur en ik had hem gered! Ik denk dat ik ook ontroostbaar blijf.'

'Je hebt het onmogelijke gedaan. Kom nu, we zijn al te laat.'

Ze gaan weer op weg. Even verder kruisen ze twee vrouwen. Milena schuift de kap van haar mantel zorgvuldig voor haar gezicht.

'Anders denken ze nog dat ik een spook ben!'

'Echt waar? Lijk je zo sprekend op je moeder? Heb je foto's van haar gezien?'

'Ja.'

'En?'

'Wel, helemaal mij, maar dan met andere kleren en een kapsel van vijfentwintig jaar geleden! Dora heeft me er zelfs eentje getoond waar ze me als baby in haar armen houdt. Ik zal ze je laten zien. Ze is heel mooi, wacht maar.'

In een afgelegen wijk van het oude stadscentrum staat op een hoek een gebouw waarvan de kalk afbladert. De meisjes wandelen door de oude ingangspoort en beklimmen de smalle trap die naar boenwas ruikt.

'Waar neem je me nu mee naartoe?' vraagt Helen als ze op de vijfde en laatste verdieping aankomen.

Zonder haar vraag te beantwoorden, klopt Milena op de naamloze deur. Dora doet open. Ze glimlacht.

'Kijk eens aan, heb je publiek meegebracht?'

'Mocht dat niet?'

'Maar natuurlijk wel. Heel goed van je. Kom binnen. Helen, welkom. Leg jullie mantels daar maar op het bed.'

De kamer lijkt op een poppenhuis, maar dan zonder poppen. De ruimte is piepklein, het meubilair somber en de muren compleet kaal, uitgezonderd één muziekpartituur die met punaises op het behang is bevestigd.

'Het is een manuscript van Schubert', zegt Dora als ze de nieuwsgierige blik van Helen ziet.

'Een reproductie?'

'Nee, een origineel, door hem persoonlijk geschreven. Kijk maar eens van dichterbij.'

Ongelovig zet Helen een stap naderbij en onderzoekt het gelige blad papier waarop vluchtig een paar noten zijn gekribbeld samen met enkele woorden in een mooi versierd geschrift van de auteur.

'De inkt, het lijkt alsof het zopas geschreven is. Ik kan het nauwelijks geloven. Het is een zeldzaam document, toch?'

'Zéér zeldzaam', zegt Dora geamuseerd.

'En je... ik wil zeggen, het heeft een grote waarde.'

'Als ik deze partituur zou verkopen, dan kan ik dit appartementsgebouw kopen. En dat van hiernaast.'

'Echt waar? En... je verkoopt het niet?'

'Nee, stom hé? Wat vind jij ervan?'

'Ik weet het niet', antwoordt Helen erg onder de indruk.

'Het is er altijd geweest. Net als de piano trouwens. Een Steinway! Je kunt je afvragen hoe die hier binnen is gekomen.

De trap is veel te smal en de ramen ook. Het is een raadsel. Een mysterie waar ik van hou. Ik beeld me in dat ze het dak hebben moeten opheffen om hem hier neer te zetten.'

'Heb jij hier altijd gewoond, Dora?'

'O nee! Dit was de kamer van mijn oude pianolerares, een geniale maar vreemde en onverdraaglijke vrouw. Ze inhaleerde kruidnagel en smeet haar schoenen naar mijn rug als ik valse noten speelde. Na haar dood heb ik dit appartement kunnen kopen. Dat was in de tijd dat ik nog geld verdiende als musicus. Ik vond dat toen heel gewoon en wist niet dat ik in het paradijs leefde. Je ontdekt het paradijs pas als je het verliest en je mist je nest als je eruit valt. Kom, ik zet thee en we gaan aan het werk.' Helen trekt haar schoenen uit, laat zich in een comfortabele stoel neerploffen, trekt haar knieën tegen haar borst en blijft zo zitten. Dora installeert zich op een krukje achter de piano. Ze stroopt haar mouwen op en schudt haar bruine krullen los. Milena blijft rechtop staan met één hand op de piano, geconcentreerd alsof ze een concert zal geven. Haar wilde blonde haren versterken het contrast met haar engelengezicht.

'Daar gaan we, Milena. We herhalen de 547ste.'

'Goed, ik ben klaar.'

Elegant slaat Dora de eerste akkoorden aan en als Milena haar mond opent, gebeurt het weer: alles lijkt te veranderen, alsof de lucht en de dingen van gedaante veranderen. Helen rilt over haar hele lichaam.

 

Du holde Kunst, in wieviel grauen Stunden,

wo mich des Lebens wilder Kreis umstrickt,

Hast du mein Herz...

 

'Je bent te vroeg,' onderbreekt Dora, 'je bent te vroeg op hast du. Opnieuw alsjeblieft.'

Volgens Helen is Milena te vroeg noch te laat, maar juist perfect. Toch herhaalt Milena gedwee vanaf het begin. Als ze aan de moeilijke passage komt, knikt Dora aanmoedigend met haar hoofd: zo is het goed, en met een veelbetekende glimlach zegt ze: 'Kijk, voor jou hoef ik de dingen geen tien keer te herhalen!'

Helen voelt zich op een bijzondere manier trots, zoals op een broer of zus die een speciaal talent bezit en dat aan de wereld toont. Ze herinnert zich het schoolplein van het internaat waar Milena voor haar zong. Het lijkt haar zo lang geleden. Ze herinnert zich ook haar troostmoeder Paula, die haar geamuseerd had gevraagd: 'Hoe is het met je vriendin, Milena, bewonder je haar nog steeds?' Op dit moment bewondert ze haar nog meer dan ooit.

Gefascineerd kijkt Helen naar de misvormde rechterhand van Dora, die over de ivoren pianotoetsen vliegt. Soms moet de pianiste haar hand even laten rusten en haar pijnlijke duim masseren.

'Boven de kwint kan ik mijn vingers niet voldoende openen, en voor de passages met de duim kan ik het helemaal schudden!'

Het klinkt Helen als Chinees in de oren.

'Ik merk er niets van', zegt ze geruststellend. 'Ik vind dat je ongelofelijk goed speelt.'

'Dat bewijst dat je er niet veel van af weet!' antwoordt Dora en ze schatert het uit terwijl ze met haar gehavende hand boven haar hoofd zwaait. 'Voor mij is het heel duidelijk, het is alsof ik met mijn voeten speel!'

Helen vindt haar schaterlach een beetje overdreven vrolijk.

'Bestaan er nog opnames van Eva-Maria Bach?' vraagt ze plots.

'Ja. Ik heb er hier een paar, maar Milena wil er liever niet naar luisteren.'

'Dat is waar', bevestigt Milena. 'Ik ben er bang voor. Maar omdat Helen er vandaag bij is, denk ik dat ik wel de moed heb.'

'Echt waar?'

'Echt waar.'

Dora verdwijnt in een kamer en komt terug met een zwarte vinylplaat in een hoes. Ze toont de platenhoes aan Milena. 'Kijk, dit is de enige die ik heb en de enkele foto's die ik je heb getoond. Het zijn mijn schatten. Ik heb ze in een valies verborgen die ik bij een vriendin achterliet voordat ik met Eva de hoofdstad verliet. Ik heb er goed aan gedaan. Ze hebben het appartement binnenstebuiten gekeerd en alles leeggehaald. Alles. Behalve de piano, die was te groot! En Helen, weet je wat de idioten nog hebben gelaten?'

'Het manuscript van Schubert?'

'Precies! Het hing daar waar het nu nog steeds met punaises aan de muur hangt, dus goed zichtbaar. Het is het enige wat ze hadden kunnen meenemen, als ze een beetje minder dom waren! Ik denk dat ik daar de rest van mijn leven om kan lachen!'

Milena laat de platenhoes tussen haar vingers glijden. Een tekening van een boeket paarse bloemen siert de hoes. Zachtjes leest ze: 'Hoge kwaliteitsopname... Symfonieorkest... Alt: Juffrouw Eva-Maria Bach... Werd ze "juffrouw" genoemd?'

'Ja, ze was toen amper vijfentwintig jaar oud. En vergeet niet, ze was niet getrouwd.' 

'Maar ik was er al?'

'Ja, je was twee jaar oud, denk ik. Je had dikke bolle wangetjes en je...'

'Ik weet niet of ik de moed heb, uiteindelijk. De foto's, dat lukt me nog, maar de stem.'

Helen neemt de speelplaat en legt ze op de platenspeler waarvan Dora het zware, geverniste houten deksel heeft afgenomen. De 'hoge kwaliteitsopname' kraakt en krast verschrikkelijk.

Dora draait de volumeknop heel laag.

'Mijn buren zijn te vertrouwen, maar je weet maar nooit. Er kan visite zijn.'

Het stuk zet in met enkele violen en de meisjes kunnen nauwelijks wachten. Dan lijkt het of Eva-Maria Bach plots de deur van de kamer openduwt en binnenstapt. Haar stem klinkt ver en rustig:

 

What is life to me without thee?

What is left if you are dead?

 

Ontsteld verbergt Milena haar gezicht achter haar handen en blijft zo staan tot aan het einde van de aria. Helen luistert, in de ban van de kracht en de evenwichtige toon van de zware altstem. Ze beseft hoe jong de stem van haar vriendin nog is in vergelijking met die van haar moeder. Dora glimlacht met glinsterende ogen vol tranen van ontroering.

 

What is life, life without thee?

What is life without love?

 

'Dat lijkt me genoeg voor vandaag', fluistert Milena na de laatste noot. 'Ik luister een andere keer naar het vervolg.'

Ze schieten in de lach als ze alle drie tegelijkertijd een zakdoek nemen om hun tranen weg te vegen.

'Wat vond je ervan?' vraagt Dora nadat ze de plaat weer in de hoes heeft gestoken.

'Ik denk dat ik nog veel werk voor de boeg heb.'

'Je hebt gelijk. Zullen we er dan maar meteen aan beginnen?'

'Ja, aan het werk.'

 

Als Helen en Milena het oude stadsgedeelte verlaten, is de straatverlichting al aangestoken. Ze snijden de weg af via kleine straatjes, steegjes en trappen. Als ze op het pleintje aankomen waar het restaurant Jahn ligt, zien ze tot hun verbazing Bartolomeo aan komen lopen. Hij draagt een dikke zwarte sjaal rond zijn hals.

'Bart', roept Milena naar hem. 'Helen zou willen dat je haar vertelt wat je weet over Milos.'

'Kom, Helen,' zegt hij, 'we gaan een wandelingetje maken en dan leg ik je alles uit.'

Milena blijft achter en samen wandelen ze in de richting van de rivier. Ze volgen de kade en stoppen zonder het te weten juist voor dezelfde bank waar Tweeënhalf bewusteloos werd geslagen met de uitlaatpijp van Mitaine. Op de achtergrond klinkt het rustig kabbelende water.

'Vergeef me dat ik het je niet eerder heb verteld,' begint Bart, 'maar ik heb er lang over getwijfeld.'

'Ligt het zo gevoelig?'

'Ja. Eerst en vooral moet je dit weten: mijnheer Jahn is er altijd van overtuigd geweest dat Milos nog leeft.'

'Hoe kan hij daar zo zeker van zijn?'

'Hij kent die kerels van de Falanx en hun manier van werken. Als ze Milos zo snel in hun scooter hebben meegenomen, betekent het dat hij niet dood is. Anders hadden ze honderd meter verder een gat gegraven en hem daarin gegooid. Ze geven niet om de lijken van hun vijanden.'

Diep in haar binnenste heeft Helen tot nu toe hetzelfde gedacht. En los van elke rationele verklaring, heeft ze het in haar ziel ingeprent dat haar vriend nog in leven is. Ze voelt het in elke vezel van haar lichaam. Hoe kan ze anders met hem praten zoals ze vaak doet 's nacht, als ze hem haar geheimen vertelt en haar verdriet en geluk met hem deelt?

'Een tijd geleden heeft mijnheer Jahn een bevestiging gekregen van zijn netwerk', vervolgt Bartolomeo. 'Milos is wel degelijk nog in leven. Alleen het vervolg is verontrustender, en dat is de reden waarom ik het je niet eerder heb verteld.'

'Ik luister', zegt Helen en er rolt een rilling over haar lichaam.

'Wel goed, als ze hem hebben gespaard en verzorgd,' gaat Bartolomeo verder, 'dan was dat voor een bepaalde reden.'

'Welke?'

'Wel, ik zal het met de woorden van mijnheer Jahn zeggen, dat lijkt mij het gemakkelijkst. De Falanx minacht de zwakken en de verliezers. Ze elimineren hen zonder schuldgevoel, zoals ze ook zieke dieren slachten. Maar ze respecteren de sterken. Welnu, voor hen is Milos sterk. Dat heeft hij bewezen door Pastor te doden. Ze hebben bovendien ontdekt dat hij worstelaar is. Dus hebben ze hem verzorgd en nu zetten ze hem in voor hun gevechten.'

'Voor hun gevechten?' herhaalt Helen. Ze voelt hoe het bloed uit haar lijf wegstroomt.

Hoe kan hij de lugubere spektakels en de barbaarsheid van de arena voorzichtig aan haar uitleggen? Bartolomeo doet zijn uiterste best, maar kan niet anders dan ondraaglijke dingen zeggen zoals: 'Nee, je kunt niet aan het gevecht ontsnappen.'

'Ja, een van de twee moet sterven.' 'Nee, er is geen genade, nooit.'

'De winterspelen beginnen volgende week', kondigt hij aan het einde van zijn verhaal aan. 'En Milos zal er ook zijn.'

Even hoopt hij dat Helen hem in het gezicht zal slaan om hem te straffen voor alle gruwelijkheden die hij vertelt. Hij zou het willen, zo erg haat hij zichzelf voor de dingen die hij heeft verteld.

'Wat doen we?' vraagt Helen eindelijk met een zwakke stem.

'Ik weet het niet', antwoordt Bartolomeo. 'We hebben er natuurlijk over nagedacht om hem te bevrijden. Maar het is onmogelijk om zelfs maar in de buurt te komen. De kampen worden bewaakt door het leger.'

'Dus kunnen we niets doen?' huilt Helen.

'Jawel. Mijnheer Jahn zegt de moed niet te verliezen. Hij zegt dat er "beweging in komt".'

'Dat er beweging in komt?'

'Ja, de laatste maanden bruist het netwerk van activiteit. Ik heb geheimhouding beloofd, ik mocht je dit niet vertellen, maar het is nu maar zo.'

'Wat bedoel je daarmee, dat er een revolutie komt? Wanneer? Vóór de winterspelen? Bart! Antwoord!'

'Helen, ik weet bijna niets. Er worden me maar een paar zaken verteld omdat ik Casal heet en de zoon van mijn vader ben. Ik ben maar zeventien jaar, begrijp je, geen zestig zoals Jahn! Als ik ook maar iets nieuw verneem dan zeg ik het je. Beloofd!'

'Beloofd!' Zonder het te willen, zegt hij het op dezelfde manier als Milos altijd doet. Helen laat haar hoofd tegen zijn borst vallen. Wat is hij groot. Bart streelt zacht haar hoofd.

'Je mag niet wanhopen, Helen. Naar het schijnt had mijn vader de gewoonte om in slechte tijden de mensen gerust te stellen door te zeggen: "Maak jullie geen zorgen, de stroom is met ons."'

Op hun terugweg laten ze zich begeleiden door de rustgevende stroming van het donkere water. In de verte ligt de Koningsbrug. De auto's glijden erover in de stilte van de nacht.